Beleidsregel locatiekeuze afval inzamelvoorzieningen gemeente Cranendonck

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Cranendonck;

  • Gelet op artikel 4, eerste lid van de Afvalstoffenverordening gemeente Cranendonck;

  • De gemeente op grond van artikel 10.21 Wet milieubeheer een zorgplicht heeft voor de inzameling van huishoudelijke afvalstoffen;

  • De gemeente producten en grondstoffen zo lang mogelijk in de keten wil houden, op een duurzame manier materiaalketens wil sluiten en waarde uit afvalstromen wil creëren;

  • De gescheiden inzameling van grondstoffen aan de woning zo veel mogelijk wil organiseren met minicontainers;

  • Het in het kader van een doelmatige verwijdering van afvalstoffen gewenst is beleidsregels vast te stellen

besluit vast te stellen de volgende beleidsregel:

Beleidsregel locatiekeuze afval inzamelvoorzieningen gemeente Cranendonck

 

overwegende dat:

 

  • Voor het bepalen van de locaties van deze voorzieningen beleidsregels dienen te worden vastgesteld.

Gelet op artikel 4:81, eerste lid, van de Algemene wet Bestuursrecht;

 

Besluiten de volgende Beleidsregel locatiekeuze afval inzamelvoorzieningen gemeente Cranendonck

vast te stellen:

 

Beleidsregel locatiekeuze afval inzamelvoorzieningen gemeente Cranendonck

 

HOOFDSTUK I BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze Beleidsregel wordt verstaan onder:

  • a.

    Aanbiedplaats: een locatie aan de openbare weg waar gebruikers van percelen een minicontainer ter lediging kunnen aanbieden zodanig dat deze geledigd kan worden door een voertuig met automatische zijbelading;

  • b.

    Aansluiting: een perceel waar op basis van de Wet Milieubeheer een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt;

  • c.

    College: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Cranendonck;

  • d.

    GFT-cocon: een minicontainer in een metalen behuizing ten behoeve van de inzameling van GFT;

  • e.

    Inzamelvoorziening: een voor de inzameling van afvalstoffen bestemd(e) bewaarmiddel of -plaats, ten behoeve van meerdere huishoudens, zoals een ondergrondse restafvalcontainer of GFT-cocon.

  • f.

    Locatie: plaats in de openbare ruimte voor een of meer (ondergrondse) inzamelvoorzieningen;

  • g.

    Loopafstand: de afstand gemeten vanaf de rand van een perceel tot aan de rand van een inzamelvoorziening;

  • h.

    Ondergrondse container: een container waar afval in gedeponeerd wordt en die zich onder het maaiveld bevindt. Alleen de inwerpzuil is bovengronds en zichtbaar.

  • i.

    Perceel: een stuk grond waar een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt (op grond van artikel 10.21 en 10.22 van de Wet Milieubeheer).

Artikel 2. Inleiding

Dit document geeft het beleidskader voor het bepalen van locaties voor inzamelvoorzieningen in de gemeente Cranendonck. Ze zijn ook van toepassing op de bestaande locaties welke zo nodig worden gewijzigd. De gemeente beoogt het bewoners mogelijk te maken om afval te scheiden. Ook wil de gemeente de locaties van de inzamelvoorzieningen met de juiste betrokkenheid van bewoners bepalen.

 

De plaatsing van inzamelvoorzieningen dient aan te sluiten op het gemeentelijk beleid op het gebied van de openbare ruimte en op het gebied van de inzameling / verwerking van grondstoffen en afvalstoffen.

 

Het beleidskader heeft betrekking op de locaties van zowel ondergrondse als bovengrondse inzamelvoorzieningen.

 

Hieronder wordt eerst ingegaan op de criteria die gehanteerd worden bij het in aanmerking komen voor een ondergrondse inzamelvoorziening. Vervolgens wordt er ingegaan op de criteria die gehanteerd worden bij het bepalen van een locatie. Tenslotte is de te volgen procedure bij het vaststellen van locaties beschreven.

 

Bij de afweging worden alle genoemde criteria getoetst. Soms zal blijken dat niet aan alle criteria gelijktijdig voldaan kan worden en dat er weinig speelruimte is voor alternatieve locaties. In dat geval kiest de gemeente voor de meest optimale of meest aanvaardbare oplossing.

HOOFDSTUK ll ONDERGRONDSE CONTAINERS

Artikel 3. Aanwijzing van ondergrondse container

  • 1.

