Gemeenteblad van Olst-Wijhe
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Olst-Wijhe | Gemeenteblad 2023, 545424 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Olst-Wijhe | Gemeenteblad 2023, 545424 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Verordening sociaal domein Olst-Wijhe
De raad van de gemeente Olst-Wijhe;
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d.,
Aldus besloten in de openbare raadsvergadering d.d nog in te vullen
Deze verordening geeft gemeentelijke regels over de volgende onderwerpen:
Als in deze verordening het woord ‘inwoner’ staat, dan vallen daar ook ouders, jongeren, studenten en werknemers onder. Waar “hij” staat kan ook “zij of die“ gelezen worden.
Alle bedragen in deze verordening zijn inclusief btw. Op genoemde bedragen kunnen in de toekomst aanpassingen van toepassing zijn op grond van bijvoorbeeld indexering of als gevolg van aanbestedingstrajecten.
Voor sommige ondersteuningsvragen gelden bijzondere regels of een andere manier van een melding doen, die niet in deze verordening staan. Afspraken staan dan in andere documenten en zijn ook op de gemeentelijke website Gemeente Olst-Wijhe | Ondersteuning te vinden. De gemeente kan de inwoner per situatie concrete informatie hierover geven.
Het is de taak van de gemeente om haar inwoners daarbij te helpen. De wetgever heeft wetten gemaakt om dit te bereiken. Het gaat om de:
De regels in deze verordening vullen de wettelijke regels aan. Het zijn regels op hoofdlijnen die de gemeenteraad heeft vastgesteld. Soms zijn nog extra regels nodig waarin bepaalde zaken worden uitgewerkt. Ook dat is in deze verordening geregeld.
De regels in deze verordening zijn geschreven vanuit een aantal uitgangspunten. De regels:
In hoofdstuk 9 staat uitgebreid beschreven hoe de gemeente en de inwoner met elkaar omgaan.
Bij het toepassen van de regels uit deze verordening houdt de gemeente rekening met de doelen van de genoemde wetten. De gemeente zorgt ervoor dat het resultaat van een besluit recht doet aan die doelen. De gemeente gaat daarbij uit van de volgende kernwaarden:
Per hoofdstuk wordt aangegeven welke van deze en andere kernwaarden de basis van de regels vormen. De begrippen die in deze verordening worden gebruikt, worden toegelicht in hoofdstuk 14.
Deze verordening is gebaseerd op de wetten die bij 1.2 zijn genoemd. Die wetten vormen de wettelijke basis voor de artikelen in deze verordening. Maar niet voor alle artikelen geldt dat in iedere wet daarover iets is terug te vinden. Dat verschilt per artikel. Daarom is per artikel aangegeven op welke wet dat artikel is gebaseerd. Soms is een paragraaf of hoofdstuk helemaal gebaseerd op één of meer wetten. Dan is dat aangegeven bij het begin van die paragraaf of dat hoofdstuk. Soms wordt in deze verordening ‘Gemeentewet’ als grondslag genoemd. Dan wordt de algemene regelingsbevoegdheid van de gemeenteraad bedoeld (art. 121 Gemeentewet). Bij een aantal artikelen wordt ook de ‘Awb’ (Algemene wet bestuursrecht) genoemd. Die verwijzing staat er als er in de Awb specifieke bepalingen staan die op dat artikel van toepassing zijn. Bijvoorbeeld bij artikel 3.4.7 en 3.4.8 (over subsidies), 7.2 (over geld) en 11.1 t/m 11.3 (over klachten).
Dit hoofdstuk gaat over de manier waarop een inwoner aan de gemeente hulp kan vragen als het gaat om één of meer van de onderwerpen uit deze verordening. Beschreven wordt hoe de inwoner een hulpvraag kan stellen, hoe de gemeente ondersteuning kan geven en wat de gemeente van de inwoner verwacht. Uitgangspunt is dat alle hulpvragen die de inwoner heeft in één keer kunnen worden gesteld en dat er één procedure is. Dit is de standaardprocedure. Maar soms geldt voor bepaalde hulpvragen een bijzondere route. Hoe de gemeente omgaat met signalen en hulpvragen van andere personen over inwoners die ondersteuning nodig hebben, wordt hier niet beschreven.
Inwoners die hulp nodig hebben kunnen zich melden bij de gemeente. De inwoner kan deze melding op verschillende manieren doen:
De gemeente verzamelt gegevens over de situatie van de inwoner die nodig zijn voor het gesprek. Als het gaat om gegevens die de gemeente niet zelf kan inzien of verkrijgen, dan vraagt de gemeente aan de inwoner om die gegevens binnen een bepaalde termijn te leveren. In de uitnodiging voor het gesprek staat welke gegevens dat zijn en welke termijn er geldt. De gemeente kan ook later nog om aanvullende gegevens vragen. Hiervoor gelden dan dezelfde voorwaarden.
Als het gaat om Wmo-ondersteuning of jeugdhulp, dan stuurt de medewerker het verslag naar de inwoner, tenzij de inwoner heeft aangegeven dat hij dat niet wil. De inwoner ondertekent het verslag en stuurt dit naar de gemeente. Als de inwoner het niet eens is met het verslag, kan hij dat daarop aangeven. Als de inwoner ondersteuning-op-maat van de gemeente wil ontvangen, kan hij dit aangeven op het ondertekende verslag. De gemeente ziet het verslag dan als een aanvraag.
(Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Wgs, Llv, Awb)
Niet elke aanvraag gaat op precies dezelfde manier. Verschillen per soort ondersteuning of wet staan hieronder beschreven in artikel 2.3.1.
Na de melding en het gesprek met een medewerker van de gemeente, kan de inwoner een aanvraag indienen. De aanvraag kan schriftelijk (per brief) of digitaal (via de website of e-mail) worden ingediend. Het doel van de aanvraag is te bepalen of de gemeente ondersteuning gaat verlenen en zo ja, in welke vorm.
De aanvragen voor financiële tegemoetkomingen kunnen direct schriftelijk worden gedaan. De gemeente kan besluiten dat een onderzoek en een gesprek over de hulpvraag niet nodig zijn. De aanvraag wordt dan direct afgehandeld. Alleen als er aanleiding voor is, of op verzoek van de inwoner, volgt een gesprek.
2.3.2 Voorwaarden voor ondersteuning
Als een inwoner ondersteuning aanvraagt, dan gelden in ieder geval de volgende voorwaarden:
de inwoner heeft geen mogelijkheden om het gewenste resultaat op eigen kracht te bereiken. Hij kan dit resultaat ook niet bereiken met gebruikelijke hulp van huisgenoten, met hulp vanuit het sociale netwerk, algemeen gebruikelijke voorzieningen of met behulp van andere voorzieningen of organisaties; en
De gemeente kan ondersteuning weigeren als een inwoner iets (niet) heeft gedaan waardoor de hulpvraag is veroorzaakt, en hij deze hulpvraag had kunnen voorzien. De gemeente kan ondersteuning ook weigeren als een inwoner de gevraagde ondersteuning zelf al heeft ingeroepen of gekocht, tenzij de gemeente daarvoor toestemming heeft gegeven.
De gemeente zorgt ervoor dat de medewerker die een melding of aanvraag behandelt de deskundigheid heeft die nodig is om deze melding of aanvraag goed te kunnen behandelen. Als de medewerker die deskundigheid niet heeft, zorgt de gemeente ervoor dat een andere deskundige een advies uitbrengt. Dit advies (deskundig oordeel) betrekt de gemeente bij de beoordeling van de melding of aanvraag.
De gemeente neemt een besluit en stuurt dit besluit naar de inwoner. Het doel van dit besluit is dat de inwoner weet of hij wel of geen ondersteuning krijgt. Als de gemeente ondersteuning geeft, staat in het besluit ook of de ondersteuning in natura (product of dienst), in de vorm van een pgb, in geld of op een andere manier wordt gegeven. (Zie voor uitleg hoofdstuk 8.)
In spoedeisende gevallen zorgt de gemeente ervoor dat de inwoner de ondersteuning krijgt die volgens de gemeente nodig is. De gemeente kan dan afwijken van de normale procedure als dat nodig is. Het kan gaan om de volgende (tijdelijke) ondersteuning in afwachting van een onderzoek van de gemeente:
De gemeente vindt het belangrijk dat inwoners met een uitkering ondersteuning krijgen bij het vinden van passend werk als zij kunnen werken. Welke ondersteuning dat kan zijn, wordt in dit hoofdstuk beschreven. De middelen die worden ingezet heten voorzieningen. Deze voorzieningen moeten op een goede manier worden verdeeld over verschillende doelgroepen. Hoe de voorzieningen worden verdeeld, wordt vooral bepaald door de kansen op betaald werk van de inwoners. Dit hoofdstuk gaat verder over de tegenprestatie die kan worden gevraagd en over meedoen aan activiteiten in de samenleving voor inwoners met een beperking. Het is belangrijk dat deze inwoners ook volwaardig kunnen meedoen en dat hun positie in de samenleving verbetert.
