Gemeenteblad van Leudal
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Leudal | Gemeenteblad 2023, 546963 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Leudal | Gemeenteblad 2023, 546963 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Wijziging van de Algemene verordening in verband met de inwerkingtreding van de Omgevingswet
De gemeenteraad van gemeente Leudal
Gezien het voorstel Wijziging van de Algemene verordening in verband met de inwerkingtreding van de Omgevingswet d.d. 24 oktober 2023 nummer Nummer Z/23/128702/386983;.
gelet op artikel 149 van de Gemeentewet, artikelen 2.18, eerste lid, onder f en g, artikel 2.21, eerste lid, onder a en b, en 3.148, tweede lid, onder a, van het Activiteitenbesluit milieubeheer juncto artikel 8.2.2 van het Invoeringsbesluit Omgevingswet;
De Algemene verordening gemeente Leudal te wijzigen als volgt:
Aan artikel 1.1.2 wordt een vierde lid toegevoegd, luidende:
“4. Dit artikel is niet van toepassing op een aanvraag om een omgevingsvergunning.”
Aan artikel 1.1.4 wordt een derde lid toegevoegd, luidende:
“3. Dit artikel is niet van toepassing op een aanvraag om een omgevingsvergunning.”
Voor de bestaande tekst van artikel 1.1.6 wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst. Toegevoegd wordt een nieuw lid, luidende:
“2. Dit artikel is niet van toepassing op een aanvraag om een omgevingsvergunning.”
Artikel 2.3.2 wordt als volgt gewijzigd:
Het tweede en vierde lid vervallen en lid 3 wordt vernummerd tot 2.
Artikel 2.6.17, eerste lid, aanhef, komt te luiden:
“1. Het is verboden op door het college ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, bij dat aanwijzingsbesluit aangeduide dieren:”
Artikel 2.17.1, vierde lid, onder b, komt te luiden:
b. binnen de bij of krachtens de provinciale omgevingsverordening aangewezen stiltegebieden ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als toestel.
Artikel 3.2.1.1. komt te luiden als volgt:
“De in de Erfgoedwet opgenomen definities gelden eveneens voor de begrippen in dit hoofdstuk.
In dit hoofdstuk en de daarop berustende voorschriften wordt in aanvulling op het eerste lid, tenzij anders is bepaald, verstaan onder:
Artikel 3.2.1.2 eerste lid komt te luiden:
“Het college houdt een door iedereen te raadplegen erfgoedregister bij van krachtens deze verordening onherroepelijk aangewezen cultureel erfgoed inclusief de locaties waaraan krachtens artikel 4.2, eerste lid, van de Omgevingswet in het omgevingsplan de functie cultureel erfgoed is toebedeeld.”
In de artikelen 3.2.2.1, 3.2.3.4, 3.2.3.7 en 3.2.6.1, wordt “gemeentelijke adviescommissie” gewijzigd in Adviescommissie fysieke leefomgeving Leudal”
Artikel 3.2.3.1 tweede lid onder b komt te luiden:
“b. monumenten en archeologische monumenten die zijn aangewezen op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet of een omgevingsverordening als bedoeld in artikel 2.6 van de Omgevingswet.”
In artikel 3.2.3.2, eerste lid, wordt ‘artikel 3.2.3.1’ vervangen door ‘artikel 3.2.3.1, eerste lid,’.
In artikel 3.2.3.3, eerste lid, wordt ‘artikel 3.2.3.2’ vervangen door ‘artikel 3.2.3.2, eerste lid,’.
Artikel 3.2.3.8 derde lid komt te luiden:
“3. Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het monument of het archeologisch monument waarop de aanwijzing betrekking heeft is ingeschreven in het rijksmonumentenregister of een provinciaal erfgoedregister als bedoeld in artikel 3.17, derde lid, van de Erfgoedwet of een omgevingsverordening als bedoeld in artikel 2.6 van de Omgevingswet. Het vervallen van de aanwijzing wordt onverwijld bijgehouden in het gemeentelijk erfgoedregister.”