    Ieder huishouden dat afvalstoffenheffing betaalt, heeft recht op een minicontainer voor restafval, een minicontainer voor groente-, fruit- en tuinafval (gft-afval) en een milieupas.

  • 2.

    Voor woningen in de gestapelde bouw met 20 woningen of meer in één gebouw, kan een initiatiefnemer van een wooncomplex bij het opstellen van een bouwplan met de gemeente overleggen of een ondergrondse inzamelcontainer voor restafval een (beter) alternatief is voor de traditionele afvalinzameling met minicontainers;

  • 3.

    Voor woningen in de gestapelde bouw tot 20 woningen in één gebouw is het inzamelmiddel voor het aanbieden van huishoudelijk restafval een minicontainer per woning;

  • 4.

    Op punt 3 wordt een uitzondering gemaakt als de beschikbare eigen berging kleiner is dan 10 m² en de tuin kleiner is dan 15 m² en/of in het openbare gebied onvoldoende ruimte is voor het aanbieden van de containers tijdens de inzameldag van het restafval. Dan kan een initiatiefnemer van een wooncomplex bij het opstellen van een bouwplan met de gemeente overleggen of een ondergrondse inzamelcontainer voor restafval een (beter) alternatief is voor de traditionele afvalinzameling met een minicontainer;

  • 5.

    Het college kan een uitzondering maken op punt 3 als twee aangrenzende of dicht bij elkaar liggende gebouwen met gestapelde bouw gezamenlijk 20 woningen of meer bevatten. Het college kan in dat geval besluiten om als inzamelmiddel voor restafval één ondergrondse afvalcontainer aan te wijzen;

  • 6.

    PMD, Oud Papier en incontinentiemateriaal worden niet ingezameld met ondergrondse containers. Woningen in de gestapelde bouw bieden het oud papier gebundeld aan straat aan en maken voor het PMD en luierafval gebruik van de door de gemeente verstrekte zakken. Luierafval wordt naar luiercontainers gebracht en PMD-zakken worden huis aan huis opgehaald.

  • 7.

    Voor GFT-afval wordt per geval bekeken of een bovengrondse verzamelcontainer (hetzij in de vorm van een GFT-cocon) of een minicontainer ter beschikking wordt gesteld. Een GFT-cocon in de openbare ruimte wordt net als een ondergrondse restafvalcontainer aangewezen.

Artikel 4. Locatierichtlijnen plaatsing ondergrondse containers

Hieronder volgt een beschrijving van de richtlijnen waaraan de plaatsing van een ondergrondse container wordt getoetst. Er zal altijd een integrale afweging plaatsvinden om binnen deze richtlijnen tot een meest optimale oplossing/locatie te komen.

Artikel 4.1 Voorkomen hinder

  • 1.

    De afstand van het hart van de locatie tot de gevel van een woning is minimaal 2 meter, maar het streven is naar een grotere afstand.

  • 2.

    In situaties waarbij het plaatsen van een ondergrondse container niet mogelijk is kan (tijdelijk) een bovengrondse inzamelvoorziening met een toegangssysteem worden geplaatst.

  • 3.

    De locatie bevindt zich niet voor direct op de looplijn hoofdentree van een gebouw.

  • 4.

    De locatie bevindt zich niet onder een balkon.

  • 5.

    De locatie bevindt zich niet voor een inrit, carport of garage.

  • 6.

    Het aanwijzen van locaties ten koste van parkeerplaatsen wordt zoveel mogelijk voorkomen.

  • 7.

    De locatie is zodanig gesitueerd dat geen riolering, kabels en/of leidingen moeten worden verlegd voor het plaatsen van een ondergrondse container. Uitzonderingen hierop zijn:

    • a.

      De projectontwikkelaar wil de kosten dragen voor het omleggen van de riolering, kabels en leidingen;

    • b.

      De gemeente (ruimtelijke) argumenten heeft om de ondergrondse containers op deze locatie te plaatsen met als consequentie het verplaatsen van riolering, kabels en leidingen.

  • 8.

    Indien desondanks tijdens de plaatsing blijkt dat een kabel of leiding aanwezig is waardoor het plaatsen van de ondergrondse container niet mogelijk is, wordt er een afweging gemaakt tussen een alternatieve locatie voor de ondergrondse container of het verleggen van de kabels en leidingen.

Artikel 4.2 Bescherming milieu

  • 1.

