- 1)
In te stemmen met de wettelijk bepaalde wijzigingen in de Verordening Sociaal Domein gemeente Eindhoven naar aanleiding aanpassingen in de Participatiewet voorkomend uit het Breed Offensief. Deze gaan over:
- a.
Proefplaats (artikel 3.7b)
- b.
Loonkostensubsidie (artikel 3.11)
- c.
Persoonlijke ondersteuning naar en bij werk (artikel 3.12 tot en met 3.12d)
- d.
Vervoersvoorziening (artikel 3.13)
- e.
Intermediaire voorziening (artikel 3.13a)
- f.
meeneembare werkplekaanpassing (artikel 3.13b);
- 2)
In te stemmen met de wijzigingen in de Verordening Sociaal Domein gemeente Eindhoven die aansluiten bij de bedoeling van het Breed Offensief. Deze gaan over:
- a.
detacheringsbaan (artikel 3.9)
- b.
tijdelijke loonkostensubsidie (artikel 3.11a)
- c.
niet-meeneembare werkplekaanpassing (artikel 3.13b)
- d.
verwervingskosten (artikel 3.14)
- e.
- 3)
In te stemmen met technische en/of tekstuele aanpassingen ter correctie en/of ter verbetering van de Verordening Sociaal Domein gemeente Eindhoven;
- 4)
Vast te stellen de wijziging van hoofdstuk 3 van de Verordening Sociaal Domein gemeente Eindhoven, conform beslispunt 1 tot en met 3, met ingang van de dag na bekendmaking maar in ieder geval met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2024.
hoofdstuk 3 van de Verordening Sociaal Domein gemeente Eindhoven als volgt te wijzigen:
I.
Paragraaf 3.1 “Algemeen” wordt geheel vervangen en komt als volgt te luiden:
Paragraaf 3.1 Begripsbepalingen
Artikel 3.1 “Begripsbepalingen”
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
- a.
Belanghebbende: de persoon als bedoeld in artikel 10 van de Participatiewet en artikel 36 IOAW/IOAZ;
- b.
detachering: de werknemer wordt (tijdelijk) uitgeleend door de werkgever aan een opdrachtgever waar de feitelijke werkzaamheden plaatsvinden;
- c.
doelgroep: personen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a van de Participatiewet;
- d.
GRWRE: Gemeenschappelijke Regeling Werkvoorzieningschap Regio Eindhoven ‘Ergon’;
- e.
jobcoaching
: een vorm van persoonlijke ondersteuning die wordt toegekend door UWV of gemeente om ervoor te zorgen dat mensen met een arbeidsbeperking werkzaamheden kunnen uitvoeren in een werkomgeving. De ondersteuning richt zich zowel op werknemer, werkgever als collega. De begeleiding wordt geboden door een erkend deskundige;
- f.
plan van aanpak: plan als bedoeld in artikel 44a van de Participatiewet;
- g.
persoonlijke ondersteuning: verzamelbegrip voor begeleidingsaanbod zoals externe werkbegeleiding, interne werkbegeleiding, jobcoaching in natura; jobcoaching via subsidie, nazorg bij stage- of werkaanvaarding, etc.;
- h.
praktijkroute: belanghebbende toegang tot het doelgroepenregister te laten verkrijgen op basis van loonwaardevaststelling op de werkplek;
- i.
uitkeringsgerechtigden: personen die algemene bijstand of een uitkering ontvangen op basis van de Participatiewet, de IOAW of de IOAZ;
- j.
UWV: Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
- k.
voorziening(en): door het college noodzakelijk geacht aanbod gericht op arbeidsinschakeling waaronder mede wordt begrepen persoonlijke ondersteuning bij het verrichten van opgedragen taken;
- l.
werkgever: degene die op basis van een arbeidsovereenkomst, werkleerovereenkomst of stageovereenkomst de bevoegdheid heeft om de arbeid van een werknemer gedurende een overeengekomen periode aan te wenden in of namens zijn organisatie, dan wel dit van plan is;
- m.
werknemer: persoon die op basis van een arbeidsovereenkomst, werkleerovereenkomst of stageovereenkomst arbeid verricht bij de werkgever, daaronder begrepen een persoon als bedoeld in artikel 10d eerste of tweede lid van de Participatiewet met wie de werkgever een dienstbetrekking is aangegaan, dan wel dit van plan is;
- n.
werkbegeleiding: interne begeleiding door een collega of externe begeleiding door een begeleider bij het verrichten van aan de belanghebbende opgedragen werkzaamheden, indien belanghebbende zonder die ondersteuning niet in staat is die werkzaamheden te verrichten. Bij interne werkbegeleiding is er sprake van meer dan de gebruikelijke begeleiding op een werkplek;
II.