Artikel 3.2.6.2 tweede lid komt te luiden
“2. Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het stads- of dorpsgezicht waarop de aanwijzing betrekking heeft wordt aangewezen als beschermd stads- of dorpsgezicht op grond van een instructie als bedoeld in artikel 2.33, eerste lid, of artikel 2.34, vierde lid, van de Omgevingswet.”
Artikel 3.2.6.3 komt te luiden:
“1. Het is in een gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht verboden om zonder omgevingsvergunning een bouwwerk te slopen.
2. De omgevingsvergunning kan in ieder geval worden geweigerd als naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet aannemelijk is dat op de plaats van het te slopen bouwwerk een ander bouwwerk kan of zal worden gebouwd.
3. Artikel 3.2.4.3 is van overeenkomstige toepassing.
4. Het eerste lid is niet van toepassing op het slopen ingevolge een verplichting als bedoeld in de artikelen 13, 13a of 13b van de Woningwet of ingevolge een verplichting zoals gesteld in een maatwerkvoorschrift op grond van artikel 3.5 van het Besluit bouwwerken leefomgeving.”
Artikel 3.2.7.1 eerste lid komt te luiden:
“1. Het is verboden de bodem te verstoren in een archeologisch monument of een gebied waar archeologische vondsten of waarden worden verwacht als in het daar vigerende omgevingsplan niet is voldaan aan artikel 5.130 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, tenzij:
a. voor de activiteit een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste of tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet is verleend;
b. het de verstoring betreft van een archeologisch monument, waarde of verwachting die is aangegeven op de gemeentelijke archeologische beleids-, waarden- of verwachtingskaart, de provinciale archeologische monumentenkaart of de landelijke indicatieve kaart van archeologische waarden en het verrichten van de activiteiten geen strijd oplevert met door burgemeester en wethouders vastgestelde regels over de toegestane mate van verstoring;
c. de activiteit plaatsvindt op basis van een deugdelijke beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening wordt gehouden en onevenredige schade voor archeologische waarden wordt voorkomen, of
d. met een vooronderzoek is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn.”
In artikel 3.3.2.4 eerste lid komt de tekst ‘als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a Wabo’ telkens te vervallen.
In artikel 3.3.3.3 zesde lid wordt ‘Bouwbesluit” vervangen door “Artikel 22.12 Invoeringsbesluit Omgevingswet”.
“Bij een beslissing inzake een omgevingsvergunning wordt bij de beoordeling door het bevoegd gezag de geurhinder door de geurbelasting van tot veehouderijen behorende dierenverblijven, voor de daartoe aangewezen gebieden, uitsluitend betrokken op de wijze als aangegeven bij of krachtens artikel 3.5.2.”
In artikel 3.5.2 wordt na Wet geurhinder en veehouderij ingevoegd “zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet”.
Artikel 3.7.1.1 komt te luiden als volgt:
“In deze paragraaf wordt in afwijking van de in bijlage 1 opgenomen begrippenlijst verstaan onder:
Inrichting: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, met dien verstande dat de artikelen 3.7.1.2 tot en met 3.7.1.4 uitsluitend van toepassing zijn op inrichtingen type A of type B als bedoeld in het Activiteitenbesluit milieubeheer
In artikel 3.7.1.4 derde lid wordt “zijn de geluidnormen van het Activiteitenbesluit milieubeheer” gewijzigd in “is dit artikel niet”
Artikel “3.7.5.1 eerste lid, komt te luiden:
“1. Het is verboden zonder vergunning van het college ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het omgevingsplan is bestemd of mede bestemd.”
Artikel 3.9.1 eerste lid komt te luiden:
“1. Het is verboden zonder vergunning van het college in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.”
In artikel 3.10.4.1 eerste lid wordt na “inrichting“ ingevoegd ” in de zin van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet”.
Artikel 3.10.4.3 komt te luiden:
Degene die een inrichting, ” in de zin van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, drijft waar eet- of drinkwaren worden verkocht die ter plaatse kunnen worden genuttigd draagt zorg voor de aanwezigheid in of nabij deze inrichting, van een steeds voor gebruik door het publiek beschikbare en tijdig geleegde afvalbak of soortgelijk middel voor het houden van afval.