    De locatie is zodanig gesitueerd dat bij het legen van de container geen schade ontstaat aan bomen (kroon, wortels).

  • 2.

    De container wordt niet binnen de kwetsbare zone van een bestaande boom (kroonprojectie + 1,5 meter) geplaatst;

  • 3.

    Afdeling Groen beoordeelt de levensfase en breedtegroei van de boomkroon. Afhankelijk van de levensfase van de boom, kan een afweging worden gemaakt om af te wijken van bovenstaand punt.

  • 4.

    Bij een alternatieve keuze zal dit nooit ten koste gaan van waardevolle bomen. Uitgangspunt is dat als er bomen wijken deze op een andere locatie, zo dicht mogelijk bij de originele plek, gecompenseerd worden.

  • 5.

    De afstand van het hart van de locatie tot de insteek van een watergang is minimaal 5 meter. Bij het ontbreken van een echt talud is de afstand tot het water minimaal 10 meter.

  • 6.

    De locatie bevindt zich bij voorkeur niet in het openbare groen, maar in een verhard gebied. Het alternatief is om de containers in het groen te laten integreren, waarbij “groensnippers” worden voorkomen.

  • 7.

    De uitvoering van de werkzaamheden rond bomen dient zodanig plaats te vinden dat sprake is van het waarborgen van een verantwoorde inpassing van te handhaven bomen. Het mag nooit leiden tot een bedreiging van de duurzame instandhouding;

  • 8.

    De locatie bevindt zich niet boven een rioolleiding. De afstand tussen de container en het hart van de riolering is bij voorkeur minimaal 3 meter.

Artikel 4.3 Bereikbaarheid locatie voor inzamelvoertuig

  • 1.

    De afstand tussen de zuil van een ondergrondse afvalcontainer en de standplaats van het inzamelvoertuig is, in verband met de maximale reikwijdte van de kraan van het inzamelvoertuig, niet meer dan 5 meter.

  • 2.

    Bij de ondergrondse container moet een vrije bovenruimte zijn van minimaal 8 meter ten behoeve van het ledigen van de container.

  • 3.

    Binnen een straal van 1 meter mogen zich geen obstakels bevinden met een hoogte van 3 meter vanaf het maaiveld of hoger.

  • 4.

    De doorrijhoogte van bruggen, viaducten en andere obstakels op de route naar de locatie is meer dan 4 meter.

  • 5.

    Ondergrondse containers worden zodanig geplaatst dat de inzamelvoertuigen veilig kunnen stoppen en geen onveilige manoeuvres hoeven te maken om de containers te kunnen ledigen.

  • 6.

    De locatie is vooruitrijdend te bereiken en te verlaten voor het inzamelvoertuig, tenzij niet anders mogelijk. Bij doodlopende straten, waar vooruit ingereden wordt, worden containers zoveel mogelijk aan de rechterkant van de weg geplaatst.

  • 7.

    De locatie bevindt zich in een straat die eenvoudig in te rijden is voor het inzamelvoertuig. De bochtstraal is minimaal 8,5 meter (draaicirkel over de bumper van het voertuig).

  • 8.

    De locatie is goed bereikbaar voor inzamelvoertuigen met een maximale breedte van 2,55 meter (3,05 meter incl. spiegels) en een lengte van 8,50 tot 11 meter. Tijdens afstempelen is de totale breedte minimaal 3,5 meter.

  • 9.

    De locatie is bereikbaar via een weg die berekend is op zwaar verkeer (het maximale gewicht van het inzamelvoertuig met belading is 30 ton; dit gewicht is verdeeld over 3 assen). Dit geldt ook voor locaties op het terrein van derden.

  • 10.

    De locatie is zodanig gesitueerd dat het inzamelvoertuig op een gefundeerde verharding zowel links als rechts kan “afstempelen”.

  • 11.

    De locatie is zodanig gesitueerd dat het inzamelvoertuig (bij lediging van de container) geen hinder ondervindt van aanwezige objecten, zoals straatmeubilair en geparkeerde voertuigen.

  • 12.

    De locatie bevindt zich bij voorkeur op gemeentegrond. Wanneer een container op particuliere grond wordt geplaatst, dan sluit de gemeente een overeenkomst tussen de grondeigenaar en de gemeente.

  • 13.

    Ondergrondse containers worden zodanig geplaatst dat deze aan de openbare weg liggen, bij voorkeur aan een doorgaande weg (in of uit een wijk).