De artikelen in Paragraaf 3.2 “Participatievoorzieningen” worden geheel vervangen en komen als volgt te luiden:
Paragraaf 3.2 Participatievoorzieningen
Artikel 3.2 Algemene bepalingen over participatievoorzieningen
- 1.
Het college kan aan belanghebbende een of meer voorzieningen aanbieden.
- 2.
De werkgever kan volgend uit artikel 10 vijfde lid van de Participatiewet een aanvraag indienen bij het college voor de ondersteuning bij arbeidsinschakeling van een belanghebbende werknemer.
- 3.
Het college houdt bij het aanbieden van de in dit hoofdstuk opgenomen voorzieningen rekening met
- a.
de mogelijkheden, omstandigheden en capaciteiten van een belanghebbende. De omstandigheden hebben in ieder geval betrekking op zorgtaken van belanghebbende en de mogelijkheid dat hij behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie of gebruik maakt van de voorziening beschut werk. Onder zorgtaken wordt in ieder geval verstaan:
- 1º
de opvang van ten laste komende kinderen tot vijf jaar; en
- 2°
de noodzakelijkheid van het verrichten van mantelzorg;
- b.
andere voorzieningen die in het kader van het sociaal domein beschikbaar zijn en stemt het aanbod, als dat nodig is, intern af zodat het optimaal bijdraagt aan een integrale ondersteuning van de persoon. Het college houdt bij de afstemming ook rekening met voorzieningen op grond van andere wettelijke regelingen en stemt dit af in het plan van aanpak;
- c.
het aanbieden van de goedkoopst adequate voorziening;
- d.
de proportionaliteit van de investering ten opzichte van de maatschappelijke en persoonlijke opbrengst.
- 4.
Voorzieningen kunnen niet worden ingezet als daardoor de concurrentieverhoudingen onverantwoord worden beïnvloed of indien dit leidt of kan leiden tot verdringing van reguliere werknemers.
- 5.
Het college kan jaarlijks een of meer budget- en/of subsidieplafonds vaststellen voor de verschillende voorzieningen.
- 6.
Het college kan een voorziening weigeren als:
- a.
de belanghebbende ten behoeve van wie de voorziening zou worden verstrekt niet behoort tot de doelgroep;
- b.
de belanghebbende onvoldoende medewerking verleent aan het onderzoek dat nodig is voor het beoordelen van het recht op de voorziening;
- c.
de belanghebbende een beroep kan doen op een voorziening op basis van een andere wettelijke regeling, waardoor er sprake is van een voorliggende voorziening;
- d.
de voorziening naar het oordeel van het college onvoldoende bijdraagt aan de arbeidsinschakeling; of
- e.
er niet wordt voldaan aan de voorwaarden die in deze verordening worden gesteld om in aanmerking te komen voor die voorziening.
- 7.
Het college kan een voorziening beëindigen als:
- a.
de belanghebbende die aan de voorziening deelneemt zijn verplichtingen als bedoeld in de artikelen 9 en 17 van de Participatiewet, de artikelen 13 en 37 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de artikelen 13 en 37 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen niet nakomt;
- b.
de belanghebbende die aan de voorziening deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep;
- c.
de belanghebbende die aan de voorziening deelneemt algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een in deze verordening genoemde voorziening, tenzij het betreft een persoon als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, onder 2°, van de Participatiewet;
- d.
de voorziening naar het oordeel van het college niet langer voldoende bijdraagt aan een doeltreffende en doelmatige arbeidsinschakeling;
- e.
de voorziening naar het oordeel van het college niet meer geschikt is voor de belanghebbende die gebruik maakt van de voorziening;
- f.
de belanghebbende die aan de voorziening deelneemt niet naar behoren gebruik maakt van de aangeboden voorziening; of
- g.
de belanghebbende die aan de voorziening deelneemt niet meer voldoet aan de voorwaarden die in deze verordening worden gesteld om in aanmerking te komen voor die voorziening.
Artikel 3.3 Specifieke bepalingen over persoonlijke ondersteuning naar en bij werk, en overige voorzieningen
- 1.
