Verordening tot wijziging van de Verordening fysieke leefomgeving

 

Artikel I  

De Verordening fysieke leefomgeving wordt als volgt gewijzigd:

 

A

In artikel 2.1.2, onder a, wordt ‘vijf jaar’ vervangen door: ’twaalf jaar’.

 

B

In artikel 2.3.4 wordt ‘vijf jaar’ vervangen door: ‘twaalf jaar’.

 

C

In artikel 2.5.1, eerste lid, wordt ‘bestemmingsplan’ vervangen door: ‘omgevingsplan’.

 

D

Artikel 2.5.4, eerste lid, komt te luiden:

  • 1.

    Het verbod van Artikel 2.1.1, geldt ten aanzien van individuele standplaatsen niet voor beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet of de provinciale omgevingsverordening.

E

Afdeling 3.1 vervalt.

 

F

Artikel 4.1.1 komt te luiden:

Artikel 4.1.1 De aanwijzing als gemeentelijk monument

  • 1.

    Het college kan een monument of archeologisch monument dat van bijzonder belang is voor de gemeente vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde aanwijzen als gemeentelijk monument.

  • 2.

    Dit artikel is niet van toepassing op:

    • a.

      rijksmonumenten, en

    • b.

      monumenten en archeologische monumenten die zijn aangewezen op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in artikel 3.17, eerste lid van de Erfgoedwet of een omgevingsverordening als bedoeld in artikel 2.6 van de Omgevingswet.

  • 3.

    Het college kan de aanwijzing bedoeld in het eerste lid wijzigen.

  • 4.

    Het college kan de aanwijzing bedoeld in het eerste lid intrekken.

  • 5.

    Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het monument of het archeologisch monument waarop de aanwijzing betrekking heeft is ingeschreven in het rijksmonumentenregister of een provinciaal erfgoedregister als bedoeld in artikel 3.17, derde lid, van de Erfgoedwet of een omgevingsverordening als bedoeld in artikel 2.6 van de Omgevingswet.

G

Artikel 4.1.2 komt te luiden:

Artikel 4.1.2 De aanwijzing als gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht

  • 1.

    Het college kan een stads- of dorpsgezicht aanwijzen als gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht.

  • 2.

    Dit artikel is niet van toepassing op een beschermd stads- of dorpsgezicht dat via instructies de functie-aanduiding rijksbeschermd of provinciaal beschermd stads-of dorpsgezicht heeft, of dat is aangewezen op grond van artikel 35 van de Monumentenwet 1988 of op grond van een provinciale verordening als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • 3.

    Het college kan de aanwijzing bedoeld in het eerste lid wijzigen.

  • 4.

    Het college kan de aanwijzing bedoeld in het eerste lid intrekken.

H

Artikel 4.2.5 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    Het tweede lid komt te luiden: Het erfgoedregister vermeldt van gemeentelijke monumenten en gemeentelijke archeologische monumenten inclusief de locaties waaraan krachtens artikel 4.2, eerste lid, van de Omgevingswet in het omgevingsplan de functie cultureel erfgoed is toebedeeld, de plaatselijke aanduiding, de datum van de aanwijzing, de kadastrale aanduiding en een beschrijving.

  • 2.

    In het derde lid wordt ‘beschermde gemeentelijke stads- en dorpsgezichten’ vervangen door: ‘gemeentelijk beschermde stads- of dorpsgezichten’.

I

Het opschrift van Afdeling 4.3 komt te luiden:

Afdeling 4.3 Instandhouding gemeentelijke monumenten en gemeentelijk beschermde stads- of dorpsgezichten

 

J

Artikel 4.3.1 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    In het tweede lid wordt ‘vergunning’ vervangen door: ‘omgevingsvergunning’;

  • 2.

    Aan het vierde lid wordt een onderdeel toegevoegd, luidende

    • c.

      het binnen een monument dat als begraafplaats in gebruik is met inachtneming van de monumentale waarden:

      • 1°.

        plaatsen van grafmonumenten, met inbegrip van het tijdelijk verwijderen daarvan en het bijwerken van het opschrift;

      • 2°.

        doen van begravingen of asbijzettingen, of

      • 3°.

        ruimen van graven waarvan het grafmonument niet is beschermd als gemeentelijk monument.

K

Artikel 4.3.3 komt te luiden:

Artikel 4.3.3 Beschermend omgevingsplan

De gemeenteraad stelt ter bescherming van een op grond van artikel 4.1.2 aangewezen gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht een omgevingsplan vast als bedoeld in artikel 2.4 van de Omgevingswet.

 

L

Artikel 4.4.1 komt te luiden:

Artikel 4.4.1 Verbod

  • 1.

    Het is verboden om in een gemeentelijk archeologisch monument of een archeologisch beleidsgebied de bodem te verstoren, als in het omgevingsplan niet is voldaan aan artikel 5.130 van het Besluit kwaliteit leefomgeving.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing als:

    • a.

      voor de activiteit een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste of tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet is verleend;

    • b.

      de activiteit geen strijd oplevert met het gemeentelijke archeologiebeleid;

    • c.

      met vooronderzoek is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn.

M

Artikel 5.1.1. wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    in het eerste lid, aanhef, wordt ‘vergunning’ vervangen door: ‘omgevingsvergunning’;

  • 2.

    in het tweede lid, onder a, wordt ‘Plantenziektewet’ vervangen door: ‘Plantgezondheidswet’;

  • 3.

    in het tweede lid, onder f, wordt ‘de Wet natuurbescherming’ vervangen door: ‘afdeling 11.3 van het Besluit activiteiten leefomgeving’.

N

Artikel 6.1.3 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    Het eerste lid komt te luiden:

    • 1.

      Het is verboden buiten een inrichting toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten op een zodanige wijze dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 2.

    Het derde lid komt te luiden:

    • 3.

      Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien bij of krachtens de Omgevingswet, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de provinciale omgevingsverordening.

O

Artikel 6.2.2, vierde lid, komt te luiden:

  • 4.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Omgevingswet, afdeling 3.9 van het Besluit activiteiten leefomgeving of het Besluit geluidproductie sportmotoren.

P

Artikel 7.2.1, vijfde lid, komt te luiden:

  • 5.