Artikel 4.4 Bereikbaarheid locatie voor bewoners

  • 1.

    Bij het bepalen van de locatie van ondergrondse containers wordt bij voorkeur een centrale ligging gekozen om een doelmatig gebruik te bevorderen (zoveel mogelijk aansluitingen per container).

  • 2.

    Er wordt gestreefd naar minimaal 20 aansluitingen per ondergrondse afvalcontainer.

  • 3.

    De loopafstand van een, op een ondergrondse container aangesloten, perceel tot de dichtstbijzijnde ondergrondse container voor restafval bedraagt maximaal 200 meter. Het streven is om onder de 125 meter van perceel tot de ondergrondse container te blijven. Hierbij wordt de loopafstand gemeten vanaf de dichtstbijzijnde in- of uitgang van het hoogbouwcomplex of bij laagbouw vanaf de (meest gunstige) erfgrens.

  • 4.

    Voor ondergrondse containers voor overige afvalsoorten, zoals glas, zijn geen maximale afstanden vastgesteld. De betreffende containers worden bij natuurlijke aanlooproutes geplaatst, bijvoorbeeld in de buurt van winkelcentra.

  • 5.

    Bij het bepalen van de locatie wordt zoveel als mogelijk rekening gehouden met een zo kort mogelijke loopafstand vanaf seniorenwoningen.

  • 6.

    De ondergrondse container wordt zodanig geplaatst dat voetgangers, al dan niet met een rolstoel, rollator, scootmobiel of kinderwagen, ongehinderd gebruik kunnen maken van doorlooproutes op het trottoir.

  • 7.

    De ondergrondse container wordt zodanig geplaatst dat deze bereikbaar is voor mindervaliden.

  • 8.

    Bij het plaatsen van een ondergrondse container wordt direct zicht op de container vanuit de woonkamer van een woning zoveel mogelijk beperkt.

  • 9.

    Bij de ondergrondse container dient voldoende licht aanwezig te zijn om de container in het donker te kunnen gebruiken.

  • 10.

    Ondergrondse containers worden zoveel mogelijk bij of naast bestaande (ondergrondse) inzamelvoorzieningen geplaatst.

Artikel 4.5 Veiligheid

  • 1.

    Een ondergrondse container wordt zodanig geplaatst dat zich tussen het inzamelvoertuig en de locatie geen fietspad of parkeerplaats bevindt.

  • 2.

    Een ondergrondse container wordt ten minste 50 cm van de rand van een fietsstrook geplaatst.

  • 3.

    De locatie is zodanig dat er bij lediging minimale verkeershinder en oponthoud ontstaat.

  • 4.

    De locatie is zodanig gesitueerd dat de container bij lediging niet over geparkeerde auto’s getild hoeft te worden.

  • 5.

    De locatie is niet gesitueerd onder bovengrondse kabels en leidingen.

  • 6.

    De locatie is zodanig gesitueerd dat bij het legen van de container geen schade ontstaat aan bovengrondse kabels en leidingen.

  • 7.

    De locatie bevindt zich niet op een kruispunt of binnen 5 meter daarvan.

  • 8.

    De locatie is zodanig gesitueerd dat het zicht op verkeersborden, bewegwijzering en verkeerslichten niet wordt belemmerd.

  • 9.

    De locatie bevindt zich niet naast een bushalte of een busbaan.

  • 10.

    De locatie bevindt zich in een tweerichtingenstraat.

  • 11.

    Verlaagd trottoir aan beide zijden ingeval oversteken rijbaan nodig is. De locatie is zodanig gesitueerd dat gebruikers zo min mogelijk een drukke weg over hoeven te steken.

  • 12.

    De locatie is open, veilig en ’s avonds goed verlicht zonder hiervoor aanvullende openbare verlichting te plaatsen.

  • 13.

    De locatie is zodanig gesitueerd dat sociale controle op het gebruik van de container mogelijk is.

  • 14.

    De container moet minimaal 50 cm vanaf de trottoirband worden geplaatst, tussen de weg en de container moet ten minste één tegel (30x30cm) en een trottoirband (20cm) zitten.

  • 15.

    Indien nodig wordt een locatie voorzien van paaltjes om parkeren of rijden over de afdekplaat van de container te voorkomen.

  • 16.

    De ondergrondse containers worden zodanig geplaatst dat er geen zichthinder ontstaat voor verkeer.

  • 17.