Deze specifieke bepalingen hebben betrekking op de volgende voorzieningen:
- a.
persoonlijke ondersteuning naar en bij werk, zoals beschreven in artikel 3.12;
- b.
overige voorzieningen:
- i.
Vervoersvoorziening, zoals beschreven in artikel 3.13;
- ii.
Intermediaire voorziening, zoals beschreven in artikel 3.13a;
- iii.
werkplekaanpassing, zoals beschreven in artikel 3.13b.
- 2.
Het college kan persoonlijke ondersteuning naar en bij werk en overige voorzieningen verstrekken aan een belanghebbende die behoort tot de doelgroep.
- 3.
Het college bepaalt na overleg met de belanghebbende, en indien van toepassing met de werkgever, welke ondersteuning of voorziening(en) het beste kan bijdragen aan de arbeidsinschakeling.
- 4.
Het college onderzoekt, voor zover nodig en gelet op de omstandigheden van de belanghebbende, in daartoe voorkomende gevallen de mogelijkheden om door samenwerking met andere partijen, onder meer op het gebied van (publieke) gezondheid, jeugdhulp, maatschappelijke ondersteuning, onderwijs, schuldhulpverlening, welzijn en wonen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde integrale dienstverlening met het oog op de arbeidsinschakeling, of de wijze van voortgezette persoonlijke ondersteuning, zoals bedoeld in artikel 8a, tweede lid, onderdeel g, onder 1° en 2° van de Participatiewet.
- 5.
Bij de toekenning van persoonlijke ondersteuning bij werk en overige voorzieningen gelden, onverminderd het bepaalde in artikel 3.2, de volgende voorwaarden:
- a.
de belanghebbende behoort tot de doelgroep en is minimaal achttien jaar oud, tenzij hij VSO/PRO-onderwijs heeft genoten;
- b.
de belanghebbende wordt zonder deze vorm van ondersteuning mogelijk bijstandsgerechtigd;
- c.
de werkgever biedt een dienstbetrekking aan van minimaal zes maanden, met een minimale arbeidsduur van 12 uur per week;
- d.
het betreft geen Arbo-taak waarvoor de werkgever verantwoordelijk is;
- e.
het betreft geen meeneembare voorziening die tot de standaarduitrusting van de werkgever behoort of algemeen gebruikelijk is in een organisatie;
- f.
er is naar het oordeel van het college geen sprake van een werkplekaanpassing die in zijn algemeenheid van de werkgever kan worden verlangd; en
- g.
de kosten van de voorziening(en) zijn naar het oordeel van het college proportioneel, dat wil zeggen dat de investering in de voorziening moet opwegen tegen de maatschappelijke opbrengsten van uitstroom naar werk.
A.
Voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling
Artikel 3.4. Arbeidsbemiddeling
- 1.
De gemeente kan belanghebbende bij het vinden van betaald werk ondersteuning aanbieden in de vorm van arbeidsbemiddeling.
- 2.
Het doel van de arbeidsbemiddeling is de mogelijkheden op de arbeidsmarkt te benutten, al dan niet met de inzet van aanvullende, ondersteunende voorzieningen.
Artikel 3.5 Re-integratietraject
Het college kan belanghebbende bij het verkrijgen van betaald werk ondersteuning aanbieden in de vorm van een re-integratietraject.
Artikel 3.6 Scholingstraject en werkleertraject
- 1.
Het college kan aan uitkeringsgerechtigden of aan personen die een uitkering op grond van de Participatiewet aanvragen, een scholingstraject en werkleertraject aanbieden.
- 2.
Een werkleertraject duurt drie maanden en kan indien noodzakelijk worden verlengd met nogmaals de periode van drie maanden.
- 3.
Het scholingstraject en werkleertraject vindt plaats met behoud van uitkering.
Artikel 3.7 Werkstage
- 1.
Het college kan een belanghebbende een werkstage gericht op arbeidsinschakeling aanbieden als hij:
- a.
behoort tot de doelgroep; en
- b.
nog niet actief is geweest op de arbeidsmarkt of een afstand tot de arbeidsmarkt heeft.
- 2.
De werkstage is onderdeel van een re-integratietraject gericht op arbeidsinschakeling.
- 3.
De werkstage heeft als doel de belanghebbende, indien van toepassing met behoud van uitkering, vaardigheden en kennis te laten opdoen dan wel te onderhouden met betrekking tot aspecten die samenhangen met het verrichten van betaalde arbeid in een bepaalde baan.
