Gemeenteblad van Harlingen
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Harlingen | Gemeenteblad 2023, 538183 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Harlingen | Gemeenteblad 2023, 538183 | beleidsregel |
Beleidsregels Jeugdhulp 2024 Gemeente Harlingen
Deze beleidsregels zijn een uitwerking van de meest actuele Verordening Jeugdhulp van de gemeente Harlingen. Dit biedt samen met de beleidsregels de basis voor de invulling van de hulpverlening voor jeugdigen en gezinnen in de gemeente Harlingen.
Het gemeentelijke beleid is gericht op de 5 uitgangspunten van de Jeugdwet:
1.2 De aanpak in gemeente Harlingen
De aanpak van gemeente Harlingen bestaat uit de versterking van de zelfredzaamheid en eigen kracht door preventie, optimaliseren van steun aan zelf- en samenredzaamheid en optimaliseren van vrijwilligersinzet. Het gebiedsteam werkt, daar waar noodzakelijk, vanuit de werkwijze één gezin, één plan, één regisseur. Dit bevordert doelmatigheid in de aanpak, geeft een integraal beeld van de zorgbehoefte en biedt de basis voor optimale afstemming van het zorgaanbod.
Het gebiedsteam is de plek vanuit de gemeente waar een jeugdige en/of gezin zich kan aanmelden. Hier wordt samen met het gezin onderzoek gedaan naar wat het gezin nodig heeft en welke voorziening vanuit welke wetgeving daarin passend is. Het is vanuit de gemeente de toegangspoort voor specialistische ondersteuning.
Het gebiedsteam kan zelf tevens lichte ondersteuning aan het gezin of de jeugdige bieden. Een gedragswetenschapper en een adviseur Jeugdwet en Wmo ondersteunt het gebiedsteam bij beslissingen en heeft een consulterende en adviserende rol.
Er wordt op lokaal, regionaal en provinciaal niveau samengewerkt. Uitgangspunt is taken zo lokaal mogelijk op te pakken en op te schalen naar tweedelijns jeugdhulp op maat wanneer dit noodzakelijk is.
Het is van belang om gezinnen te informeren over de wijze waarop er vanuit de gemeente gewerkt wordt als het gaat om het wel/niet komen tot (specialistische) jeugdhulpverlening,
de verschillende zaken die invloed hebben op het proces om tot jeugdhulpverlening te komen en om de kwaliteit van deze hulpverlening te bewaken.
2.2 Kwaliteit en rechtmatigheid
Er wordt toezicht gehouden op de kwaliteit van de jeugdhulpverlening door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (hierna: IGJ). Cliënten en professionals kunnen een melding indienen bij het Landelijk Meldpunt Zorg van de IGJ. Vanuit de gemeente (ingevuld door De Dienst Noardwest Fryslân) is er een Toezichthouder die toetst op de rechtmatigheid van de jeugdhulpverlening. Dit is meer gericht op het toetsen van hoe de jeugdhulpverlening zich verhoudt ten opzichte van de geldende regels op dit gebied.
Als een jeugdige het gevoel heeft onjuist bejegend te zijn kan er een klacht worden ingediend. Klachten kunnen betrekking hebben op de handelswijze van (een medewerker van) de gemeente of de Dienst, dan wel van (een medewerker van) de aanbieder van een voorziening. De jeugdige kan in deze voorbeelden bij de betreffende organisaties zelf een klacht indienen.
Een klager kan bij de Nationale ombudsman terecht als hij van mening is dat zijn klacht niet naar behoren is afgehandeld, of als hij het met de uitkomst niet eens is.
Als iemand een klacht wil indienen over het handelen van een gebiedsteammedewerker gespecialiseerd in jeugdhulpverlening, dan kan dit ook bij het College van Toezicht van Stichting Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ). Daarmee start een tuchtrechtelijke procedure. Bij het SKJ kan enkel een klacht ingediend worden wanneer deze valt onder de tuchtnormen van de beroepsgroep. De klacht moet gaan over beroepsmatig handelen. Een klacht mag maar op één plaats tegelijkertijd worden ingediend (bij gemeente of bij het College van Toezicht van SKJ). Zo wordt onduidelijkheid en verwarring voorkomen.
Als er sprake is van een taalbarrière, kan er door de gemeente een tolk ingezet worden. Er wordt in eerste instantie gekeken naar de mogelijkheid om het sociaal netwerk (een volwassene) in te schakelen. Als dit niet mogelijk is, schakelt de gemeente een tolk in. Dit kan door de inzet van de tolkentelefoon of het Tolkencentrum. Een schrijf- of gebarentolk kan worden georganiseerd vanuit het UWV.
