Verordening tot wijziging van de Verordening Maatschappelijke Ondersteuning en Jeugdhulp gemeente Epe 2023 (eerste wijziging)

 

Raadsbesluit 2023 zaaknummer: 920697

 

DE RAAD DER GEMEENTE EPE

 

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders, nr. 920697 d.d. 7 november 2023 gelet op artikel 1.1.1, artikel 2.1.2 lid 2 onder g en lid 3 onder b, artikel 2.1.3 lid 2 onder a, artikel 2.3.2 lid 4 en artikel 2.3.5 lid 4 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

 

BESLUIT

 

Vast te stellen de Verordening tot wijziging van de Verordening Maatschappelijke Ondersteuning en Jeugdhulp gemeente Epe 2023 (eerste wijziging)

 

Artikel I Wijziging van de regeling

De Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Epe 2023 wordt als volgt gewijzigd.

 

A Artikel 4. In artikel 4, lid 6 worden de onderdelen sub d en e gewijzigd en wordt een sub f toegevoegd:

 

  • Bestaande tekst

    Nieuwe tekst

    Artikel 4 Pgb maatwerkvoorziening in de vorm van een dienst Zesde lid

    • a.

      (..)

    • b.

      (..)

    • c.

      (..)

    • d.

      wordt voor de informele hulp van 22 jaar en ouder vastgesteld conform de maximumtarieven zoals opgenomen in bijlage 1;

    • e.

      wordt voor de informele hulp jonger dan 22 jaar gelijk gesteld aan het wettelijk minimumjeugduurloon inclusief vakantietoeslag.

    Artikel 4 Pgb maatwerkvoorziening in de vorm van een dienst Zesde lid

    • a.

      (..)

    • b.

      (..)

    • c.

      (..)

    • d.

      wordt voor de informele hulp voor huishoudelijke ondersteuning (schoon huis en regie op een gestructureerd huishouden) het uurloon van de hoogste periodiek behorende bij hulp bij het huishouden van de voor de betreffende periode geldende cao VVT (Verpleeg- en Verzorgingshuizen en Thuiszorg), te vermeerderen met vakantietoeslag en de tegenwaarde van de verlofuren.

    • e.

      wordt voor de informele hulp voor begeleiding en persoonlijke verzorging het uurloon van de hoogste periodiek behorende bij de Functie Waardering Gezondheidszorg (FWG 30) van de voor de betreffende periode geldende cao VVT, te vermeerderen met vakantietoeslag en de tegenwaarde van de verlofuren.

    • f.

      wordt voor de informele hulp voor overige ondersteuning vastgesteld conform de maximumtarieven zoals opgenomen in bijlage 1;

 

B Artikel 6.1 lid 1 sub b wordt als volgt gewijzigd:

 

  • Bestaande tekst

    Nieuwe tekst

    Artikel 6.1 Bijdrage in de kosten van algemene voorzieningen, met uitzondering van de bij verordening aangewezen algemene voorzieningen

    • a.

      (..)

    • b.

      Voor cliënten met een inkomen tot 120% van de bijstandsnorm is de eigen bijdrage voor de was- en strijkservice maximaal € 15,- voor een eenpersoonshuishouden en € 25,- voor een twee- of meerpersoonshuishouden per maand;

    • c.

      (..)

    • d.

      (..)

    • e.

      (..)

    Artikel 6.1 Bijdrage in de kosten van algemene voorzieningen, met uitzondering van de bij verordening aangewezen algemene voorzieningen

    • a.

      (..)

    • b.

      Voor cliënten met een inkomen tot 130% van de bijstandsnorm is de eigen bijdrage voor de was- en strijkservice maximaal € 15,- voor een eenpersoonshuishouden en € 25,- voor een twee- of meerpersoonshuishouden per maand;

    • c.

      (..)

    • d.

      (..)

    • e.

      (..)

 

C Artikel 6.2 lid 4 wordt als volgt gewijzigd:

 

  • Bestaande tekst

    Nieuwe tekst

    Artikel 6.2 Eigen bijdrage in de kosten van individuele maatwerkvoorzieningen of pgb’s en bij verordening aangewezen algemene voorzieningen

    • 1.

      (..)

    • 2.

      (..)

    • 3.

      (..)

    • 4.