De gemeente kan voor de verschillende soorten voorzieningen budgetplafonds vaststellen. Een budgetplafond is het maximale bedrag dat de gemeente aan een bepaalde soort voorziening per kalenderjaar kan uitgeven. Als dit budgetplafond bereikt is, verstrekt de gemeente geen voorziening meer. Voor wettelijke loonkostensubsidie en beschut werk kan geen budgetplafond worden vastgesteld.
De gemeente biedt ondersteuning aan in de vorm van voorzieningen. Het doel daarvan is het vinden of behouden van passend werk.
Voorzieningen die in ieder geval kunnen worden ingezet voor mensen met een kleine afstand tot de arbeidsmarkt zijn:
Voorzieningen die in ieder geval kunnen worden ingezet voor mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt zijn:
De gemeente bekijkt per persoon of het zinvol is om een voorziening in te zetten. Als dit het geval is, bekijkt de gemeente welke voorziening wordt ingezet en voor hoe lang. Daarbij kijkt de gemeente naar een aantal zaken, zoals de omstandigheden van de inwoner, zijn eventuele (functionele) beperkingen, de zorg voor kinderen, mantelzorg, of hij behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie of gebruik maakt van de voorziening beschut werk, wettelijke verplichtingen en of er voldoende budget beschikbaar is.
3.4.3 Ondersteuning bij een leer- werktraject
De gemeente kan een jongere, die een leer-werktraject nodig heeft om de stap richting werk te zetten, ondersteuning aanbieden die nodig is voor het volgen van een leer-werktraject.
De gemeente kan een inwoner met een gemeentelijke uitkering, die weinig kans heeft op werk en voorlopig niet aan het werk kan, een participatieplaats aanbieden. De inwoner moet 27 jaar of ouder zijn. De participatieplaats wordt vastgelegd in een overeenkomst tussen de gemeente, de werkgever en de inwoner.
Dit doet de gemeente alleen, als de werkgever voor deze inwoner geen wettelijke loonkostensubsidie kan krijgen (zie artikel 3.4.9), en ook niet in aanmerking kan komen voor andere vergoedingen voor het in dienst nemen van de inwoner of als de persoon ook zonder indienstnemingssubsidie kan worden aangenomen voor dat werk.
3.4.8 Wettelijke loonkostensubsidie
De gemeente stelt vast of het gaat om een inwoner die niet in staat is het wettelijk minimumloon te verdienen. De loonwaarde wordt bepaald aan de hand van het inkomen dat de inwoner op de werkplek zou kunnen verdienen op basis van de cao van de werkgever, afgezet tegen de mogelijkheden van de inwoner om het werk te kunnen doen.
De inwoner die nog geen beschutte werkplek kan krijgen omdat de gemeente het voorgeschreven aantal beschutte werkplekken voor dat jaar al heeft bereikt, komt op een wachtlijst. Deze inwoner krijgt in het volgende kalenderjaar met voorrang een beschutte werkplek. Als er in dat volgende jaar nog geen geschikte werkplek voor de inwoner beschikbaar is, is het mogelijk dat een andere persoon voorgaat.
De gemeente zorgt ervoor dat de inwoner die aan het werk gaat gedurende 6 maanden nadat de uitkering is beëindigd, ondersteund en begeleid wordt als dit nodig is om het werk te kunnen doen.
De gemeente biedt de doelgroep van de Wet inburgering de in de wet verplichte onderdelen aan:
3.4.20 Aanvraagproces wettelijke loonkostensubsidie
De gemeente verstrekt uit eigen beweging of op aanvraag loonkostensubsidie aan de werkgever die van plan is een dienstverband aan te gaan met een inwoner die valt onder de doelgroep loonkostensubsidie. Als hiervoor een aanvraag wordt gedaan, zijn het tweede tot en met het vierde lid van dit artikel van toepassing.
Een aanvraag voor loonkostensubsidie wordt, als het om een inwoner gaat die nog niet behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie, ook gezien als een aanvraag om vast te stellen of de inwoner behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie, zoals bedoeld in artikel 10c, eerste lid, onder a, van de Participatiewet.
De gemeente gebruikt bij het verstrekken van de loonkostensubsidie het proces zoals weergegeven in het Administratieve proces loonkostensubsidie. Deze is te vinden op de website Werk en voorzieningen voor werkgevers voor mensen met een arbeidsbeperking | Gemeente Olst-Wijhe.
3.4.22 Aanvraagprocedure persoonlijke ondersteuning bij werk en overige voorzieningen
De gemeente onderzoekt, als dit voor de inwoner nodig is, de mogelijkheden om samen te werken met andere organisaties. Bijvoorbeeld organisaties op het gebied van (publieke) gezondheid, jeugdhulp, maatschappelijke ondersteuning, onderwijs, schuldhulpverlening, welzijn en wonen. Dit is om ervoor te zorgen dat er een goed afgestemde ondersteuning wordt geboden die gericht is op het kunnen gaan werken
Een uitzondering op de gestelde voorwaarden van lid 1 geldt voor situaties waarin een werknemer met baan en bijbehorende jobcoach binnenkomt bij de gemeente, bijvoorbeeld als gevolg van verhuizing of een stageplek vanuit het VSO/PRO onderwijs. De jobcoach moet binnen één jaar alsnog aan de in lid 1 gestelde eisen voldoen.
3.4.29 Werkbegeleiding in het bedrijf (Interne werkbegeleiding)
Als een inwoner uit de doelgroep meer begeleiding dan gemiddeld nodig heeft om te kunnen werken, kan de gemeente een bedrag geven aan de werkgever. Het gaat dan om de hogere kosten die nodig zijn voor het regelen van de werkbegeleiding in het bedrijf. De maximum bedragen staan in de Beleidsregels re-integratie en participatie.
3.4.31 Bijzondere voorwaarden noodzakelijke intermediaire activiteit bij visuele of motorische handicap
Een inwoner die vanwege een beperking of een psychisch/psychosociaal probleem hulp nodig heeft om mee te doen in de samenleving (participatie), kan op aanvraag ondersteuning-op-maat krijgen. Hij moet wel voldoen aan de voorwaarden van artikel 2.3.2 in deze verordening. Ook moet de ondersteuning een passende en duurzame bijdrage leveren voor de inwoner, zodat hij in staat is om mee te doen in de samenleving en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen. Hieronder staan de vormen van ondersteuning die de gemeente in ieder geval kan geven.
De gemeente zorgt ervoor een inwoner die niet in staat is de dag goed in te vullen ondersteuning-op-maat kan krijgen (dagbesteding). De ondersteuning-op-maat houdt in dat een inwoner onder begeleiding één of meer dagdelen per week mee kan doen aan arbeidsmatige, recreatieve of andere groepsactiviteiten.
3.6.2 Persoonlijke begeleiding
De gemeente zorgt ervoor dat een inwoner die niet in staat is de normale dagelijkse activiteiten te doen, ondersteuning-op-maat kan krijgen. De ondersteuning-op-maat houdt in dat een inwoner in meerdere of mindere mate begeleid wordt bij deze activiteiten (persoonlijke begeleiding). Het betekent dat de begeleider ondersteunt bij de dagelijkse gang van zaken en dat hij de inwoner ondersteunt om op een goede manier met zijn omgeving en netwerk om te gaan. De begeleider kan ook ondersteunen bij vaak terugkerende activiteiten. De begeleider neemt deze activiteiten niet volledig over, maar kan als dat nodig is wel de regie overnemen.
3.6.3 Collectief maatwerkvervoer
De gemeente zorgt ervoor dat een inwoner die zich vanwege een beperking onvoldoende kan verplaatsen ondersteuning-op-maat kan krijgen. De ondersteuning-op-maat houdt in dat een inwoner geholpen wordt met vervoer dicht bij huis zodat hij zelfstandig kan blijven en mee kan doen met sociale, recreatieve, maatschappelijke en religieuze activiteiten. Die ondersteuning kan bestaan uit het aanbieden van de mogelijkheid om te reizen met het collectief maatwerkvervoer.
De gemeente kan een inwoner een bijdrage in de kosten geven voor het gebruik van de eigen auto. De bijdrage is voor maximaal 1500 kilometer per kalenderjaar. Als sprake is van een echtpaar met een (gedeeltelijk) gezamenlijke vervoersbehoefte kan 1,5x de kilometernorm worden gedeclareerd. De geldende kilometervergoeding staat beschreven in het financieel besluit Wmo.
