Derde wijziging Algemene plaatselijke verordening Ridderkerk 2020

[Deze bekendmaking is slechts een tekstplaatsing. De oorspronkelijke publicatie is op 11 januari 2023 bekendgemaakt, beschikbaar via Gemeenteblad 2023, 12798. Dit wijzigingsbesluit zal vanwege de verschillende data van inwerkingtreding in drie verschillende publicaties verwerkt worden. In dit Gemeenteblad zullen de wijzigingen van artikel 1:1, 1:2, 1:4, 1:5, 1:6, 2:10, 2:11, 2:12, 2:21, 2:28b, 2:29, 2:39, 2:60, 2:71, 2:79b, 3:13, 4:6, 4:13, 4:15, 4:17, 4:18, 5:5, 5:6, 5:18, 5:20, 5:32, 5:33, 5:34, toelichting verwerkt worden.]

 

De raad van de gemeente Ridderkerk;

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 18 oktober 2022;

 

gelet op de artikel 149 en 154 van de Gemeentewet, de artikelen 2.18, eerste lid, onder f en g, 2.21, eerste lid, onder a en b, en 3.148, tweede lid, onder a, van het Activiteitenbesluit milieubeheer juncto artikel 8.2.2 van het Invoeringsbesluit Omgevingswet, artikel 30c, tweede lid, van de Wet op de kansspelen, artikel 3 van de Winkeltijdenwet en artikel 2a van de Wegenverkeerswet 1994;

 

overwegende

dat de komende inwerkingtreding van de Omgevingswet noodzaakt tot aanpassing van de APV;

dat de toegenomen deelmobiliteit noodzaakt tot regulering;

dat de verordening op punten redactioneel verbeterd kan worden.

 

gezien het advies van de commissie 1 december 2022;

 

besluit:

Artikel I  

 

De Algemene Plaatselijke Verordening Ridderkerk 2020 als volgt te wijzigen:

 

A

Aan artikel 2:10, zesde lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van dat lid door een puntkomma, een onderdeel d toegevoegd, luidende:

  • d.

    op door het college aangewezen categorieën van voorwerpen.

B

Artikel 2:12, derde lid, komt te luiden:

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of de Omgevingsverordening Zuid-Holland, tenzij daarin niet alle in het vorige lid genoemde belangen zijn opgenomen.

C

Artikel 2:48a (Verbod gebruik lachgas) wordt vervangen door het volgende artikel:

Artikel 2:48a Verboden lachgasgebruik

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats lachgas recreatief als roesmiddel te gebruiken, voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen bij zich te hebben, indien dit gepaard gaat met overlast of andere gedragingen die de openbare orde verstoren, het woon- of leefklimaat nadelig beïnvloeden of anderszins hinder veroorzaken.

  • 2.

    Het is verboden op een openbare plaats die deel uitmaakt van een door het college ter bescherming van de openbare orde of het woon- en leefklimaat aangewezen gebied lachgas recreatief als roesmiddel te gebruiken, voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen bij zich te hebben.

  • 3.

    Het college kan in het aanwijzingsbesluit het in het tweede lid bedoelde verbod beperken tot bepaalde tijden.

D

Artikel 5:10 (Parkeren of laten stilstaan van voertuigen anders dan op de rijbaan) komt te vervallen.

 

E

In artikel 2:60, eerste lid, artikel 4:13, eerste lid, en artikel 5:12, eerste lid, wordt ‘opheffing’ vervangen door ‘beëindiging’.

 

F

Na artikel 5:12 worden de volgende artikelen 5:12a tot en met 5:12d toegevoegd:

Artikel 5:12a Vergunningsplicht deeltweewielers

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college bedrijfsmatig fietsen of bromfietsen of varianten daarop voor gebruik door derden op de weg te plaatsen.

  • 2.

