Verordening van de gemeenteraad van Bergen op Zoom inhoudende Verordening rioolheffing Bergen op Zoom 2024

 

 

De raad van de gemeente Bergen op Zoom;

 

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 3 oktober 2023, nr. RVB23-0054;

 

gelet op artikel 228a, van de Gemeentewet;

 

BESLUIT:

 

vast te stellen de:

 

VERORDENING OP DE HEFFING EN

INVORDERING VAN RIOOLHEFFING 2024

 

 

 

Artikel 1. Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

- Gemeentelijke riolering: een voorziening of combinatie van voorzieningen voor inzameling, verwerking, zuivering of transport van afvalwater, hemelwater of grondwater, in eigendom, in beheer of in onderhoud bij de gemeente;

- Recreatieterrein: terrein bestemd voor verblijfsrecreatie dat als zodanig wordt geëxploiteerd met inbegrip van de op dit terrein gelegen roerende of onroerende opstallen, het terrein wordt voor de toepassing van deze verordening als een perceel aangemerkt;

- Water: huishoudelijk afvalwater, bedrijfsafvalwater, hemelwater, grondwater of oppervlaktewater;

- Woning: een perceel dient in hoofdzaak tot woning, indien de waarde op basis van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken is vastgesteld voor dat perceel in hoofdzaak kan worden toegerekend aan delen van dat perceel die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden.

 

Artikel 2. Aard van de belasting

Onder de naam rioolheffing wordt een directe belasting geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:

a. de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater; en

b. de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.

 

Artikel 3. Belastbaar feit en belastingplicht

1. De belasting als bedoeld in deze verordening wordt geheven van de gebruiker, zijnde de persoon die een perceel al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt en van waaruit water, niet zijnde hemelwater, direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd.

 

2. Met betrekking tot de rioolheffing wordt:

a. gebruikmaken van een perceel door de leden van een huishouden aangemerkt als gebruikmaken door het door de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar aangewezen lid van dat huishouden;

b. gebruikmaken door degene aan wie een deel van een perceel in gebruik is gegeven, aangemerkt als gebruikmaken door degene die dat deel in gebruik heeft gegeven;

c. het ter beschikking stellen van een perceel voor volgtijdig gebruik aangemerkt als gebruikmaken door degene die dat perceel ter beschikking heeft gesteld.

 

Artikel 4. Voorwerp van de belasting

1. Voorwerp van de belasting is een perceel.

 

2. Als perceel wordt aangemerkt:

a. de onroerende zaak, bedoeld in hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken;

b. de roerende zaak, die duurzaam aan een plaats is gebonden;

c. een gedeelte van een in onderdeel b bedoelde roerende zaak dat blijkens zijn indeling is bestemd om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt;

d. een samenstel van twee of meer van de in onderdeel b bedoelde roerende zaken of in onderdeel c bedoelde gedeelte en daarvan die bij dezelfde persoon in gebruik zijn en die, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar behoren;

e. het binnen de gemeente gelegen deel van de in onderdeel b bedoelde roerende zaak, van een in onderdeel c bedoeld gedeelte daarvan of van een in onderdeel d bedoeld samenstel.

 

Artikel 5. Vrijstellingen

De belasting wordt niet geheven van een perceel dat uitsluitend bestaat uit:

a. garageboxen waarvan uit zowel direct als indirect geen huishoudelijk- of bedrijfsafvalwater wordt geloosd op de gemeentelijke riolering;

b. natuurterreinen, waaronder mede wordt verstaan duinen, heidevelden, zandverstuivingen, moerassen en plassen, die door rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid welke zich uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het behoud van natuurschoon ten doel stellen, beheerd worden;

c. openbare land- en waterwegen en banen voor openbaar vervoer per rail, een en ander met inbegrip van kunstwerken;

d. onroerende zaken die in hoofdzaak zijn bestemd voor de openbare eredienst of voor het houden van openbare bezinningssamenkomsten van levensbeschouwelijke aard, een en ander met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die dienen als woning;

e. straatmeubilair, waaronder begrepen alle zodanige gebouwde eigendommen – niet zijnde gebouwen- welke zijn geplaatst voor het belang van het publiek, ten dienste van het verkeer of ter verfraaiing van de gemeente, zoals lichtmasten, verkeersinstallaties, standbeelden, monumenten, fonteinen, banken, abri’s, hekken en palen;

f. ten behoeve van de land- of bosbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond, voor zover die niet de ondergrond vormt van gebouwde eigendommen;

g. waterverdedigings- en waterbeheersingswerken die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen;

h. werken die zijn bestemd voor de zuivering van riool- en ander afvalwater en die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen;

 

Artikel 6. Maatstaf van heffing en belastingtarief

1. De belasting wordt geheven naar de grondslagen genoemd in lid 2 van dit artikel en de tarieven opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel.

 

2. De grondslagen van de belasting zijn:

1. een vast bedrag per perceel; en

2. een bedrag op basis van het aantal kubieke meters leidingwater, grondwater en oppervlaktewater dat vanuit het perceel direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd, indien dit meer dan 1000m3 betreft.

 

3. Het aantal kubieke meters afgevoerd water wordt gesteld op het aantal kubieke meters leidingwater, grondwater en oppervlaktewater dat in de loop van het belastingjaar naar het perceel is toegevoerd en/of opgepompt.

 

4. Ingeval gebruik wordt gemaakt van een pompinstallatie moet die pompinstallatie zijn voorzien van een:

a. watermeter, waarvan de hoeveelheid opgepompt water kan worden afgelezen, of

b. bedrijfsurenteller, waarvan het aantal uren dat een pompinstallatie met vaste capaciteit in bedrijf is geweest kan worden afgelezen.