    Het in het eerste lid opgenomen verbod is niet van toepassing op werkzaamheden van de gemeente bij de uitoefening van haar publiekrechtelijke taak of op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet of de provinciale omgevingsverordening.

Q

Artikel 8.1.1 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    Het tweede vervalt en de leden 3 en 4 worden vernummerd tot 2 en 3.

  • 2.

    Het derde lid (nieuw) komt te luiden:

    • 3.

      Het verbod geldt voorts niet voor beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening of waterschapsverordening of voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, het Wetboek van Strafrecht of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet.

R

Artikel 8.1.2, derde lid, komt te luiden:

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening of waterschapsverordening.

S

Artikel 8.1.3, tweede lid, komt te luiden:

  • 2.

    Het bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door hoofdstuk 10 van de Omgevingswet.

T

Artikel 8.2.3 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    Het eerste lid komt te luiden:

    • 1.

      Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een hemelwater- en/of grondwaterafvoerleiding aan te sluiten of aangesloten te houden en daardoor te lozen op het openbaar riool als er sprake is van transformatie, verbouw of (vervangende) nieuwbouw van bouwwerken.

  • 2.

    In het tweede lid wordt ‘8.2.3 onder lid 1’ vervangen door ‘het eerste lid’.

  • 3.

    Na het tweede lid worden een derde en vierde lid ingevoegd, luidende:

    • 3.

      De vergunning wordt alleen verleend als:

      • a.

        sprake is van een openbaar gemengd, vuilwater, hemelwater of ontwateringsstelsel en

      • b.

        er geen bovengrondse alternatieven voor het afvoeren het hemelwater en grondwater van eigen terrein naar de openbare ruimte mogelijk zijn; of

      • c.

        het functioneren van het openbaar rioolsysteem dit vereist.

  • 4.

    Aan de omgevingsvergunning kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden.

U

Artikel 8.2.4 komt te luiden:

  • 1.

    Met het oog op het beperken van wateroverlast, het beperken van verdroging en het doelmatig beheer van afvalwater wordt in geval van onderstaande activiteiten alleen hemelwater naar de openbare ruimte afgevoerd als op het perceel een voorziening voor hemelwaterberging is aangebracht en in stand gehouden:

    • a.

      het bouwen van een bouwwerk met een oppervlakte van meer dan 20 m²;

    • b.

      het uitbreiden met een oppervlakte van meer dan 20 m² van een bestaand bouwwerk;

    • c.

      het toevoegen van één of meer bouwlagen met een oppervlakte van meer dan 20 m² aan een bouwwerk;

    • d.

      transformatie van een bestaand gebouw met een oppervlakte van meer dan 20 m²;

    • e.

      het aanleggen van minimaal 100 m² aan terreinverharding.

  • 2.

    De voorziening voor hemelwaterberging moet uiterlijk 10 weken na het gereedkomen van het bouwwerk of de terreinverharding gerealiseerd zijn en moet blijvend in stand worden gehouden.

  • 3.

    Het in de hemelwaterberging opgevangen water wordt geïnfiltreerd in de ondergrond.

  • 4.

    De minimale capaciteit van de hemelwaterberging is 20 mm per m² bebouwd oppervlak of terreinverharding.

  • 5.

    De voorziening voor hemelwaterberging wordt zo ontworpen en in stand gehouden dat deze binnen 24 uur na een regenbui van 20 mm weer volledig beschikbaar is.

  • 6.

    De hoeveelheid hemelwater die na toepassing van het derde tot en met vijfde lid niet kan worden geborgen, kan via een bovengrondse overloopvoorziening worden geloosd in de openbare ruimte.

  • 7.

    In afwijking van het vierde tot en met het zesde lid geldt voor het hemelwaterbergingsgebied Eikendal dat al het hemelwater op eigen terrein moet worden verwerkt.

V

Na artikel 8.2.4 worden twee nieuwe artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 8.2.4a Omgevingsvergunning afwijken verplichting hemelwaterberging

  • 1.

    Het college kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de verplichting in artikel 8.2.4 om een voorziening voor hemelwaterberging aan te brengen.

  • 2.

    De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als:

    • a.

      het realiseren van een voorziening voor hemelwaterberging op eigen terrein redelijkerwijs niet mogelijk is en er geen alternatieven voor het verwerken van het hemelwater en grondwater of eigen terrein mogelijk zijn, of:

    • b.

      er sprake is van verdroging van groen in de openbare ruimte.

Artikel 8.2.4b Aanvraagvereisten

Bij de aanvraag van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 8.2.4a worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    de omvang van het bebouwd oppervlak dan wel verhard oppervlak waarvoor geen voorziening voor hemelwaterberging kan worden aangelegd; en

  • b.

    de reden waarom de voorziening voor hemelwaterberging niet kan worden aangelegd.

W

Artikel 8.2.6 komt te luiden:

Artikel 8.2.6. Nadere eisen aan voorziening voor hemelwater

  • 1.

    Om vochtproblemen te voorkomen moet een infiltratievoorziening tenminste 2 meter van de fundering worden aangelegd.

  • 2.

    Voor de infiltratievoorziening wordt zo min mogelijk gebruik gemaakt van uitloogbare materialen en metalen om verspreiding van de stoffen in de bodem te voorkomen.

X

Artikel 9.2.1, derde lid, komt te luiden:

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing op een aanvraag om een omgevingsvergunning.

Y

Aan artikel 9.2.3 wordt een derde lid toegevoegd, luidende:

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing op een omgevingsvergunning.

Z

Artikel 9.2.4, tweede lid, komt te luiden:

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op een omgevingsvergunning.

AA

Voor de bestaande tekst van artikel 9.3.1 wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst. Toegevoegd wordt een nieuw lid, luidende:

  • 2.

    Dit artikel is niet van toepassing op een omgevingsvergunning.

AB

In artikel 10.1.1, tweede lid, wordt het begrip ‘Wet op de ecomische delicten’ vervangen door: Wet op de economische delicten’.

 

AC

Na artikel 10.2.3a, onder d, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • e.

    terreinverharding die op het moment van inwerkingtreding van de Omgevingswet aanwezig of in uitvoering is danwel waarvoor voor inwerkingtreding van de Omgevingswet een omgevingsvergunning is aangevraagd of verleend.