      De totale bijdragen voor individuele maatwerkvoorzieningen of verstrekte pgb’s en bij verordening aangewezen algemene voorzieningen, zijn gelijk aan de kostprijs. Voor deze voorzieningen is ten hoogste een eigen bijdrage van € 19,00 per maand verschuldigd door de ongehuwde cliënt of de gehuwde cliënten tezamen, tenzij overeenkomstig artikel 2.1.4a, vijfde lid, van de wet of hoofdstuk 3 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 of het volgende lid geen of een lagere bijdrage is verschuldigd.

    • 5.

      (..)

    • 6.

      (..)

    • 7.

      (..)

    Artikel 6.2 Eigen bijdrage in de kosten van individuele maatwerkvoorzieningen of pgb’s en bij verordening aangewezen algemene voorzieningen

    • 1.

      (..)

    • 2.

      (..)

    • 3.

      (..)

    • 4.

      De totale bijdragen voor individuele maatwerkvoorzieningen of verstrekte pgb’s en bij verordening aangewezen algemene voorzieningen, zijn gelijk aan de kostprijs. Voor deze voorzieningen is de maximale hoogte van de eigen bijdrage te vinden in de desbetreffende wetsbepalingen (artikel 2.1.4, 3e lid Wmo 2015 (algemene voorzieningen) en 2.1.4a, 4e lid, Wmo 2015 (maatwerkvoorzieningen). De eigen bijdrage is verschuldigd door de ongehuwde cliënt of de gehuwde cliënten tezamen, tenzij overeenkomstig artikel 2.1.4a, vijfde lid, van de wet of hoofdstuk 3 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 of het volgende lid geen of een lagere bijdrage is verschuldigd.

    • 5.

      (..)

    • 6.

      (..)

    • 7.

      (..)

 

Artikel II Wijziging van bijlage 1

 

A Bijlage 1 De tabellen Pgb informeel waarbij hulp is 22 jaar of ouder en PGB informeel waarbij hulp jonger is dan 22 jaar worden samengevoegd. De onderdelen Dagbesteding, licht, basis of complex en hulp op basis van schriftelijke overeenkomst komen te vervallen. De tabel komt te luiden PGB informeel en wordt gewijzigd als volgt: 

 

  • PGB informeel

    Bestaande tekst

    Nieuwe tekst

    Huishoudelijke ondersteuning

    € 15,50 per uur

    het uurloon van de hoogste periodiek behorende bij hulp bij het huishouden van de voor de betreffende periode geldende cao VVT (Verpleeg- en Verzorgingshuizen en Thuiszorg), te vermeerderen met vakantietoeslag en de tegenwaarde van de verlofuren.

    Persoonlijke verzorging

    € 20 per uur

    het uurloon van de hoogste periodiek behorende bij de Functie Waardering Gezondheidszorg (FWG 30) van de voor de betreffende periode geldende cao VVT, te vermeerderen met vakantietoeslag en de tegenwaarde van de verlofuren.

    Regie op een gestructureerd huishouden

    € 16,80 per uur

    het uurloon van de hoogste periodiek behorende bij hulp bij het huishouden van de voor de betreffende periode geldende cao VVT (Verpleeg- en Verzorgingshuizen en Thuiszorg), te vermeerderen met vakantietoeslag en de tegenwaarde van de verlofuren.

    Individuele begeleiding, licht, basis of complex

    € 20,00 per uur

    het uurloon van de hoogste periodiek behorende bij de Functie Waardering Gezondheidszorg (FWG 30) van de voor de betreffende periode geldende cao VVT, te vermeerderen met vakantietoeslag en de tegenwaarde van de verlofuren.