    Het college stelt nadere regels vast ten behoeve van het creëren van gelijke kansen om voor een vergunning in aanmerking te komen, waarbij in elk geval regels worden gesteld betreffende:

    • a.

      de inhoud en wijze van indiening van een aanvraag;

    • b.

      de verdelings- en toekenningsprocedure voor een vergunning.

  • 3.

    Het college bepaalt het maximum aantal te verlenen vergunningen met in achtneming van maximaal 1 geëxploiteerd voertuig per 500 inwoners.

  • 4.

    Eén aanbieder mag maximaal 50 procent van het in lid 3 genoemde maximum aantal voertuigen exploiteren.

  • 5.

    Ter bepaling van de in het derde lid genoemde inwoneraantal wordt als peildatum 1 januari van het jaar dat de vergunning wordt aangevraagd gebruikt.

  • 6.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:12b Weigering vergunning

Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 weigert het college de vergunning: als het maximaal aantal af te geven vergunningen is verleend.

 

Artikel 5:12c De vergunning

  • 1.

    De vergunning wordt verleend voor de duur van maximaal vijf jaar.

  • 2.

    Het college vermeldt in de vergunning in elk geval:

    • a.

      de naam van de vergunninghouder;

    • b.

      de locaties en deelgebieden waar deeltweewielers geplaatst mogen worden;

    • c.

      het aantal en type toegestane fietsen of bromfietsen;

  • 3.

    Aan de vergunning worden in elk geval voorschriften verbonden met betrekking tot:

    • a.

      het voorkomen van overlast en openbare orde verstoring.

Artikel 5:12d Intrekking en wijziging vergunning en verval van rechtswege

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 kan het college de vergunning intrekken of wijzigen als gehandeld wordt in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften.

  • 2.

    De vergunning vervalt van rechtswege als:

    • a.

      binnen zes maanden na verlening van de vergunning niet is gestart met de exploitatie van deeltweewielers;

    • b.

      de exploitatie van deeltweewielers voor een periode van langer dan zes maanden onderbroken is geweest.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid geldt dit verbod voor de exploitant die op het moment van inwerkingtreding van dit artikel reeds onder dit artikel vallende bedrijfsmatige activiteiten verricht, voor die bestaande activiteiten eerst drie maanden na inwerkingtreding van dit artikel.

Artikel II  

A

 

Na de Toelichting op artikel 5.12 wordt de volgende Toelichting toegevoegd:

 

Artikel 5:12a Vergunningsplicht deeltweewielers

Algemeen

Het aanbod van deelmobiliteit heeft de laatste jaren een enorme vlucht genomen. Het deelmobiliteitssysteem is goed toegankelijk, gemakkelijk te gebruiken en vormt een onderdeel van het dagelijkse mobiliteitsaanbod, naast de trein, bus, de eigen auto en de eigen (brom)fiets. Naast de vaste ‘deelvoertuiglocaties’ verschijnen er nieuwe gebruiksvormen zoals het ‘free floating’-deelsysteem. In dat systeem kan een voertuig overal worden achtergelaten. Deelvoertuigen kunnen een onevenredige belasting van de openbare ruimte in de gemeente opleveren en gepaard gaan met hinder en gevaar voor de omgeving. Ook bestaat het risico dat beschadigde of ongebruikte voertuigen niet snel genoeg door de aanbieders worden verwijderd. Dit levert niet alleen een onnodig en ongewenst beslag op de schaarse openbare ruimte op, maar ook een rommelige aanblik waardoor het aanzien van de openbare ruimte wordt aangetast.

 

Zonder een regulerend kader, heeft de gemeente weinig invloed op de inrichting van deze initiatieven. Om bovengenoemd risico te voorkomen dan wel te beperken, is in artikel 5:12a gekozen voor het reguleren van deze vorm van verhuur van deelvoertuigen met een vergunningsstelsel.