Degene die de inrichting ” in de zin van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, drijft verwijdert zo vaak als nodig etenswaren, verpakkingen, afval of andere materialen die kennelijk uit deze inrichting afkomstig zijn of voor deze inrichting zijn bestemd binnen een straal van ten minste 25 meter van de inrichting.
In artikel 3.10.4.5 wordt na “Wet milieubeer” ingevoegd “, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet”
Hoofdstuk 3.11 komt te luiden als volgt:
“Hoofdstuk 3.11 Nadeelcompensatie
In dit hoofdstuk wordt aanvullend op de in bijlage 1 opgenomen begrippenlijst verstaan onder:
derde-belanghebbende: a. degene die de activiteit verricht en met wie een overeenkomst als bedoeld in artikel 13.3c, eerste lid van de Omgevingswet is gesloten, en b. als sprake is van een schadeveroorzakend besluit naar aanleiding van een aanvraag, zoals geregeld in artikel 13.3d van de Omgevingswet, de aanvrager van dat besluit of degene die de toegestane activiteit verricht.
Artikel 3.11.2 Toepassingsbereik
1 . Deze verordening heeft betrekking op aanvragen om schadevergoeding als bedoeld in artikel 4:126, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, waarvan de aanvrager stelt dat die wordt veroorzaakt door een bestuursorgaan van de gemeente.
2 . Deze verordening heeft geen betrekking op aanvragen om schadevergoeding waarop een bijzondere regeling van toepassing is.
Voor het in behandeling nemen van de aanvraag om schadevergoeding wordt een recht van € 300,- geheven.
1. De aanvrager van schadevergoeding maakt gebruik van een door het bestuursorgaan vastgesteld elektronisch formulier.
2. In aanvulling op artikel 4:127 van de Algemene wet bestuursrecht bevat een aanvraag mede:
a. als het schade betreft wegens winst- of inkomstenderving: jaarrekeningen over het jaar waarin schade is geleden en voor zover van toepassing de drie daaraan voorafgaande jaren en de aanslagen vennootschapsbelasting of inkomstenbelasting.
b. als het schade betreft wegens gederfde huurinkomsten: een afschrift van de huurovereenkomst of gebruiksovereenkomst en een eigendomsakte.
Artikel 3.11.5 Opdrachtverstrekking
Binnen acht weken na het indienen van een aanvraag voor schadevergoeding verstrekt het college aan één of meerdere adviseurs gezamenlijk, opdracht om ter zake van een aanvraag advies uit te brengen.
Artikel 3.11.6 Adviseur of adviescommissie
1. Het bestuursorgaan wint slechts advies in bij een adviseur of adviescommissie voor zover dat naar zijn oordeel noodzakelijk is om op de aanvraag om schadevergoeding te kunnen beslissen.
2. Advies als bedoeld in het eerste lid, wordt in ieder geval niet ingewonnen als:
a. de aanvraag naar het oordeel van het bestuursorgaan kennelijk ongegrond is, omdat zich kennelijk een weigeringsgrond voordoet als bedoeld in artikel 4:126, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht;
b. de schade kennelijk niet kan worden toegerekend aan een door het bestuursorgaan genomen besluit of verrichte handeling;
c. de aanvraag naar het oordeel van het bestuursorgaan voldoende gelijkenis vertoont met andere aanvragen waarvoor al advies is uitgebracht;
d. de schadevergoeding kennelijk minder bedraagt dan € 500,- voor particulieren en € 1.000,- voor bedrijven, of
e. naar het oordeel van het bestuursorgaan in de gemeentelijke organisatie voldoende deskundigheid voor de beoordeling van de aanvraag aanwezig is.
3. Een adviescommissie bestaat uit een of meer deskundigen.
1. Als advies wordt ingewonnen bij een adviseur of adviescommissie, informeert het bestuursorgaan de aanvrager en belanghebbenden.