AD

Artikel 1.1 Bijlage 1 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    Vóór het begrip ‘bevoegd gezag’ wordt ingevoegd het begrip ‘beperkingengebiedactiviteit’ luidende: ‘beperkingengebiedactiviteit: hetgeen daaronder wordt verstaan in de bijlage, onder A, bij de Omgevingswet’;

  • 2.

    In het begrip ‘bevoegd gezag’ wordt ‘Wet algemene bepalingen omgevingsrecht’ vervangen door: ‘Omgevingswet’;’

  • 3.

    Het begrip ‘bouwwerk’ komt te luiden: ‘bouwwerk: hetgeen daaronder wordt verstaan in de bijlage, onder A, bij de Omgevingswet’;

AE

Artikel 1.3 Bijlage 1, eerste lid, onder a, wordt als volgt gewijzigd:

  • d.

    Wbb: De Wet bodembescherming zoals die wet gold per 01-01-2006 en luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet;

AF

Artikel 1.4 Bijlage 1 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    Het begrip ‘gemeentelijk monument’ komt te luiden: ‘gemeentelijk monument: monument of archeologisch monument als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet dat is ingeschreven in het gemeentelijk erfgoedregister’;

  • 2.

    Het begrip ‘gemeentelijk archeologisch monument’ komt te luiden: ‘gemeentelijk archeologisch monument: een archeologisch monument als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet dat is ingeschreven in het gemeentelijk erfgoedregister’;

  • 3.

    In het begrip ‘gemeentelijk erfgoedregister’ wordt ‘beschermde gemeentelijke’ vervangen door: ‘gemeentelijk beschermde’;

  • 4.

    Na het begrip ‘gemeentelijke monumentenlijst’ wordt ingevoegd het begrip ‘omgevingsvergunning’: omgevingsvergunning: vergunning als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet voor een activiteit met betrekking tot een gemeentelijk monument of een gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht’;

  • 5.

    het begrip ‘stads- en dorpsgezicht’ vervalt;

  • 6.

    het begrip ‘beschermd stads- en dorpsgezicht’ komt te luiden: ‘gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht: stads- of dorpsgezicht als bedoeld in de bijlage, onder A, van de Omgevingswet dat als zodanig ingevolge de Verordening fysieke leefomgeving is aangewezen’;

  • 7.

    het begrip ‘lijst van beschermde gemeentelijke stads- en dorpsgezichten’ komt te luiden: ‘lijst van gemeentelijk beschermde stads- of dorpsgezichten: de lijst waarop zijn geregistreerd de overeenkomstig de Verordening fysieke leefomgeving als gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht aangewezen gebieden’;

AG

Artikel 1.6 Bijlage 1 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    het begrip ‘inrichting” komt te luiden: ‘inrichting: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, met dien verstande dat de artikelen 6.1.1 en 6.1.2 uitsluitend van toepassing zijn op inrichtingen type A of type B als bedoeld in het Activiteitenbesluit milieubeheer’.

  • 2.

    het begrip ‘Activiteitenbesluit milieubeheer’ wordt toegevoegd: Activiteitenbesluit milieubeheer: Activiteitenbesluit milieubeheer, zoals dat besluit luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet;

AH

Artikel 1.8 Bijlage 1 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    Het begrip ‘bouwwerk’ vervalt.

  • 2.

    Het begrip ‘transformatie’ komt te luiden: ‘transformatie: functiewijziging van een bestaand pand, waarvoor een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit of een wijziging van het omgevingsplan noodzakelijk is.’

  • 3.

    Het begrip ‘openbaar riool’ komt te luiden: ‘openbaar vrijvervalriool: Het openbaar vrijvervalriool is het gedeelte van het rioolstelsel dat onder vrij verval water afvoert en in eigendom en in beheer is bij de gemeente of bij een rechtspersoon die door een gemeente met het beheer is belast en omvat ook de perceelaansluitleiding vanaf het hoofdriool tot aan de erfgrens en de ontstoppingsvoorziening. Verder bestaat het uit diverse onderdelen als rioolgemalen, persleidingen en werken en installaties. Het openbaar vrijvervalriool bestaat uit het openbaar gemengd stelsel, openbaar hemelwaterstelsel, openbaar vuilwaterriool en het openbaar ontwateringsstelsel samen’;

  • 4.

    Toegevoegd wordt het begrip “bebouwd oppervlak’: ‘bebouwd oppervlak: het dakoppervlak van bouwwerken’;

  • 5.

    Toegevoegd wordt het begrip ‘terreinverharding’: ‘terreinverharding: verharding op maaiveldniveau’.

AG

Afdeling 8.2 van Bijlage 8 wordt gewijzigd en komt te luiden:

Afdeling 8.2 Water

Artikel 8.2.1 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen

Dit artikel betreft een samenvoeging van artikelen die eerder in de Bouwverordening waren ondergebracht. Het gaat hier om bepalingen die niet direct het bouwwerk maar meer de omgeving betreffen.

 

Hemelwaterberging algemeen

Door klimaatverandering neemt de kans op onder andere wateroverlast en overstromingen toe. Dat levert risico’s op voor onze gezondheid, veiligheid en economie. Het is van groot belang dat Nederland zich aanpast aan deze veranderingen en maatregelen neemt om onder andere schade aan huizen en vitale infrastructuur te voorkomen.

Om dit te bereiken moet zowel bij (uitbreiding van) bestaande bouw als bij (vervangende) nieuwbouw rekening worden gehouden met extreme neerslag. Daarbij is onder meer van belang dat er zowel op particulier terrein als in openbaar terrein voldoende waterberging wordt gerealiseerd. Een van de juridische instrumenten die dit kan bewerkstelligen, is een zogenaamde hemelwaterverordening.

 

Op grond van artikel 10.32a van de Wet milieubeheer kan de gemeente bij verordening regels stellen over het lozen van afvloeiend hemelwater of van grondwater op of in de bodem of in de riolering. Dit artikel biedt de grondslag voor het opstellen van een hemelwaterverordening, waarin het aanleggen en in stand houden van een hemelwaterberging bij (vervangende) nieuwbouw en verbouw wordt geregeld.