- 4.
In een schriftelijke overeenkomst wordt in ieder geval vastgelegd:
- a.
het doel van de werkstage; en
- b.
de wijze waarop de begeleiding plaatsvindt; en
- c.
de duur, deze is maximaal drie maanden met de mogelijkheid van een eenmalige verlenging.
Artikel 3.7a Participatieplaats
- 1.
Het college kan op basis van artikel 10a van de Participatiewet of artikel 38 IOAW/IOAZ een participatieplaats aanbieden aan uitkeringsgerechtigden van 27 jaar of ouder van wie de kans op inschakeling in het arbeidsproces gering is en die vooralsnog niet bemiddelbaar is naar regulier werk. De uitkeringsgerechtigde verricht op arbeidsinschakeling gerichte werkzaamheden die bijdragen aan het versterken van de toekomstige kansen van uitkeringsgerechtigde op de arbeidsmarkt.
- 2.
Het college legt de afspraken over de invulling van de participatieplaats vast in een overeenkomst die wordt ondertekend door het college, de werkgever die de participatieplaats aanbiedt en de uitkeringsgerechtigde die de additionele werkzaamheden gaat verrichten.
In de overeenkomst wordt ten minste het volgende vastgelegd:
- a.
doel van de participatieplaats;
- b.
beschrijving van de taken en de tijden van aanwezigheid;
- c.
afspraken over begeleiding bij de uitvoering van de werkzaamheden;
- d.
afspraken over de monitoring van de voortgang en de evaluatiemomenten;
- e.
beoogde ontwikkelstappen tijdens de duur van de participatieplaats;
- f.
noodzakelijke inzet van ondersteunende voorzieningen;
- g.
afspraken over aanvullende vergoedingen voor extra kosten van de belanghebbende.
- 3.
De premie, bedoeld in artikel 10a, zesde lid, van de Participatiewet bedraagt maximaal € 350,- per zes maanden, mits het college van oordeel is dat belanghebbende in die zes maanden voldoende heeft meegewerkt aan het vergroten van de kans op inschakeling in het arbeidsproces.
- 4.
De hoogte van de premie is afhankelijk van het gemiddeld aantal uren per week dat door de uitkeringsgerechtigde is gewerkt in de afgelopen zes maanden. De maximale premie wordt verstrekt voor het werken van minimaal vierentwintig uren per week. De premie wordt naar rato gekort bij een lager aantal gewerkte uren en verzuim.
Artikel 3.7b Proefplaats
- 1.
Het college kan een uitkeringsgerechtigde toestemming verlenen om voor de duur van twee maanden, met de mogelijkheid tot verlenging met maximaal vier maanden, in het kader van een proefplaatsing bij een werkgever onbeloonde werkzaamheden te verrichten met behoud van uitkering.
- 2.
Het doel van de proefplaatsing is de kans op een dienstverband bij de werkgever te bevorderen, waarbij de proefplaatsing voor een zo beperkt mogelijke duur wordt ingezet.
- 3.
Voor een proefplaatsing wordt uitsluitend toestemming verleend als:
- a.
de uitkeringsgerechtigde, gelet op zijn vaardigheden en capaciteiten, tot de werkzaamheden in staat is;
- b.
het college verwacht dat de plaatsing bijdraagt aan het vergroten van de kans op een dienstverband bij de betreffende werkgever;
- c.
de werkzaamheden van de uitkeringsgerechtigde niet al eerder onbeloond door hem bij die werkgever, of diens rechtsvoorganger, zijn verricht; en
- d.
de werkgever bij aanvang van de proefplaatsing schriftelijk de intentie heeft uitgesproken dat hij de uitkeringsgerechtigde , bij gebleken geschiktheid, direct aansluitend aan zijn proefplaatsing, voor minimaal zes maanden, zonder proeftijd, in dienst zal nemen.
- 4.
Het college weigert de toestemming, bedoeld in het eerste lid, als
- a.
redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de uitkeringsgerechtigde ook zonder proefplaatsing kan worden aangenomen voor dat werk of
- b.
als direct na de proefplaatsing sprake is van een dienstverband met forfaitaire loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d, vijfde lid, van de Participatiewet.
- 5.
Als de werkzaamheden tijdens de proefplaatsing wegens ziekte worden onderbroken, dan wordt deze periode voor de toepassing van de maximale periode, bedoeld in het eerste lid, buiten beschouwing gelaten.