Jongeren in Nederland moeten zo gezond en veilig mogelijk kunnen opgroeien. Dat is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de jongeren zelf, hun ouders en hun netwerk. Als zij daarbij hulp nodig hebben, dan kunnen zij een beroep doen op ondersteuning van de gemeente. Deze ondersteuning wordt zo vroeg mogelijk aangeboden, om het beroep op dure, gespecialiseerde ondersteuning te verminderen. Daarbij staan het versterken van de eigen kracht van de jongere en van het zorgend en probleemoplossend vermogen van het gezin en de sociale omgeving voorop.
Met jongeren bedoelen we in deze verordening kinderen en jongeren tot 18 jaar en jongvolwassenen van 18 tot 23 jaar die al jeugdhulp ontvingen toen zij 18 jaar waren en die deze hulp vanaf hun 18e nog nodig hebben. Dit zijn de jongeren zoals beschreven in artikel 1.1 van de Jeugdwet.
4.1 Uitgangspunten bij het bieden van ondersteuning
Als het gewenste resultaat van de jeugdhulp niet op eigen kracht of met het sociale netwerk bereikt kan worden, maar wel met ondersteuning die vrij toegankelijk is, dan wordt die hulp ingezet. Het gaat dan bijvoorbeeld om ondersteuning door het Centrum voor jeugd en gezin (CJG). Kan het gewenste resultaat niet bereikt worden met die ondersteuning, dan wordt ondersteuning-op-maat ingezet.
De gemeente zorgt ervoor dat kinderen en jongeren zoveel mogelijk gezond, kansrijk en veilig kunnen opgroeien. Om dat te bereiken, ondersteunt de gemeente jongeren en hun ouders in ieder geval met:
Deze ondersteuning is vrij toegankelijk. De jongere en zijn ouder(s) kunnen voor deze jeugdhulp rechtstreeks contact opnemen met de aanbieder.
4.3 Individuele voorzieningen (ondersteuning-op-maat)
De gemeente kan in ieder geval de volgende ondersteuning-op-maat aanbieden:
Deze ondersteuning is niet vrij toegankelijk. De inwoner heeft daarvoor een besluit van de gemeente of een verwijzing van een huisarts, medisch specialist, jeugdarts, gecertificeerde instelling of jeugdreclassering nodig.
5 Wonen in een veilige en gezonde omgeving
Inwoners met een beperking en/of met langdurige psychosociale problemen hebben soms ondersteuning nodig om zo lang en zelfstandig mogelijk in hun eigen leefomgeving te kunnen blijven wonen. De gemeente heeft de taak om inwoners te ondersteunen als ze niet in staat zijn om zelf oplossingen te vinden voor knelpunten in hun woning, bij normale dagelijkse activiteiten en in de huishouding. De gemeente moet ook maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat inwoners met een beperking zo lang mogelijk voor zichzelf kunnen zorgen (zelfredzaamheid). De gemeente kijkt hierbij niet alleen naar de korte termijn, maar ook naar de te verwachten ontwikkelingen. In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen over de ondersteuning die de gemeente aan deze inwoners kan geven.
De gemeente zet zich ervoor in dat inwoners met een beperking zo lang mogelijk zelfstandig kunnen wonen, de noodzakelijke dagelijkse activiteiten kunnen uitvoeren en een eigen huishouding kunnen voeren. Inwoners kunnen op aanvraag ondersteuning-op-maat krijgen als ze voldoen aan de voorwaarden in artikel 2.3.2 in deze verordening. Ook moet de ondersteuning een passende en duurzame bijdrage leveren voor de inwoners, zodat zij zo lang mogelijk in hun eigen leefomgeving kunnen blijven wonen.
Als de woning niet of alleen tegen zeer hoge kosten (meer dan € 6.500, - voor de duur van 5 jaar) aangepast kan worden, verwacht de gemeente dat de inwoner verhuist naar een geschikte(re) woning, als deze beschikbaar is. De inwoner kan dan een vergoeding krijgen voor de verhuizing en de inrichting van de nieuwe woning. Deze maximale hoogte van de verhuiskostenvergoeding is opgenomen in het financieel besluit.
De hoogte van de vergoeding voor huurderving is gelijk aan de werkelijke kosten. Dit geldt voor maximaal 6 maanden waarbij de eerste 2 maanden niet meetellen voor een tegemoetkoming. Voorwaarde voor het ontvangen van de vergoeding is dat de woning voor meer dan €4.800,- moet worden aangepast om weer geschikt te maken voor het normale gebruik van zijn woning.
De gemeente zorgt ervoor dat de inwoner ondersteuning-op-maat kan krijgen in de vorm van beschermd wonen. De inwoner moet deze woonvorm nodig hebben door psychische of psychosociale problemen. Beschermd wonen kan worden ingezet als dit de inwoner helpt om zichzelf weer te kunnen handhaven in de samenleving.
De gemeente zorgt ervoor dat de inwoner ondersteuning-op-maat kan krijgen in de vorm van tijdelijke (maatschappelijke) opvang. Deze opvang is bedoeld voor de inwoner die niet meer thuis kan wonen en zich niet kan handhaven in de samenleving door psychische of psychosociale problemen of de dreiging van huiselijk geweld.
Een mantelzorger zorgt langdurig, intensief en onbetaald voor iemand in de thuissituatie of in een instelling, die een beperking, chronische of levensbedreigende ziekte heeft. En met wie hij al een persoonlijke band heeft. Mantelzorgers vervullen een belangrijke rol. Daarom investeert de gemeente in de ondersteuning van mantelzorgers om overbelasting te voorkomen. Ook heeft de gemeente aandacht voor erkenning en waardering van deze groep, via een jaarlijkse mantelzorgwaardering.
5.3.1 Ondersteuning mantelzorger
De gemeente zorgt ervoor dat inwoners die mantelzorg geven informatie en advies kunnen krijgen.
De gemeente kan ook ondersteuning-op-maat geven zodat de mantelzorg voor een korte periode (deels) wordt overgenomen door een professionele hulpverlener om de mantelzorger tijdelijk te ontlasten.
Ieder kind heeft recht op onderwijs dat bij zijn mogelijkheden past en dat aansluit bij de levensovertuiging of godsdienst van de ouders. Doel van de Wet op passend onderwijs is dat alle leerlingen, dus ook leerlingen die extra ondersteuning in de klas nodig hebben, een passende onderwijsplek zo dicht mogelijk bij huis krijgen. Soms is toch de afstand van huis naar school te groot voor de leerling of kan de leerling vanwege zijn structurele beperking niet zelfstandig naar school reizen. Leerlingenvervoer heeft als doel om een financiële ondersteuning te verstrekken voor passend vervoer van de woning naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school. In dit hoofdstuk is geregeld hoe de gemeente ouders kan ondersteunen met (gehele of gedeeltelijke) bekostiging voor het goedkoopst passend vervoer van en naar school.
Ouder(s) zijn er zelf voor verantwoordelijk dat de leerling naar school gaat. Als blijkt dat voor het schoolbezoek van de leerling er problemen zijn met het vervoer kunnen ouder(s) een aanvraag voor leerlingenvervoer bij de gemeente doen. De gemeente beoordeelt of zij hiervoor in aanmerking komen. De ondersteuning van de gemeente heet een vervoersvoorziening:
De gemeente onderzoekt of ouder(s)/leerling een vervoersvoorziening kunnen krijgen en zo ja, welke voorziening nodig is. De gemeente onderzoekt dan met welk vervoermiddel de leerling kan reizen, welke route naar school de kortste en begaanbaar en veilige route is en of er begeleiding nodig is bij het reizen.
Wanneer de leerling de leeftijd van negen jaar bereikt, kan in overleg met de ouder(s), desgewenst de leerling en in samenhang met het ontwikkelingsperspectief een persoonlijk vervoersontwikkelingsplan opgesteld worden, waarin de weg naar zelfstandig reizen naar school wordt beschreven en ook de mogelijkheden van de leerling. Dit plan maakt onderdeel uit van het besluit.
6.3.1 Vervoersvoorziening naar school
De gemeente stemt de vervoersvoorziening af op de goedkoopste manier van reizen. Als de leerling naar school kan fietsen (eventueel met begeleiding), dan kunnen de ouder(s) een vergoeding krijgen voor het gebruik van de fiets. Kan de leerling niet fietsen naar school, dan kunnen de ouder(s) een vergoeding krijgen voor het ov. Ouder(s) kunnen gebruikmaken van aangepast vervoer als dat nodig is. Zij kunnen er in dat geval ook voor kiezen om de leerling zelf te vervoeren als zij daarvoor toestemming van de gemeente hebben. Dan hebben zij recht op een vergoeding die gebaseerd is op een kilometervergoeding voor vervoer met eigen auto.