 

In beginsel zijn particulieren zelf verantwoordelijk voor het lozen van afvloeiend hemelwater vanaf hun perceel. Dit is alleen anders als het niet redelijk is om van particulieren te verlangen het hemelwater zelf af te voeren. Om de belasting op de openbare riolering terug te brengen, is het belangrijk dat particulieren het hemelwater langer op eigen terrein vasthouden en vertraagd afvoeren. In deze hemelwaterverordening is daarom geregeld in welke gevallen particulieren een hemelwaterberging moeten aanleggen en waar deze aan moet voldoen.

 

Op 1 januari 2024 treedt de Omgevingswet in werking. Deze hemelwaterverordening gaat op dat moment van rechtswege deel uitmaken van het omgevingsplan. De bepalingen in de hemelwaterverordening zijn zodanig opgesteld dat deze al voldoen aan de eisen uit de Omgevingswet. Dit uit zich onder meer in het gebruik van de instrumenten die de Omgevingswet kent, zoals de omgevingsvergunning en maatwerkvoorschriften.

 

8.2.2 Lozingsverbod hemelwater en grondwater op het drukriool

 

Eerste lid

Dit artikel regelt dat hemelwater (regenwater, smeltwater van sneeuw/hagel, en alle andere vormen van neerslag) en grondwater niet naar de drukriolering mag stromen. Een drukrioolstelsel is niet ontworpen en daarom ongeschikt om regenbuien en grondwater te kunnen verwerken. De capaciteit van de drukriolering is beperkt. Wanneer hier ook hemelwater op wordt aangesloten, treden er bij regenval storingen op waardoor vuil water niet meer kan worden verpompt. Bovendien stijgt door het aansluiten van regenwater of grondwater op de drukriolering het energieverbruik, en moeten pompen (veel) vaker worden vervangen. Alleen huishoudelijk water (afvalwater) mag op het drukriool worden aangesloten. Over het algemeen kan worden gesteld dat het drukriool buiten de bebouwde kom ligt.

 

Tweede lid

Het verbod als bedoeld in het eerste lid geldt ook voor het lozen op de drukriolering van hemelwater dat door middel van een afscheidingsinstallatie of lokale zuivering gezuiverd is. Het geldt ook voor de lozing van restanten uit ontijzeringsinstallaties ten behoeve van het zuiveren van grondwater.

 

8.2.3 Lozingsverbod hemelwater en grondwater op openbaar vrijvervalriool

 

Eerste lid

Deze bepaling biedt de juridische grondslag voor het verbieden of gedeeltelijk verbieden van het aansluiten en lozen van hemelwater op het openbaar vrijvervalriool, tenzij aan de voorwaarden in het derde lid wordt voldaan. Dan kan een omgevingsvergunning worden verleend.

 

In het verleden werd in de stad een vrijvervalriolering aangelegd die al het overtollige water verzamelde en naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI) bracht. Daarbij werd zowel huishoudelijk afvalwater, regenwater van particulier terrein, regenwater van openbaar terrein en drainagewater in het riool met elkaar gemengd. Tegenwoordig wordt hemelwater zoveel mogelijk van het afvalwater gescheiden en lokaal in de grond geïnfiltreerd, of naar oppervlaktewater gebracht. Ook wordt zoveel mogelijk voorkomen dat grondwater moet worden afgevoerd via een ontwateringsstelsel (drainage).

Bij transformatie, uitbreiding en vervangende nieuwbouw op particulier terrein mag hemelwater en grondwater daarom niet (meer) worden aangesloten op het openbaar vrijvervalriool. Door het ondergronds aansluiten van hemelwaterleidingen niet toe te staan kan worden geverifieerd dat het inderdaad om schoon hemelwater gaat. Dit voorkomt foutaansluitingen. Door foutaansluitingen kan schoon regenwater in het vuilwaterriool terechtkomen, of vuil water in het hemelwaterriool en vervolgens in oppervlaktewater of in de bodem.

 

Tweede lid

Ook het lozen via een afscheidingsinstallatie of lokale zuivering, gezuiverd hemelwater of grondwater en de lozing van restanten uit ontijzeringsinstallaties, ten behoeve van het zuiveren van grondwater, op het vuilwaterriool of het gemengd openbaar riool is verboden.

 

Derde lid

In bepaalde gevallen kan een omgevingsvergunning verleend worden voor het ondergronds aanbieden van hemelwater of grondwater aan een openbaar vrijvervalriool. Incidenteel komt het voor dat de situatie bij transformatie, uitbreiding en vervangende nieuwbouw bijzonder ver afwijkt van de normale situatie, waardoor er absoluut geen andere mogelijkheden zijn dan ondergrondse aansluitingen op de riolering in stand houden of aan te leggen. Hierbij kan worden gedacht aan een maaiveldverloop dat vanaf de locatie met transformatie, uitbreiding of vervangende nieuwbouw steil en ver omhoog loopt, of bijvoorbeeld een bestaande keerwand die tussen de projectlocatie en de hemelwatervoorziening in ligt.

 

Vierde lid

De gemeente kan voorwaarden verbinden aan de wijze waarop ondergronds wordt aangesloten.

 

8.2.4 Verplichting tot waterberging op eigen terrein

 

Dit artikel regelt de verplichting om bij nieuwbouw en uitbreidingen van bestaande bouwwerken “af te koppelen”, dat wil zeggen de verplichting om voor nieuw bebouwd oppervlak waterberging te realiseren die infiltreert naar de ondergrond. Ook voor het aanleggen van meer dan 100 m² aan terreinverharding geldt deze verplichting. Deze verplichting geldt zowel voor omgevingsvergunningplichtige bouw- en aanlegactiviteiten als voor bouwwerken en terreinverharding die zonder omgevingsvergunning gerealiseerd mogen worden.

 

Eerste lid

Dit is de verplichting om bij transformatie, nieuwbouw, uitbreiding van bestaande bouwwerken en het aanleggen van terreinverhardingen een voorziening aan te leggen voor het bergen en infiltreren van hemelwater naar de ondergrond. Hierdoor wordt hemelwater langer vastgehouden op eigen terrein. Op die manier wordt de belasting op de openbare riolering geleidelijk aan teruggebracht. Daardoor ontstaat meer ruimte voor de opvang van hevige buien.

