Beleidsregels Jeugdhulp 2024 Gemeente Harlingen

 

1 Gemeentelijk beleid

1.1 Inleiding

Deze beleidsregels zijn een uitwerking van de meest actuele Verordening Jeugdhulp van de gemeente Harlingen. Dit biedt samen met de beleidsregels de basis voor de invulling van de hulpverlening voor jeugdigen en gezinnen in de gemeente Harlingen.

 

Het gemeentelijke beleid is gericht op de 5 uitgangspunten van de Jeugdwet:

 

  • 1.

    Preventie en uitgaan van eigen verantwoordelijkheid en eigen mogelijkheden van jeugdigen en hun ouders, met inzet van hun sociale netwerk;

  • 2.

    Normaliseren, de-medicaliseren en ontzorgen en door onder meer het opvoedkundig klimaat te versterken in gezinnen, wijken, scholen en in voorzieningen als kinderopvang en peuterspeelzalen;

  • 3.

    Eerder de juiste hulp op maat te bieden om jeugdigen en gezinnen zo snel mogelijk, zo dichtbij mogelijk en zo effectief mogelijk hulp te bieden met aandacht voor de (kosten)effectiviteit van de geboden hulp;

  • 4.

    Integrale hulp aan gezinnen volgens het uitgangspunt één gezin, één plan, één regisseur;

  • 5.

    Meer ruimte voor professionals om de juiste hulp te bieden door vermindering van regeldruk.

1.2 De aanpak in gemeente Harlingen

De aanpak van gemeente Harlingen bestaat uit de versterking van de zelfredzaamheid en eigen kracht door preventie, optimaliseren van steun aan zelf- en samenredzaamheid en optimaliseren van vrijwilligersinzet. Het gebiedsteam werkt, daar waar noodzakelijk, vanuit de werkwijze één gezin, één plan, één regisseur. Dit bevordert doelmatigheid in de aanpak, geeft een integraal beeld van de zorgbehoefte en biedt de basis voor optimale afstemming van het zorgaanbod.

 

Het gebiedsteam is de plek vanuit de gemeente waar een jeugdige en/of gezin zich kan aanmelden. Hier wordt samen met het gezin onderzoek gedaan naar wat het gezin nodig heeft en welke voorziening vanuit welke wetgeving daarin passend is. Het is vanuit de gemeente de toegangspoort voor specialistische ondersteuning.

 

Het gebiedsteam kan zelf tevens lichte ondersteuning aan het gezin of de jeugdige bieden. Een gedragswetenschapper en een adviseur Jeugdwet en Wmo ondersteunt het gebiedsteam bij beslissingen en heeft een consulterende en adviserende rol.

Er wordt op lokaal, regionaal en provinciaal niveau samengewerkt. Uitgangspunt is taken zo lokaal mogelijk op te pakken en op te schalen naar tweedelijns jeugdhulp op maat wanneer dit noodzakelijk is.

2 Algemene zaken

2.1 Inleiding

Het is van belang om gezinnen te informeren over de wijze waarop er vanuit de gemeente gewerkt wordt als het gaat om het wel/niet komen tot (specialistische) jeugdhulpverlening,

de verschillende zaken die invloed hebben op het proces om tot jeugdhulpverlening te komen en om de kwaliteit van deze hulpverlening te bewaken.

 

2.2 Kwaliteit en rechtmatigheid

Er wordt toezicht gehouden op de kwaliteit van de jeugdhulpverlening door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (hierna: IGJ). Cliënten en professionals kunnen een melding indienen bij het Landelijk Meldpunt Zorg van de IGJ. Vanuit de gemeente (ingevuld door De Dienst Noardwest Fryslân) is er een Toezichthouder die toetst op de rechtmatigheid van de jeugdhulpverlening. Dit is meer gericht op het toetsen van hoe de jeugdhulpverlening zich verhoudt ten opzichte van de geldende regels op dit gebied.

 

2.3 Klachtregeling

Als een jeugdige het gevoel heeft onjuist bejegend te zijn kan er een klacht worden ingediend. Klachten kunnen betrekking hebben op de handelswijze van (een medewerker van) de gemeente of de Dienst, dan wel van (een medewerker van) de aanbieder van een voorziening. De jeugdige kan in deze voorbeelden bij de betreffende organisaties zelf een klacht indienen.

 

Een klager kan bij de Nationale ombudsman terecht als hij van mening is dat zijn klacht niet naar behoren is afgehandeld, of als hij het met de uitkomst niet eens is.

 

Als iemand een klacht wil indienen over het handelen van een gebiedsteammedewerker gespecialiseerd in jeugdhulpverlening, dan kan dit ook bij het College van Toezicht van Stichting Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ). Daarmee start een tuchtrechtelijke procedure. Bij het SKJ kan enkel een klacht ingediend worden wanneer deze valt onder de tuchtnormen van de beroepsgroep. De klacht moet gaan over beroepsmatig handelen. Een klacht mag maar op één plaats tegelijkertijd worden ingediend (bij gemeente of bij het College van Toezicht van SKJ). Zo wordt onduidelijkheid en verwarring voorkomen.

 

2.4 Tolk

Als er sprake is van een taalbarrière, kan er door de gemeente een tolk ingezet worden. Er wordt in eerste instantie gekeken naar de mogelijkheid om het sociaal netwerk (een volwassene) in te schakelen. Als dit niet mogelijk is, schakelt de gemeente een tolk in. Dit kan door de inzet van de tolkentelefoon of het Tolkencentrum. Een schrijf- of gebarentolk kan worden georganiseerd vanuit het UWV.

 

2.5 Woonplaatsbeginsel

In de Jeugdwet is uitgewerkt hoe het woonplaatsbeginsel dient te worden toegepast bij de inzet van jeugdvoorzieningen. Hiermee wordt helderheid verschaft welke gemeente verantwoordelijk is voor de in te zetten hulp.

 

2.6 Privacy/gegevensuitwisseling

Het is van belang om de privacy van cliënten goed te borgen. Een goede samenwerking van uit het principe ‘één huishouden, één plan, één aanpak’ is alleen mogelijk als er op efficiënte wijze informatie met elkaar kan worden gedeeld. Er wordt gewerkt volgens de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) en de overige relevante regelgeving daaromtrent.

3 Afbakening Jeugdwet en andere wetgeving

3.1 Inleiding

Een voorziening op grond van een andere wet heeft voorrang op een voorziening op grond van de Jeugdwet. Dit wordt een voorliggende voorziening genoemd. Het college hoeft geen voorziening te treffen wanneer er recht is op een voorziening vanuit een andere wetgeving. In dat geval kan een jeugdige op grond van meerdere wetgevingen een voorziening toegewezen krijgen. Wanneer er meerdere oorzaken ten grondslag liggen aan de problemen van de jeugdige kan er zowel op grond van de Zorgverzekeringswet, Wet langdurige zorg, Wet maatschappelijke ondersteuning en/of onderwijswetgeving, als op grond van de Jeugdwet een voorziening kan worden verkregen.

 

3.2 Zorgverzekeringswet (Zvw)

De Zvw is voorliggend aan de Jeugdwet. Het recht op zorg vanuit de Zvw wordt vastgesteld door zorgkantoren. Het gebiedsteam onderzoekt in samenspraak met de wettelijke vertegenwoordigers van de jeugdige of de Zvw van toepassing kan zijn.

 

Alle verzorging die samenhangt met de geneeskundige zorg of een hoog risico daarop valt onder de Zvw. Dit is het geval wanneer verzorging noodzakelijk is door een gezondheidsprobleem of de gezondheid wordt bedreigd.

 

Er kan contact opgenomen worden met de zorgverzekeraar wanneer het onduidelijk is of de benodigde zorg onder de Zvw valt.

 

3.3 Wet langdurige zorg (Wlz)

De Wlz is voorliggend aan de Jeugdwet. Het recht op zorg vanuit de Wlz wordt vastgesteld door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ). Iemand heeft recht op zorg vanuit de Wlz wanneer die persoon vanwege een somatische of psychogeriatrische aandoening of beperking of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap, een blijvende behoefte heeft aan:

 

  • 1.

    permanent toezicht ter voorkoming van escalatie of ernstig nadeel, of;

  • 2.

    24 uur-zorg in de nabijheid, omdat de cliënt zelf niet in staat is om op relevante momenten hulp in te roepen en om ernstig nadeel te voorkomen.

Onder permanent toezicht wordt verstaan: onafgebroken toezicht en actieve observatie gedurende het gehele etmaal, waardoor tijdig kan worden ingegrepen (art. 3.2.1 lid 2 sub b Wlz).

Onder ernstig nadeel wordt verstaan: een situatie waarin de verzekerde (art. 3.2.1 lid 2 sub c Wlz):

  • zich maatschappelijk te gronde richt of dreigt te richten;

  • zichzelf in ernstige mate verwaarloost of dreigt te verwaarlozen;

  • ernstig lichamelijk letsel oploopt of dreigt op te lopen dan wel zichzelf ernstig lichamelijk letsel toebrengt of dreigt toe te brengen;

  • ernstig in zijn ontwikkeling wordt geschaad of dreigt te worden geschaad of dat zijn veiligheid ernstig wordt bedreigd, al dan niet doordat hij onder de invloed van een ander raakt.