- 6.
Het college kan een uitkeringsgerechtigde tijdens de periode van de proefplaatsing persoonlijke ondersteuning bij werk en overige voorzieningen toekennen overeenkomstig de bepalingen van artikel 3.2.
Artikel 3.8 Sociale activering
- 1.
Het college kan een belanghebbende die behoort tot de doelgroep, activiteiten in het kader van sociale activering aanbieden indien de mogelijkheid bestaat dat belanghebbende op enig moment algemeen geaccepteerde arbeid kan verkrijgen.
- 2.
Het college stemt het aantal uren per week af op de mogelijkheden en capaciteiten van betreffende belanghebbende.
Artikel 3.8a Tegenprestatie
Bij uitvoering van artikel 9 van de Participatiewet ziet het college er op toe dat de uitkeringsgerechtigde zich maximaal naar vermogen inspant om bijstandsonafhankelijk te worden en/of onbeloonde maatschappelijke nuttige werkzaamheden te verrichten.
B. Voorzieningen gericht op gesubsidieerde arbeid
Artikel 3.9 Detacheringsbaan
- 1.
Het college kan een belanghebbende een detacheringsbaan aanbieden, waarbij belanghebbende via een andere organisatie bij een werkgever werkt. Die detachering wordt vastgelegd in een overeenkomst tussen de gemeente, de werkgever, de andere organisatie en de betreffende belanghebbende.
- 2.
Het doel van een detacheringsbaan is om de belanghebbende de kans te geven betaald werk te verrichten en werkervaring op te doen.
Artikel 3.10 Beschut werk
- 1.
Het college verstrekt ambtshalve of op verzoek aan de persoon als bedoeld in artikel 10b, eerste lid van de Participatiewet de voorziening beschut werk aan in de vorm van een dienstbetrekking in een beschutte omgeving bij de GRWRE of bij een andere werkgever.
- 2.
Om vast te stellen of een persoon uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, gaat het college uit van het advies van het UWV.
- 3.
Om de in artikel 10b, eerste lid van de Participatiewet bedoelde werkzaamheden mogelijk te maken kan het college onder andere de volgende ondersteunende voorzieningen verstrekken:
- a.
fysieke aanpassingen van de werkplek of de werkomgeving;
- b.
- c.
aanpassingen in de wijze van werkbegeleiding, werktempo of arbeidsduur.
- 4.
Het college bepaalt jaarlijks het aantal beschikbare dienstbetrekkingen in een beschutte omgeving en legt dit bij nadere regeling vast. Daarbij neemt het college het bij Ministeriele Regeling vastgestelde minimale aantal in acht.
- 5.
Als er meer personen met een positief advies van het UWV zijn dan het aantal dienstbetrekkingen dat beschikbaar is, dan worden deze personen bij voorrang geplaatst in een dienstbetrekking in het daaropvolgende kalenderjaar.
- 6.
Voor de personen die in een kalenderjaar niet geplaatst kunnen worden omdat het maximaal aantal dienstbetrekkingen is bereikt, kan het college een voorziening inzetten, waarbij werkervaring en arbeidsritme opgedaan wordt.
Artikel 3.11 Loonkostensubsidie
- 1.
Het college waarborgt een evenredige verdeling van de subsidie voor de kosten voor begeleiding op de werkplek, de werkplekaanpassingen en de loonkostensubsidie over de doelgroep loonkostensubsidie met verschillende loonwaarden. Bij de verdeling krijgt een belanghebbende, die gemotiveerd is voor een dienstbetrekking waarbij loonkostensubsidie wordt verleend, voorrang.
- 2.
Het college verstrekt de loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d, eerste lid van de Participatiewet ambtshalve of op aanvraag. In geval van een aanvraag zijn het vierde tot en met het zevende lid van dit artikel van toepassing.
- 3.
Het college bevestigt de ontvangst van de aanvraag schriftelijk aan de werkgever, of als de aanvraag wordt gedaan door de belanghebbende, aan de werkgever en de belanghebbende.
- 4.
Een aanvraag voor loonkostensubsidie wordt, als het een belanghebbende betreft die nog niet behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie, ook beschouwd als een aanvraag om vast te stellen of de belanghebbende behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie, bedoeld in artikel 10c, eerste lid, onder a, van de Participatiewet.