 

De plicht tot het realiseren van een hemelwaterberging is vooralsnog beperkt tot dakoppervlakken van meer dan 20 m² bij nieuwbouw, uitbreiding van bestaande bouwwerken (b.v. uitbreiden van woningen of het toevoegen van een bouwlaag op b.v. een garage) en transformatie. Bij nieuwe aanleg van terreinverhardingen geldt de plicht vanaf meer dan 100 m². Voor bouwwerken tot 20 m² en het vergroten van bouwwerken met ten hoogste 20 m² is het niet nodig om een voorziening te treffen voor het afvoeren van het hemelwater. Hemelwater kan in deze gevallen zonder overlast te geven afvloeien in een tuin of op een erf. Vanaf 20 m² kan er meer overlast ontstaan, waardoor er een voorziening getroffen zal moeten worden.

 

Bij terreinverhardingen zal de verplichting in het algemeen niet gelden bij particuliere woningen. Daarvoor geldt dat hemelwater meestal zonder overlast kan afvloeien naar het niet verharde deel van de tuin of erf. Ook omwille van handhaving, is gekozen dit niet te verplichten.

Vanaf 100 m² gaat het veelal om bedrijfspercelen en is dit wel te handhaven. Het gaat dat om een substantiële hoeveelheid verharding, waarvoor vaak op het bedrijfsperceel al een hemelwaterrioolstelsel moet worden aangelegd. Dit dient gecombineerd te worden met een voorziening voor de berging en infiltratie van hemelwater.

 

De hemelwaterberging moet op eigen terrein worden gerealiseerd.

 

Tweede lid

De hemelwaterberging moet binnen een bepaalde periode van 10 weken na het gereedkomen van het bouwwerk gerealiseerd zijn. Dit geeft een initiatiefnemer voldoende tijd om, na de bouwwerkzaamheden, ook voorzieningen in de tuin te kunnen treffen.

Ook zal de voorziening in stand gehouden moeten worden. Deze instandhouding is opgenomen om te voorkomen dat er overlast ontstaat in de toekomst. Een hemelwaterberging kan bijvoorbeeld ook een gat in de grond zijn waar bijvoorbeeld een trampolie op geplaatst wordt. Het is dan niet de bedoeling dat, bij verwijdering van de trampoline, het gat gedicht wordt zonder een vervangende hemelwaterberging aan te leggen.

 

Derde lid

Het geborgen hemelwater moet in de ondergrond worden geïnfiltreerd. Dit houdt in dat de hemelwaterberging een voorziening is die niet alleen hemelwater bergt, maar ook infiltreert.

 

Vierde lid

Per m² nieuwe bebouwing of terreinverharding moet er 20 mm berging worden gecreëerd. 20 mm is hetzelfde als 20 liter neerslag (per vierkante meter bebouwing). Dit water moet uit de waterberging vrij kunnen infiltreren in de bodem. Een capaciteit van 20mm per m2 betekent dat voor een perceel met een totaal bebouwd oppervlak van <y> m2 moet worden voorzien in een vorm van waterberging met een totale capaciteit van <x maal y> liter. De benodigde waterbergingscapaciteit kan op verschillende manieren worden gerealiseerd. Voorbeelden zijn het aanleggen van verdiept gedeelte in de tuin, het aanleggen van een grindbed of het ingraven van infiltratiekratten. Een combinatie van waterbergende voorzieningen is ook mogelijk.

 

Vijfde lid

Binnen een dag na afloop van een bui moet de berging leeg zijn. Dan is deze opnieuw beschikbaar voor de volgende regenbui. Waterberging die bijvoorbeeld in een daktuin of in een regenton wordt gerealiseerd wordt daarom niet meegerekend: deze berging is immers niet noodzakelijkerwijs opnieuw beschikbaar binnen 24 uur na het einde van een bui.

 

Zesde lid

Als er een bui valt die meer bedraagt dan 20 mm, dan volstaat de capaciteit van de hemelwaterberging niet. In die gevallen kan (mag) het hemelwater dat niet geborgen kan worden in de hemelwaterbergingsvoorziening via een bovengrondse overloopvoorziening op de perceelsgrens afvloeien in de openbare ruimte. Het gaat hierbij om buien die meer dan circa één keer per twee jaar vallen. Dit lid maakt duidelijk dat de waterberging niet bedoeld is om alle mogelijke regenbuien op te vangen. De gemeente zorgt voor openbare voorzieningen als noodoverloop. Dit artikellid geeft invulling aan de wettelijke zorgplicht die de gemeente heeft voor het verwerken van hemelwater, als dat redelijkerwijs niet van de perceeleigenaar kan worden gevergd.

 

Wanneer er meer dan 20mm neerslag valt, mag het meerdere via het maaiveld (via het oppervlak) naar de openbare ruimte stromen. De inrichting moet daarom bij voorkeur zo worden ontworpen dat er bij het bergen van 20mm, en bij het afstromen van wat er meer valt dan 20 mm, geen schade ontstaat.

 

Zevende lid

Voor het aangewezen hemelwaterbergingsgebied Eikendal geldt een zwaardere bergingseis. Voor dit gebied geldt dat het hemelwater volledig op eigen terrein moet worden geborgen. Dit heeft te maken met de ligging van het gebied en het openbaar rioolstelsel, dat qua capaciteit niet berekend is op de afvoer van hemelwater vanaf particuliere percelen. Bij de ontwikkeling van het plan Eikendal geldt dat al het hemelwater op eigen terrein geborgen moet worden. Dit ligt alleen vast in de individuele koopovereenkomsten, maar niet in een planregel in het bestemmingsplan. Na inwerkingtreding van de Omgevingswet zal bij toetsing van de omgevingsvergunning daarom getoetst worden aan de eisen van artikel 8.2.4. Er ontstaat dan een verschil tussen de eis uit de hemelwaterverordening en de eis in de koopovereenkomst. Om dit te voorkomen, geldt voor Eikendal een apart hemelwaterbergingsgebied met een afwijkende, zwaardere, capaciteit.

 

Artikel 8.2.4a Omgevingsvergunning afwijken verplichting hemelwaterberging

 

Artikel 8.2.4a geeft de mogelijkheid om af te wijken van de verplichting in artikel 8.2.4 om een hemelwaterberging op eigen terrein te realiseren. In bepaalde gevallen is het eisen van een dergelijke waterberging niet reëel. Alleen in die gevallen kan met een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit (artikel 5.1 onder a Omgevingswet) worden afgeweken van de verplichting een waterberging aan te brengen.