Indien er sprake is van een recht op zorg vanuit de Wlz of een vermoeden daarvan, geeft de gemeente tijdig uitleg aan de cliënt over de Wlz, over hoe een aanvraag kan worden ingediend en welke consequenties dat heeft voor de zorg. Een eventuele eigen bijdrage geldt vanaf de leeftijd van 18 jaar mits de ondersteuning op naam van de jeugdige is afgegeven. Indien het nodig is, biedt de gemeente tijdelijke ondersteuning tot het moment waarop de Wlz-indicatie kan worden verzilverd.

 

Mocht de jeugdige weigeren mee te werken aan het aanvragen van Wlz-zorg, terwijl het vermoeden bestaat dat de cliënt wel degelijk aanspraak heeft op de Wlz en dit ook in het belang van de cliënt zou zijn, dan kan een individuele voorziening vanuit de Jeugdwet worden geweigerd. Dit om de cliënt ertoe te bewegen om wel een aanvraag in te dienen bij de Wlz en uiteindelijk te realiseren dat in het belang van de cliënt en zijn omgeving de meest passende zorg wordt geboden.

 

3.4 Onderwijswetgeving

Een kind kan soms ondersteuning krijgen vanuit onderwijs en soms vanuit de Jeugdwet. Alle activiteiten die gericht zijn op het leren, de vakinhoud, de pedagogische en didactische aanpak zijn de verantwoordelijkheid van de school. Dit betreft zowel het (speciaal)basisonderwijs als het (speciaal)voortgezet onderwijs. Als een kind vanwege beperkingen gedrag toont dat het leren bemoeilijkt, zoals concentratieproblemen, dan is de benodigde ondersteuning op dit gebied de verantwoordelijkheid van de school.

Wanneer er sprake is van problemen met een medische grondslag dan kan de Zorgverzekeringswet van toepassing zijn. Wanneer er aanpassingen noodzakelijk zijn op het gebied van (hulp)middelen (zoals een aangepaste stoel of hulpmiddelen op school) dan kan de Zorgverzekeringswet (Zvw) of Wet maatschappelijke ondersteuning (hierna: Wmo) van toepassing zijn.

 

Als het gedrag van de jeugdige met beperkingen de omgang met andere leerlingen bemoeilijkt of als een kind met een beperking meer dan gebruikelijk toezicht en/of aansturing nodig heeft, dan kan een individuele voorziening op grond van de Jeugdwet van toepassing zijn. De betrokkenen kunnen het gebiedsteam hier in een vroeg stadium bij betrekken om mee te denken.

 

3.5 Wet maatschappelijke ondersteuning

De Wmo biedt voorzieningen in de vorm van hulpmiddelen, woningaanpassingen en gebarentolk. Dit geldt voor personen van alle leeftijden. Een aantal voorbeelden van Wmo voorzieningen op dit gebied zijn rolstoelen, vervoershulpmiddelen en woningaanpassingen ten behoeve van rolstoepgebruik. Daarnaast kan er in sommige gevallen vanuit de Wmo ondersteuning geboden naast de opvoedingsondersteuning vanuit de Jeugdwet. Dit kan wanneer deze ondersteuning gericht is op het bevorderen van zelfredzaamheid van ouders.

 

3.6 Verlengde Jeugdwet

Voor de Jeugdwet geldt een leeftijdsgrens van 18 jaar. Na de 18e verjaardag valt de hulp onder andere wetgeving, zoals de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015), de Zorgverzekeringswet of de Wet langdurige zorg.

 

Wanneer bovenstaande wetgeving niet toereikend is dan blijft de gemeente verantwoordelijk voor het voortzetten van de jeugdhulp. Jeugdhulp die na het 18e jaar niet onder een andere wet valt, kan tot 23 jaar doorlopen. Dit kan in de volgende drie situaties (artikel 1.1 Jeugdwet):

 

  • De jeugdige ontving voor zijn/haar 18e jaar jeugdhulp en voortzetting van deze hulp is noodzakelijk. Dit geldt alleen voor jeugdhulp genoemd in sub 1 van de definitie jeugdhulp in artikel 1.1. Jeugdwet. Dus bijvoorbeeld niet voor begeleiding, maar wel voor pleegzorg en verblijf in een gezinshuis.

  • Voor de jeugdige is, voor het 18e jaar, bepaald dat jeugdhulp na het 18e jaar noodzakelijk is;

  • Na beëindiging van jeugdhulp, die voor het 18e jaar is ingezet, wordt binnen 6 maanden bepaald dat het doorgaan met de gestopte jeugdhulp noodzakelijk is.

Van belang is er rekening mee te houden dat het toewijzen van zorg maatwerk is en dat soms een uitzondering gemaakt dient te worden op bestaande regels. De gedragswetenschapper kan hiervoor geconsulteerd worden.

4 Procedure melding, onderzoek en aanvraag

4.1 Inleiding

Om te bepalen of een voorziening in het kader van jeugdhulp nodig is, dient er onderzoek gedaan te worden vanuit het gebiedsteam. Het gebiedsteam maakt samen met het gezin een inschatting van de benodigde hulpverlening en kijkt hierbij kritisch naar de mogelijkheden van het netwerk van het gezin. Ook wordt er gekeken of er sprake is van gebruikelijke hulp (hoofdstuk 5).

 

Het gebiedsteam kan in het onderzoek gebruik maken van verschillende instrumenten. Dit zijn onder andere het Actuarieel Risicotaxatie Instrument voor Jeugdbescherming(ARIJ) en werkdocumenten zoals de meldcode die inzicht geven in de signalen die kunnen wijzen op misbruik/mishandeling.

 

Al deze instrumenten zijn helpend en richtinggevend voor de gespreksvoering met het gezin. Het gebiedsteam voert een domein overschrijdend intake gesprek. Hierin komen alle levensgebieden aan bod. Het gebiedsteam gaat in de op de hulpvraag van het gezin, bekijkt samen met het gezin wat mogelijk zelf of met behulp van het netwerk opgelost kan worden. Als er dan nog een hulpvraag aanwezig is, wordt er gekeken naar de mogelijkheden bij de voorliggende voorzieningen. Indien van toepassing wordt dit ingezet. Wanneer er een hulpvraag aanwezig is waarvoor hulp vanuit de jeugdwet nodig is, wordt samen met de jongere en/of het gezin gekeken naar de meest passende zorgaanbieder. In alle gevallen wordt er samen met het gezin een ondersteuningsplan of een familiegroepsplan gemaakt. In het ondersteuningsplan worden de te behalen resultaten geformuleerd. Daarnaast is het gebiedsteam verplicht de meldcode te gebruiken bij vermoedens van geweld in huiselijke kring.

 

Het gebiedsteam kan gedurende het hele proces voor ondersteuning en triage terugvallen op (SKJ-geregistreerde) collega’s, adviseurs Jeugdwet en Wmo en een gedragswetenschapper.

 

Gedurende het proces verliest de medewerker nooit de veiligheid van het gezin en het netwerk rond het gezin uit het oog.

 

4.2 Proces

Wanneer er een hulpvraag bij het gebiedsteam wordt aangemeld, loopt dit volgens de meldingsprocedure. Dit bestaat uit de volgende onderdelen

 

  • 1.

    Melding hulpvraag

  • 2.

    Intake en onderzoek

  • 3.

    Ondersteuningsplan

De maximale termijn voor de meldingsprocedure is zes weken. Mocht omwille van de zorgvuldigheid de termijn van zes weken niet gehaald worden, dan wordt hierover gecommuniceerd met het gezin en kan deze termijn worden verlengd. Dit kan voorkomen vanwege het opvragen van informatie bij derden of omdat er sprake is van een complexe hulpvraag.

 

Besluitvormingsprocedure:

 

  • 4.

    het nemen van het besluit

  • 5.

    het opstellen en verzenden van de beschikking

De gemeente Harlingen kiest ervoor om aan te sluiten bij de procedure zoals deze in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (hierna: Wmo 2015) is geregeld. Dit betekent dat de procedure begint met een melding, gevolgd door een onderzoek gestart door het college, waarvan de uitkomsten worden teruggekoppeld aan de jeugdige en/of ouder(s). Vervolgens kan/kunnen de jeugdige en/of ouder(s) een aanvraag indienen. Deze procedure wijkt af van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), waarin gestart wordt met een aanvraag. De jeugdige en/of zijn ouder(s) worden echter te allen tijde in staat gesteld om (eerder) een aanvraag in te dienen. Voor de praktijk betekent dit dat een jeugdige en/of ouder(s) ook op het moment van melding een aanvraag kunnen indienen of in plaats van een melding direct een aanvraag in kunnen dienen. Gelet op het onderzoek dat echter uitgevoerd moet worden voordat een beslissing genomen kan worden over een mogelijke hulpvraag, vindt het college het wenselijk dat inwoners zoveel mogelijk eerst een melding doen.