    Logeeropvang/respijtopvang incl. hulpverlening

    € 30,00 per dag

    € 30,00 per dag

    Vervoer van en naar dagbesteding

    € 0,19 per km

    € 0,21 per km

    Alleen Jeugd: Behandeling en groep hulpverlening

    Voor informele hulp geen PGB mogelijk

    Voor informele hulp geen PGB mogelijk

 

Artikel III Wijziging van toelichting

 

A De toelichting bij Artikel 4 zesde lid wordt gewijzigd als volgt:

 

  • Bestaande tekst

    Nieuwe tekst

    Toelichting Artikel 4 Pgb maatwerkvoorziening in de vorm van een dienst

    Zesde lid

    Het zesde lid berust op artikel 2.1.3, tweede lid, onder b, van de Wmo en artikel 2.9 van de Jeugdwet. Hierin staat dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald op welke wijze de hoogte van een pgb wordt vastgesteld, waarbij geldt dat de hoogte toereikend moet zijn. In de memorie van toelichting Wmo (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 39) is vermeld dat de gemeente bijvoorbeeld kan bepalen dat het pgb niet hoger mag zijn dan een percentage van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan het verlenen van adequate ondersteuning in natura. Gemeenten hebben daarmee ook de mogelijkheid om differentiatie aan te brengen in de hoogte van het pgb. Gemeenten kunnen verschillende tarieven hanteren voor verschillende vormen van ondersteuning en voor verschillende typen hulpverleners. Gemeenten kunnen bij het vaststellen van tarieven bijvoorbeeld onderscheid maken tussen ondersteuning die wordt geleverd door het sociale netwerk, door hulpverleners die werken volgens de kwaliteitsstandaarden en hulpverleners die dat niet doen (zoals werkstudenten, zzp’ers zonder diploma’s e.d.).

    Een aanvraag voor een pgb kan geweigerd worden voor zover de kosten van het pgb hoger zijn dan de kosten van de individuele maatwerkvoorziening (artikel 2.3.6, vijfde lid, onder a, van de Wmo en artikel 8.1.1, vierde lid, onderdeel a, van de Jeugdwet). De situatie waarin het door de cliënt beoogde aanbod duurder is dan het aanbod van het college betekent dus niet bij voorbaat dat het pgb om die reden geheel geweigerd kan worden. Cliënten kunnen zelf bijbetalen wanneer het tarief van de door hen gewenste aanbieder duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod. Het college kan het pgb slechts weigeren voor dat gedeelte dat duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod in natura. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen doordat de gemeente vanwege inkoopvoordelen individuele maatwerkvoorzieningen al snel goedkoper zal kunnen leveren dan wanneer iemand zelf ondersteuning inkoopt met een pgb. Daarbij kan gedacht worden aan vervoers- of opvangvoorzieningen.

    Een pgb is gemiddeld genomen ook goedkoper dan zorg en ondersteuning in natura omdat er minder overheadkosten hoeven te worden meegerekend. De maximale hoogte van een pgb is in de verordening begrensd op de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate door het college ingekochte individuele maatwerkvoorziening in natura.

    Het zesde lid geeft regels voor de wijze van berekening van de hoogte van de bedragen voor pgb’s voor afzonderlijke individuele maatwerkvoorzieningen. Daarbij maakt de gemeente onderscheid tussen welke persoon de ondersteuning levert. Voor een vrijwilliger of persoon die niet is opgeleid voor de betreffende werkzaamheden, wordt bij het vaststellen van de hoogte van het pgb een lager tarief gehanteerd dan voor een daarvoor opgeleid persoon. Waar bijzondere deskundigheid is vereist, wordt in sommige gevallen nog weer een ander tarief gehanteerd. Het tarief wordt daarbij telkens bepaald op basis het laagste tarief per uur, resultaat of dagdeel dat voor de te leveren hulp – rekening houdende met de kwalificaties van degenen die deze leveren – zou worden gehanteerd als deze door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder zou worden geleverd. Bij het bepalen van de hoogte van een financiële tegemoetkoming voor verhuishulp (onderdeel j) en voor het bezoekbaar maken van een woning (onderdeel i) wordt rekening gehouden of de cliënt al dan niet gebruik zal maken van een erkende verhuizer, respectievelijk erkende aannemer. In aanvulling hierop gelden op grond van het vijfde lid voorwaarden waaronder de ontvanger van een pgb een voorziening kan betrekken van een persoon die behoort tot zijn sociale netwerk.

    De zaak ‘die de aanvrager zou hebben ontvangen als de zaak in natura zou worden verstrekt’ kan in bepaalde gevallen ook een tweedehands voorziening betreffen. Als dat zo is, dan worden de kostprijs en afschrijvingstermijn daarop gebaseerd.