Als deze aanvraag is gedaan na het begin van de dienstbetrekking voor een belanghebbende als bedoeld in artikel 10d, tweede lid, van de Participatiewet, wordt de vaststelling of de belanghebbende behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie bepaald door middel van de Praktijkroute.
- 5.
Het college stelt binnen twaalf weken na ontvangst van de aanvraag de loonwaarde vast, tenzij in overleg met de werkgever toepassing wordt gegeven aan artikel 10d, vijfde lid, van de wet.
- 6.
Het college neemt bij het verstrekken van de loonkostensubsidie het preferente proces loonkostensubsidie in acht.
Artikel 3.11a Tijdelijke loonkostensubsidie
- 1.
Het college kan op aanvraag of ambtshalve aan een werkgever een tijdelijke loonkostensubsidie toekennen als deze werkgever een belanghebbende met een tijdelijk lagere loonwaarde, en die niet in aanmerking komt voor de loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 3.11, voor minimaal zes maanden in dienst neemt. De subsidie bestaat uit een vergoeding voor de extra kosten voor begeleiding door de werkgever en een tegemoetkoming voor de eventuele lagere productiviteit.
- 2.
De hoogte van de tijdelijke loonkostensubsidie wordt afgestemd op de loonwaarde van de werknemer. De duur van de loonkostensubsidie wordt afgestemd op de persoonlijke omstandigheden van de werknemer.
- 3.
De tijdelijke loonkostensubsidie, bedoeld in het eerste lid, bedraagt ten hoogste 50% van de loonkosten gedurende maximaal zes maanden met een mogelijke verlenging van zes maanden.
- 4.
De tijdelijke loonkostensubsidie wordt niet verstrekt als de werkgever op grond van een andere regeling aanspraak maakt op een financiële tegemoetkoming in verband met de indiensttreding van de werknemer of als redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de belanghebbende ook zonder tijdelijke loonkostensubsidie kan worden aangenomen voor dat werk.
C.
Persoonlijke Ondersteuning naar en bij werk
Artikel 3.12 Persoonlijke Ondersteuning naar en bij werk
- 1.
Het college kan op aanvraag of ambtshalve persoonlijke ondersteuning naar en bij werk verstrekken aan personen behorend tot de doelgroep.
- 2.
De persoonlijke ondersteuning naar en bij werk kan op elk moment tijdens het traject naar werk worden aangevraagd of ambtshalve worden ingezet.
- 3.
Een aanvraag voor persoonlijke ondersteuning naar en bij werk moet binnen twaalf weken na de ingangsdatum van de dienstbetrekking zijn ontvangen, tenzij de noodzaak voor dergelijke ondersteuning redelijkerwijs niet bekend kon zijn vóór of bij aanvang van het dienstverband.
- 4.
Een jobcoach die de persoonlijke ondersteuning naar of bij werk verzorgt moet in ieder geval zijn aangesloten bij één van de in dit artikel genoemde keurmerken of beroepsverenigingen:
- a.
Nobco beroepsvereniging met het ‘EIA’ Keurmerk
- b.
Noloc beroepsvereniging met het keurmerk ‘Register Jobcoach’
- c.
- d.
- e.
NVS beroepsvereniging met het keurmerk ‘nationaal jobcoach register’
- 5.
Het college biedt door of namens de gemeente gecontracteerde jobcoaches bij voorrang aan op de andere persoonlijke ondersteuning naar en bij werk.
Artikel 3.12a
Jobcoaching
in natura
- 1.
Het college kan ambtshalve, of op aanvraag, jobcoaching in natura aanbieden.
- 2.
De hoeveelheid in te zetten jobcoaching wordt bepaald op basis van de ondersteuningsbehoefte van de betreffende belanghebbende en bedraagt de eerste zes maanden maximaal zesentwintig uur. Indien noodzakelijk kan de inzet worden verlengd met telkens zes maanden tot een maximum van drie jaar.
- 3.
Indien het aantal uren in het voorgaande lid niet toereikend is voor de ondersteuningsbehoefte van de belanghebbende en het noodzakelijk voor de arbeidsinschakeling van belanghebbende is kan het maximaal aantal uren worden verdubbeld.
Artikel 3.12b
Jobcoaching
met subsidie
- 1.
Het college kan op aanvraag subsidie voor het inzetten van jobcoaching verlenen aan de werkgever.
- 2.