 

4.2.1 Melding hulpvraag

Een melding van behoefte aan ondersteuning kan door of namens het gezin worden gedaan. De persoon die namens het gezin een melding doet, hoeft niet een vertegenwoordiger van het gezin te zijn, maar kan ook een huisgenoot, iemand uit het sociaal netwerk, een professionele hulpverlener, arts of het transferpunt van het ziekenhuis zijn.

 

Een melding kan gedaan worden bij het gebiedsteam of telefonisch of fysiek bij het loket van de gemeente. Daarnaast is het ook mogelijk om de melding digitaal, via het meldingsformulier op de website van de betreffende gemeente in te dienen.

 

Bij ontvangst van de melding wordt beoordeeld of het gaat om een vraag die in een eerste (telefonisch) contact direct kan worden beantwoord en afgehandeld of dat het een vraag betreft waarbij nader onderzoek nodig is.

 

De beslissing om af te zien van nader onderzoek dient altijd in overleg en met goedkeuring van het gezin te worden genomen.

 

Een melding wordt inclusief de datum van ontvangst geregistreerd. Als de melding digitaal (per e-mail of via een formulier op de website van de gemeente) is gedaan, wordt deze schriftelijk (per e-mail of per post) bevestigd.

 

4.2.2 Cliëntondersteuning en familiegroepsplan

Clientondersteuning

Vooraf aan de intake wordt het gezin gewezen op de mogelijkheid om gratis gebruik te maken van onafhankelijke cliëntondersteuning.

 

Een cliëntondersteuner kan het gezin tijdens het onderzoek helpen zijn hulpvraag te verwoorden en keuzes te maken. De gemeente heeft MEE Friesland en Zorgbelang Fryslân gecontracteerd voor de onafhankelijke cliëntondersteuning. De cliënt kan daar kosteloos gebruik van maken, maar kan er ook voor kiezen zijn cliëntondersteuning zelf te organiseren. De kosten hiervan zijn dan voor de cliënt zelf.

 

Familiegroepsplan

Voorafgaand aan het intakegesprek biedt het gebiedsteam het gezin de mogelijkheid om een persoonlijk plan/familiegroepsplan in te dienen waarin het gezin zelf zijn situatie beschrijft. Dit plan dient binnen zeven dagen na de melding te worden ingediend en voordat een aanvraag voor een individuele maatwerkvoorziening tot stand is gekomen.

Aan het Familiegroepsplan kunnen geen rechten voor de toekenning van deze aanvraag, worden ontleend.

 

In het familiegroepsplan staan de volgende zaken beschreven:

 

  • Welke problematiek in het dagelijks leven ervaren wordt.

  • Wat de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren zijn.

  • Welke mogelijkheden er binnen het sociaal netwerk zijn en welke mogelijkheden en / of voorzieningen al zijn ingezet om het probleem op te lossen of te verminderen.

  • Welke behoefte aan ondersteuning de mantelzorger heeft.

4.2.3 Intake en onderzoek

Een melding van behoefte aan ondersteuning wordt nader onderzocht op basis van het eventueel aanwezige persoonlijk plan van het gezin, één of meer gesprekken met het gezin en indien nodig aangevuld met een (medisch) advies van een deskundige.

Er wordt onderzocht of het gezin en/of de jeugdige ondersteuning nodig heeft en zo ja, welke vorm van ondersteuning. In dit onderzoek komen onderstaande punten aan bod:

 

  • Wat de hulpvraag van de jeugdige en/of zijn ouder(s) is;

  • Of gemeente Harlingen volgens het Woonplaatsbeginsel verantwoordelijk is voor de hulpvraag;

  • Of de Jeugdwet van toepassing is;

  • Of sprake is van opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen en zo ja, welke problemen en stoornissen dat zijn;

  • Wat er nodig is voor de jeugdige om, rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau, gezond en veilig op te groeien naar zelfstandigheid en voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te kunnen participeren;

  • In hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouder(s) en van het sociale netwerk hier aan kunnen bijdragen;

  • In hoeverre er aanspraak op een voorliggende voorziening gemaakt kan worden;

  • In hoeverre er aanspraak op een algemene voorziening gemaakt kan worden;

  • Informatieverstrekking over de mogelijkheid van het aanvragen van een pgb;

  • Indien aangevraagd: Beoordelen of aan de voorwaarden van de pgb wordt voldaan.

Tijdens het proces kan het wenselijk zijn om informatie op te vragen van betrokkenen (instanties) zoals de huisarts of de school. Het opvragen van gegevens mag uitsluitend plaats vinden met toestemming van de wettelijke vertegenwoordiger(s) en jeugdigen vanaf zestien jaar. Daarbij dient in de toestemmingsverklaring opgenomen te worden wie de gegevens opvraagt, bij wie de gegevens worden opgevraagd, om welke gegevens het gaat en met welk doel. Ter bevordering van de snelheid in het opvragen van deze gegevens, kan het gezin zelf de gewenste gegevens opvragen, met de vermelding welk belang hij heeft bij deze gegevens.

 

4.2.4 Ondersteuningsplan

Op basis van de intake en het onderzoek wordt een verslag gemaakt en indien nodig een ondersteuningsplan opgesteld. In het ondersteuningsplan wordt onderstaand aangegeven:

 

  • Wat de ondersteuningsvraag van de jongere en/of het gezin is;

  • Waarom deze ondersteuning nodig is;

  • Welke doelstelling er wordt nagestreefd met de ondersteuning;

  • Op welke wijze deze ondersteuning wordt vormgegeven;

  • Welke afspraken er zijn gemaakt met het gezin en diens netwerk;

  • Welke voorziening wordt opgesteld indien een individuele voorziening door of namens het gezin wordt aangevraagd.

Het gezin ontvangt het ondersteuningsplan binnen 20 werkdagen na het intakegesprek. Indien de gestelde termijn niet haalbaar is wordt het gezin geïnformeerd over de reden van vertraging.

 

De gezaghebbende ouders(s) en jeugdigen vanaf 16 jaar krijgen de mogelijkheid om het plan te lezen en hierop een reactie te geven. De reactietermijn wordt door het gebiedsteam in samenspraak met het gezin bepaald. Indien nodig worden naar aanleiding van de reactie van het gezin feitelijke onjuistheden in het plan aangepast. Opmerkingen en aanvullingen van het gezin worden aan het plan toegevoegd.

 

4.2.5 Aanvraag tot individuele voorziening

Een uitkomst van het onderzoek kan zijn dat er een individuele voorziening nodig is. De voorziening dient efficiënte en effectieve ondersteuning te bieden zodat er gewerkt kan worden aan de hulpvraag.

 

Opbouw

Het Ondersteuningsplan beschrijft de volgende onderdelen:

  • 1.

    De ondersteuningsbehoefte van het gezin;

  • 2.

    Welke voorziening wordt geadviseerd en aangevraagd;

  • 3.

    De doelen en de resultaten die bereikt moeten worden met deze voorziening;

  • 4.

    De motivatie waarom deze voorziening (consistent, betaalbaar en adequaat) voorziet in de ondersteuningsbehoefte;

  • 5.

    Hoe de individuele voorziening wordt afgegeven. Een individuele voorziening kan op basis van een Zorg In Natura (ZIN) of een persoons gebonden budget (pgb) afgegeven worden. Bij ZIN gaat het om zorgaanbieders die een zorgovereenkomst hebben gesloten met SDF. De kwaliteit van de zorgaanbieder wordt door hen getoetst. Het gebiedsteam behoudt na start van de hulpverlening een regiefunctie. Vanuit deze functie monitort hij samen met het gezin de voortgang van de hulpverlening en er aan de gestelde resultaten wordt gewerkt. Bij een pgb doet de pgb-budgethouder dit zelf (zie hoofdstuk 6).

Toekomstplan

Voor jeugdigen kan de overgang naar 18 jaar een kwetsbaar moment zijn. Het is belangrijk om een jeugdige hier goed op voor te bereiden. Jeugdigen van 16,5 jaar of ouder maken daarom aanvullend een toekomstplan. Het maken van een toekomstplan helpt jeugdigen in de overgang naar 18 jaar. Voor het toekomstplan ligt het eigenaarschap zoveel mogelijk bij de jeugdige. Het maken van een toekomstplan staat ook in de contracten met de jeugdhulpaanbieders en in de subsidieafspraken met de Gecertificeerde Instellingen (GI’s). In het toekomstplan worden vragen beantwoord als:

  • Wat kun je verwachten als je 18 jaar bent?

  • Wat moet je regelen?

  • Wat wil je bereikt hebben als je 18 jaar wordt?

  • Wat heb je hier voor nodig?

  • En wie kan je hierbij helpen?

Overeenstemming

Wanneer het gebiedsteam en het gezin het eens zijn over de inhoud van het Ondersteuningsplan dan wordt deze ondertekend. Afhankelijk van de leeftijd van de jeugdige , dienen (ook) de wettelijk vertegenwoordiger(s)s (gezaghebbenden) van de jeugdige schriftelijk toestemming te geven voorafgaand aan het indienen van de aanvraag van de voorziening. Hierbij dient de onderstaande richtlijn te worden aangehouden.