 

Eerste lid

 

Vergunningplicht deeltweewielers (eerste lid)

 

De gemeente wil het aantal deeltweewielers beperken tot een maximum aantal en het parkeren /plaatsen ervan reguleren. Dit kan enkel worden bereikt door een vergunningplicht te introduceren. Het gaat hierbij om onderstaande voertuigen als gedefinieerd in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990) en welke volgens artikel 27 van het RVV 1990 op het trottoir dienen te worden geparkeerd:

 

  • -

    Fietsen (ook E-bike)

  • -

    Bromfietsen (ook speed-pedelecs)

    En varianten hierop zoals:

  • -

    Snorfiets

  • -

    Brombakfiets

  • -

    Brommobiel

  • -

    Segway

  • -

    Elektrische Step

Kenmerkend daarbij is dat deze deeltweewielers door (commerciële) aanbieders worden verhuurd.

 

Dienstenrichtlijn

Het commercieel aanbieden van deelmobiliteit valt onder diensten als bedoeld in de Dienstenrichtlijn. In verband met de vrijheid van vestiging is in de Dienstenrichtlijn bepaald dat vergunningstelsels in beginsel verboden zijn. Volgens art. 9 lid 1 stellen lidstaten de toegang tot en uitoefening van een dienstenactiviteit niet afhankelijk van een vergunningstelsel. Tenzij aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  • Het vergunningstelsel heeft geen discriminerende werking jegens de betrokken dienstverrichter;

  • De behoefte aan een vergunningstelsel is gerechtvaardigd om een dwingende reden van algemeen belang; en

  • Het nagestreefde doel kan niet door een minder beperkende maatregel worden bereikt.

De aanleiding om een vergunningstelsel te introduceren, is dat er een waarneembare toename is aan het aanbod /gebruik van deelmobiliteit. Naast de vaste ‘deelvoertuiglocaties’ verschijnen er nieuwe gebruiksvormen zoals het ‘free floating’-deelsysteem. In dat systeem kan een voertuig overal worden achtergelaten. Deelvoertuigen kunnen een onevenredige belasting van de openbare ruimte in de gemeente opleveren en gepaard gaan met hinder en gevaar voor de omgeving. Ook bestaat het risico dat beschadigde of ongebruikte voertuigen niet snel genoeg door de aanbieders worden verwijderd. Dit levert niet alleen een onnodig en ongewenst beslag op de schaarse openbare ruimte op, met bijbehorende hinder, maar ook een rommelige aanblik waardoor het aanzien van de openbare ruimte wordt aangetast.

 

Zonder een regulerend kader, heeft de gemeente weinig invloed op de inrichting van deze initiatieven. Naast het verbod op hinderlijk parkeren van (brom)fietsen, wordt het dan ook als noodzakelijk en geschikt instrument gezien om een vergunningplicht te introduceren. Via de vergunninghouder kan effectiever worden opgetreden tegen ongewenste effecten dan via de gebruikers, die bovendien voor de gemeente anoniem blijven.

Het vergunningstelsel heeft geen discriminerende werking; er worden geen eisen gesteld die de toegang tot een vergunning beperken voor aanbieders uit andere lidstaten van de EU.

 

Schaarse vergunning (tweede lid)

 

De verwachting is dat het aantal gegadigden het aantal vergunningen zal overstijgen. Is dat het geval, dan is sprake van een zogenaamde ‘schaarse vergunning’. Uit nationale jurisprudentie volgt dat, gelet op het gelijkheidsbeginsel dat in deze context strekt tot het bieden van gelijke kansen bij de verdeling van schaarse vergunningen, door het bestuur op enigerlei wijze aan (potentiële) gegadigden ruimte moet worden geboden om naar de beschikbare vergunning(en) mee te dingen (zie o.a. de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 november 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2927). Er moet daarbij tijdig voorafgaand aan de start van de aanvraagprocedure duidelijkheid worden gegeven, door informatie over deze aspecten bekend te maken via een zodanig medium dat potentiële gegadigden daarvan kennis kunnen nemen (aldus rechtsoverweging 6.1 van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 augustus 2017 inzake “Emmen” (ECLI:NL:RVS:2017:2336)). In het vierde lid wordt de bevoegdheid tot uitwerking van deze aspecten in nadere regels, overgedragen aan het college.