6.4.2 Bijzondere regeling vervoer naar basisschool
Gaat de leerling naar een reguliere basisschool, dan onderzoekt de gemeente ook hoe hoog het inkomen van de ouder(s) is. Dat is nodig om te bepalen of de ouder(s) een eigen bijdrage moeten betalen. Als het jaarinkomen van de ouder(s) in het peiljaar hoger is dan de geldende inkomensgrens zoals beschreven in het financieel besluit, dan trekt de gemeente per kind de kosten voor de eerste 6 kilometer met het ov af van de vergoeding aan de ouder(s). Het gaat om de kosten voor het gebruik van een ov-chipkaart of een andere ov-betaalmogelijkheid door de leerling en een eventuele begeleider. Ook als er geen ov beschikbaar is of als er geen gebruik wordt gemaakt van het ov, trekt de gemeente dit bedrag af van de vergoeding. Bij aangepast vervoer moeten de ouder(s) dit bedrag aan de gemeente betalen (eigen bijdrage).
Is de reisafstand meer dan 20 kilometer? Dan betalen ouder(s) de reiskosten voor een deel zelf of helemaal zelf (eigen bijdrage). Als de gemeente zorgt voor aangepast vervoer, dan betalen de ouder(s) de eigen bijdrage aan de gemeente. Als de leerling op een andere manier wordt vervoerd, dan wordt de eigen bijdrage afgetrokken van de vergoeding die de ouder(s) van de gemeente krijgen. De hoogte van de eigen bijdrage wordt per gezin per schooljaar berekend en hangt af van het jaarinkomen van de ouder(s) in het peiljaar.
6.5 Ingangsdatum en duur van de vervoersvoorziening
Een vervoersvoorziening gaat in op de datum die de ouders aangeven. Deze datum mag niet liggen vóór de datum waarop de gemeente de aanvraag heeft ontvangen. Voor aangepast vervoer geldt dat de vervoersvoorziening zo snel mogelijk na het besluit van de gemeente ingaat. Ouders moeten elk schooljaar een nieuwe aanvraag doen. Dat moet vóór 1 juni voor het nieuwe schooljaar
6.6 Tijdelijk verblijf buiten de gemeente
Het besluit waarin de vervoersvoorziening is toegekend voorafgaand aan een tijdelijke vervoersvoorziening wordt opgeschort met ingang van de datum van tijdelijk verblijf buiten de gemeente en herleeft zodra de leerling terugkeert in de gemeente, tenzij de geldigheidsduur van dit besluit is verstreken.
6.8 Herziening, opschorting, intrekking of terugvordering van de vervoersvoorziening
Als de ouder(s) of de meerderjarige en handelingsbekwame leerling niet voldoen aan het bepaalde in het eerste lid, en de gemeente een wijziging als bedoeld in het tweede lid vaststellen, waardoor blijkt dat ten onrechte een vervoersvoorziening is verstrekt, vervalt de aanspraak op de vervoersvoorziening terstond en kent de gemeente al dan niet opnieuw een vervoersvoorziening toe. De gemeente deelt het besluit schriftelijk mee aan de ouder(s) of de meerderjarige en handelingsbekwame leerling.
De verantwoordelijkheid voor het gedrag van de minderjarige leerling gedurende het verblijf van de leerling in het aangepaste vervoer berust bij de ouder(s). Als het kind met een taxibusje wordt vervoerd en het kind agressief gedrag of op een andere manier ongewenst gedrag laat zien of de veiligheid van anderen in gevaar brengt, kan de gemeente tijdelijk of voor de rest van het schooljaar weigeren het kind mee te laten reizen in het aangepast vervoer.
Voor inwoners die de dagelijkse kosten niet kunnen betalen, heeft de gemeente een financieel vangnet: een maandelijkse bijstandsuitkering. Om deze inwoners en andere inwoners met een laag inkomen extra te ondersteunen, kunnen zij bij de gemeente een aantal aanvullende uitkeringen en toeslagen aanvragen. In dit hoofdstuk worden de belangrijkste extra’s geregeld. Ook worden er enkele basisregels gegeven voor de ondersteuning die de gemeente kan bieden bij een schuldenprobleem.
De gemeente werkt bij het voorkomen en bestrijden van armoede en schulden zoveel mogelijk samen met andere organisaties, bijvoorbeeld met Financiën de Baas en het Budget Adviesbureau Deventer (BAD). De gemeente stimuleert initiatieven van inwoners en organisaties die zijn gericht op het tegengaan van armoede en schulden.
Bijzondere bijstand is een belangrijk hulpmiddel voor de gemeente om inwoners financieel te helpen. Hier worden de uitgangspunten beschreven waarmee de gemeente rekening houdt bij het toepassen van de regels over bijzondere bijstand uit de Participatiewet.
De gemeente biedt bijzondere bijstand actief aan als een financieel vangnet voor inwoners die geen beroep kunnen doen op eigen mogelijkheden of op andere voorzieningen. Bijzondere bijstand is ervoor bedoeld dat inwoners met een laag inkomen en zonder goede financiële buffer extra noodzakelijke uitgaven kunnen betalen. Het gaat dan om uitgaven die niet uit het maandelijkse inkomen kunnen worden betaald.
De gemeente werkt met 1 aanvraagformulier voor meerdere regelingen. Bij een aanvraag voor één van deze regelingen wordt automatisch gekeken of de inwoner ook voor een andere regeling in aanmerking komt. Als dit zo is, wordt deze ook automatisch toegekend of wordt de inwoner geïnformeerd over de mogelijkheden.
Studenten met een beperking hebben soms extra ondersteuning nodig om een opleiding te volgen. Dat is belangrijk omdat de kans op werk met een afgeronde opleiding groter is. Met een studietoeslag krijgt de student een zetje in de rug omdat het inkomen wordt aangevuld. De studietoeslag staat beschreven in de Beleidsregels Studietoeslag.
Voor inwoners die al jaren moeten rondkomen van een laag inkomen en geen uitzicht hebben op verbetering van hun inkomen is de inkomenstoeslag bedoeld. Het is een extraatje dat jaarlijks kan worden aangevraagd en waarmee het inkomen wordt aangevuld. Hier is beschreven wat de gemeente onder een laag inkomen verstaat en welke aanvullende voorwaarden er gelden.
7.5 Reductieregeling voor kinderen
Kinderen vormen een belangrijke én kwetsbare groep waar de gemeente zich verantwoordelijk voor voelt. De gemeente heeft maatregelen genomen om armoede onder kinderen tegen te gaan en kinderen te helpen mee te doen aan maatschappelijke activiteiten. Deze maatregelen samen vormen de reductieregeling voor kinderen. Hier zijn de uitgangspunten benoemd die voor de reductieregeling voor kinderen gelden.
De reductieregeling voor kinderen is bedoeld voor gezinnen met minderjarige kinderen, die moeten rondkomen van een inkomen dat lager is dan 130% van de bijstandsnorm.
Om actief deel te kunnen nemen aan de samenleving is het belangrijk dat inwoners meedoen aan maatschappelijke activiteiten. Hieraan zijn meestal kosten verbonden. Inwoners met een laag inkomen kunnen een vergoeding krijgen om te sporten en om mee te doen aan culturele, religieuze en andere maatschappelijke activiteiten. Ook abonnementen op kranten, tijdschriften, tv, internet of telefoon kunnen worden vergoed.
De inwoner die een inkomen heeft dat lager is dan 110% van de bijstandsnorm, kan van de gemeente een bijdrage krijgen uit de reductieregeling.
De gemeente heeft de taak om inwoners met schuldproblemen te helpen. Inwoners kunnen daarom de gemeente om hulp vragen bij het vinden van een oplossing voor hun schulden. Hieronder zijn de belangrijkste uitgangspunten genoemd die de gemeente toepast als inwoners om hulp vragen.
De ondersteuning die de gemeente biedt is in principe ‘in natura’: de gemeente zorgt ervoor dat er ondersteuning wordt ingezet. Dat kan in de vorm van een dienst zijn (bijvoorbeeld hulp in de huishouding), maar het is ook mogelijk dat er een product wordt gegeven (bijvoorbeeld een rolstoel). In bepaalde gevallen kan de ondersteuning in de vorm van geld worden gegeven (bijvoorbeeld een inkomenstoeslag) of als een persoonsgebonden budget (pgb). In dit hoofdstuk is geregeld op welke manier de gemeente de ondersteuning geeft en wanneer de gemeente om een eigen bijdrage kan vragen voor Wmo-ondersteuning.
(Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Llv, Awb)
De inwoner die ondersteuning van de gemeente krijgt ontvangt ondersteuning in de vorm van geld als dat in de wet of in deze verordening zo is bepaald. Ondersteuning in de vorm van geld hoeft meestal niet terugbetaald te worden. Alleen als in de wet of in deze verordening anders is bepaald en dit aansluit bij de persoonlijke situatie van de inwoner moet het geld wel worden terugbetaald.
8.3.3 Zorg, hulp en ondersteuning door personen uit het sociale netwerk aan inwoners met een pgb
Het pgb wordt door de gemeente vastgesteld aan de hand van een plan over de besteding van het pgb dat de inwoner heeft gemaakt (pgb-plan). In het plan staat welke ondersteuning de inwoner vanuit het pgb wil betalen en door wie de ondersteuning wordt gegeven. Het plan moet goedgekeurd zijn door de gemeente.