 

  • -12 jaar: toestemming één gezaghebbende ;

  • 12-16 jaar: toestemming één gezaghebbende en kind zelf;

  • 16-18 jaar: toestemming kind zelf.

Wanneer gezaghebbende ouders uit elkaar of gescheiden zijn, dan is het wenselijk dat beide gezaghebbenden hun handtekening zetten als de jeugdige jonger is dan 16 jaar.

 

Daarnaast is een handtekening van de wettelijke vertegenwoordigers noodzakelijk wanneer het een kind met een verstandelijke beperking betreft en/of er sprake is van een uitwonend traject bij een 16 tot 18 jarige.

 

Bij acute situaties zoals crisis en/of onveiligheid kan er afgeweken worden van bovenstaande regels zodat de noodzakelijke hulpverlening direct kan starten en de toestemming en beschikking achteraf kan worden geregeld. De gedragswetenschapper kan hierbij worden geconsulteerd.

 

Geen overeenstemming

In complexe situaties kan het voorkomen dat de wettelijk vertegenwoordigers weigeren om toestemming te geven voor noodzakelijke hulpverlening. Wanneer de veiligheid en/of ontwikkeling van de jeugdige hierdoor in het geding komt, kan er een verzoek tot onderzoek gedaan worden bij de Raad voor de Kinderbescherming met als doel om de noodzakelijke hulpverlening alsnog te laten starten.

 

Indien er geen medewerking wordt verleend aan een zorgvuldig onderzoek en daarmee de noodzaak van de ondersteuning in de vorm van een individuele voorziening niet kan worden vastgesteld, dan adviseert het gebiedsteam negatief op de aanvraag van de jeugdige en/of ouder(s).

 

Wanneer de jeugdige en/of ouder(s) het niet eens is met het afgegeven advies, dan kan er worden besloten om een Ondersteuningsplan op te stellen met een negatief advies. Hierin staat dat de voorziening die de jeugdige/vertegenwoordiger wenst, niet door de gemeente afgegeven wordt. De jeugdige en/of ouders ontvangt een afwijzende beschikking op de aanvraag voor een voorziening en kan indien gewenst in bezwaar gaan tegen de beslissing.

 

4.2.6 Beschikking

De beschikking vormt het sluitstuk van de procedure. De tekst in de beschikking moet begrijpelijk zijn. De jeugdige en/of ouders kan aan de beschikking rechten ontlenen en daarom is het van belang dat de beschikking in ieder geval het volgende vermeldt:

  • Welke rechten en plichten de cliënt krijgt op grond van het besluit;

  • De ingangsdatum en eventueel de duur van de verstrekking. De duur van de beschikking is maximaal 1,5 jaar. In afwijking hierop kan de looptijd langer dan 1,5 jaar zijn als er sprake is van een pgb of één van de onderstaande situaties:

    • o

      Een duurzaam traject. De beschikking zal in dit geval een maximale duur van 1 jaar hebben.

    • o

      Pleegzorg ‘Perspectief-biedend’ of verblijf in een gezinshuis, indien is besloten dat een jeugdige niet meer terug naar huis kan en langdurig verblijf in een pleeggezin of gezinshuis noodzakelijk is. De beschikking zal in dit geval in principe een looptijd hebben tot de jeugdige de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt.

    • o

      Verblijf in een kleinschalige woonvoorziening, indien is besloten dat een jeugdige niet meer terug naar huis kan en langdurig verblijf in een kleinschalige woonvoorziening noodzakelijk is. De beschikking zal in dit geval in principe een looptijd hebben van maximaal 5 jaar.

  • Of de voorziening in natura (ZIN) en/of pgb wordt verstrekt;

  • Hoe bezwaar tegen het besluit kan worden gemaakt.

Voor een pgb gelden de volgende toevoegingen:

  • Welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

  • De hoogte van het pgb en hoe dit tot stand is gekomen;

  • De duur van de verstrekking en waarvoor het pgb is bedoeld;

  • De wijze van verantwoording en besteding van het pgb;

  • Dat de cliënt of diens vertegenwoordiger zelf contact moet opnemen wanneer de situatie verandert.

Grond voor dit besluit

Dit besluit is genomen op basis van het onderzoek dat de medewerker van het gebiedsteam heeft uitgevoerd en vastgelegd. De regels die hierop van toepassing zijn staan in de Jeugdwet, in de Verordening en Beleidsregels en het Financieel Besluit Jeugdhulp van de gemeente Harlingen, welke te vinden zijn op overheid.nl.

 

4.2.7 Directe verwijzing via andere wettelijke verwijzers

Naast de gemeentelijk georganiseerde toegang tot jeugdhulp bestaat ook de directe verwijzingsmogelijkheid door de huisarts, medisch specialist, jeugdarts of gecertificeerde instelling. Met zo’n verwijzing kan de jeugdige direct aankloppen bij de jeugdhulpaanbieder

 

Na een verwijzing door de bij de wet bevoegde verwijzers wordt op basis hiervan een jeugdhulp maatwerkvoorziening ingezet. Als de jeugdige of zijn ouders hierom verzoeken wordt de ondersteuning met deze voorziening vastgelegd in een beschikking (zie paragraaf 4.2.6).

5 Gebruikelijke hulp

5.1 Inleiding

Door het gebiedsteam wordt er onderzoek gedaan naar de aanspraak op een individuele voorziening op grond van de Jeugdwet in relatie tot gebruikelijke hulp van ouders aan kinderen. Dit richt zich allereerst op het in kaart brengen van de beperkingen en problematiek om vervolgens te bepalen welke hulp er nodig is. Waar mogelijk wordt er gekeken welk deel van deze hulp/zorg onder de gebruikelijke hulp van ouders aan kinderen valt. Vervolgens wordt onderzocht naar eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen (eigen kracht) van ouders en of aanspraak gemaakt kan worden op algemene en voorliggende voorzieningen, alvorens er aanspraak op jeugdhulp wordt gedaan. Nadat is vastgesteld wat de hulpvraag van de jeugdige of ouders is, moet het college een inhoudelijke beoordeling maken van wat passende ondersteuning is.

 

5.2 Algemeen toetsings- en afwegingskader

Om te bepalen of ondersteuning in de vorm van een individuele maatwerkvoorziening voor de jeugdige en/of ouder(s) toegankelijk en passend is, worden de onderstaande aspecten in de weergegeven volgorde getoetst en/of gewogen:

 

  • 1.

    Verantwoordelijke gemeente: Om te bepalen welke gemeente verantwoordelijk is voor het bieden van de ondersteuning wordt nagegaan welke gemeente als woonplaats geldt volgens het meest recente stappenplan woonplaatsbeginsel van de VNG. Een individuele maatwerkvoorziening wordt alleen verstrekt aan de jeugdige en/of ouder(s) waarvan volgens het woonplaatsbeginsel de gemeente Harlingen verantwoordelijk is.

  • 2.

    Aard van de problematiek: Er is sprake van opgroei- en/of opvoedingsproblematiek die een bedreiging kan vormen voor een veilige (cognitieve, sociale, emotionele en/of lichamelijke) ontwikkeling van de jeugdige. Bij het bepalen van de mate van de opgroei- en/of opvoedingsproblematiek kan gebruik worden gemaakt van het ordeningsprincipe Kind in Fryslân.

    • Het ordeningsprincipe Kind in Fryslân is een instrument dat vanuit dialoog tussen jeugdige en/of ouder(s) en betrokken hulpverleners bepaalt welke zwaarte van ondersteuning nodig is. Met behulp van het instrument wordt een inschatting gemaakt van de zwaarte van de benodigde ondersteuning. Er worden vier vormen onderscheiden: opvoedingsvragen, opvoedingsspanning, opvoedingsnood en opvoedingscrisis. Indien er sprake is van opvoedingsvragen of opvoedingsspanning wordt indien nodig lichte ondersteuning geboden (zoals omschreven in 6.1). Indien er sprake is van opvoedingsnood of opvoedingscrisis wordt indien nodig ondersteuning geboden door middel van de individuele voorziening Specialistische Jeugdhulp of Hoogspecialistische Jeugdhulp.

  • 3.

    Aanvaardbaar niveau van het gewenst resultaat (goed genoeg): Om het aanvaardbare niveau van een veilige ontwikkeling van de jeugdige te kunnen bepalen wordt het volgende gewogen:

    • a.

      Welk niveau past bij de mogelijkheden van de jeugdige en/of ouder(s).

    • b.

      Welk niveau staat in redelijke verhouding met de situatie met de jeugdige en/of ouders voordat er sprake was van een mogelijke bedreiging van een veilige ontwikkeling van de jeugdige.

    • c.

      Welk niveau staat in redelijke verhouding tot dat van personen in vergelijkbare omstandigheden en dezelfde leeftijdscategorie die zich veilig ontwikkelen.

    • d.

      Welk niveau is minimaal noodzakelijk om een veilige ontwikkeling te kunnen borgen.

    • e.