 

Vergelijkbare eisen vloeien voort uit de Unierechtelijke regelgeving (w.o. Dienstenrichtlijn, art. 10 t/m 13).

 

Zesde lid

 

Lex Silencio Positivo

Decentrale overheden moeten verplicht de Lex Silencio Positivo (LSP) toepassen bij vergunningstelsels die onder de reikwijdte van de Dienstenrichtlijn vallen. De Dienstenwet geeft in Nederland uitvoering aan de Europese Dienstenrichtlijn. Om de LSP in Nederland te regelen, is via de Dienstenwet een paragraaf 4.1.3.3 aan de Algemene wet bestuursrecht (Awb) toegevoegd. De LSP houdt in dat bij het uitblijven van een besluit binnen de daarvoor gestelde termijn op een vergunningaanvraag, de vergunning van rechtswege is verleend (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen). Alleen vanwege dwingende redenen van algemeen belang kan van de LSP worden afgezien. Als dwingende redenen van algemeen belang gelden op dit moment onder meer de volgende gronden: openbare orde, openbare veiligheid en volksgezondheid, bescherming van het milieu, behoud vanuit nationaal historisch en artistiek erfgoed (zie ook overweging 40 van de Dienstenrichtlijn).

 

Ook hier is er vanwege dwingende redenen van algemeen belang voor gekozen om de LSP niet van toepassing te verklaren. Het zonder vergunning(stelsel) toestaan van bedrijfsmatig ter beschikking stellen van deelvoertuigen die in de openbare ruimte kunnen worden achtergelaten kan onder meer negatieve gevolgen hebben voor de openbare orde, volksgezondheid, de verkeersveiligheid en het stedelijk milieu waaronder de stedelijke ruimtelijke ordening.

 

Artikel 5:12b Weigering vergunning

In de door het college vast te stellen nadere regels betreffende het creëren van gelijke kansen om voor een beschikbare schaarse vergunning in aanmerking te komen wordt vastgelegd wat het maximaal aantal af te geven vergunningen is. Indien dit aantal is bereikt kan een nieuwe vergunningsaanvraag op basis daarvan van dit artikel worden geweigerd.

 

Artikel 5:12c De vergunning

De vergunning om deeltweewielers in de openbare ruimte aan te bieden betreft een schaarse vergunning (een schaars recht), een vergunning waar meer vraag naar is, dan het aantal te vergeven vergunningen. Omdat sprake is van een schaarse vergunning dient het college, conform jurisprudentie, gelijke kansen te creëren om voor de vergunning in aanmerking te komen. Hiervoor stelt het college nadere regels vast waarbij in elk geval regels worden gesteld ten aanzien van de inhoud en wijze van indiening van een aanvraag als ook de verdelings- en toekenningsprocedure. Het college is daarbij tevens verplicht bekend te maken dat een vergunning verdeeld gaat worden en dat de verdelingsprocedure aanvangt.

 

Eerste lid

Het eerste lid bepaalt de geldigheidsduur van de vergunning. Daar waar artikel 1:7, lid 1 van de APV in beginsel bepaalt dat een vergunning voor onbepaalde tijd geldt, verzet de aard van de vergunning zich daartegen en geldt artikel 1:7, lid 2, dat een geldigheidsduur van de vergunning voorschrijft. De reden daarvoor is dat de vergunning voor deeltweewielers een zogeheten ‘schaarse vergunning’ betreft. Jurisprudentie laat zien dat dergelijke vergunningen niet langer voor onbepaalde tijd mogen worden verleend. Dat zou voor de vergunninghouder een onevenredige bevoordeling zijn, omdat het voor concurrenten dan nagenoeg onmogelijk is om nog tot de markt toe te treden. De geldigheid van de vergunning is daarom gesteld op 5 jaar.