    De ondergrondse container wordt niet in de directe omgeving van een speelplaats voor kinderen geplaatst.

  • 18.

    De locatie houdt rekening met ruimtebehoefte van evenementen (kermis, markt).

Artikel 4.6 Parkeren

  • 1.

    De locatie bevindt zich niet op een laad- en losplaats.

  • 2.

    De locatie bevindt zich niet in een parkeervak.

  • 3.

    Aan de straatzijde van de locatie is een parkeerverbod (mogelijk).

  • 4.

    Een locatie naast een parkeervak moet zodanig worden uitgevoerd dat de bumper van een geparkeerd voertuig niet over de afdekplaat van de container kan steken en dat reiniging van het parkeervak eenvoudig mogelijk blijft.

  • 5.

    Als een parkeervak moet worden verwijderd om een ondergrondse container te plaatsen, dan wordt de locatie ingericht met een trottoir. Kan dat niet, dan wordt de locatie ten minste opgehoogd tot het niveau van het trottoir.

Artikel 4.7 Clusters

  • 1.

    Op de locatie is voldoende ruimte om meerdere containers te plaatsen.

  • 2.

    Bij een locatie met meerdere containers moet er tussen 2 containers minimaal één tegel (30x30cm) ruimte aanwezig blijven.

Artikel 4.8 Kosten

  • 1.

    Gemeente Cranendonck zorgt dat de ondergrondse container(s) werkend worden geplaatst;

  • 2.

    Bij nieuwbouw worden de investeringskosten van het systeem doorgerekend aan de initiatiefnemer(s) van het wooncomplex. De gemeente zorgt voor beheer, lediging, onderhoud, reiniging en (indien nodig) vervanging van het systeem;

  • 3.

    Er wordt een verdeelsleutel gehanteerd waarbij een appartementencomplex met minder dan 20 aansluitingen een tarief per aansluiting wordt doorberekend. Er moeten dan wel mogelijkheden zijn om omliggende appartementen op dezelfde container aan te sluiten en hen deel te laten nemen in de kostenverdeling.

HOOFDSTUK lll GFT-COCONS

Artikel 5. Locatierichtlijnen plaatsing GFT-cocon

De locatie voor het plaatsen van een GFT-cocon wordt in beginsel getoetst aan dezelfde voorwaarden als bij een ondergrondse container (indien van toepassing). Enkele aanvullende richtlijnen zijn specifiek op GFT-cocons van toepassing.

 

  • 1.

    De GFT-cocons worden zodanig geplaatst dat voldoende ruimte is om de hierin geplaatste minicontainer eenvoudig en op een veilige manier uit de GFT-cocon te halen.

  • 2.

    Bij plaatsing van meerdere GFT-cocons op een locatie worden deze bij voorkeur ‘in rij’ gezet.

  • 3.

    De afstand tussen een GFT-cocon en de rijweg is bij voorkeur niet meer dan vijftien meter.

  • 4.

    Voor het plaatsen van een GFT-cocon is het in principe niet noodzakelijk te graven. Indien desondanks tijdens de plaatsing blijkt dat een kabel of leiding aanwezig is waardoor het plaatsen van de GFT-cocon niet mogelijk is, wordt er een afweging gemaakt tussen een alternatieve locatie voor de GFT-cocon of het verleggen van de kabels en leidingen.

  • 5.

    In situaties waarbij het plaatsen van een GFT-cocon niet mogelijk is, kan (tijdelijk) geen of een alternatieve voorziening worden geplaatst of kan een alternatieve locatie worden aangewezen met een langere loopafstand.

Artikel 6. Gebruikerscriteria GFT-cocons

Als uitgangspunt wordt gehanteerd: per GFT-cocon worden minimaal vijf en maximaal 25 percelen aangesloten.

HOOFDSTUK llll RICHTLIJNEN

Artikel 7. Afwijken en weging richtlijnen

  • 1.

    Indien het niet mogelijk is om een locatie aan te wijzen voor een ondergrondse container of een GFT-cocon zonder concessies te doen aan een aantal richtlijnen, kan besloten worden om van de richtlijnen af te wijken.

  • 2.

    De in deze beleidsregel opgenomen omschrijvingen betreffen nadrukkelijk richtlijnen opgeschreven in willekeurige volgorde.

  • 3.

    Bij inpassing in de openbare ruimte wordt de volgende voorkeursvolgorde gehanteerd:

    • a.

      Bestaande stoep, plein, gazon of groenvoorziening.