      Binnen welke aanvaardbare termijn het gewenste resultaat behaald dient te zijn.

  • 4.

    Eigen kracht: De mate waarin de jeugdige en/of ouder(s) eventueel samen met het sociaal netwerk van de jeugdige en/of ouder(s) op zelf of samen het aanvaardbare niveau van een veilige ontwikkeling kan bereiken of behouden.

  • 5.

    Gebruikelijke hulp: De mate waarin de jeugdige en/of ouder(s) met behulp van gebruikelijke hulp het aanvaardbare niveau van een veilige ontwikkeling kan bereiken of behouden. Bij gebruikelijke hulp worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

    • a.

      Ouders zijn primair zelf verantwoordelijk voor de verzorging, opvoeding en ontwikkeling van hun kinderen. De zorgplicht van ouders strekt zich uit over het bieden van een woonomgeving waarin hun fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd, een passend pedagogisch klimaat en zorg in de zin van verzorging, begeleiding en stimulans die nodig is bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid, ongeacht de leeftijd van het kind. Deze handelingen worden als gebruikelijk aangemerkt.

    • b.

      Gebruikelijke hulp heeft een verplichtend karakter. Het hoeft niet te betekenen dat de ouder(s) deze hulp zelf uitvoeren. De gebruikelijke hulp kan door de ouder(s) ook aan derden uitbesteed worden of met eigen financiële middelen ingekocht worden.

    • c.

      Voor gebruikelijke hulp wordt geen (aanvullende) ondersteuning geboden vanuit de Jeugdwet.

    • d.

      Bij uitval van één van de ouders neemt de andere ouder, al dan niet naast fulltime (vrijwilligers)werk of opleiding, de gebruikelijke hulp over. De zorgplicht vervalt niet bij echtscheiding of beëindiging van de relatie. Er wordt wel rekening gehouden met de eventueel door de rechtbank vastgelegde afspraken.

    • e.

      Onder gebruikelijke hulp valt in ieder geval:

      • I.

        De aanwezigheid van ouders.

      • II.

        Het bieden van ouderlijk toezicht.

      • III.

        Het bieden van een beschermende woonomgeving.

      • IV.

        Het bieden van structuur.

      • V.

        Het bieden van begeleiding en stimulans bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid.

      • VI.

        Het begeleiden naar huisarts, ziekenhuis of therapie.

      • VII.

        Het maatschappelijk verkeer, als bezoek aan familie, vrienden, school, sport etc.

      • VIII.

        De zorg bij kortdurende ziekte.

    • f.

      Bij de beoordeling of en in welke mate er sprake is van gebruikelijke hulp worden in ieder geval de volgende aspecten gewogen:

      • I.

        De aard van de benodigde ondersteuning.

      • II.

        Gebruikelijke hulp bij jeugdigen kan ook handelingen omvatten die niet standaard bij alle jeugdigen voorkomen. Het gaat dan om handelingen die een gebruikelijke hulphandeling vervangen. Voorbeelden kunnen zijn: het legen van een katheterzakje in plaats van verschonen; bij een jeugdige met een verstandelijke beperking oefenen met het gebruik van pictogrammen in plaats van oefenen met topografie of het geven van sondevoeding in plaats van eten.

      • III.

        De mate van planbaarheid en uitstelbaarheid van de benodigde ondersteuning en de momenten van de dag waarop dit geboden wordt.

      • IV.

        Het kan daarbij gaan om handelingen die in samenhang met reguliere zorgmomenten kunnen worden geboden.

      • V.

        De frequentie en omvang van de benodigde ondersteuning.

      • VI.

        De duur van de benodigde ondersteuning.

      • VII.

        Is er sprake van een kortdurende situatie met uitzicht op herstel of een langdurende (chronische) situatie waarin extra ondersteuning nodig is.

      • VIII.

        De leeftijd en de ontwikkelingsfase van de jeugdige. Er wordt daarbij uitgegaan van een bandbreedte in de normale ontwikkeling. Er wordt rekening gehouden met de verschillen die in de ontwikkeling bestaan bij kinderen in dezelfde leeftijdscategorie.

    • g.

      Gebruikelijke hulp is niet of in mindere mate van toepassing als uit objectief onderzoek blijkt dat de ouder(s) niet in staat is om (een aantal) taken over te nemen vanwege:

      • I.

        (langdurige) Fysieke afwezigheid.

      • II.

        De beperking of beperkte leerbaarheid.

      • III.

        (dreigende) Overbelasting, waarbij het evenwicht tussen draagkracht en draaglast onder spanning staat.

  • 6.

    Bovengebruikelijke hulp: De mate waarin door de ouder(s) bovengebruikelijke hulp geboden kan worden. Indien de ouder(s) in staat is om de ondersteuning te bieden, hiervoor beschikbaar is en dit niet leidt tot overbelasting of financiële problemen is geen aanvullende ondersteuning vanuit de Jeugdwet noodzakelijk.

  • 7.

    Mantelzorg: De mate waarin personen uit het sociaal netwerk van de jeugdige en/of ouder(s) bereid en in staat zijn om mantelzorg te bieden en de mate waarin de mantelzorgers hierbij ondersteuning nodig hebben om (dreigende) overbelasting tegen te gaan. Dit wordt bepaald door de totale belasting (gebruikelijke hulp, mantelzorg, werk en persoonlijke omstandigheden) van de mantelzorgers. Mantelzorg is een vorm van ondersteuning die niet afdwingbaar is door de overheid. Er mag niet een bijdrage van mantelzorgers worden verlangd die ten koste gaat van (het zoeken naar) werk of inkomen of welzijn.

  • 8.

    Vrijwilligers(werk): De mate waarin de jeugdige en/of ouder(s) met de ondersteuning van vrijwilligers of het zelf verrichten van maatschappelijk nuttige of zinvolle activiteiten het aanvaardbare niveau van een veilige ontwikkeling kunnen bereiken of behouden.

  • 9.

    Voorliggende voorzieningen: De mogelijkheden voor de jeugdige en/of ouder(s) om gebruik te maken van algemeen gebruikelijke voorzieningen, algemene voorzieningen, en en/of voorzieningen vanuit andere wetgeving zoals: Passend Onderwijs, kinderopvang, ziektekostenverzekering, de Zorgverzekeringswet en de Wet langdurige zorg.

  • 10.

    Algemeen gebruikelijke voorziening: De mate waarin het voor de jeugdige en/of ouder(s) als persoon een algemeen gebruikelijke voorziening betreft. Een algemeen gebruikelijke voorziening wordt in principe door de jeugdige en/of ouder(s) zelf bekostigd. Bij het bepalen of een noodzakelijke voorziening voor -de jeugdige en/of ouder(s) als persoon- een algemeen gebruikelijke voorziening betreft, worden de volgende aspecten gewogen:

    • a.

      Is de voorziening niet specifiek bedoeld voor personen met een beperking.

    • b.

      Is de voorziening voor de jeugdige en/of ouder(s) daadwerkelijk beschikbaar.

    • c.

      Levert de voorziening een passende bijdrage aan het gewenste resultaat.

    • d.

      Kan de voorziening financieel gedragen worden met een inkomen op minimumniveau.

  • 11.

    Eerdere verstrekking individuele voorziening: De mate waarin de aspecten uit lid 2 tot en met lid 10 gewijzigd zijn ten opzichte van de eerder verstrekte individuele maatwerkvoorziening.

  • 12.

    Deskundig oordeel en advies: Er kan een specifiek deskundig oordeel of advies ingewonnen worden om te kunnen vaststellen:

    • a.

      Wat de aard en oorzaak van de opgroei- en/of opvoedproblematiek is.

    • b.

      Wat de (on)mogelijkheden van de jeugdige en/of ouder(s) is in relatie tot de aard opgroei- en/of opvoedproblematiek.

    • c.

      Wat de noodzakelijke en/of passende ondersteuning is in relatie tot de aard van de opgroei- en/of opvoedproblematiek.

  • 13.

    Vorm van ondersteuning: Om te bepalen welke vorm van ondersteuning voor de jeugdige en/of ouder(s) toegankelijk en passend is, worden naast de toetsing en weging van lid 1 tot en met 12 tevens de volgende uitgangspunten gehanteerd:

    • a.

      Ondersteuning vanuit het eigen sociaal netwerk of met inzet van vrijwilligers waar mogelijk, professionele ondersteuning alleen indien noodzakelijk.

    • b.

      Een lichte vorm van ondersteuning waar mogelijk, een zwaardere vorm van ondersteuning alleen indien noodzakelijk.

    • c.

      Kortdurende ondersteuning waar mogelijk, langdurige ondersteuning alleen indien noodzakelijk.

    • d.

      Ambulante ondersteuning ten behoeve van het thuis (kunnen blijven) wonen waar mogelijk, ondersteuning met verblijf alleen indien noodzakelijk.

    • e.

      Een verblijf in een gezinssituatie (pleegzorg of gezinshuis) waar mogelijk, verblijf in een instelling alleen indien noodzakelijk.

    • f.