 

Tweede lid

Het tweede lid beschrijft welke onderwerpen het college in elk geval in de vergunning moet vermelden.

 

Derde lid

In het derde lid is bepaald over welke onderwerpen het college in elk geval voorschriften aan de vergunning dient te verbinden.

 

Artikel 5:12d Intrekking en wijziging vergunning en verval van rechtswege

In dit artikel is opgenomen waardoor of ten gevolge waarvan een vergunning kan worden gewijzigd of ingetrokken en twee situaties waarin de vergunning van rechtswege vervalt.

 

Als een vergunning van rechtswege vervalt, is er geen vergunning meer en is exploitatie niet meer toegestaan. De vergunning vervalt automatisch als een van de in dit artikel omschreven situaties zich voordoet. Dit is onomkeerbaar en er is geen handeling van het college meer voor nodig.

 

Als de vergunning van rechtswege is komen te vervallen, dan dient de vergunning opnieuw in de markt te worden aangeboden. Hierbij krijgt elke gegadigde een gelijke kans om in aanmerking te komen voor de vergunning. Dit betekent ook dat de reeds bestaande partij geen voordeel noch voorkeur geniet ten opzichte van eventuele andere gegadigden. Hij zal net als de anderen mee moeten doen aan de verdelingsprocedure.

 

Eerste lid

Het eerste lid beschrijft de grond waarop het college een vergunning kan intrekken, schorsen of wijzigen. Gelet op het feit dat het een kan-bepaling betreft, vraagt gebruik van deze grond om een belangenafweging en een besluit van het college.

 

Tweede lid

Het tweede lid beschrijft de omstandigheden wanneer een vergunning van rechtswege vervalt. Bij het van rechtswege vervallen is geen gemeentelijke inspanning nodig.

In twee gevallen vervalt de vergunning van rechtswege:

 

  • Als binnen zes maanden na verlening van de vergunning niet is gestart met de exploitatie;

  • De exploitatie voor een periode van langer dan zes aaneengesloten maanden onderbroken is geweest.

Gelet op het feit de vergunning een schaars recht betreft, zou het onevenredig zijn een niet in gebruik zijnde vergunning gedurende de gehele geldigheidsduur van 5 jaar in stand te houden. Als een vergunning daarom zes aaneengesloten maanden niet wordt gebruikt (inhoudende dat de exploitatie zes aaneengesloten maanden gestaakt is geweest) komt de vergunning van rechtswege te vervallen.

 

Derde lid

De vergunningplicht uit het eerste lid geldt voor nieuwe exploitanten onmiddellijk na inwerkingtreding van dit artikel. Onder nieuwe exploitanten worden ook verstaan: exploitanten die een andere categorie voertuigen dan voorheen willen aanbieden.

 

Voor exploitanten die op het moment van inwerkingtreding van dit artikel reeds onder dit artikel vallende bedrijfsmatige activiteiten verrichten, geldt dat zij drie maanden de tijd krijgen om een vergunning aan te vragen en te verkrijgen. Lukt dat niet tijdig, dan handelen zij in strijd met het verbod. Wordt de aanvraag om een vergunning binnen de periode van drie maanden geweigerd of wordt een eventueel reeds verleende vergunning ingetrokken, dan handelen zij vanaf dat moment in strijd met het verbod. Het college kan dan met onmiddellijke ingang tot handhaving van het verbod overgaan.

Artikel III  

De artikelen I en II treden in werking op de dag na die waarop zij zijn bekend gemaakt.

Artikel IV  

A

Artikel 1:1 wordt als volgt gewijzigd:

 

  • 1.