Subsidie voor het inzetten van jobcoaching kan worden verleend als:
- a.
de jobcoaching bestaande uit een individueel trainings- of inwerkprogramma en een systematische begeleiding van de belanghebbende behorend tot de doelgroep, gericht op het kunnen uitvoeren van de aan hem opgedragen taken, wordt geborgd door middel van een coachingsplan;
- b.
de omvang en de kwaliteit van de georganiseerde jobcoaching passend is;
- c.
de continuïteit van de jobcoaching geborgd is; en
- d.
de belanghebbende voor wie de subsidie wordt gevraagd daarvan op de hoogte is en schriftelijk instemt met het organiseren van jobcoaching door de werkgever.
- 4.
De hoeveelheid in te zetten jobcoaching wordt bepaald op basis van de ondersteuningsbehoefte van de betreffende belanghebbende en bedraagt de eerste zes maanden maximaal zesentwintig uur. Indien noodzakelijk kan de inzet worden verlengd met telkens zes maanden tot een maximum van drie jaar.
- 5.
Indien het aantal uren in het voorgaande lid niet toereikend is voor de ondersteuningsbehoefte van de belanghebbende en het noodzakelijk voor de arbeidsinschakeling van belanghebbende is kan het maximaal aantal uren worden verdubbeld.
- 3.
Het college kan voor jobcoaching een maximumtarief per uur hanteren dat toereikend is voor de organisatie van jobcoaching, waarbij het college zorgdraagt voor de kenbaarheid van de voor het betreffende jaar van toepassing zijnde tarieven.
- 4.
Met instemming van de werkgever en de werknemer voor wie de subsidie wordt verleend, kan de jobcoach mede:
- a.
ondersteuning geven gericht op het vinden van werk; of
- b.
integrale ondersteuning geven bij de overgang van werk naar werk en van werk naar onderwijs.
Artikel 3.12c Interne werkbegeleiding
- 1.
Als een belanghebbende voor het kunnen verrichten van werk is aangewezen op begeleiding die de gebruikelijke begeleiding door de werkgever en andere werknemers aanzienlijk te boven gaat, kan het college een subsidie verlenen aan de werkgever voor de aangetoonde meerkosten die verbonden zijn aan het organiseren van de interne werkbegeleiding. Hierbij geldt als richtlijn dat de subsidie bestaat uit 10% van het aantal uren dienstverband, maal het uurtarief van de begeleider voor de duur van zes maanden, met een eventuele verlenging van twee keer zes maanden indien noodzakelijk.
- 2.
Indien de richtlijn in het eerste lid door omstandigheden niet toereikend is voor de begeleiding kan er subsidie worden verleend voor de aangetoonde meerkosten voor het organiseren van interne werkbegeleiding.
- 3.
Het college kan aan de werkgever ambtshalve of op aanvraag een training aanbieden voor een of meer medewerkers om hen in staat te stellen aan personen behorend tot de doelgroep interne werkbegeleiding te bieden.
Artikel 3.12d Externe werkbegeleiding
- 1.
Als een belanghebbende voor het kunnen verrichten van werk is aangewezen op extra begeleiding die de gebruikelijke begeleiding door de werkgever en andere werknemers aanzienlijk te boven gaat, kan het college extra begeleiding of nazorg na plaatsing bieden aan de werknemer en de werkgever voor de noodzakelijke ondersteuning bij het inwerken of het gaan functioneren op de werkplek.
- 2.
Het college kan aan de werkgever ambtshalve of op aanvraag een training aanbieden voor een of meer medewerkers om hen in staat te stellen personen behorend tot de doelgroep vervolgens zelf te begeleiden.
D.
Overige voorzieningen
Artikel 3.13 Vervoersvoorziening
- 1.
Het college kan een vervoersvoorziening toekennen aan belanghebbende die door zijn beperking niet zelfstandig naar zijn werkplek of activiteiten in het kader van arbeidstoeleiding kan reizen. Deze vervoersvoorziening kan zowel in natura als in de vorm van een vergoeding in geld worden verstrekt.
- 2.
Het college kan een vervoersvoorziening aanbieden als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
- a.
de belanghebbende kan door zijn beperking niet zelfstandig reizen of gebruik maken van het openbaar vervoer; en
- b.
het vervoer is beperkt tot woon-werkverkeer.
- 3.
Voor de vaststelling van de hoogte van de vervoersvoorziening maken we gebruik van de geldende normbedragen volgens het UWV met betrekking tot werk- en onderwijsvoorzieningen.
- 4.
Indien een taxi de goedkoopst adequate voorziening is, bedraagt de hoogte van de vervoersvoorziening het in de markt reguliere tarief voor een taxi.