      Ondersteuning dichtbij het eigen sociaal netwerk waar mogelijk, ondersteuning op afstand van het sociaal netwerk alleen indien noodzakelijk.

    • g.

      Ondersteuning middels groepsaanbod waar mogelijk, individuele ondersteuning alleen indien noodzakelijk.

  • 14.

    Goedkoopst adequate voorziening: De mate waarin de voorziening voor de jeugdige en/of ouder(s) duurzaam bijdraagt aan het behalen van het resultaat. Zijn meer mogelijkheden adequaat, dan wordt gekozen voor de, naar objectieve maatstaven, goedkoopste voorziening (vanuit de Jeugdwet of andere wetten binnen het Sociaal Domein). Voorzieningen die (op termijn) kostenverhogend werken, zonder dat zij de voorziening passender maken, komen niet voor toekenning in aanmerking.

  • 15.

    Individuele voorziening: Om te bepalen of een jeugdige en/of ouder(s) in aanmerking komt voor een individuele voorziening worden lid 1 t/m 14 van dit artikel gehanteerd. Een individuele maatwerkvoorziening (ZIN of PGB) is pas aan de orde als na onderzoek blijkt dat de jeugdige en/of ouder(s) niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met bovengebruikelijke hulp, met mantelzorg, met een andere voorziening, met vrijwilligers(werk) en/of met een algemene voorziening voldoende instaat is het aanvaardbare niveau van een veilige ontwikkeling van de jeugdige te bereiken of te behouden. Indien een jeugdige en/of ouder(s) in aanmerking komt voor een individuele maatwerkvoorziening wordt, mede op basis van het gestelde in hoofdstuk 6 (Zorg in natura) en hoofdstuk 7 (Persoonsgebonden budget) een keuze gemaakt voor ZIN of PGB.

5.3 Keuze aanbieder

  • 1.

    Om te bepalen welke aanbieder de noodzakelijke ondersteuning mag bieden, hanteert de verwijzer de volgende criteria:

    • a.

      De wens van de jeugdige en/of ouder(s) (en zijn netwerk);

    • b.

      De specifieke zorgbehoefte van de jeugdige en/of ouder(s);

    • c.

      Nabijheid van de zorgaanbieder (afstand van woonadres jeugdige en/of ouder(s));

    • d.

      Wachttijden/beschikbaarheid bij de zorgaanbieder;

    • e.

      Levensovertuiging van de jeugdige en/of ouder(s);

    • f.

      Vanuit zorgperspectief vereiste zorgcontinuïteit.

  • 2.

    Als op grond van 5.3.1 blijkt dat meerdere aanbieders aan de criteria voldoen en de jeugdige en/of ouder(s) heeft nog steeds geen voorkeur, dan beslist de jeugdige en/of ouder(s) via loting.

6 Zorg in natura (ZIN)

6.1 Inleiding

De tweedelijns jeugdhulpverlening is provinciaal voorbereid en gecontracteerd door Sociaal Domein Fryslân (hierna SDF) waarbij er onderscheid gemaakt kan worden tussen specialistische jeugdhulpverlening en hoog specialistische hulpverlening. Het vervoer naar deze hulpverleningslocaties is voor een deel onderdeel van deze contracten.

 

6.2 Jeugdhulp zonder voorafgaand onderzoek

De volgende vormen van ondersteuning zijn zonder voorafgaand onderzoek beschikbaar. Het betreffen algemene voorzieningen:

 

  • 1.

    Preventieve jeugdhulp, waaronder publieke jeugdgezondheidszorg

  • 2.

    Toegang en toeleiding en lichte generalistische ambulante ondersteuning (gebiedsteams en POH- Jeugd)

6.3 Jeugdhulp met voorafgaand onderzoek

De volgende vormen van ondersteuning zijn niet zonder voorafgaand onderzoek beschikbaar. Het betreffen individuele voorzieningen:

 

  • 1.

    Dyslexiezorg: Ondersteuning voor jeugdigen met (een vermoeden van) ernstig enkelvoudige dyslexie (EED), in de vorm van dyslexieonderzoek en/of behandeling. Dyslexiezorg wordt in principe geboden aan jeugdigen in de leeftijd van 7 tot en met 12 jaar, danwel aan jeugdigen waarvan de dyslexiezorg vóór de 13e verjaardag van het kind is gestart. Er is sprake van dyslexie wanneer bij een jeugdige lezen, spellen en schrijven, gezien de leeftijd en het onderwijsniveau, te moeizaam gaan terwijl het kind wel een gemiddelde intelligentie heeft. Er is alleen sprake van EED als er volgens het Protocol Dyslexie Diagnostiek en Behandeling 2.0 een diagnose is gesteld en er geen andere oorzaken zijn gevonden die de problemen kunnen verklaren.

  • 2.

    Pleegzorg: Pleegzorg is Jeugdhulp voor Jeugdigen tot 21 jaar die tijdelijk of blijvend niet thuis kunnen wonen. Het is een vorm van ondersteuning waarbij pleegouders de jeugdige basiszorg op het gebied van dagelijkse en specifieke verzorging en opvoeding, onderwijs en wonen bieden in combinatie met professionele begeleiding van het pleegkind, de pleegouders en de biologische ouders door een pleegzorgaanbieder. Pleegzorg kan zowel tijdelijk als langdurig en zowel in voltijd, deeltijd als crisis geboden worden. Een pleeggezin kan zowel een gezin uit het pleeggezinnenbestand van een voorziening voor pleegzorg als een gezin uit het eigen netwerk van familie of bekenden zijn.

  • 3.

    Woonvoorziening: Woonvormen voor jeugdigen die (tijdelijk) niet thuis kunnen wonen, waar jeugdigen kunnen opgroeien en opvoedondersteuning ontvangen. Woonvormen zijn: gezinshuizen, kleinschalige woonvoorzieningen, ouder en kind woonvoorzieningen en zelfstandigheidstraining woonvoorzieningen.

  • 4.

    Specialistische Jeugdhulp: Specialistische Jeugdhulp is geen vrij toegankelijke hulp. Verwijzers kunnen Specialistische Jeugdhulp toekennen. Specialistische Jeugdhulp valt binnen de wettelijke kaders van de Jeugdwet: de Jeugdhulpaanbieder kan Specialistische Jeugdhulp alleen inzetten als sprake is van en/of psychische, ontwikkel-, gedrag-, emotionele c.q. verslavingsproblematiek bij Jeugdigen en zij daar zelf en/of hun opvoeders, belemmeringen door ervaren bij het functioneren in hun gezin, op school, in de buurt of in sociale relaties. Er zijn herstelprofielen en duurzame profielen. Wanneer er ontwikkelingsmogelijkheden zijn, zal een herstelprofiel passend zijn. Wanneer de hulpverlening langdurig nodig is en er weinig tot geen ontwikkelingsperspectief is zal een duurzaam profiel passend zijn. Binnen Specialistische Jeugdhulp zijn de volgende ondersteuningsprofielen vastgesteld:

    • a)

      Profiel A: Enkelvoudige Specialistische Jeugdhulp. Ambulante ondersteuning gerichte aanpak enkelvoudige ontwikkel-, gedrags- emotionele en/of verslavingsproblematiek (ook bij jeugdigen met beneden gemiddelde intelligentie). Er is geen sprake van (zware) gezinsproblematiek. De problemen van de Jeugdige zijn goed beïnvloedbaar door het pedagogische handelen van de ouders en andere mede-opvoeders.

    • b)

      Profiel B: Meervoudige Specialistische Jeugdhulp. Ambulante ondersteuning gerichte aanpak meervoudige ontwikkel-, gedrags- emotionele en/of verslavingsproblematiek (ook bij jeugdigen met beneden gemiddelde intelligentie). Er is geen sprake van (zware) gezinsproblematiek. De problemen van de Jeugdige zijn goed beïnvloedbaar door het pedagogische handelen van de ouders en andere medeopvoeders.

    • c)

      Profiel C: Complexe problematiek. Complexe problematiek waarbij het gehele gezin onderdeel is van de Behandeling en mogelijk is ook individuele problematiek van meerdere gezinsleden aan de orde.

    • d)

      Profiel D: (Zeer) Complexe en intensieve problematiek. Meervoudige (zeer)complexe problematiek van de betreffende Jeugdige is feitelijk de centrale problematiek binnen het betrokken gezinssysteem.

    • e)

      Profiel E: Begeleiding en ondersteuning bij duurzame problematiek en versterken van zelfredzaamheid Jeugdige en ouders. Het leren hanteren en omgaan met duurzame problematiek van Jeugdigen en het versterken van de zelfredzaamheid van de betreffende Jeugdige en gezinssysteem door inzet van Begeleiding en steun.

    • f)

      Profiel F: Dagopvang (niet zijnde 24 uur per dag). Gegeven de aanwezige problematiek (beschreven bij profiel B, C, D of E) is aanvullend, tijdelijk en beperkt, beschikbaarheid van een pedagogische setting buiten de eigen thuissituatie van de Jeugdige nodig.