    In de alfabetische rangschikking wordt ingevoegd:

    • -

      beperkingengebiedactiviteit: hetgeen daaronder wordt verstaan in de bijlage, onder A, bij de Omgevingswet;

  • 2.

    De definities van ‘bevoegd gezag’, ‘bouwwerk’ en ‘gebouw’ komen te luiden:

    • -

      bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een omgevingsvergunning als bedoeld in de Omgevingswet;

    • -

      bouwwerk: hetgeen daaronder wordt verstaan in de bijlage, onder A, bij de Omgevingswet;

    • -

      gebouw: hetgeen daaronder wordt verstaan in bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving;

B

Artikel 1:2, derde lid, komt te luiden:

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing op een aanvraag om een omgevingsvergunning.

C

Aan artikel 1:4 wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing op een omgevingsvergunning.

D

Voor de bestaande tekst van artikel 1:5 wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst. Toegevoegd wordt een nieuw lid, luidende:

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op een omgevingsvergunning.

E

Voor de bestaande tekst van artikel 1:6 wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst. Toegevoegd wordt een nieuw lid, luidende:

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op een omgevingsvergunning.

F

Artikel 2:10 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    Het vijfde lid vervalt en de leden 6 en 7 worden vernummerd tot 5 en 6.

  • 2.

    Het zesde lid (nieuw) komt te luiden:

    • 6.

      Het verbod is voorts niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

G

Artikel 2:11 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    Het tweede en vijfde lid vervallen en de leden 3 en 4 worden vernummerd tot 2 en 3.

  • 2.

    Het derde lid (nieuw) komt te luiden:

    • 3.

      Het verbod is voorts niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, de Wegenwet, het Wetboek van Strafrecht of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet.

H

Artikel 2:12 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    Het tweede lid, onder e komt te luiden:

    Als de uitweg in strijd is met een geldend omgevingsplan.

  • 2.

    Het derde lid, komt te luiden:

    • 3.

      Het verbod is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening, tenzij daarin niet alle in het vorige lid genoemde belangen zijn opgenomen.

I

Artikel 2:21, tweede lid, komt te luiden:

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door hoofdstuk 10 van de Omgevingswet.

J

Artikel 2:28b, eerste lid onder a, komt te luiden:

  • a.

    de exploitatie van de openbare inrichting in strijd is met het omgevingsplan of voorbereidingsbesluit.

K

Artikel 2:29, zesde lid, komt te luiden:

  • 6.

    Het eerste en het derde lid zijn niet van toepassing op situaties waarin bij of krachtens de Omgevingswet is voorzien.

L

Artikel 2:39, derde lid, onder b, komt te luiden:

  • b.

    de exploitatie van de speelgelegenheid in strijd is met het omgevingsplan.

M

Artikel 2:60, eerste lid, aanhef, komt te luiden:

  • 1.

    Het is verboden op door het college ter voorkoming of beëindiging van overlast of schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, bij dat aanwijzingsbesluit aangeduide dieren:

N

Artikel 2:71 komt te luiden:

Artikel 2:71 Definitie

In deze afdeling wordt onder consumentenvuurwerk verstaan vuurwerk van categorie F1, F2 of F3 dat op grond van artikel 2.1.1 van het Vuurwerkbesluit is aangewezen als vuurwerk dat ter beschikking mag worden gesteld voor particulier gebruik.

 

O

Artikel 2:79b wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    het vierde lid, onder g komt te luiden:

    • g.

      Indien de vestiging of de exploitatie in strijd is met een geldend omgevingsplan of de Wet milieubeheer.

  • 2.

    het zevende lid, onder j komt te luiden:

    • j.

      De vestiging of de exploitatie in strijd is met een geldend omgevingsplan of de Wet milieubeheer.