    Toelichting Artikel 4 Pgb maatwerkvoorziening in de vorm van een dienst

    Zesde lid

    Het zesde lid berust op artikel 2.1.3, tweede lid, onder b, van de Wmo en artikel 2.9 van de Jeugdwet. Hierin staat dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald op welke wijze de hoogte van een pgb wordt vastgesteld, waarbij geldt dat de hoogte toereikend moet zijn. In de memorie van toelichting Wmo (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 39) is vermeld dat de gemeente bijvoorbeeld kan bepalen dat het pgb niet hoger mag zijn dan een percentage van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan het verlenen van adequate ondersteuning in natura. Gemeenten hebben daarmee ook de mogelijkheid om differentiatie aan te brengen in de hoogte van het pgb. Gemeenten kunnen verschillende tarieven hanteren voor verschillende vormen van ondersteuning en voor verschillende typen hulpverleners. Gemeenten kunnen bij het vaststellen van tarieven bijvoorbeeld onderscheid maken tussen ondersteuning die wordt geleverd door het sociale netwerk, door hulpverleners die werken volgens de kwaliteitsstandaarden en hulpverleners die dat niet doen (zoals werkstudenten, zzp’ers zonder diploma’s e.d.).

    Een aanvraag voor een pgb kan geweigerd worden voor zover de kosten van het pgb hoger zijn dan de kosten van de individuele maatwerkvoorziening (artikel 2.3.6, vijfde lid, onder a, van de Wmo en artikel 8.1.1, vierde lid, onderdeel a, van de Jeugdwet). De situatie waarin het door de cliënt beoogde aanbod duurder is dan het aanbod van het college betekent dus niet bij voorbaat dat het pgb om die reden geheel geweigerd kan worden. Cliënten kunnen zelf bijbetalen wanneer het tarief van de door hen gewenste aanbieder duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod. Het college kan het pgb slechts weigeren voor dat gedeelte dat duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod in natura. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen doordat de gemeente vanwege inkoopvoordelen individuele maatwerkvoorzieningen al snel goedkoper zal kunnen leveren dan wanneer iemand zelf ondersteuning inkoopt met een pgb. Daarbij kan gedacht worden aan vervoers- of opvangvoorzieningen.

    Een pgb is gemiddeld genomen ook goedkoper dan zorg en ondersteuning in natura omdat er minder overheadkosten hoeven te worden meegerekend. De maximale hoogte van een pgb is in de verordening begrensd op 85% van de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate door het college ingekochte individuele maatwerkvoorziening in natura.

    Het zesde lid geeft regels voor de wijze van berekening van de hoogte van de bedragen voor pgb’s voor afzonderlijke individuele maatwerkvoorzieningen. Daarbij maakt de gemeente onderscheid tussen welke persoon de ondersteuning levert. Voor een vrijwilliger of persoon die niet is opgeleid voor de betreffende werkzaamheden, wordt bij het vaststellen van de hoogte van het pgb een lager tarief gehanteerd dan voor een daarvoor opgeleid persoon. Waar bijzondere deskundigheid is vereist, wordt in sommige gevallen nog weer een ander tarief gehanteerd. Het tarief wordt daarbij telkens bepaald op basis het laagste tarief per uur, resultaat of dagdeel dat voor de te leveren hulp – rekening houdende met de kwalificaties van degenen die deze leveren – zou worden gehanteerd als deze door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder zou worden geleverd. Bij het bepalen van de hoogte van een financiële tegemoetkoming voor verhuishulp (onderdeel j) en voor het bezoekbaar maken van een woning (onderdeel i) wordt rekening gehouden of de cliënt al dan niet gebruik zal maken van een erkende verhuizer, respectievelijk erkende aannemer. In aanvulling hierop gelden op grond van het vijfde lid voorwaarden waaronder de ontvanger van een pgb een voorziening kan betrekken van een persoon die behoort tot zijn sociale netwerk.

    De zaak ‘die de aanvrager zou hebben ontvangen als de zaak in natura zou worden verstrekt’ kan in bepaalde gevallen ook een tweedehands voorziening betreffen. Als dat zo is, dan worden de kostprijs en afschrijvingstermijn daarop gebaseerd.