    • g)

      Profiel G: Dagbehandeling Specialistische Jeugdhulp. Er zijn moeilijkheden in het functioneren van de betrokken Jeugdige in de dagelijkse leefwereld, waardoor gedurende één of meerdere dagdelen per week Behandeling of hulpverlening nodig is.

    • h)

      Profiel H: Residentiële Specialistische Jeugdhulp. Er zijn moeilijkheden in het functioneren van de betrokken Jeugdige in de dagelijkse leefwereld, waardoor een (tijdelijk) permanent verblijf met Behandeling gedurende één of meerdere dagen per week noodzakelijk is. Het profiel betreft uitsluitend de verblijf component.

    • i)

      Profiel I: Logeren. Logeeropvang in een pedagogische setting aanvullend op profiel B, C, D of E.

    • j)

      Profiel J: Randvoorwaardelijke zaken en producten. De onder dit profiel vallende producten kunnen noodzakelijk zijn om er voor te zorgen dat er sprake is van effectieve jeugdhulp. Het gaat om de volgende producten:

      • Vervoer

      • Reistijd hulpverlening op één van de Friese Waddeneilanden

      • Medicatiecontrole

      • Overbrugging naar WLZ of Diagnostiek

      • Laag frequent contact

      • Nazorg

      • Multidisciplinaire Diagnostiek t.b.v. het bepalen van Passende Jeugdhulp

  • 5.

    Hoog specialistische jeugdhulp: Zeer complexe, intensieve specialistische jeugdhulp, waarbij een klinische achtervang in een besloten of gesloten (Jeugdzorg Plus) setting, een driemilieuvoorziening of spoedeisende ondersteuning (Crisiszorg) noodzakelijk en 24/7 beschikbaar is. Er is sprake van meervoudige ernstige problematiek, die vraagt om een multidisciplinaire aanpak vanuit meerdere jeugdhulpdisciplines.

  • 6.

    Jeugdbescherming: Ondersteuning in de vorm van jeugdbeschermingsmaatregelen. Een (Voorlopige) Ondertoezichtstelling en een Gezagsbeëindigende maatregel zijn jeugdbeschermingsmaatregelen. Deze maatregelen kan de rechter opleggen als vrijwillige hulp niet toereikend is en de jeugdige ernstig bedreigd wordt in zijn ontwikkeling. Soms woont een kind daarom (tijdelijk) niet meer thuis. Gezinsvoogden van een gecertificeerde instelling begeleiden een gezin bij de opvoeding, tot de ouders dit weer zelfstandig kunnen. Hiertoe gecertificeerde instellingen zijn het Regiecentrum Bescherming en Veiligheid, William Schrikker Stichting en Leger des Heils.

  • 7.

    Jeugdreclassering: Ondersteuning in de vorm van intensieve begeleiding en controle voor jongeren die veroordeeld zijn of verdacht worden van een strafbaar feit. Dit kan zowel op basis van een proces-verbaal van de politie als van de leerplichtambtenaar zijn. De jeugdreclassering wordt uitgevoerd door een gecertificeerde instelling of de volwassenreclassering.

6.3 Vervoer

Indien het gaat om vervoer van de jeugdige van en naar een locatie van regionaal ingekochte jeugdhulp zowel specialistische jeugdhulp, hoogspecialistische jeugdhulp als crisishulp, zit het vervoer in het tarief van de aanbieder. Indien het gaat om vervoer van een jeugdige van en naar een locatie van landelijk ingekochte jeugdhulp (LTA), zit het vervoer niet in het tarief van de jeugdhulpaanbieder. De verwijzer dient het vervoer bij de gemeente aan te vragen.

7 Persoonsgebonden budget (pgb)

7.1 Inleiding

Het persoonsgebonden budget (pgb) is een alternatief voor een individuele voorziening in natura. De pgb-budgethouder kan de zorg zelf organiseren met het verkregen budget.

 

7.2 Wie kunnen er gebruik maken van het persoonsgebonden budget?

Tijdens het onderzoek wordt onderzocht welke behoefte er is aan jeugdhulp. De jeugdhulp kan worden verstrekt in Zorg in Natura (ZIN) of in een pgb. Iemand komt in aanmerking voor een pgb wanneer:

 

  • -

    De jeugdige of zijn ouders naar het oordeel van het college op eigen kracht (eventueel met hulp van het sociale netwerk, dan wel curator, bewindvoerder, mentor, gemachtigde, gecertificeerde instelling of gesloten jeugdhulp aanbieder) in staat zijn om de belangen van de jeugdige te behartigen en de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;

  • -

    De jeugdige of zijn ouders kunnen motiveren waarom de individuele voorziening die wordt geleverd door een aanbieder, niet passend achten;

  • -

    Het college van oordeel is dat de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort en die de jeugdige of zijn ouders van het budget willen betrekken, van goede kwaliteit is.

In het geval dat het gezin zelf niet beschikt over de benodigde vaardigheden om de regie te voeren over het pgb, kan in een aantal situaties toch een pgb worden verstrekt. Zo kan bijvoorbeeld iemand uit het netwerk of een wettelijk vertegenwoordiger zoals een curator, bewindvoerder, mentor of voogd, de regierol op zich nemen

 

De pgb-budgethouder dient aan de onderstaande pgb-vaardigheden te voldoen.

 

  • 1.

    Overziet uw eigen situatie, dan wel die van de zorgvrager, en heeft een duidelijk beeld van de zorgvraag.

  • 2.

    Is op de hoogte van de regels en verplichtingen die horen bij het pgb, of weet die zelf bij de desbetreffende instanties (online) te vinden.

  • 3.

    Is in staat om een overzichtelijke pgb-administratie bij te houden, waardoor er inzicht is in de bestedingen van het pgb.

  • 4.

    Is voldoende vaardig om te communiceren met de gemeente, zorgverzekeraar of het zorgkantoor, de SVB en zorgverleners.

  • 5.

    Is in staat om zelfstandig te handelen en onafhankelijk voor een zorgverlener te kiezen.

  • 6.

    Is in staat om afspraken te maken en vast te leggen, en om dit te verantwoorden aan verstrekkers van het pgb.

  • 7.

    Kan beoordelen en beargumenteren of de geleverde zorg passend en kwalitatief goed is.

  • 8.

    Kan de inzet van zorgverleners coördineren, waardoor de zorg door kan gaan, ook bij verlof en ziekte.

  • 9.

    Is in staat om als werk-of opdrachtgever de zorgverleners aan te sturen en aan te spreken op hun functioneren.

  • 10.

    heeft voldoende juridische kennis over het werk- of opdrachtgeverschap, of weet deze kennis te vinden.

Een pgb mag geweigerd worden wanneer:

 

  • De jeugdige of diens ouders niet voldoen aan bovengenoemde voorwaarden;

  • De jeugdige of diens ouders onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt bij een bestaande verstrekking en de verstrekking van de juiste of volledige gegevens zou leiden tot een andere beslissing;

  • Het gebiedsteam weet dat de jeugdige of diens ouders in het verleden al eens een pgb gehad hebben (mogelijk voor een andere voorziening) en dit pgb niet of voor andere doeleinden gebruikt is.

Als de jeugdige, diens ouders, of diens vertegenwoordiger niet in staat is/zijn op verantwoorde wijze uitvoering te geven aan het pgb, dan kan de gemeente een coördinator (ZIN) aanwijzen of tijdelijk toestaan dat er een pgb-bureau voor ondersteuning mag worden ingeschakeld. Op deze wijze kan een cliënt die niet in voldoende mate regie kan voeren, toch passende ondersteuning in de vorm van een pgb ontvangen. Er vindt daarbij functiescheiding plaats tussen coördinatortaken en het bieden van de daadwerkelijke hulp. Het pgb-bureau moet voldoen aan het daarvoor geldende Keurmerk.

 

7.3 Welke ondersteuning kan met een pgb ingekocht worden?

De volgende zorgvormen/taken uitgesloten van een pgb:

 

  • 1.

    Crisishulp/ crisisopvang/ spoedeisende zorg

  • Wanneer in geval van crisis direct hulp moet worden ingezet is er geen tijd om een plan op te stellen, de hoogte van het pgb te bepalen en een zorgovereenkomst te sluiten met een hulpverlener/organisatie. Bovendien moet deze hulp voldoen aan kwaliteitseisen. Voor crisishulp is het om deze redenen niet mogelijk een pgb te ontvangen.

  • 2.

    Voortgezette diagnostiek

  • Diagnostiek moet voldoen aan specifieke kwaliteitseisen het ligt daarom niet voor de hand om voor deze zorgvorm een pgb te verstrekken.

  • 3.

    Pleegzorg

  • De opvang van een kind door een pleegouder, is uitgesloten van het pgb. Via ZIN is kwaliteit en begeleiding van het pleeggezin geborgd. Voor de zorg die een kind extra nodig heeft kan een (pleegzorg)ouder wel een pgb ontvangen

  • 4.

    Administratie

  • De doorlopende administratiekosten die de budgethouder bij derden heeft belegd komen niet voor vergoeding uit het pgb in aanmerking. De pgb-administratie doet een budgethouder zelf of een vertegenwoordiger doet dit zonder hiervoor geld uit het pgb te ontvangen.