 

Artikel 8.2.4b Aanvraagvereisten

 

Artikel 8.2.4b geeft vervolgens de indieningsvereisten voor die aanvraag omgevingsvergunning. Als deze gegevens niet in de aanvraag zijn vermeld, krijgt aanvrager de mogelijkheid zijn aanvraag op dat punt aan te vullen. Als de aanvrager de gegevens niet aanlevert, kan de aanvraag buiten behandeling worden gelaten.

 

Artikel 8.2.5 Maatwerkvoorschrift

 

Het college kan, als zij dit noodzakelijk acht, maatwerkvoorschriften stellen over de inrichting en het beheer van een voorziening voor hemelwaterberging.

 

Artikel 8.2.6

 

Een voorziening voor hemelwaterberging moet zo zijn aangelegd dat deze ook een functie heeft en geen hinder of schade veroorzaakt aan een naastgelegen bouwwerk of aan het milieu. Daarom bevat artikel 8.2.6 eisen die aan een voorziening voor hemelwaterberging worden gesteld.

 

Eerste lid

Het gaat om de afstand van een waterberging tot de fundering van een naastgelegen bouwwerk. Dit dient om vochtproblemen aan dat bouwwerk te voorkomen.

 

Tweede lid

Uitloogbare materialen kunnen schade toebrengen aan de bodem. Het is daarom de bedoeling dat een hemelwaterberging wordt gemaakt van materiaal dat zo min mogelijk uitloogbare stoffen bevat.

Artikel II  

  • 1.

    Dit besluit treedt in werking op de dag dat de Omgevingswet in werking treedt.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid treden artikel I, onderdeel A en artikel I, onderdeel B, in werking op de dag na bekendmaking van dit besluit.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid treden artikel I, onderdeel L, artikel I, onderdelen T tot en met W en artikel I, onderdeel AG, in werking op de dag voor de datum van inwerkingtreding van de Omgevingswet.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 29 november 2023

De raad voornoemd,

de griffier,

A. Kerver

de voorzitter,

R.C. König

Toelichting  

Algemeen

De Verordening fysieke leefomgeving bevat regels over de fysieke leefomgeving en is aangepast met het oog op de inwerkingtreding van de Omgevingswet (hierna: Ow). De wettelijke grondslagen en formele verwijzingen zijn geactualiseerd, zodat vanaf inwerkingtreding van de Ow doorgewerkt kan worden met deze verordening onder de Ow. Het betreft in hoofdzaak een juridisch-technische omzetting.

 

Daarnaast kennen de artikelen over standplaatsvergunningen op markten en de afvoer van hemelwater een inhoudelijke wijziging. De wijziging rond standplaatsvergunningen staat los van de komst van de Omgevingswet maar is noodzakelijk vanwege landelijke ontwikkelingen en jurisprudentie.

De regels over de afvoer van hemelwater in afdeling 8.2 worden van rechtswege onderdeel van het tijdelijke omgevingsplan. De Verordening fysieke leefomgeving bevat al regels over het afvoeren van hemelwater, waaronder een verplichting om bij bepaalde bouwactiviteiten een voorziening voor hemelwaterberging te realiseren. Deze regels zijn niet Omgevingswetproof. Verder is het wenselijk de aangewezen activiteiten uit te breiden. Omdat voor aanpassingen na inwerkingtreding van de Omgevingswet een wijziging van het omgevingsplan nodig is, is er voor gekozen om dit nu alsnog in de Verordening fysieke leefomgeving te regelen.

 

Artikelsgewijs

 

Artikel I, onderdelen A en B

Een vaste standplaatsvergunning is een zogenaamde schaarse vergunning als gevolg van een dwingende reden van algemeen belang (beleidsmatige schaarste). Omdat sprake is van een schaarse vergunning mogen vergunningen niet voor onbepaalde tijd worden verleend maar wordt een vergunning verleend voor een passende beperkte duur. Ook andere ondernemers moeten de kans krijgen. Vergunningen worden daarom verleend voor een bepaalde termijn. Ondernemers kunnen binnen deze termijn investeringen terug verdienen. In 2020 heeft de raad deze termijn gesteld op 5 jaar.

 

Op 21 juli 2021(ECLI:NL:RVS:2021:1588) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (verder: de Afdeling) een uitspraak gedaan over deze termijn van 5 jaar voor een standplaats in de gemeente Nijmegen. De Afdeling heeft geoordeeld dat Nijmegen bij het bepalen van de geldigheidsduur van de standplaatsvergunningen geen rekening heeft gehouden met de terugverdientijd van noodzakelijke investeringen. Deze uitspraak heeft ook gevolgen voor de vaste standplaatsvergunningen in Deventer. Bij het bepalen van de vergunningduur op 5 jaar is geen rekening gehouden met de terugverdientijd zodat deze vergunningduur juridisch niet houdbaar is.

 

Terugverdientijd van noodzakelijke investeringen

Bij het bepalen van een passende beperkte duur van een beleidsmatig schaarse vergunning zoals de vaste standplaatsvergunning op een markt moet de terugverdientijd van noodzakelijke investeringen als factor worden meegenomen. Deze termijn hoeft niet per afzonderlijke vergunning of vergunninghouder te worden bepaald aldus de Afdeling in 2021 want dat leidt tot willekeur en is daarom niet verenigbaar met de vereiste rechtszekerheid voor de betrokken vergunninghouders en (mogelijk) gegadigden voor de vergunningen. Met inachtneming van de tijd waarin de noodzakelijke investeringen van de standplaats-houders binnen een branche gemiddeld genomen worden terugverdiend, kan wel per branche worden vastgesteld binnen welke termijn de hiervoor bedoelde afschrijvingen redelijkerwijs kunnen worden gedaan.

 

Rapport ‘Schaarse vergunningen op de markt: Een onderzoek naar de gevolgen’

Op 2 augustus 2019 is het rapport ‘Schaarse vergunningen op de markt: Een onderzoek naar de gevolgen’ uitgebracht door Garma B.V. in opdracht van de Centrale Vereniging voor de Ambulante Handel (verder CVAH). Het onderzoek richt zich op de gevolgen van de Dienstenrichtlijn en de Dienstenwet voor de ambulante handel.