 

B De toelichting bij artikel 6.1 wordt gewijzigd als volgt:

 

  • Bestaande tekst

    Nieuwe tekst

    Toelichting artikel 6.1 Bijdrage in de kosten van algemene voorzieningen, met uitzondering van de bij verordening aangewezen algemene voorzieningen

    In dit onderdeel wordt geregeld dat wanneer de gemeente ervoor kiest om een eigen bijdrage te heffen, voor maatwerkvoorzieningen en pgb’s en voor bij verordening aangewezen voorzieningen het abonnementstarief van maximaal € 19,00 geldt (artikel 6.1). Het CAK stelt de eigen bijdrage vast en int deze. Welke voorzieningen bij verordening worden aangewezen moet worden opgenomen in de verordening. De wet maakt een uitzondering voor het collectief vervoer, zowel in de vorm van een maatwerkvoorziening als in de vorm van algemene voorziening. Het collectief vervoer valt niet onder het abonnementstarief, maar de gemeente kan ervoor kiezen het wel onder te brengen onder het abonnementstarief. De gemeente kan ervoor kiezen om bepaalde maatwerkvoorzieningen en bij verordening aangewezen algemene voorzieningen vrij te stellen van een eigen bijdrage. Voorts kan de gemeente ervoor kiezen om bepaalde inkomenscategorieën vrij te stellen van een eigen bijdrage. Ook kan de gemeente ervoor kiezen om het maximale bedrag van € 19,00 per maand voor alle cliënten neerwaarts bij te stellen. De maximale bijdrage van € 19,00 per maand geldt niet voor niet AOW-gerechtigde meerpersoonshuishoudens. Voor die groep is de eigen bijdrage op nihil vastgesteld (zie het vierde lid van artikel 3.8 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015).

    Uitgezonderd van het abonnementstarief zijn de maatwerkvoorzieningen beschermd wonen en maatschappelijke opvang. Hiervoor blijven de inkomensafhankelijke eigen bijdragen gelden die door het CAK worden vastgesteld. Sinds 1 januari 2019 is de vermogensinkomensbijtelling naar beneden bijgesteld van 8% naar 4%.

    Artikel 4 geeft uitvoering aan artikel 2.1.4, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wmo. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de in artikel 2.1.4, tweede lid, aanhef, van de Wmo geboden mogelijk om de hoogte van de bijdrage voor de verschillende soorten van voorzieningen verschillend vast te stellen (eerste lid). Ook wordt gebruik gemaakt van de in artikel 2.1.4, tweede lid, aanhef en onder a, van de wet geboden mogelijk om te bepalen dat voor bepaalde groepen een korting op de bijdrage van toepassing is (tweede lid). De hoogte van de bijdragen wordt jaarlijks geïndexeerd op basis van de Prijsontwikkeling BBP en prijsmutatie overheidsconsumptie lonen en salarissen die gepubliceerd worden door het Centraal Plan Bureau.

    Verder ligt het voor de hand dat daarnaast met de aanbieders afgesproken wordt dat cliënten, voordat zij gebruik maken van een algemene voorziening, op de hoogte worden gesteld van de bijdrage die zij daarvoor verschuldigd zullen zijn.

    Artikel 4 geeft uitvoering aan de artikelen 2.1.4, eerste lid, aanhef en onder b, tweede lid, aanhef en onder b, en het derde en zevende lid, en 2.1.5, eerste lid, van de Wmo.

    Toelichting artikel 6.1 Bijdrage in de kosten van algemene voorzieningen, met uitzondering van de bij verordening aangewezen algemene voorzieningen

    In dit onderdeel wordt geregeld dat wanneer de gemeente ervoor kiest om een eigen bijdrage te heffen, voor maatwerkvoorzieningen en pgb’s en voor bij verordening aangewezen voorzieningen, de hoogte van de eigen bijdrage wordt geregeld in de desbetreffende wetsbepalingen (artikel 2.1.4, 3e lid Wmo 2015 (algemene voorzieningen) en 2.1.4a, 4e lid, Wmo 2015 (maatwerkvoorzieningen).