De hoogte van het pgb is gelijk aan de hoogte van de offerte. Er geldt wel een maximumbedrag per voorziening. Dat is het laagste bedrag dat de gemeente zou betalen voor de ondersteuning die nodig is (ondersteuning in natura-tarief). De kostprijs van ondersteuning in natura wordt bepaald door de (regionale) inkoop (niet zijnde trajectprijzen). Wanneer de offerte hoger is dan dit maximumbedrag, vergoedt de gemeente de meerprijs niet.
De inwoner betaalt een bijdrage in de kosten voor Wmo-ondersteuning-op-maat, zolang de inwoner gebruik maakt van die ondersteuning of voor de periode waarvoor een pgb is verstrekt. Gaat het om een product, dan betaalt de inwoner een bijdrage totdat de kostprijs is betaald. De inwoner betaalt de bijdrage per maand aan het Centraal Administratiekantoor (CAK). De hoogte van deze periodieke bijdrage is gelijk aan het bedrag dat maximaal betaald moet worden op grond van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.
Gaat het om de kosten van een woningaanpassing voor een minderjarige inwoner, dan betalen de onderhoudsplichtige ouders de bijdrage. Dat geldt ook voor de ouder tegen wie een vaderschapsactie is ingesteld en de rechter dit verzoek heeft afgewezen (artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek) en voor degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een minderjarige inwoner.
9 Afspraken tussen inwoner en gemeente
Dit hoofdstuk gaat over de manier waarop de gemeente en de inwoner met elkaar omgaan. Het gaat over de manier waarop de gemeente zich moet gedragen en wat er van de inwoner wordt verwacht. Als de inwoner rechten heeft, dan staan daar vaak plichten tegenover. Houdt de inwoner daar onvoldoende rekening mee, dan kan de gemeente de uitkering of voorziening beëindigen, terugvorderen of verlagen.
De gemeente reageert op een professionele manier op gedrag van de inwoner dat ontoelaatbaar is. De gemeente zorgt voor het volgende:
De gemeente stuurt de inwoner een brief met daarin duidelijk vermeld wat de gemeente gaat doen als reactie op het gedrag, wat dit precies betekent voor de inwoner en wat de inwoner daartegen kan doen. De gemeente maakt de inwoner ook duidelijk op welke manier hij het gedrag kan aanpassen, zodat de relatie hersteld wordt en de gemeente eventueel de dienstverlening zal voortzetten (als die is stopgezet).
9.2.3 Ingangsdatum en periode verlaging
De gemeente informeert de inwoner per brief over het besluit tot verlaging. De verlaging gaat in vanaf de kalendermaand na de datum van dit besluit. Het is mogelijk dat de verlaging al in dezelfde maand of over eerdere maanden wordt toegepast. Dat kan als de uitkering voor die maand(en) nog niet is uitbetaald.
Als de inwoner maandelijks bijzondere bijstand ontvangt, kan de gemeente de bijzondere bijstand verlagen met een percentage van de bijzondere bijstand. Gaat het om eenmalige bijzondere bijstand, dan kan de gemeente die bijstand weigeren als de bijstand nodig is vanwege verwijtbaar gedrag van de inwoner.
9.2.6 Niet nakomen andere arbeidsverplichtingen
De gemeente kan de verlaging stoppen (niet uitvoeren) als overduidelijk blijkt dat de inwoner alsnog de arbeidsverplichtingen nakomt. De inwoner moet de gemeente zelf verzoeken om de verlaging te stoppen. Hij moet het verzoek per brief of e-mail indienen. Dit kan zolang de maatregel loopt.
De gemeente verlaagt de uitkering van een inwoner die zich onacceptabel gedraagt tegenover personen en instanties die de Participatiewet, de IOAW en IOAZ uitvoeren. De uitkering wordt één maand verlaagd met 50% van de uitkeringsnorm.
9.2.11 Samenloop van gedragingen
Als sprake is van meerdere gedragingen die ertoe leiden dat één of meer verplichtingen niet worden nagekomen, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke verlaging opgelegd. Deze verlagingen worden gelijktijdig of - als dat niet mogelijk is - na elkaar opgelegd, tenzij dit gelet op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de inwoner niet verantwoord is.
Als sprake is van meerdere gedragingen die ertoe leiden dat één of meer verplichtingen uit deze paragraaf en de in artikel 17 lid 1 genoemde inlichtingenplicht niet worden nagekomen, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke verlaging en een bestuurlijke boete opgelegd. Deze verlagingen worden gelijktijdig of - als dat niet mogelijk is - na elkaar opgelegd, tenzij dit gelet op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de inwoner niet verantwoord is.
De duur van de verlaging wordt verdubbeld als de uitkering binnen twaalf maanden na de datum van het besluit waarmee de verlaging is opgelegd opnieuw wordt verlaagd. De duur wordt ook verdubbeld als de gemeente de eerdere verlaging vanwege dringende redenen van de inwoner heeft gewijzigd in € 0,- (nihil).
9.4.2 Terugvordering voorziening
(Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Wgs, Llv, Gemeentewet)
De gemeente kan de voorziening of de waarde daarvan van de inwoner terugvorderen of verrekenen met een voorziening die op grond van dezelfde wet wordt toegekend. Een voorziening kan worden teruggevorderd vanaf het moment waarop is voldaan aan één of meer van de intrekkingsgronden die genoemd worden in artikel 9.4.1. Wmo-voorzieningen kunnen alleen worden teruggevorderd als die voorzieningen zijn ingetrokken omdat de inwoner onjuiste of onvolledige gegevens aan de gemeente heeft verstrekt.
De gemeente kan aan de SVB vragen om de uitbetaling uit het pgb helemaal of gedeeltelijk uit te stellen totdat een besluit is genomen om het pgb weer voort te zetten of in te trekken. Dit kan de gemeente doen als:
De gemeente stelt alles in het werk om fraude te voorkomen (preventie). Daarom informeert de gemeente inwoners op een gepaste manier over rechten en plichten en over de gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van uitkeringen en voorzieningen.
Het beleid dat de gemeente maakt en uitvoert is bedoeld voor de inwoners. Met de ervaringen van de inwoners vanuit hun leefwereld kan de gemeente haar beleid als het nodig is aanpassen en verbeteren. In dit hoofdstuk is vastgelegd hoe inwoners hun invloed kunnen uitoefenen. Ook is geregeld dat er een Adviesraad Samenleving is en is de taak van deze raad beschreven. Ten slotte is hier ook geregeld op welke manier inwoners met aanbieders kunnen overleggen over diensten en producten die bedoeld zijn voor inwoners met een beperking.
(Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Gemeentewet)
De gemeente zet zich ervoor in dat er een Adviesraad Samenleving is die een afspiegeling vormt van de verschillende groepen inwoners voor wie deze verordening iets regelt. Het doel van de gemeente om een adviesraad in te stellen is om inwoners inspraak te geven in het beleid, de regels en de uitvoering daarvan.
De leden van de adviesraad spreken op persoonlijke titel. Zij hebben zitting in de adviesraad zonder last of ruggenspraak en wonen in bij voorkeur in de gemeente. De leden hebben, behalve dat zij inwoner zijn, geen werk of andere binding met de gemeente die van invloed kan zijn op hun onafhankelijke positie.
10.4 Budget, vergoeding en voorzieningen
(Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Gemeentewet)
De gemeente geeft de Adviesraad Samenleving elk jaar een werkbudget in de vorm van subsidie, op basis van de geldende Algemene subsidieverordening gemeente Olst-Wijhe en de Beleidsregels subsidieverstrekking. Dit werkbudget is bedoeld voor onkosten en voor kosten die de adviesraad moet maken voor het goed kunnen uitvoeren van haar taken.
Aanbieders die jeugdhulp of Wmo-ondersteuning bieden zijn verplicht om inwoners die gebruik maken van hun diensten of producten inspraak te geven en daarover regels te maken. Voor Wmo-ondersteuning bepaalt de gemeente over welke onderwerpen de inspraak gaat en welke vorm de inspraak heeft. Voor jeugdhulp is dit geregeld in de Jeugdwet.
De gemeente probeert het beleid en de regels zo goed mogelijk uit te voeren. Toch is het mogelijk dat inwoners het niet eens zijn met de aanpak van de gemeente. Wanneer een inwoner niet tevreden is, wil de gemeente dit graag horen en kan er altijd contact worden opgenomen om de klacht door te nemen en te bespreken of er een oplossing gevonden kan worden. Als dit niet mogelijk is, bestaat de mogelijkheid om een klacht in te dienen of bezwaar te maken. In dit hoofdstuk staan enkele regels over de mogelijkheid om een klacht in te dienen, een vertrouwenspersoon jeugd te spreken of bezwaar te maken. Dit hoofdstuk sluit aan op de visie op klachtbehandeling van de Nationale ombudsman en de Overijsselse Ombudsman.