    • b.

      Parkeervak (compensatie afhankelijk van parkeerdruk).

    • c.

      Verwijderen boom, indien van verwijdering altijd herplant in de directe omgeving. Beschermde bomen worden nooit gekapt.

    • d.

      Verleggen kabels en leidingen.

Artikel 8. Procedure bij bepalen locaties.

Algemene wet bestuursrecht

Het bepalen van de locaties van inzamelvoorzieningen en specifiek van ondergrondse containers vereist een zorgvuldige, transparante en consistente besluitvorming.

 

Voor het plaatsen van ondergrondse containers wordt door het College van Burgemeester en Wethouders (B&W) een aanwijzingsbesluit vastgesteld. Tegen een besluit kunnen belanghebbenden in verweer gaan. De algemene wet bestuursrecht biedt hiervoor twee mogelijkheden:

 

  • 1.

    Bezwaar, horen en beroep conform hoofdstuk 7. Bij verweer conform hoofdstuk 7, beoordeelt een onafhankelijke bezwaarschriften commissie het bezwaar. Beide partijen worden opgeroepen door de commissie om te worden gehoord.

  • 2.

    Zienswijze en beroep conform Afdeling 3.4 Awb. Bij verweer conform Afd. 3.4 Awb, wordt een zienswijze op het Ontwerpbesluit bij de gemeente ingediend. De locatiekeuzen dienen daartoe de status van Ontwerpbesluit te hebben. De gemeente handelt de zienswijze af door het Ontwerpbesluit hierop aan te passen in het definitieve Besluit of door de zienswijze gemotiveerd af te wijzen.

Een verweerprocedure conform Afd. 3.4 Awb is passender bij de aard van en de werkwijze waarop de locatiekeuzen voor ondergrondse containers tot stand komen (interactie met inwoners, hoeveelheid locaties en belanghebbenden, beschikbare tijd).

 

Besluitvorming met betrekking tot de bepaling van locaties voor ondergrondse containers vindt daarom plaats conform Afd. 3.4 van de Awb.

 

Informatietraject

Uit oogpunt van zorgvuldig bestuur, creëren van draagvlak en het zoveel mogelijk rekening kunnen houden met verschillende belangen, wordt een uitgebreid informatietraject gehanteerd. In dit informatietraject worden de volgende fasen onderscheiden:

 

  • 1.

    Voorbereiding op basis van de plaatsingscriteria (eisen en richtlijnen) en opstellen ontwerp aanwijzingsbesluit. Het aanwijzingsbesluit bevat in ieder geval het aantal containers, de soort en de locatie.

  • 2.

    Ontwerp-aanwijzingsbesluit wordt vastgesteld door of namens het college.

  • 3.

    De aanwijzingsbesluiten worden bekend gemaakt volgens gemeentelijke procedures, in lijn met de Wet elektronische publicaties. Direct omwonenden van de voorgenomen locatie worden per brief geïnformeerd over de publicatie.

  • 4.

    Het ontwerp-aanwijzingsbesluit wordt zes weken ter inzage gelegd met de mogelijkheid zienswijzen in te dienen.

  • 5.

    In een nota van antwoord beschrijft de gemeente hoe met de zienswijzen is omgegaan. Zienswijzen worden verwerkt in het definitieve aanwijzingsbesluit. Bewoners die een zienswijze hebben ingediend, ontvangen daarover een brief.

  • 6.

    Definitief aanwijzingsbesluit wordt gepubliceerd volgens gemeentelijke procedure, in lijn met de Wet elektronische publicaties.

  • 7.

    Na vaststellen van het definitieve aanwijzingsbesluit wordt gestart met het plaatsen van de ondergrondse containers.

  • 8.

    Periode van 6 weken waarin belanghebbenden beroep kunnen indienen bij afdeling Rechtspraak van de Raad van State. De gemeente is verplicht om de uitspraak van de Raad van State te volgen.

Artikel 9. Citeertitel

Deze beleidsregel wordt aangehaald als: “Beleidsregel locatiekeuze afval inzamelvoorzieningen gemeente Cranendonck”.

Artikel 10. Inwerkingtreding

Deze beleidsregel treedt in werking daags na publicatie.

Aldus besloten in de vergadering van 12 december 2023.

Het college van burgemeester en wethouders van Cranendonck,

secretaris,

mevrouw E. Jacobs

burgemeester,

de heer F.A.P. van Kessel

Naar boven