  • 5.

    Coördinatie/bemiddeling

  • Een budgethouder komt in principe alleen in aanmerking voor een pgb als hij zelf (of een vertegenwoordiger) op verantwoorde wijze regie kan voeren. Een budgethouder kan daarom niet met het pgb de coördinatie-taak inkopen, deze rol vervult de budgethouder immers zelf of is belegd bij een vertegenwoordiger. Dit past in de lijn dat vergoeding van de bemiddelingstaak wettelijk van het pgb is uitgesloten.

 

Uitzondering

Als er geen passende natura voorziening beschikbaar is en dit niet door de gemeente alsnog gecontracteerd kan worden, zijn bij uitzondering bovengenoemde voorzieningen 1, 2 en 3 in pgb mogelijk.

 

De volgende voorzieningen zijn wettelijk uitgesloten van een pgb:

 

  • Bemiddeling;

  • Niet-doelmatige voorziening;

  • Voorzieningen waardoor gemeentelijke inkoopvoordelen wegvallen als te veel cliënten kiezen voor een pgb.

7.4 Waarborgen kwaliteit

De kwaliteit van de ondersteuning dient gewaarborgd te zijn. Voor de zorg door zorgaanbieders, ingekocht met het pgb, gelden dezelfde kwaliteitseisen als voor de voorzieningen in natura. Mocht een in te zetten zorgaanbieder middels pgb hier niet aan voldoen, dan is dit een reden om te besluiten om geen pgb te verstrekken of deze te beëindigen. De eisen die het College stelt moeten vooraf aan het gezin kenbaar gemaakt worden en vastgelegd zijn. Kwaliteit is een onderwerp van gesprek tussen gespreksvoerder en budgethouder. De gemaakte afspraken, inclusief kwaliteit, worden vastgelegd in de adviesaanvraag.

 

De volgende kwaliteitseisen gelden (wettelijk vastgelegd):

 

  • De norm van verantwoorde hulp, inclusief de verplichting om geregistreerde professionals in te zetten;

  • Gebruik van een hulpverleningsplan of ondersteuningsplan als onderdeel van verantwoorde hulp;

  • Systematische kwaliteitsbewaking door de jeugdhulpaanbieder;

  • Verklaring omtrent het gedrag (VOG) voor alle medewerkers van een jeugdhulpaanbieder;

  • De verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling

  • De meldplicht calamiteiten en geweld;

  • Verplichting om de vertrouwenspersoon in de gelegenheid te stellen zijn taak uit te oefenen.

7.5 Inzet eigen netwerk

Een cliënt die met een pgb de ondersteuning zelf organiseert kan deze ondersteuning afnemen bij iemand uit het sociaal netwerk. Dit betreft informele hulp. Het gezin kan de ondersteuning ook organiseren bij een zelfstandig werkende hulp of een aanbieder. Dit betreft formele hulp.

 

7.6 Bepaling hoogte pgb

De wettelijke vertegenwoordiger van de jeugdige/ de pgb-budgethouder dient in het Budgetplan een begroting voor de ondersteuning op te nemen als hij deze via een pgb wil inkopen. Het pgb wordt op basis van dit budgetplan vastgesteld en is maximaal 80% van het ZIN tarief. De budgethouder kan desgewenst een duurdere voorziening inkopen, maar betaalt dan het meerdere zelf.

De betalingen vanuit het pgb verlopen via de Sociale Verzekeringsbank (SVB).

8 Externe verwijzers

8.1 Inleiding

Er zijn verschillende verwijzers voor jeugdhulpverlening aanwezig naast het gebiedsteam. De volgende verwijzers kunnen zonder tussenkomst van het gebiedsteam verwijzen naar tweedelijns jeugdhulp:

 

  • Huisarts

  • Jeugdarts

  • Gecertificeerde instelling

  • Medisch specialist

  • Rechter, Raad voor de Kinderbescherming of Officier van Justitie

Deze verwijzers dragen zelf zorg voor de zorgvuldigheidseisen bij het nemen van besluiten rond de veiligheid van kinderen.

 

Naast bovenstaande verwijzers is er ook nog een toegang via de samenwerkingsverbanden van het onderwijs en Veilig Thuis. Hierbij geldt dat de inzet alleen bekostigd wordt door de gemeente als er een ondersteuningsplan opgesteld wordt in samenwerking met de gebiedsteams.

 

Om de samenwerking met de Gebiedsteams, Veilig Thuis, De Raad voor de Kinderbescherming en de Gecertificeerde instellingen goed te laten verlopen zijn er in november 2018 samenwerkingsafspraken gemaakt.

 

8.2 Toegang via Veilig Thuis

Veilig Thuis is het advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling en oudermishandeling. Veilig Thuis doet onderzoek en biedt advies en ondersteuning als het gaat om (zorgen over) huiselijk geweld en kindermishandeling. Veilig Thuis kan het gebiedsteam inschakelen zodat zij gezamenlijk passende noodzakelijke hulpverlening in kunnen zetten.

 

Wanneer noodzakelijk kan Veilig Thuis een verzoek tot onderzoek indienen bij de Raad van de Kinderbescherming.

 

8.3 Toegang via Raad voor de Kinderbescherming

De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: RvdK) is als onafhankelijke partij betrokken bij gezinnen. Hij onderzoekt de noodzakelijkheid van een kinderbeschermingsmaatregel en kan de kinderrechter verzoeken deze maatregelen op te leggen wanneer hij ernstige zorgen heeft over de veiligheid en ontwikkeling van een kind.

 

De RvdK onderzoekt ook de situatie van jongeren die met de politie in aanraking komen en licht de rechter of officier van justitie daarover in. De RvdK heeft een toetsende/toezichthoudende taak bij beschermings- en strafzaken.

 

Verder adviseert de RvdK de kinderrechter als het gaat om gezag, omgang of hoofdverblijfplaats als ouders die uit elkaar gaan het niet eens worden over afspraken over de kinderen. Tot slot is de RvdK betrokken bij zaken op het gebied van afstand doen (adoptie, gezag), de screening van pleeggezinnen, adoptiegezinnen, adviesaanvragen over adoptie en afstammingsvragen.

 

8.4 Jeugdbescherming en Voogdij

Een kinderbeschermingsmaatregel is een maatregel die de rechter dwingend oplegt. Dat gebeurt als de ontwikkeling en veiligheid van een kind of jeugdige wordt bedreigd en vrijwillige hulp niet of niet voldoende helpt. Heeft de kinderrechter een ondertoezichtstelling of gezagsbeëindigende maatregel uitgesproken dan komt de uitvoering van deze maatregel bij een Gecertificeerde Instelling (GI) zoals Regiecentrum Bescherming en Veiligheid Friesland, NIDOS, William Schrikker of het Leger des Heils Jeugdreclassering en Jeugdbescherming te liggen. Deze GI kan verwijzen naar de Jeugdhulp.

 

8.5 Jeugdreclassering

Jeugdreclassering wordt bij een strafbaar feit door de rechter opgelegd. Dit kan zijn wanneer een jongere in aanmerking is gekomen met de politie, of veelvuldig heeft verzuimd van school. De Jeugdreclassering kan ook besluiten zorg in te zetten. De kosten hiervan komen ten laste van de gemeente.

 

Jong volwassenen (18 tot 23 jaar) kunnen ook onder de jeugdwet vallen indien zij onder het adolescentenstrafrecht vallen. De kosten hiervan komen ten laste van de gemeente.

 

Als een jeugdreclasseringsmaatregel is afgelopen, wordt hier een melding van gedaan richting het Gebiedsteam. Mocht er nog verdere hulpverlening nodig zijn, dan neemt de jeugdreclassering contact op met het Gebiedsteam.

 

8.6 Spoedeisende gevallen

In spoedeisende gevallen wordt passende spoedhulp ingezet via Spoed4Jeugd. Waar nodig wordt dit ingezet in combinatie met een passende tijdelijke maatregel en/of machtiging gesloten jeugdhulp als bedoeld in hoofdstuk 6 van de wet. Spoed4Jeugd is in Friesland 24 uur per dag, 7 dagen per week bereikbaar.

 

8.7 Uitzonderingen

Gesloten plaatsing

Als een cliënt in een gesloten setting geplaatst moet worden, dan is hiervoor een machtiging van de kinderrechter nodig. De gemeente heeft de aanvraag tot een vrijwillig gesloten plaatsing gemandateerd aan het Regiecentrum Bescherming en Veiligheid.

 

Dyslexie

In Friesland hebben de gemeenten provinciale afspraken gemaakt met scholen en dyslexie-behandelaren. School kan na het vaststellen van ernstige enkelvoudige dyslexie als verwijzer optreden. Er kan dan door de behandelaar gestart worden met de behandeling zonder tussenkomst van de gemeente.

9 Overgangsrecht

De beleidsregels jeugdhulp 2024 treden na publicatie in werking en zijn van toepassing op alle aanvragen die vanaf de datum inwerkingtreding worden ingediend.

Naar boven