De vertrouwenspersoon kan de inwoner (jongere, ouder of pleegouder) op verzoek ondersteunen bij problemen, klachten en vragen in verband met de hulpverlening door of namens de gemeente, de jeugdhulpaanbieder, de gecertificeerde instelling jeugdbescherming en jeugdreclassering en het advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling (Veilig Thuis).
Nadat de gemeente een bezwaarschrift heeft ontvangen, neemt een medewerker telefonisch contact op met de inwoner om het bezwaar te bespreken. De medewerker geeft uitleg over het besluit van de gemeente en informeert bij de inwoner naar argumenten, feiten en omstandigheden die van belang zijn voor de beoordeling van het bezwaar. Dit gesprek is gericht op verbetering van de besluitvorming door de gemeente en kan leiden tot een heroverweging van het besluit.
12 Kwaliteit, inkoop en aanbesteding
De diensten en producten die de gemeente levert, moeten van goede kwaliteit zijn. Diensten moeten aansluiten bij de behoefte van de inwoner. Producten moeten degelijk zijn en goed bruikbaar voor de inwoner. De gemeente moet zich bij de inkoop van diensten en producten aan bepaalde regels houden. Dit hoofdstuk gaat over de kwaliteit, de inkoop en de aanbesteding van diensten en producten.
In dit hoofdstuk zijn de laatste bepalingen opgenomen. Hier wordt geregeld welke verordeningen vervangen worden door deze verordening en wanneer deze verordening ingaat. Hier is ook opgenomen dat de gemeente bepalingen uit deze verordening kan uitwerken of verder invullen, dat met regelmaat beoordeeld wordt of de verordening nog volgens de bedoeling werkt, wat de officiële naam is van deze verordening en dat de gemeente van deze verordening kan afwijken als dit echt nodig is.
13.1 Onderzoek naar de werking van de verordening
De gemeente onderzoekt met een zekere regelmaat of de verordening voldoende bijdraagt aan de doelen die de gemeente wil bereiken. Om dat te kunnen nagaan verzamelt de gemeente systematisch informatie over alles wat van belang is om tot een goede evaluatie te komen. De gemeente houdt zich daarbij aan de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG).
De gemeente kan uitvoeringsregels maken over de onderwerpen die in deze verordening zijn geregeld. Deze uitvoeringsregels kunnen de vorm hebben van beleidsregels of van een (nadere) regeling. Beleidsregels geven aan hoe de gemeente met een bepaalde bevoegdheid omgaat. Met een (nadere) regeling worden bepaalde regels van de verordening verder uitgewerkt. De mogelijkheid om deze uitvoeringsregels te maken wordt begrensd door de wet.
13.3 Afwijken van de verordening (hardheidsclausule)
De gemeente kan afwijken van een bepaling uit deze verordening. Dit kan als toepassing van die bepaling volgens de gemeente een onredelijke uitkomst heeft voor de inwoner of voor een ander die direct bij het besluit betrokken is. Een uitkomst is in ieder geval onredelijk als de doelen van de in artikel 1.2 genoemde wetten of de doelen van deze verordening door het toepassen van de regels juist niet worden gehaald.
13.4 Intrekken oude verordeningen
De volgende verordeningen worden ingetrokken op de datum dat deze verordening ingaat:
Een maandelijkse voorziening of uitkering die op grond van een ingetrokken verordening wordt verstrekt, loopt na de ingangsdatum van deze verordening door. Deze voorziening of uitkering loopt door totdat de gemeente een nieuw besluit over die voorziening of uitkering heeft genomen waarbij het toekenningsbesluit is afgelopen.
Een aanvraag die de inwoner heeft ingediend vóór de ingangsdatum van deze verordening en waarover de gemeente pas later een besluit neemt, handelt de gemeente af volgens de ingetrokken verordening. Maar als een besluit volgens deze nieuwe verordening gunstiger uitpakt voor de inwoner, past de gemeente deze verordening toe.
In deze verordening worden allerlei begrippen gebruikt. Deze begrippen hebben dezelfde betekenis als in de wetten waarop deze verordening is gebaseerd. Waarom deze begrippenlijst?
Soms worden bepaalde begrippen in meerdere wetten gebruikt en hebben ze in die wetten een verschillende betekenis. Hier staat wat de betekenis van deze begrippen in deze verordening is.
Voor een aantal begrippen geldt dat ze in deze verordening een ruimere betekenis hebben dan in de genoemde wetten, omdat zoveel mogelijk is aangesloten bij het normale, dagelijkse taalgebruik.
Ook staan er voor de duidelijkheid enkele wettelijke begrippen in de lijst die in deze verordening wel dezelfde betekenis hebben, maar hier in andere woorden zijn omschreven.
Ten slotte worden in deze verordening ook begrippen gebruikt die niet zijn terug te vinden in de wetten. Ook die zijn hier omschreven.
In deze begrippenlijst worden de begrippen die gebruikt zijn uitgelegd. Soms wordt in schuingedrukte letters genoemd in welke wet deze wordt gebruikt, zodat de lezer meer informatie daarover in die wet kan vinden. Soms wordt extra informatie toegevoegd om duidelijk te maken in welk verband het begrip wordt gebruikt. De betekenis van afkortingen van de verschillende wetten staat ook in de begrippenlijst.
Aanbieder: de natuurlijke persoon of rechtspersoon die goederen of diensten levert op grond van een besluit van de gemeente.
Aangepast vervoer: vervoer met een besloten (school)bus, taxi, treintaxi of bustaxi.
Wet op het primair onderwijs, Wet op het voortgezet onderwijs, Wet op de expertisecentra
Aanvraag: een officieel verzoek om een besluit te nemen. Een aanvraag wordt gedaan door iemand die direct belang bij dat verzoek heeft.
Gebaseerd op artikel 1:3 lid 3 Awb.
Afstand tot de arbeidsmarkt: de tijd die redelijkerwijs nodig is om (weer) betaald aan het werk te gaan.
Kleine afstand is binnen één jaar en een grote afstand is langer dan één jaar.
Algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening die er voor iedereen is, die niet speciaal bedoeld of gemaakt is voor mensen met een handicap of beperking.
Algemene Verordening Gegevensbescherming: verordening die regels geeft voor de manier waarop de gemeente moet omgaan met de privacy van inwoners.
Algemene wet bestuursrecht: wet met algemene regels voor de manier waarop de gemeente onder andere moet omgaan met termijnen, klachten en bezwaarschriften.
Andere voorziening: een voorziening waarop de inwoner een beroep kan doen voor de ondersteuning die hij nodig heeft, anders dan ondersteuning-op-maat.
Het gaat om voorzieningen die buiten de regeling liggen van de aangevraagde voorziening of om voorzieningen die binnen het bereik van die regeling liggen, maar vrij toegankelijk zijn voor de inwoner. Dat kan een andere uitkering zijn, een algemeen gebruikelijke, algemene of collectieve voorziening, of voorzieningen als alimentatie en toeslagen.
AOW-leeftijd: leeftijd waarop de AOW-uitkering ingaat.
Arbeidsverplichting: de verplichting om mee te werken om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te krijgen, het accepteren en behouden van werk of het leveren van een tegenprestatie.
artikel 9 van de Participatiewet, artikel 37 van de IOAW, artikel 37 van de IOAZ
Armoedeval: achteruitgang in inkomen als een uitkeringsgerechtigde een baan aanneemt op of rond het minimumloon. Dit komt door het wegvallen van tegemoetkomingen van de gemeente of van toeslagen zoals huurtoeslag en zorgtoeslag.
Basisschool: een school waar basisonderwijs wordt aangeboden. Een basisschool of speciale school voor basisonderwijs.
Beperking: de vermindering van mogelijkheden als gevolg van een lichamelijke, verstandelijke, zintuiglijke, psychische of psychosociale handicap waardoor een belemmering ontstaat in het sociaal-maatschappelijk functioneren of, als het om vervoer naar school gaat, het vervoer naar school.
Bijstandsnorm: de maximale hoogte van de bijstandsuitkering. De hoogte hangt af van de woon- en leefsituatie en de leeftijd van de inwoner.
artikel 5, onderdeel c van de Participatiewet
Bijstandsuitkering: de algemene bijstand voor levensonderhoud. Als het om een jongere van 18 tot 21 jaar gaat, dan wordt met bijstandsuitkering bedoeld: de algemene bijstand plus de aanvullende bijzondere bijstand.
artikel 5, onderdeel b van de Participatiewet, artikel 12 van de Participatiewet
Collectief Maatwerkvervoer: vervoer van deur tot deur, op afroep (en met een deeltaxi).