P

Artikel 3:13, eerste lid, onder b, komt te luiden:

  • b.

    de uitoefening van het seksbedrijf strijd oplevert met het omgevingsplan; of

Q

Artikel 4:1 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    In de alfabetische rangschikking wordt ingevoegd:

    • -

      Activiteitenbesluit milieubeheer: Activiteitenbesluit milieubeheer, zoals dat besluit luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet;

  • 2.

    De definitie van ‘inrichting’ komt te luiden:

    • -

      inrichting: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, met dien verstande dat de artikelen 4:2 tot en met 4:5 uitsluitend van toepassing zijn op inrichtingen type A of type B als bedoeld in het Activiteitenbesluit milieubeheer;

R

Artikel 4:5 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    Het eerste lid, onder c, komt te luiden:

    • c.

      de waarden in in- en aanpandige gevoelige gebouwen, voor zover het woningen betreft, gelden in geluidsgevoelige ruimten als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder en verblijfsruimten als bedoeld in artikel 1.1, onder d, van het Besluit geluidhinder, zoals die wet en dat besluit luidden direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet;

  • 2.

    Het derde lid komt te luiden:

    • 3.

      Als versterkte elementen worden gecombineerd met onversterkte elementen, wordt het hele samenspel beschouwd als versterkte muziek en is dit artikel niet van toepassing.

S

Artikel 4:6, vierde lid, komt te luiden:

  • 4.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Omgevingswet, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de provinciale omgevingsverordening.

T

Artikel 4:13 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    Het eerste lid, aanhef, komt te luiden:

    • 1

      Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of beëindiging van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, in de openlucht of buiten de weg de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:

  • 2.

    Het vierde lid komt te luiden:

    • 4.

      Dit artikel is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Omgevingswet of de provinciale omgevingsverordening.

U

Artikel 4:15, tweede lid, komt te luiden:

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing in gevallen waarin een omgevingsvergunning is verleend en het gevaar en de hinder zijn betrokken bij de afweging.

V

Artikel 4:17 komt te luiden:

Artikel 4:17 Definitie

In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan een niet-grondgebonden onderkomen of voertuig, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

 

W

Artikel 4:18, eerste lid, komt te luiden:

  • 1.

    Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het omgevingsplan is bestemd of mede bestemd.

X

Artikel 5:5, tweede lid, komt te luiden:

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Wet milieubeheer of het Besluit activiteiten leefomgeving.

Y

Artikel 5:6, derde lid, komt te luiden:

  • 3.

    Het eerste lid is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de provinciale omgevingsverordening.

Z

Artikel 5:18, tweede lid, komt te luiden:

  • 2.

    Het college weigert de vergunning wegens strijd met het omgevingsplan.

AA

Artikel 5:20, eerste lid, komt te luiden:

  • 1.

    Artikel 5:18, eerste lid, is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet of de provinciale omgevingsverordening.

AB

Artikel 5:32, vierde lid, komt te luiden:

  • 4.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Omgevingswet, afdeling 3.9 van het Besluit activiteiten leefomgeving, de Zondagswet of het Besluit geluidproductie sportmotoren.

AC

Artikel 5:33, vierde lid, onder b, komt te luiden:

  • b.

    binnen de bij of krachtens de provinciale omgevingsverordening aangewezen stiltegebieden ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als toestel.

AD

Artikel 5:34 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    Het eerste lid komt te luiden:

    • 1.

      Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2.

    Het vijfde lid komt te luiden:

    • 5.

      Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1˚ of 3˚, van het Wetboek van Strafrecht of de provinciale omgevingsverordening.

Artikel V  

A

In de toelichting wordt het woord “bestemmingsplan” vervangen door “omgevingsplan”.

Artikel VI  

  • 1.

    Artikel IV en V treden in werking op het tijdstip dat de Omgevingswet in werking treedt.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid treden de onderdelen Q en R van artikel IV in werking op de dag direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 15 december 2022,

De griffier,

mr. J.G. van Straalen

de voorzitter,

mw. A. Attema

Naar boven