2.6 Privacy/gegevensuitwisseling
Het is van belang om de privacy van cliënten goed te borgen. Een goede samenwerking van uit het principe ‘één huishouden, één plan, één aanpak’ is alleen mogelijk als er op efficiënte wijze informatie met elkaar kan worden gedeeld. Er wordt gewerkt volgens de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) en de overige relevante regelgeving daaromtrent.
3 Afbakening Jeugdwet en andere wetgeving
Een voorziening op grond van een andere wet heeft voorrang op een voorziening op grond van de Jeugdwet. Dit wordt een voorliggende voorziening genoemd. Het college hoeft geen voorziening te treffen wanneer er recht is op een voorziening vanuit een andere wetgeving. In dat geval kan een jeugdige op grond van meerdere wetgevingen een voorziening toegewezen krijgen. Wanneer er meerdere oorzaken ten grondslag liggen aan de problemen van de jeugdige kan er zowel op grond van de Zorgverzekeringswet, Wet langdurige zorg, Wet maatschappelijke ondersteuning en/of onderwijswetgeving, als op grond van de Jeugdwet een voorziening kan worden verkregen.
De Zvw is voorliggend aan de Jeugdwet. Het recht op zorg vanuit de Zvw wordt vastgesteld door zorgkantoren. Het gebiedsteam onderzoekt in samenspraak met de wettelijke vertegenwoordigers van de jeugdige of de Zvw van toepassing kan zijn.
Alle verzorging die samenhangt met de geneeskundige zorg of een hoog risico daarop valt onder de Zvw. Dit is het geval wanneer verzorging noodzakelijk is door een gezondheidsprobleem of de gezondheid wordt bedreigd.
Er kan contact opgenomen worden met de zorgverzekeraar wanneer het onduidelijk is of de benodigde zorg onder de Zvw valt.
De Wlz is voorliggend aan de Jeugdwet. Het recht op zorg vanuit de Wlz wordt vastgesteld door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ). Iemand heeft recht op zorg vanuit de Wlz wanneer die persoon vanwege een somatische of psychogeriatrische aandoening of beperking of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap, een blijvende behoefte heeft aan:
Onder permanent toezicht wordt verstaan: onafgebroken toezicht en actieve observatie gedurende het gehele etmaal, waardoor tijdig kan worden ingegrepen (art. 3.2.1 lid 2 sub b Wlz).
Onder ernstig nadeel wordt verstaan: een situatie waarin de verzekerde (art. 3.2.1 lid 2 sub c Wlz):
Indien er sprake is van een recht op zorg vanuit de Wlz of een vermoeden daarvan, geeft de gemeente tijdig uitleg aan de cliënt over de Wlz, over hoe een aanvraag kan worden ingediend en welke consequenties dat heeft voor de zorg. Een eventuele eigen bijdrage geldt vanaf de leeftijd van 18 jaar mits de ondersteuning op naam van de jeugdige is afgegeven. Indien het nodig is, biedt de gemeente tijdelijke ondersteuning tot het moment waarop de Wlz-indicatie kan worden verzilverd.
Mocht de jeugdige weigeren mee te werken aan het aanvragen van Wlz-zorg, terwijl het vermoeden bestaat dat de cliënt wel degelijk aanspraak heeft op de Wlz en dit ook in het belang van de cliënt zou zijn, dan kan een individuele voorziening vanuit de Jeugdwet worden geweigerd. Dit om de cliënt ertoe te bewegen om wel een aanvraag in te dienen bij de Wlz en uiteindelijk te realiseren dat in het belang van de cliënt en zijn omgeving de meest passende zorg wordt geboden.
Een kind kan soms ondersteuning krijgen vanuit onderwijs en soms vanuit de Jeugdwet. Alle activiteiten die gericht zijn op het leren, de vakinhoud, de pedagogische en didactische aanpak zijn de verantwoordelijkheid van de school. Dit betreft zowel het (speciaal)basisonderwijs als het (speciaal)voortgezet onderwijs. Als een kind vanwege beperkingen gedrag toont dat het leren bemoeilijkt, zoals concentratieproblemen, dan is de benodigde ondersteuning op dit gebied de verantwoordelijkheid van de school.