    Het CAK stelt de eigen bijdrage vast en int deze. Welke voorzieningen bij verordening worden aangewezen moet worden opgenomen in de verordening. De wet maakt een uitzondering voor het collectief vervoer, zowel in de vorm van een maatwerkvoorziening als in de vorm van algemene voorziening. Het collectief vervoer valt niet onder het abonnementstarief, maar de gemeente kan ervoor kiezen het wel onder te brengen onder het abonnementstarief. De gemeente kan ervoor kiezen om bepaalde maatwerkvoorzieningen en bij verordening aangewezen algemene voorzieningen vrij te stellen van een eigen bijdrage. Voorts kan de gemeente ervoor kiezen om bepaalde inkomenscategorieën vrij te stellen van een eigen bijdrage. Ook kan de gemeente ervoor kiezen om de eigen bijdrage voor alle cliënten neerwaarts bij te stellen. De eigen bijdrage geldt niet voor niet AOW-gerechtigde meerpersoonshuishoudens. Voor die groep is de eigen bijdrage op nihil vastgesteld (zie het vierde lid van artikel 3.8 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015).

    Uitgezonderd van het abonnementstarief zijn de maatwerkvoorzieningen beschermd wonen en maatschappelijke opvang. Hiervoor blijven de inkomensafhankelijke eigen bijdragen gelden die door het CAK worden vastgesteld. Sinds 1 januari 2019 is de vermogensinkomensbijtelling naar beneden bijgesteld van 8% naar 4%.

    Artikel 4 geeft uitvoering aan artikel 2.1.4, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wmo. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de in artikel 2.1.4, tweede lid, aanhef, van de Wmo geboden mogelijk om de hoogte van de bijdrage voor de verschillende soorten van voorzieningen verschillend vast te stellen (eerste lid). Ook wordt gebruik gemaakt van de in artikel 2.1.4, tweede lid, aanhef en onder a, van de wet geboden mogelijk om te bepalen dat voor bepaalde groepen een korting op de bijdrage van toepassing is (tweede lid). De hoogte van de bijdragen wordt jaarlijks geïndexeerd op basis van de Prijsontwikkeling BBP en prijsmutatie overheidsconsumptie lonen en salarissen die gepubliceerd worden door het Centraal Plan Bureau.

    Verder ligt het voor de hand dat daarnaast met de aanbieders afgesproken wordt dat cliënten, voordat zij gebruik maken van een algemene voorziening, op de hoogte worden gesteld van de bijdrage die zij daarvoor verschuldigd zullen zijn.

    Artikel 4 geeft uitvoering aan de artikelen 2.1.4, eerste lid, aanhef en onder b, tweede lid, aanhef en onder b, en het derde en zevende lid, en 2.1.5, eerste lid, van de Wmo.

 

C. De toelichting bij artikel 6.2 wordt gewijzigd als volgt:

 

  • Bestaande tekst

    Nieuwe tekst

    Toelichting artikel 6.2 Bijdrage in de kosten van individuele maatwerkvoorzieningen of pgb’s en bij verordening aangewezen algemene voorzieningen

    Voor een algemene voorziening waarbij geen sprake is van een duurzame hulpverleningsrelatie mag de gemeente de hoogte van de eigen bijdrage zelf bepalen tot maximaal de kostprijs (artikel 6.2). De gemeente moet van iedere algemene voorziening waarvoor een eigen bijdrage wordt gevraagd de hoogte van deze eigen bijdrage in de verordening opnemen. De gemeente kan er ook voor kiezen om bepaalde algemene voorzieningen wel onder het abonnementstarief te laten vallen. Daarbij zal de afweging moeten worden gemaakt of de kosten van het abonnementstarief niet te hoog zijn als de cliënt alleen gebruik maakt van de algemene voorziening. Ook bij algemene voorzieningen kan de gemeente ervoor kiezen om voor bepaalde inkomensgroepen een lagere eigen bijdrage te bepalen. Het is van belang dat voor het gebruik van algemene voorzieningen zo min mogelijk financiële drempels worden opgeworpen. De wet verplicht tot het vaststellen van de kostprijs van een maatwerkvoorziening (artikel 2.1.4a, zesde lid, van de wet), een bij verordening aangewezen algemene voorziening (artikel 2.1.4a, zesde lid, van de wet) en een algemene voorziening (artikel 2.1.4, zesde lid, van de wet). Dat kan op drie manieren en deze zijn vastgelegd in artikel 6.3 van de verordening.