Detachering: De gemeente kan een inwoner via een andere organisatie laten werken bij een werkgever.
Doelgroep: De gemeente biedt inwoners die dit nodig hebben ondersteuning bij de arbeidsinschakeling
Artikel 7 lid 1 onderdeel a van de Participatiewet
Dichtstbijzijnde school: school die het dichtst bij de woning of opstapplaats van het kind ligt, gemeten via de kortste route waarlangs het kind veilig kan reizen.
Als het kind naar een speciale basisschool gaat, dan is de dichtstbijzijnde school de dichtstbijzijnde speciale basisschool in het samenwerkingsverband van de basisschool dat het kind eerst bezocht, of een andere speciale basisschool binnen dit samenwerkingsverband als het vervoer naar die school voor de gemeente goedkoper is.
Wet op het primair onderwijs, Wet op het voortgezet onderwijs, Wet op de expertisecentra
DUO: de Dienst Uitvoering Onderwijs. Deze dienst voert verschillende onderwijswetten- en regelingen uit.
Duurzaam: op de toekomst gericht (bijvoorbeeld: duurzaam, passend werk (hoofdstuk 3) en ondersteuning die een duurzame bijdrage levert voor bewoners (artikel 3.6 en 5.1).
Eigen vervoermiddel: een vervoermiddel dat de inwoner zelf bezit of mag gebruiken.
Financiële buffer: Een goede financiële buffer is een vermogen op of boven de vermogensgrens. Vermogen is het totaal aan bezit in geld en goederen.
artikel 34, lid 3 van de Participatiewet
Fraude: het geven van onjuiste en/of onvolledige informatie of het verzwijgen of niet (op tijd) verstrekken van gegevens. Het gaat om informatie of gegevens die nodig zijn om te bepalen of er recht op een uitkering of een voorziening is en om de duur en hoogte van die uitkering of voorziening vast te stellen. Door fraude wordt een uitkering of voorziening helemaal of gedeeltelijk onterecht verstrekt.
Gebruikelijke hulp: de hulp die over het algemeen mag worden verwacht van de partner, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten. Voor de Jeugdwet worden met ouders ook andere opvoeders en verzorgers bedoeld.
Gemeente: College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Olst-Wijhe.
Gemeentewet: wet die de gemeente bevoegdheden geeft om taken te kunnen uitvoeren en eigen beleid te kunnen maken.
Gesprek: gesprek waarin de inwoner zijn hulpvraag, zijn persoonlijke situatie en het resultaat dat hij wil bereiken bespreekt.
Hulpvraag: de behoefte aan ondersteuning die de inwoner bij de melding aangeeft.
Informele zorg: zorg en ondersteuning die geleverd wordt door mantelzorgers (zoals familie, buren en vrienden) en door vrijwilligers. In tegenstelling tot formele zorg en ondersteuning door beroepskrachten.
Inkomen: alles wat iemand als opbrengst van werk, een eigen onderneming of vermogen krijgt, bijvoorbeeld loon, winst, dividend of rente. Bij inkomen wordt vaak over geld gesproken, maar goederen of diensten kunnen ook tot het inkomen behoren.
het inkomen, bedoeld in artikel 32, lid 1 van de Participatiewet. In hoofdstuk 6 (vervoer naar school) wordt onder inkomen verstaan: inkomensgegeven als bedoeld in artikel 21, aanhef en onder e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, in het peiljaar, bedoeld in artikel 4, zevende lid, van de Wet op het primair onderwijs.
Inspraak: het betrekken van inwoners of belanghebbenden om invloed uit te oefenen en over iets mee te praten of beslissen, bijvoorbeeld over een plan of beleid van de gemeente.
inspraak als bedoeld in artikel 150 van de Gemeentewet, Met inspraak wordt in artikel 10.1 van deze verordening ook bedoeld het recht om invloed uit te oefenen en over iets mee te beslissen.
Interne werkbegeleiding: door een collega geboden dagelijkse werkbegeleiding op de werkvloer omdat de werknemer anders niet in staat is zijn werkzaamheden uit te voeren, en waarbij sprake is van meer dan de gebruikelijke begeleiding van een werknemer op een werkplek.
Inwoner: de persoon die zijn woonplaats heeft binnen de gemeente en die daar rechtmatig verblijft. Onder rechtmatig verblijf wordt verstaan: verblijf dat geen wettelijke belemmering oplevert voor ondersteuning door de gemeente.
Het gaat om de persoon die zijn woonplaats heeft binnen de gemeente volgens de regels van het Burgerlijk Wetboek (titel 3, Boek 1 BW) en die daar rechtmatig verblijft. Gaat het om Wmo -ondersteuning, dan gaat het om de ingezetene van de gemeente als bedoeld in artikel 1.2.1 Wmo en de ingezetene van Nederland die zich bij de gemeente meldt voor maatschappelijke opvang. Gaat het om schuldhulpverlening, dan wordt onder inwoner verstaan: degene die in de basisregistratie personen van de gemeente als ingezetene is ingeschreven. Voor de toepassing van de hoofdstukken 9 en 11 wordt onder inwoner ook verstaan: de persoon die ondersteuning van de gemeente heeft gehad, maar zijn woonplaats niet meer daar heeft.
IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers.
IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen.
Jeugdhulp: Ondersteuning of een voorziening die op een jongere of zijn ouders is afgestemd.
Jeugdwet: wet met regels over de verantwoordelijkheid van de gemeente voor preventie, ondersteuning, hulp en zorg aan jongeren en ouders bij opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen.
Jobcoaching: door een erkende deskundige geboden methodische ondersteuning aan personen met een arbeidsbeperking en aan werkgevers, gericht op het vinden en behouden van werk;
Jongere: In de Jeugdwet: personen tot 18 jaar en jongvolwassenen van 18 tot 23 jaar die al jeugdhulp ontvingen toen zij 18 jaar waren en die deze ondersteuning vanaf hun 18e jaar nog nodig hebben.
In de Participatiewet: personen tot 27 jaar.
Participatiewet, artikel 1.1 van de Jeugdwet
Jongerenwerk: basisaanbod van sociaal-culturele voorzieningen voor jongeren. Het basisaanbod bevat ook activiteiten die stimulering van de ontwikkeling of het voorkomen van problemen bij jongeren tot doel hebben.
Kostendelersnorm: norm voor de hoogte van een uitkering. Naarmate meer mensen in een huis wonen, ontvangt iedere afzonderlijke uitkeringsgerechtigde een lagere uitkering omdat meer mensen de kosten kunnen delen.
artikel 22a van de Participatiewet
Leerlingenvervoer (Llv): de wetten die regelen dat de gemeente vervoer van leerlingen aanbiedt, die zelf niet in staat zijn om van en naar school gaan te organiseren.
Het gaat om de Wet op het primair onderwijs, de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet op de expertisecentra.
Levensonderhoud: de dagelijkse bestaanskosten, zoals kosten voor eten en drinken, kleding, huur, energie, water en (zorg)verzekeringen.
Medewerker: de persoon die namens het college van burgemeester en wethouders optreedt, zoals de consulent die het gesprek met de inwoner voert.
Melding: het eerste contact waarin de inwoner zijn hulpvraag aan de gemeente stelt.
Het gaat om de melding als bedoeld in de artikelen 44 lid 1 Participatiewet, artikel 2.3.2 lid 1 Wmo , artikel 4 lid 1 Wgs en over andere hulpvragen, zoals over jeugdhulp als bedoeld in artikel 2.3 Jeugdwet, inkomensondersteuning gebaseerd op artikel 150 Gemeentewet en leerlingenvervoer als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs, Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet op de expertisecentra.
Ondersteuning: hulp bij de arbeidsinschakeling of inkomensondersteuning, maatschappelijke ondersteuning, jeugdhulp, schuldhulpverlening of een vervoersvoorziening.
artikel 7 van de Participatiewet, artikel 5 en 36 van de IOAW en artikel 5 en 36 van de IOAZ, artikel 1.1.1 van de Wmo , artikel 1.1 van de Jeugdwet, artikel 1 van de Wgs , Wet op het primair onderwijs, Wet op het voortgezet onderwijs, Wet op de expertisecentra, artikelen 108, eerste lid, en 147 eerste lid Gemeentewet
Ondersteuning-op-maat: een op de inwoner afgestemde voorziening.
Als het gaat om een voorziening in het kader van de Wmo : een maatwerkvoorziening. Als het gaat om een voorziening in het kader van de Participatiewet: een voorziening bij de arbeidsinschakeling (artikelen 10 en 10 a tot en met 10g van de Participatiewet) of bijzondere bijstand. Als het gaat om schuldhulpverlening als bedoeld in de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening: op de inwoner afgestemde hulp bij het aflossen van schulden. Als het gaat om een voorziening in het kader van de Jeugdwet: een voorziening die op een jongere en of zijn ouders is afgestemd als bedoeld in artikel 2.3 van de Jeugdwet.