Wanneer er sprake is van problemen met een medische grondslag dan kan de Zorgverzekeringswet van toepassing zijn. Wanneer er aanpassingen noodzakelijk zijn op het gebied van (hulp)middelen (zoals een aangepaste stoel of hulpmiddelen op school) dan kan de Zorgverzekeringswet (Zvw) of Wet maatschappelijke ondersteuning (hierna: Wmo) van toepassing zijn.
Als het gedrag van de jeugdige met beperkingen de omgang met andere leerlingen bemoeilijkt of als een kind met een beperking meer dan gebruikelijk toezicht en/of aansturing nodig heeft, dan kan een individuele voorziening op grond van de Jeugdwet van toepassing zijn. De betrokkenen kunnen het gebiedsteam hier in een vroeg stadium bij betrekken om mee te denken.
3.5 Wet maatschappelijke ondersteuning
De Wmo biedt voorzieningen in de vorm van hulpmiddelen, woningaanpassingen en gebarentolk. Dit geldt voor personen van alle leeftijden. Een aantal voorbeelden van Wmo voorzieningen op dit gebied zijn rolstoelen, vervoershulpmiddelen en woningaanpassingen ten behoeve van rolstoepgebruik. Daarnaast kan er in sommige gevallen vanuit de Wmo ondersteuning geboden naast de opvoedingsondersteuning vanuit de Jeugdwet. Dit kan wanneer deze ondersteuning gericht is op het bevorderen van zelfredzaamheid van ouders.
Voor de Jeugdwet geldt een leeftijdsgrens van 18 jaar. Na de 18e verjaardag valt de hulp onder andere wetgeving, zoals de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015), de Zorgverzekeringswet of de Wet langdurige zorg.
Wanneer bovenstaande wetgeving niet toereikend is dan blijft de gemeente verantwoordelijk voor het voortzetten van de jeugdhulp. Jeugdhulp die na het 18e jaar niet onder een andere wet valt, kan tot 23 jaar doorlopen. Dit kan in de volgende drie situaties (artikel 1.1 Jeugdwet):
Van belang is er rekening mee te houden dat het toewijzen van zorg maatwerk is en dat soms een uitzondering gemaakt dient te worden op bestaande regels. De gedragswetenschapper kan hiervoor geconsulteerd worden.
4 Procedure melding, onderzoek en aanvraag
Om te bepalen of een voorziening in het kader van jeugdhulp nodig is, dient er onderzoek gedaan te worden vanuit het gebiedsteam. Het gebiedsteam maakt samen met het gezin een inschatting van de benodigde hulpverlening en kijkt hierbij kritisch naar de mogelijkheden van het netwerk van het gezin. Ook wordt er gekeken of er sprake is van gebruikelijke hulp (hoofdstuk 5).
Het gebiedsteam kan in het onderzoek gebruik maken van verschillende instrumenten. Dit zijn onder andere het Actuarieel Risicotaxatie Instrument voor Jeugdbescherming(ARIJ) en werkdocumenten zoals de meldcode die inzicht geven in de signalen die kunnen wijzen op misbruik/mishandeling.
Al deze instrumenten zijn helpend en richtinggevend voor de gespreksvoering met het gezin. Het gebiedsteam voert een domein overschrijdend intake gesprek. Hierin komen alle levensgebieden aan bod. Het gebiedsteam gaat in de op de hulpvraag van het gezin, bekijkt samen met het gezin wat mogelijk zelf of met behulp van het netwerk opgelost kan worden. Als er dan nog een hulpvraag aanwezig is, wordt er gekeken naar de mogelijkheden bij de voorliggende voorzieningen. Indien van toepassing wordt dit ingezet. Wanneer er een hulpvraag aanwezig is waarvoor hulp vanuit de jeugdwet nodig is, wordt samen met de jongere en/of het gezin gekeken naar de meest passende zorgaanbieder. In alle gevallen wordt er samen met het gezin een ondersteuningsplan of een familiegroepsplan gemaakt. In het ondersteuningsplan worden de te behalen resultaten geformuleerd. Daarnaast is het gebiedsteam verplicht de meldcode te gebruiken bij vermoedens van geweld in huiselijke kring.
Het gebiedsteam kan gedurende het hele proces voor ondersteuning en triage terugvallen op (SKJ-geregistreerde) collega’s, adviseurs Jeugdwet en Wmo en een gedragswetenschapper.
Gedurende het proces verliest de medewerker nooit de veiligheid van het gezin en het netwerk rond het gezin uit het oog.