De omvang van de afschrijvingen en de termijn waarop de vaste activa worden afgeschreven zijn in grote mate bepalend voor de terugverdientijd. De gemiddelde afschrijvingstermijn van alle ondernemers is 8,7 jaar. Maar ook is aangegeven dat er grote verschillen zijn. Zo’n 11% van de ondernemers in de food heeft een afschrijftermijn van 15 jaar of langer. Bij 13% van de ondernemers in de food gaat het om een afschrijftermijn van meer dan 10 jaar. In de non-food heeft 6% een afschrijvingstermijn van meer dan 10 jaar.

 

Rapport ’Schaarse vergunningen en terugverdientijd in de ambulante handel’

In opdracht van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat heeft SEO Economisch Onderzoek onderzoek gedaan naar de terugverdientijd in de ambulante handel. Op 21 januari 2021 is het rapport ’Schaarse vergunningen en terugverdientijd in de ambulante handel’ uitgebracht.

Uit dit rapport blijkt dat de gemiddelde terugverdientijd voor gedane investeringen varieert tussen de negen jaar (ondergrens) en twaalf jaar (bovengrens). De bovengrens houdt rekening met een minimum inkomen voor de ambulante handel. De ondergrens houdt geen rekening met het minimum inkomen. De analyse toont aan dat de terugverdientijd niet afhankelijk is van het type product en andere verschillen in de ambulante handel, zoals de rechtsvorm van de onderneming, het aantal medewerkers dat de onderneming in dienst heeft en het aantal dagen dat de onderneming gemiddeld genomen per week actief is. Ook is vastgesteld dat de vaste activa en jaarlijkse afschrijvingskosten van ondernemers in voedingsmiddelen hoger liggen dan voor ondernemers in overige producten. Tegelijkertijd zijn ook de omzet en geschatte netto winst in de voedingsmiddelen sector hoger. Er blijkt geen verschil te zijn in terugverdientijd tussen verschillende productcategorieën en ook niet tussen handel in voedingsmiddelen en andere type producten. Uit gesprekken met ondernemers in de ambulante handel leiden de onderzoekers af dat bovenstaande conclusie juist. In het SEO rapport wordt geconcludeerd dat bij het vaststellen van de termijn waarvoor de vergunningen worden verleend, geen rekening gehouden hoeft te worden met dergelijke verschillen in de aard van de ambulante handel.

 

Keuze voor een vergunningduur van maximaal 12 jaar

Het SEO-rapport ondersteunt de conclusie van het CVAH dat een vergunningduur van 5 jaar te kort is voor verreweg de meeste ambulante handel omdat geen rekening wordt gehouden met de gemiddelde terugverdientijd van gedane investeringen. Omdat op basis van het SEO-rapport geen rekening gehouden hoeft te worden met verschillen in de aard van de ambulante handel, wordt gekozen voor een algemene termijn voor vaste standplaatsen van 12 jaar.

Op 13 maart 2023 is het idee van een vergunningduur van maximaal 12 jaar voor de vaste marktstandplaats besproken met de marktcommissie, waaronder een vertegenwoordiging van de CVAH.

De marktcommissie kan instemmen met een maximale vergunningduur van 12 jaar. Het is de bedoeling dat de vergunningduur voor individuele standplaatsen buiten de markt ook op 12 jaar wordt gesteld in het standplaatsenbeleid. Op die manier maakt het voor de ambulante handel voor de vergunningduur geen verschil of in de gemeente Deventer een vaste standplaats op een markt wordt ingenomen of een losse, individuele standplaats buiten de markt.

 

Artikel I, onderdelen C, D, F t/m I, K t/m O, S, AD, AF

In deze onderdelen worden grondslagen, termen en formele verwijzingen geactualiseerd als gevolg van de Ow. Zij behoeven geen afzonderlijke toelichting. Een aantal lichten wij vanwege het bijzondere karakter wel toe.

 

Artikel I, onderdeel E

Afdeling 3.1 is gebaseerd op artikel 8 van de Woningwet. Dit artikel vervalt onder de Omgevingswet. De bepalingen over bodem en bouwen komen terug in de bruidsschat en hoeven om die reden niet meer afzonderlijk in deze verordening te worden opgenomen.

 

Artikel I, onderdeel J

In dit onderdeel is in artikel 4.3.1, vierde lid, een onderdeel toegevoegd conform artikel 13.11 van het Besluit activiteiten leefomgeving onder andere handelend over rijksmonumentenactiviteiten bij begraafplaatsen en grafmonumenten. De vergunningvrije monumentenactiviteiten voor gemeentelijke monumenten zijn daarmee gelijk aan die voor rijksmonumenten.

 

Artikel I, onderdeel P t/m R

In artikel 1.1 Bijlage 1 wordt een definitie van beperkingengebiedactiviteit waarbij wordt verwezen naar de bijlage, onder A, bij de Ow. Volgens genoemde bijlage bij de Ow is een beperkingengebied een bij of krachtens de wet aangewezen gebied waar vanwege de aanwezigheid van een werk of object regels gelden over activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor dat werk of object. Een beperkingengebiedactiviteit is een activiteit binnen een beperkingengebied.

In enkele artikelen van de Vfl staat dat een verbod niet van toepassing is op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de waterschapskeur of de provinciale wegenverordening of het provinciaal wegenreglement. Dat wordt vervangen door de tekst dat het verbod niet van toepassing is op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Ow, provinciale omgevingsverordening of waterschapsverordening.

 

Artikel I, onderdelen T t/m W

De verordening over het afvoeren van hemelwater worden van rechtswege onderdeel van het tijdelijk omgevingsplan. Deze verordening is opgenomen in afdeling 8.2 van de Vfl. Dit betekent dat de regels van Afdeling 8.2 (uitgezonderd 8.2.1) onderdeel worden van het tijdelijk omgevingsplan.

Het gaat, naast een juridisch-technische omzetting zoals in andere onderdelen van de Vfl, voornamelijk om aanpassingen in de redactie van artikelen zodat deze in lijn is met andere bepalingen in de Vfl. De mogelijkheid van ontheffing wordt vervangen door omgevingsvergunning. De Omgevingswet kent geen ontheffingen.