2. Bij de toepassing van de artikelen 4:7 en 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht wordt naast de aanvrager voor zover van toepassing betrokken:
a. degene die de activiteit verricht en met wie een overeenkomst als bedoeld in artikel 13.3c, eerste lid, van de Omgevingswet is gesloten, of,
b. als sprake is van een schadeveroorzakend besluit naar aanleiding van een aanvraag, zoals geregeld in artikel 13.3d van de Omgevingswet, de aanvrager van dat besluit of degene die de toegestane activiteit verricht, tenzij:
1 °. de schadevergoeding redelijkerwijze voor rekening behoort te blijven van het bestuursorgaan, of
2 °. de schadevergoeding voldoende op een andere manier is verzekerd.
3. Voordat wordt geadviseerd zendt de adviseur of de adviescommissie binnen acht weken na dagtekening van de adviesopdracht een concept daarvan aan het college, de aanvrager, andere betrokken bestuursorganen en derde-belanghebbenden.
4. Het college, de aanvrager, andere betrokken bestuursorganen en derde-belanghebbenden worden in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken na toezending van het conceptadvies schriftelijk hierop te reageren.
5. Als binnen de gestelde termijn reacties zijn ingediend, brengt de adviseur of de adviescommissie binnen vier weken na het verstrijken van de in het vierde lid bedoelde termijn, een advies uit aan het college, waarbij de reacties zijn betrokken.
6. Als geen of niet op tijd reacties zijn ingediend, brengt de adviseur of de adviescommissie binnen twee weken na het verstrijken van de in het vierde lid bedoelde termijn een advies uit aan het college.
Bij geheel of gedeeltelijke toewijzing van een aanvraag om schadevergoeding, wordt de toegewezen schadevergoeding uiterlijk betaald bij het onherroepelijk worden van het besluit op de aanvraag.”
Hoofdstuk 3.12 van de Algemene verordening gemeente Leudal komt te luiden als volgt:
“Hoofdstuk 3.12 Adviescommissie fysieke leefomgeving Leudal
Paragraaf 3.12.1 Algemene bepalingen
In dit hoofdstuk wordt aanvullend op de in bijlage 1 opgenomen begrippenlijst verstaan onder::
- commissie: gemeentelijke adviescommissie als bedoeld in artikel 17.9 en 16.15 tweede lid van de Omgevingswet, die adviseert over aanvragen en ontwikkelingen in de fysieke leefomgeving, genaamd de adviescommissie fysieke leefomgeving Leudal;
- Conceptaanvraag: een aan de indiening van een formele vergunningsaanvraag voorafgaande ontwerp-principe aanvraag ter beoordeling van de haalbaarheid daarvan.
- goede omgevingskwaliteit: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.3 van de Omgevingswet;
- ambtelijke toets: ambtelijke toets aan criteria van de welstandsnota Leudal welke deel uitmaakt van het Omgevingsplan. De ambtelijke toets wordt uitgevoerd door de secretaris.
Artikel 3.12.2.1 Taak en werkzaamheden
a. een conceptaanvraag, een aanvraag omgevingsvergunning of een ontwerp-omgevingsvergunning voor:
1 ̊. een rijksmonumentenactiviteit met betrekking tot een monument;
2 ̊. een omgevingsplanactiviteit die betrekking heeft op een voorbeschermd gemeentelijk monument of een gemeentelijk monument;
3 ̊. een omgevingsplanactiviteit in geval de commissie in het omgevingsplan als adviseur is aangewezen;
4 ̊. een andere activiteit in geval het college een advies nodig achten met het oog op het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit;
b. het door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aanwijzen van een onroerende zaak als rijksmonument ingevolge artikel 3.1, eerste lid, van de Erfgoedwet of over het aan een locatie geven van de functie-aanduiding gemeentelijk monument op grond van artikel 4.2, eerste lid, van de Omgevingswet;
c. het ontwikkelen van beleid en wettelijke voorschriften, inclusief omgevingsvisie, omgevingsplan en maatwerkregels voor de omgevingskwaliteit;
d. een verkenning als bedoeld in artikel 5.48, tweede lid, van de Omgevingswet en in andere gevallen waarin het college een advies nodig achten in verband met een verkenning van een mogelijk bestaande of toekomstige opgave in de fysieke leefomgeving;
e. het begeleiden van planindieners en ontwerpers gedurende het ontwerpproces;
f. adviseert de commissie op verzoek van het college over het stellen van maatwerkvoorschriften in verband met het uiterlijk van bouwwerken, de zorg voor cultureel erfgoed [en werelderfgoed] en andere zaken die de omgevingskwaliteit betreffen;
g. het geven van beschikkingen op grond van regels in verordeningen op grond van artikel 149 van de Gemeentewet die een eis ten aanzien van de omgevingskwaliteit bevatten
Paragraaf 3.12.3. Aanwijzing van besluiten waarover verplicht advies moet worden gevraagd
Artikel 3.12.3.1 Verplichte advisering
Het college wint advies van de commissie in omtrent een te nemen beslissing als bedoeld in artikel 3.12.2.1, tweede lid, onder a, onderdelen 1 ̊ tot en met 3 ̊, en onder b van dit hoofdstuk.