Ondersteuningsplan: een plan van aanpak dat de gemeente samen met de inwoner opstelt. Hierin staan de knelpunten die de inwoner in het maatschappelijk leven ervaart, de gewenste ondersteuning en mogelijke oplossingen die de gemeente voorstelt.
Openbaar vervoer (ov): openbaar toegankelijk personenvervoer dat met een vaste route en een vaste dienstregeling rijdt (of vaart).
Ouders: ouders, voogden of verzorgers van de jongere.
Overige ondersteuning bij werk: de gemeente kan voorzieningen verstrekken voor een inwoner die zonder deze ondersteuning niet kan werken.
Artikel 8 a lid 2 onderdeel f van de Participatiewet
Participatiewet (PW): Iedereen die kan werken maar daarbij ondersteuning nodig heeft, valt onder de
Participatiewet. De wet is er om zoveel mogelijk mensen met of zonder arbeidsbeperking werk te laten vinden.
Persoonlijke ondersteuning bij werk: ondersteuning en begeleiding op de werkplek bij het verrichten van de aan de inwoner opgedragen taken als de inwoner zonder die ondersteuning deze taken niet kan uitvoeren
Artikelen 10 lid 1 en lid 3 en artikel 10da Participatiewet
Persoonlijk plan: een plan van aanpak dat de inwoner opstelt, waarin de knelpunten staan die de inwoner ervaart en de ondersteuning die hij wenst. Gaat het om jeugdhulp, dan wordt hieronder verstaan: een familiegroepsplan.
Persoonlijke situatie: alle omstandigheden, (on)mogelijkheden en persoonskenmerken van de inwoner die van belang zijn.
Pgb: persoonsgebonden budget, een budget dat een inwoner toegekend kan krijgen om zelf een hulpverlener of aanbieder in te huren voor de uitvoering van de ondersteuning-op-maat die hij nodig heeft.
Pgb-plan: een plan van aanpak dat de inwoner opstelt over de ondersteuning die hij nodig heeft en die hij met het pgb wil financieren. In het plan geeft de inwoner onder andere aan welke hulpverlener of aanbieder op welke manier en op welke momenten de noodzakelijke ondersteuning gaat geven en hoe de kwaliteit en de continuïteit van die ondersteuning gewaarborgd worden.
Praktijkroute: het proces om de persoon, die onder de doelgroep valt, toegang te geven tot het doelgroepenregister op basis van de loonwaarde meting op de werkplek
Professionele ondersteuner: iemand die beroepsmatig ondersteuning biedt en voldoet aan (kwaliteits) eisen die daaraan gesteld zijn.
Reductieregeling: een vergoeding voor huishoudens met een laag inkomen. Het doel van de regeling is te voorkomen dat mensen in armoede niet mee kunnen doen aan bijvoorbeeld sport, culturele activiteiten of activiteiten van school. Er is een reductieregeling voor kinderen en een regeling voor volwassenen.
Reistijd: de tijd tussen het moment van het verlaten van de woning en de starttijd van de school volgens de schoolgids. Van deze reistijd mag maximaal 15 minuten worden afgetrokken als het kind gewoonlijk iets voor de start van de school aankomt op school. Voor de terugreis geldt de tijd tussen de eindtijd van de schooldag volgens de schoolgids en de aankomst bij de woning van het kind. Hierbij kan maximaal 15 minuten worden opgeteld voor een eventuele wachttijd voor ov of aangepast vervoer.
Wet op het primair onderwijs, Wet op het voortgezet onderwijs, Wet op de expertisecentra
Resultaat: het effect of het doel wat de inwoner wil behalen of hoeverre het gewenste doel of effect is behaald.
Samenwerkingsverband: Er zijn twee samenwerkingsverbanden passend onderwijs: één voor basisonderwijs en één voor voortgezet onderwijs. Alle scholen zijn verplicht aangesloten, behalve cluster 1 en 2 scholen. In het basisonderwijs bestaat het samenwerkingsverband uit de reguliere basisscholen, scholen voor speciaal basisonderwijs (sbo) en de scholen voor speciaal onderwijs (so) van de clusters 3 en 4. In het voortgezet onderwijs bestaat het samenwerkingsverband uit het regulier onderwijs: vmbo, havo en vwo, het praktijkonderwijs en de scholen voor voortgezet speciaal onderwijs (vso). Samen zorgen ze ervoor dat alle kinderen een passende plek op school krijgen.
artikel 18a, tweede en vijftiende lid, van de Wet op het primair onderwijs, artikel 17a, tweede en zestiende lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs
Samenwonen: een gezamenlijke huishouding voeren.
artikel 3 van de Participatiewet
School: basisschool, speciale school voor basisonderwijs of school waar speciaal of voortgezet onderwijs wordt gegeven.
Wet op het primair onderwijs, Wet op het voortgezet onderwijs, Wet op de expertisecentra
School die bij het kind past: een school die past bij de levensovertuiging of godsdienst van de ouders dan wel openbaar onderwijs en die het soort onderwijs geeft dat het kind nodig heeft in verband met zijn mogelijkheden.
Sociaal netwerk: huisgenoten of andere personen met wie de inwoner een sociale relatie onderhoudt (inclusief mantelzorgers).
Speciaal onderwijs: onderwijs aan kinderen die vanwege leer- of gedragsproblemen, vanwege lichamelijke, zintuiglijke of verstandelijke handicaps of door gedragsstoornissen extra zorg op school nodig hebben.
SVB: Sociale Verzekeringsbank, een organisatie die onder andere de pgb’s beheert en uitvoert.
Toekenningsbesluit: een schriftelijke verklaring waarin de toegekende ondersteuning-op-maat staat (indicatie).
Uitkering: de bijstandsuitkering, de IOAW- of de IOAZ-uitkering.
artikel 5 onderdeel b en artikel 12 Participatiewet en artikel 5 IOAW en artikel 5 IOAZ
Uitkeringsnorm: de maximale hoogte van een uitkering in de situatie van de inwoner.
Dit is de bijstandsnorm uit de Participatiewet of de grondslag bedoeld in de IOAW of IOAZ. Gaat het om een jongere van 18 tot 21 jaar, dan wordt met uitkeringsnorm bedoeld: de bijstandsnorm plus de aanvullende bijzondere bijstand op grond van artikel 12 van de Participatiewet.
UWV: Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen. Dit is een Nederlandse overheidsinstelling die verantwoordelijk is voor het uitvoeren van verschillende werknemersverzekeringen zoals de Werkloosheidswet, de Ziektewet, en de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten.
Vergoeding van reiskosten: Een geldbedrag dat de inwoner krijgt om (een deel van) de noodzakelijke reiskosten van de leerling en eventueel begeleider te betalen.
artikel 4 Wet op het primair onderwijs, artikel 4 Wet op het voortgezet onderwijs, artikel 4 van de Wet op de expertisecentra
Vervoermiddel: Een hulpmiddel dat is bedoeld om de belemmeringen bij het verplaatsen weg te nemen.
Voortgezet onderwijs: het onderwijsniveau dat volgt na de basisschool en dat doorgaans gevolgd wordt vanaf de leeftijd van 12 jaar.
Wet op het Voortgezet Onderwijs
Voorziening: ondersteuning in de vorm van een dienst, activiteit, product, pgb of geldbedrag.
Werkgever: degene die op basis van een arbeidsovereenkomst de bevoegdheid heeft om de arbeid van een werknemer gedurende een overeengekomen periode aan te wenden in zijn organisatie;
Werknemer: persoon die op basis van een arbeidsovereenkomst arbeid verricht bij de werkgever, daaronder begrepen een persoon als bedoeld in artikel 10d eerste of tweede lid van de wet met wie de werkgever een dienstbetrekking is aangegaan, dan wel dit van plan is.
Wet: de Participatiewet, de Wet Uitvoeren breed offensief, de Wet inburgering, de IOAW, de IOAZ, de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening, de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, de Jeugdwet, de Algemene wet bestuursrecht, de Gemeentewet, de Wet op het primair onderwijs, de wet op het voortgezet onderwijs of de Wet op de expertisecentra.
Wgs: Wet gemeentelijke schuldhulpverlening
Wmo: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, een wet die regelt dat mensen zo lang mogelijk zelfstandig kunnen blijven wonen en blijven meedoen in de samenleving.
Wmo-ondersteuning: de gemeentelijke ondersteuning op het gebied van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen en opvang.
de maatschappelijke ondersteuning, bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wmo
Woning: de woonruimte waar de inwoner zijn hoofdverblijf heeft. Gaat het om vervoer naar school, dan is de woning de plaats waar het kind over een langere periode met een zekere regelmaat verblijft.
Zorg in natura: bij zorg in natura krijgt de inwoner de ondersteuning of voorziening die nodig is via een aanbieder die een contract heeft met de gemeente.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2023-545424.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.