- 5.
De hoogte van de vergoeding hangt af van het aantal dagen dat moet worden gewerkt
- 6.
Het college brengt een eventueel bedrag voor een vervoersvoorziening van de werkgever aan de werknemer in mindering op de te verstrekken vervoersvoorziening.
- 7.
Het college kan nadere regels vaststellen over de vervoersvoorziening.
Artikel 3.13a Intermediaire voorziening
- 1.
Het college kan een voorziening toekennen in de vorm van een intermediaire activiteit die bedoeld is ter vervanging of ondersteuning van een visuele of motorische lichaamsfunctie die als gevolg van ziekte of beperking geheel of gedeeltelijk ontbreekt. De toekenning van deze intermediaire voorziening is noodzakelijk voor belanghebbende om te kunnen werken of om deel te nemen aan arbeidstoeleiding;
- 2.
Voor het bepalen van de omvang van de intermediaire activiteit maken we gebruik van de geldende normbedragen zoals vastgesteld door het UWV voor werk- en onderwijsvoorzieningen. Deze normbedragen dienen als richtlijn bij het vaststellen van de benodigde ondersteuning.
Artikel 3.13b Werkplekaanpassing
- 1.
Het college kan een werkplekaanpassing toekennen in de vorm van een meeneembare of niet-meeneembare voorziening wanneer dit nodig is voor de belanghebbende om te kunnen werken.
- 2.
Het verstrekken van een meeneembare of niet-meeneembare voorziening omvat het voorzien in benodigdheden voor de inrichting van de werkplek, de productie- en werkmethoden, de inrichting van de opleidingslocatie of de proefplaats en hulpmiddelen die nodig zijn voor of bij het werk of opleiding.
- 3.
Er is geen limitatieve lijst van meeneembare of niet-meeneembare voorzieningen. In principe kan elk product als een meeneembare of niet-meeneembare voorziening worden beschouwd, mits de noodzaak en meerwaarde in de werksfeer aantoonbaar is.
- 4.
De meeneembare voorziening wordt in beginsel in bruikleen verstrekt. Wanneer een voorziening specifiek op maat is gemaakt voor een belanghebbende, kan het college besluiten de voorziening in eigendom te verstrekken.
Artikel 3.14 Verwervingskosten (werkbudget)
- 1.
De gemeente kan de incidentele of tijdelijke kosten vergoeden die de inwoner moet maken om werk te krijgen of te behouden, zoals:
- a.
Een vergoeding voor kinderopvang;
- b.
- 2.
Het college kan nadere regels vaststellen over het werkbudget.
Artikel 3.15 Werkbonus
Met een werkbonus wil het College stimuleren dat inwoners die aan het werk gaan en niet langer een bijstandsuitkering nodig hebben aan het werk blijven. Het college kan nadere regels vaststellen over de hoogte van de werkbonus en de voorwaarden voor de werkbonus.
Artikel 3.16 Low-riskpolis
Het college kan in de nadere regeling vaststellen voor welke vergoedingen naar hoogte en duur een werkgever in aanmerking komt bij ziekte van de werknemer die een structurele functionele of andere beperking heeft of ten behoeve van wie die werkgever een loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d van de Participatiewet ontvangt, voor zover artikel 29b van de Ziektewet niet van toepassing is.
III.
Artikel 3.28 “Jongeren” wordt vervangen en komt als volgt te luiden:
Artikel 3.28 “Jongeren”
- 1.
Indien een jongere, waarvoor de vierweken zoektermijn als bedoeld in artikel 41, vierde lid van de Participatiewet van toepassing is, in de vier weken na melding geen of onvoldoende inspanningen heeft gedaan om geaccepteerde arbeid en/of mogelijkheden in regulier bekostigd onderwijs te verkrijgen, wordt een maatregel opgelegd van 40%.
- 2.
Indien een jongere onvoldoende meewerkt aan het opstellen of uitvoeren of evalueren van een plan van aanpak, wordt een maatregel opgelegd van 40%.
IV.
Artikel 3.29 “Algemeen geaccepteerde arbeid trachten te verkrijgen” als volgt wijzigen:
In de titel van artikel 3.29 wordt het woord “trachten” vervangen door “proberen”
V.
Dat het bepaalde onder I. in werking treedt met ingang van de dag na bekendmakingpublicatiedatum maar in ieder geval met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2024.