Paragraaf 3.12.4. Samenstelling, benoeming en ondersteuning
Artikel 3.12.4.1 Samenstelling
1. De commissie bestaat uit tenminste twee leden, de voorzitter daaronder begrepen. De raad kan daarnaast plaatsvervangers benoemen die hen bij afwezigheid kunnen vervangen.
2. De leden en de plaatsvervangers van de commissie worden benoemd op persoonlijke titel op grond van de professionele deskundigheid die nodig is voor de advisering, alsmede op grond van maatschappelijke kennis en ervaring.
3.. De commissie telt gelet op artikel 17.9, eerste lid, van de Omgevingswet, bij advisering over aanvragen als bedoeld in artikel 3.12.2.1, tweede lid, onder a, onderdelen 1 ̊tot en met 2 ̊, en onder b, minimaal één lid dat deskundig is op het gebied van de monumentenzorg.
4. Minimaal één lid van de commissie is deskundig op het gebied van architectuur en stedenbouw.
5. De commissie als bedoeld in het eerste lid kan op afroep aangevuld worden met leden die deskundig zijn op het gebied van landschapswaarden, natuurwaarden, agrarische waarden, archeologische monumentenzorg, kunst- of cultuurhistorie en economische uitvoerbaarheid.
6. De leden en de plaatsvervangers zijn géén lid van het college, de gemeenteraad (en diens adviescommissie) en zijn niet werkzaam onder verantwoordelijkheid van het gemeentebestuur.
7. De commissie regelt zelf de aanstelling van de voorzitter en de vervanging van de voorzitter.
8. Indien géén vervanging kan worden geregeld, mag de commissie, in afwijking van hetgeen gesteld in het eerste lid, bestaan uit één lid. Dit geldt niet als geadviseerd moet worden over aanvragen als bedoeld in artikel 3.14.2.1, tweede lid, onder a, onderdelen 1 ̊tot en met 2 ̊, en onder b.
1. De leden worden door het college benoemd.
2. De leden en de plaatsvervangers kunnen voor een termijn van ten hoogste 4 jaar worden benoemd.
3. Herbenoeming van de leden kan eenmaal voor ten hoogste 4 jaar plaatsvinden. Plaatsvervangende leden mogen twee maal herbenoemd worden voor een termijn van 4 jaar per herbenoeming.
4. Afgetreden leden en de plaatsvervangers zijn 4 jaar na hun aftreden weer benoembaar.
5. De leden worden in functie benoemd.
6. De leden en de plaatsvervangers worden op eigen aanvraag ontslagen. Zij kunnen voorts door het college worden geschorst en door de raad worden ontslagen wegens ongeschiktheid, onbekwaamheid of op andere zwaarwegende gronden.
Artikel 3.12.4.3 Ondersteuning van de commissie
1. De commissie heeft tenminste één ambtelijk secretaris.
2. De secretaris is voor zijn werkzaamheden voor de commissie uitsluitend verantwoording schuldig aan de commissie.
3. De secretaris kan worden ondersteund door andere ambtelijke medewerkers, die voor hun werkzaamheden voor de commissie uitsluitend verantwoording schuldig zijn aan de secretaris.