    In artikel 6.3 lid 2 van de verordening is opgenomen dat de kostprijs van een voorziening in de vorm van een hulpmiddel of woningaanpassing ook bepaald wordt door de wijze van verstrekken van de voorziening te weten bruikleen, huur of eigendom.Het is van belang dat de eigen bijdrage van € 19,00 per maand de kostprijs van de voorziening niet te boven mag gaan. Dit zal zeker bij de voorzieningen waar een dienst wordt geleverd nooit het geval zijn. Het zou wel kunnen voorkomen bij een hulpmiddel of woningaanpassing. Wanneer deze in eigendom wordt verstrekt, kan er een moment komen dat de kostprijs is betaald. Het CAK ziet toe op het niet overschrijden van de kostprijs. De gemeente mag voor die voorziening dan geen eigen bijdrage meer heffen. Wanneer de voorziening in bruikleen of huur is verstrekt, kan de eigen bijdrage worden geheven zolang de cliënt van de voorziening gebruik maakt.

    In artikel 6.2, lid 8, onderdeel d, wordt aangegeven dat er geen eigen bijdrage wordt geheven voor het collectief vervoer in zorg in natura. Hier geldt wel een ritbijdrage die wordt geïnd door de vervoerder.

    Toelichting artikel 6.2 Bijdrage in de kosten van individuele maatwerkvoorzieningen of pgb’s en bij verordening aangewezen algemene voorzieningen

    Voor een algemene voorziening waarbij geen sprake is van een duurzame hulpverleningsrelatie mag de gemeente de hoogte van de eigen bijdrage zelf bepalen tot maximaal de kostprijs (artikel 6.2). De gemeente moet van iedere algemene voorziening waarvoor een eigen bijdrage wordt gevraagd de hoogte van deze eigen bijdrage in de verordening opnemen.

    De gemeente kan er ook voor kiezen om bepaalde algemene voorzieningen wel onder het abonnementstarief te laten vallen. Daarbij zal de afweging moeten worden gemaakt of de kosten van het abonnementstarief niet te hoog zijn als de cliënt alleen gebruik maakt van de algemene voorziening.

    Ook bij algemene voorzieningen kan de gemeente ervoor kiezen om voor bepaalde inkomensgroepen een lagere eigen bijdrage te bepalen. Het is van belang dat voor het gebruik van algemene voorzieningen zo min mogelijk financiële drempels worden opgeworpen. De wet verplicht tot het vaststellen van de kostprijs van een maatwerkvoorziening (artikel 2.1.4a, zesde lid, van de wet), een bij verordening aangewezen algemene voorziening (artikel 2.1.4a, zesde lid, van de wet) en een algemene voorziening (artikel 2.1.4, zesde lid, van de wet). Dat kan op drie manieren en deze zijn vastgelegd in artikel 6.3 van de verordening.

    In artikel 6.3 lid 2 van de verordening is opgenomen dat de kostprijs van een voorziening in de vorm van een hulpmiddel of woningaanpassing ook bepaald wordt door de wijze van verstrekken van de voorziening te weten bruikleen, huur of eigendom.

    Het is van belang dat de eigen bijdrage de kostprijs van de voorziening niet te boven mag gaan. Dit zal zeker bij de voorzieningen waar een dienst wordt geleverd nooit het geval zijn. Het zou wel kunnen voorkomen bij een hulpmiddel of woningaanpassing. Wanneer deze in eigendom wordt verstrekt, kan er een moment komen dat de kostprijs is betaald. Het CAK ziet toe op het niet overschrijden van de kostprijs.

    De gemeente mag voor die voorziening dan geen eigen bijdrage meer heffen.

    Wanneer de voorziening in bruikleen of huur is verstrekt, kan de eigen bijdrage worden geheven zolang de cliënt van de voorziening gebruik maakt.

    In artikel 6.2, lid 8, onderdeeld, wordt aangegeven dat er geen eigen bijdrage wordt geheven voor het collectief vervoer in zorg in natura. Hier geldt wel een ritbijdrage die wordt geïnd door de vervoerder.

 

Artikel IV Inwerkingtreding

 

A. Dit besluit treedt in werking met ingang van de eerste dag die volgt na de bekendmaking.

 

Epe, 14 december 2023

 

De raad voornoemd,

 

de voorzitter, dhr. dr. T.C.M. Horn

 

de griffier, mw. mr. J. Kattenberg

 

 

 

Naar boven