De eerste volzin is niet van toepassing indien vaststelling van de hoeveelheid opgepompt water geschiedt op grond van enige andere wettelijke bepaling.

 

5. De op voet van het derde lid berekende hoeveelheid toegevoerd en of opgepompt water wordt, voor zover de hoeveelheid geloosd water ten minste 3.000 m3 of ten minste 20% lager is dan de som van de hoeveelheden toegevoerd of opgepompt water, verminderd met de hoeveelheid water die niet als water is afgevoerd.

 

Artikel 7. Belastingjaar

Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

 

Artikel 8. Wijze van heffing

De belasting wordt bij wege van aanslag geheven.

 

Artikel 9. Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang

1. De belasting is verschuldigd bij de aanvang van het belastingjaar of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.

 

2. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar aanvangt, is de belasting voor het gebruikersdeel bedoeld in hoofdstuk 1 van de tarieventabel verschuldigd voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

 

3. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor het gebruikersdeel voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als bedoeld in hoofdstuk 1 van de tarieventabel als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

 

4. Het tweede en het derde lid zijn niet van toepassing indien de belastingplichtige binnen de gemeente verhuist en aldaar van een ander perceel gebruik maakt.

 

5. De belasting berekend naar de grondslag als bedoeld in artikel 6, lid 2, onder 2, is verschuldigd na afloop van het belastingjaar of eerder indien de belastingplicht binnen de gemeente wordt beëindigd in de loop van het belastingjaar.

 

6. Belastingbedragen van minder dan € 5,00 worden niet geheven. Voor de toepassing van de vorige volzin wordt het totaal van op een aanslagbiljet verenigde aanslagen aangemerkt als één belastingbedrag.

 

Artikel 10. Termijnen van betaling

1. In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen worden betaald uiterlijk op de laatste dag van de tweede maand na de dagtekening van het aanslagbiljet.

 

2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid geldt, ingeval het totaalbedrag van alle op één aanslagbiljet verenigde aanslagen meer bedraagt dan € 10.000,00, dat dit bedrag en een bestuurlijke boete op het aanslagbiljet moeten worden betaald op de laatste dag van de maand volgend op die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld.

 

3. Betaling via automatische incasso is voor alle aanslagen mogelijk. In afwijking van het bepaalde in het eerste en tweede lid geldt, ingeval machtiging is verleend tot automatische incasso en het totaal bedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen meer dan € 100,00 doch niet meer dan € 10.000,00 bedraagt, dat de aanslagen moeten worden betaald in maximaal tien gelijke termijnbedragen waarvan de eerste termijn vervalt op de 28e dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.

 

4. De in het derde lid bedoelde machtiging tot automatische incasso wordt geacht niet te zijn verleend indien twee van de tien termijnen niet zijn betaald doordat automatische incasso van de betaalrekening van de belastingschuldige niet mogelijk blijkt dan wel binnen 56 dagen na afschrijving zijn gestorneerd. Alsdan geldt de betaaltermijn als bedoeld in het eerste lid.

 

5. In afwijking van de voorgaande leden moet een voorlopige aanslag worden betaald in zoveel gelijke termijnen als er na de maand van de dagtekening van het aanslagbiljet nog maanden van het belastingjaar overblijven, met dien verstande dat het aantal betalingstermijnen steeds minimaal twee telt. De eerste termijn vervalt een maand na de dagtekening van het aanslagbiljet en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.

 

6. De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen.

 

Artikel 11. Kwijtschelding

Bij de invordering van de rioolheffing wordt kwijtschelding verleend voor de belasting berekend naar hoofdstuk 1, onderdeel 1.1.1 van de bij deze verordening behorende tarieventabel.

 

Artikel 12. Overgangsrecht

De Verordening rioolheffing gemeente Bergen op Zoom 2023, vastgesteld bij raadsbesluit van 15 december 2022 nr. RVB22-0056, wordt ingetrokken met ingang van de in artikel 13, tweede, lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

 

Artikel 13. Inwerkingtreding

1. Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking.

 

2. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2024.

 

Artikel 14. Citeertitel

 

Deze verordening wordt aangehaald als: ‘Verordening rioolheffing Bergen op Zoom 2024’.

 

 

 

 

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 9 november 2023

De griffier,

drs. E.P.M. van der Meer

De voorzitter,

drs. M. Mulder MSc.

Tarieventabel rioolheffing 2024 Behorende bij de ‘Verordening rioolheffing Bergen op Zoom 2024’

 

Hoofdstuk 1 Maatstaven en tarief vast bedrag

 

 

1.1

De belasting als bedoeld in artikel 6, lid 2,onder 1, bedraagt per perceel, per belastingjaar;

 

 

1.1.1

voor een perceel dat in hoofdzaak tot woning dient

351,43

1.1.2

voor een perceel dat niet in hoofdzaak tot woning dient

351,43

Hoofdstuk 2 Maatstaven en gedifferentieerde tarieven rioolheffing

 

 

2.1

Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1, bedraagt de belasting als bedoeld in artikel 6, lid 2 onder 2, voor een perceel dat niet in hoofdzaak tot woning dient alsmede recreatieterreinen, verzorgings- en verpleegtehuizen, voor de hoeveelheid afgevoerd water vanaf:

 

 

2.1.1

1.000 m3, per m3

0,95

 

Behoort bij raadsbesluit van 9 november 2023

 

 

De griffier,

 

drs. E.P.M. van der Meer

Naar boven