4. De secretaris noch de medewerkers zijn lid van de commissie.
Paragraaf 3.12.5. Advisering en standpuntbepaling
Artikel 3.12.5.1. Adviestermijn
1. De commissie adviseert het college binnen een termijn van twee weken.
2. In geval de commissie het college binnen de in het eerste lid gestelde termijn niet kan adviseren, brengt de commissie advies uit binnen een termijn van maximaal vier weken.
Artikel 3.12.5.2. Beraadslaging en standpuntbepaling
1. De vergaderingen waarin een of meer adviezen over aanvragen om omgevingsvergunning door of namens de commissie worden vastgesteld, zijn openbaar. De openbaarheid geldt zowel voor de beraadslagingen, de beoordeling als de adviezen.
2. Indien het college – al dan niet op verzoek van de aanvrager – een verzoek doet tot niet-openbare behandeling, dan moeten aan dit verzoek klemmende redenen ten grondslag worden gelegd als bedoeld in artikel 5.1 van de Wet open overheid.
3. De aanvrager van de omgevingsvergunning of zijn gemachtigde heeft de mogelijkheid een toelichting op de aanvraag te geven en hierover het gesprek aan te gaan met de commissie.
4. Belanghebbenden, anders dan bedoeld in het derde lid, hebben in toelichtende zin spreekrecht in door de commissie gehouden openbare vergaderingen.
5. Leden die als opdrachtgever, ontwerper of anderszins betrokken zijn of zijn geweest bij de uitvoering van een activiteit waarvoor een aanvraag is gedaan waarover de commissie adviseert, onthouden zich van medewerking aan het desbetreffende advies en zijn tijdens de behandeling van en de besluitvorming over het advies niet in de vergadering aanwezig.
6. De geheimhoudingsplicht als bedoeld in artikel 2:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de commissie en de daarvoor werkzame personen.
Artikel 3.12.5.3. Afdoening onder verantwoordelijkheid van de commissie
De commissie kan onverminderd het bepaalde in artikel 17.9, eerste lid, van de Omgevingswet en artikel 3.14.2.1, derde lid, de advisering over een aanvraag om een omgevingsvergunning of over de voorbereiding van een andere beschikking onder verantwoordelijkheid van de commissie overlaten aan een of meer daartoe aangewezen leden.
1. De commissie kan zich voor het inwinnen van inlichtingen wenden tot daartoe door de secretaris of het college aangewezen ambtenaren.
2. De commissie kan zich doen bijstaan door de secretaris of door het college aangewezen andere personen, voor zover dat voor de vervulling van haar taak nodig is.
3. De in het eerste en tweede lid bedoelde personen kunnen op uitnodiging van de commissie als adviseur deelnemen aan de beraadslagingen.
Artikel 3.12.5.5. uitbrengen advies
Artikel 3.12.5.6. Afwijken van het advies
Artikel 3.12.5.7. tweede advies
Artikel 3.12.6.1 Onderzoek ter plaatse door de commissie
Artikel 3.12.6.2 Wijze van planbeoordeling
De commissie beoordeelt de aanvraag op grond van het door de gemeenteraad vastgestelde Omgevingsplan en/of door college en raad gestelde regels, criteria of voorschriften in het belang van het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving, zoals nader omschreven in artikel 1.3 van de Omgevingswet.
De leden ontvangen een door het college vast te stellen vergoeding.
1. De commissie brengt jaarlijks verslag als bedoeld in artikel 17.9, zesde lid, van de wet uit van haar werkzaamheden in het voorafgaande kalenderjaar.
2. In het jaarverslag komt ten minste aan de orde:
a. de wijze waarop toepassing is gegeven aan de kaders als bedoeld in artikel 17.9, derde lid, van de wet;
b. de wijze waarop uitwerking is gegeven aan de openbaarheid van vergaderen;
c. op welke wijze het college is omgegaan met de adviezen van de commissie en hoe vaak is afgeweken van de adviezen van de commissie.”
In artikel 3.13.1.1 komt de definitie “betrokken wetten” te luiden:
“Betrokken wetten: Omgevingswet en Wet milieubeheer, voor zover paragraaf 18.3.3 van de Omgevingswet van overeenkomstige toepassing is verklaard;”
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2023-546963.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.