 

Verder is er een inhoudelijke aanpassing. Voor het aanleggen van terreinverhardingen van meer dan 100 m² gaat de plicht gelden voor het aanbrengen van een voorziening voor hemelwaterberging. Dit zal zich met name voordoen bij bedrijfspercelen. Voor bestaande terreinverharding of verharding die onder de Wabo is vergund, geldt de verplichting hemelwaterberging niet. Hierin voorziet artikel 10.2.3a, onder e (artikel I, onderdeel AC).

 

Artikel I, onderdelen X t/m AA

In deze onderdelen wordt opgenomen dat de artikelen (artikelen 9.2.3 en 9.3.1) of een of meerdere leden (artikel 9.2.1 en 9.2.4) niet van toepassing zijn op een omgevingsvergunning. Voor vergunningen of ontheffingen die een omgevingsvergunning zijn, geeft de Ow een uitputtende regeling voor de in deze artikelen geregelde onderwerpen: over de beslistermijnen in de paragrafen 16.5.2 en 16.5 3 van de Ow, over het nakomen van de voorschriften in artikel 5.5 van de Ow (eventueel in samenhang met artikel 22.8 van de Ow en artikel 2.1a van het Omgevingsbesluit), voor wie de omgevingsvergunning geldt in artikel 5.37 van de Ow en over intrekking of wijziging van een omgevingsvergunning in paragraaf 5.1.5 van de Ow. Ook artikel 8.97 e.v. van het Besluit kwaliteit leefomgeving (hierna: Bkl) en – in verband met het overgangsrecht – ook artikel 10a.12 van het Bkl bevatten regels over intrekking en wijziging van een omgevingsvergunning.

 

Artikel I, onderdeel AC

Dit artikel voorziet in overgangsrecht voor situaties waar op het moment van inwerkingtreding van de Ow meer dan 100 m² aan terreinverharding aanwezig is. Het is niet de bedoeling dat voor al bestaande, legale, terreinverharding alsnog een voorziening voor hemelwaterberging moet worden gerealiseerd. Ditzelfde geldt voor terreinverharding die op de datum van inwerkingtreding van de Omgevingswet nog niet aanwezig is maar waarvoor onder de Wabo een omgevingsvergunning is verleend.

 

Artikel I, onderdeel AE

In artikel 3.1 e.v. van de Aanvullingswet bodem is overgangsrecht geformuleerd dat er voor zorgt dat in bepaalde situaties de Wet bodembescherming van toepassing blijft. Omdat de Wbb zelf wordt ingetrokken, is in de verordening een verwijzing naar de wet zoals die luidde direct voorafgaand aan inwerkingtreding van de Ow nodig. Artikel I, onderdeel Z voorziet daarin.

 

Artikel I, onderdeel AF

De wettelijke definities uit artikel 1.1 van de Erfgoedwet gelden onverkort voor de begrippen die gebruikt worden in hoofdstuk 4 van deze verordening. De Vfl berust mede op artikel 3.16 van de Erfgoedwet en moet daarom in samenhang met de Erfgoedwet moet worden gelezen. Artikel 1.4 van Bijlage 1 bevat daarom uitsluitend begrippen waarvan de definitie moet worden omschreven of die kortheidshalve zijn gegeven en die niet reeds (in deze vorm) in artikel 1.1 van de Erfgoedwet zijn gegeven.

 

Artikel I, onderdeel AG

Dit onderdeel strekt ertoe de bepalingen over het voorkomen of beperken van geluidhinder en hinder van verlichting binnen of vanuit inrichtingen te handhaven. Op grond van artikel 8.2.2 van het Invoeringsbesluit Omgevingswet kunnen de artikelen 6.1.1 en 6.1.2 uiterlijk tot het einde van de overgangsperiode blijven gelden. Voor handhaving van de status quo moet de wetgeving zoals die vóór de inwerkingtreding van de Ow geldt, dus van toepassing blijven. Het gaat om de Wet milieubeheer en het Activiteitenbesluit milieubeheer zoals deze luidden direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Ow. Omdat in verschillende artikelen wordt verwezen naar het Activiteitenbesluit milieubeheer en het begrip inrichting is daarvan een definitie opgenomen in artikel 1.6 Bijlage 1.

In de modelverordening waarop deze artikelen zijn gebaseerd, is de regelgeving waarnaar wordt verwezen opgenomen als begrip in een apart artikel voorafgaande aan de inhoudelijke artikelen. Bij de Vfl is daar niet voor gekozen, alle begripsbepalingen staan in de bijlage 1 van de verordening.

 

Artikel II van het wijzigingsbesluit

Het eerste lid voorziet erin dat de in dit besluit opgenomen technische wijzigingen eerst van toepassing zijn op de dag dat de Ow in werking treedt. De volgende leden bevatten de uitzondering op deze inwerkingtreding.

 

Het tweede lid heeft betrekking op de uitzondering voor de vaste marktstandplaatsvergunningen (artikel I, onderdelen A en B). Als de Omgevingswet onverhoopt opnieuw wordt uitgesteld en niet op 1 januari 2024 in werking treedt, zou ook de gewijzigde vergunningduur niet in werking treden. Dat is niet wenselijk. Om die reden is gekozen voor de standaard inwerkingtreding van de dag na bekendmaking.

 

Het derde lid bepaalt dat enkele onderdelen inwerkingtreding op de dag voordat de Omgevingswet in werking treedt. Dit geldt voor artikel I, onderdeel L (artikel 4.4.1), artikel I, onderdelen T tot en met W (artikelen 8.2.3 tot en met 8.2.6) en artikel I en onderdeel AG (artikel 1.6 Bijlage 1).

Voor de artikelen 4.4.1 en 8.2.3 tot en met 8.2.6 geldt dat er na inwerkingtreding van de Ow geen grondslag meer is om deze vast te stellen. Dan vormen ze een onderdeel van het tijdelijke omgevingsplan op grond van artikel 4.6 van de Invoeringswet Omgevingswet.

 

Zie voor artikel I, onderdeel AG, de toelichting op dat onderdeel. Voor de zekerheid is bepaald dat deze wijziging in werking treedt op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Ow.

Naar boven