Wanneer er een hulpvraag bij het gebiedsteam wordt aangemeld, loopt dit volgens de meldingsprocedure. Dit bestaat uit de volgende onderdelen
De maximale termijn voor de meldingsprocedure is zes weken. Mocht omwille van de zorgvuldigheid de termijn van zes weken niet gehaald worden, dan wordt hierover gecommuniceerd met het gezin en kan deze termijn worden verlengd. Dit kan voorkomen vanwege het opvragen van informatie bij derden of omdat er sprake is van een complexe hulpvraag.
De gemeente Harlingen kiest ervoor om aan te sluiten bij de procedure zoals deze in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (hierna: Wmo 2015) is geregeld. Dit betekent dat de procedure begint met een melding, gevolgd door een onderzoek gestart door het college, waarvan de uitkomsten worden teruggekoppeld aan de jeugdige en/of ouder(s). Vervolgens kan/kunnen de jeugdige en/of ouder(s) een aanvraag indienen. Deze procedure wijkt af van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), waarin gestart wordt met een aanvraag. De jeugdige en/of zijn ouder(s) worden echter te allen tijde in staat gesteld om (eerder) een aanvraag in te dienen. Voor de praktijk betekent dit dat een jeugdige en/of ouder(s) ook op het moment van melding een aanvraag kunnen indienen of in plaats van een melding direct een aanvraag in kunnen dienen. Gelet op het onderzoek dat echter uitgevoerd moet worden voordat een beslissing genomen kan worden over een mogelijke hulpvraag, vindt het college het wenselijk dat inwoners zoveel mogelijk eerst een melding doen.
Een melding van behoefte aan ondersteuning kan door of namens het gezin worden gedaan. De persoon die namens het gezin een melding doet, hoeft niet een vertegenwoordiger van het gezin te zijn, maar kan ook een huisgenoot, iemand uit het sociaal netwerk, een professionele hulpverlener, arts of het transferpunt van het ziekenhuis zijn.
Een melding kan gedaan worden bij het gebiedsteam of telefonisch of fysiek bij het loket van de gemeente. Daarnaast is het ook mogelijk om de melding digitaal, via het meldingsformulier op de website van de betreffende gemeente in te dienen.
Bij ontvangst van de melding wordt beoordeeld of het gaat om een vraag die in een eerste (telefonisch) contact direct kan worden beantwoord en afgehandeld of dat het een vraag betreft waarbij nader onderzoek nodig is.
De beslissing om af te zien van nader onderzoek dient altijd in overleg en met goedkeuring van het gezin te worden genomen.
Een melding wordt inclusief de datum van ontvangst geregistreerd. Als de melding digitaal (per e-mail of via een formulier op de website van de gemeente) is gedaan, wordt deze schriftelijk (per e-mail of per post) bevestigd.
4.2.2 Cliëntondersteuning en familiegroepsplan
Vooraf aan de intake wordt het gezin gewezen op de mogelijkheid om gratis gebruik te maken van onafhankelijke cliëntondersteuning.
Een cliëntondersteuner kan het gezin tijdens het onderzoek helpen zijn hulpvraag te verwoorden en keuzes te maken. De gemeente heeft MEE Friesland en Zorgbelang Fryslân gecontracteerd voor de onafhankelijke cliëntondersteuning. De cliënt kan daar kosteloos gebruik van maken, maar kan er ook voor kiezen zijn cliëntondersteuning zelf te organiseren. De kosten hiervan zijn dan voor de cliënt zelf.
Voorafgaand aan het intakegesprek biedt het gebiedsteam het gezin de mogelijkheid om een persoonlijk plan/familiegroepsplan in te dienen waarin het gezin zelf zijn situatie beschrijft. Dit plan dient binnen zeven dagen na de melding te worden ingediend en voordat een aanvraag voor een individuele maatwerkvoorziening tot stand is gekomen.
Aan het Familiegroepsplan kunnen geen rechten voor de toekenning van deze aanvraag, worden ontleend.
In het familiegroepsplan staan de volgende zaken beschreven:
Een melding van behoefte aan ondersteuning wordt nader onderzocht op basis van het eventueel aanwezige persoonlijk plan van het gezin, één of meer gesprekken met het gezin en indien nodig aangevuld met een (medisch) advies van een deskundige.
Er wordt onderzocht of het gezin en/of de jeugdige ondersteuning nodig heeft en zo ja, welke vorm van ondersteuning. In dit onderzoek komen onderstaande punten aan bod:
Tijdens het proces kan het wenselijk zijn om informatie op te vragen van betrokkenen (instanties) zoals de huisarts of de school. Het opvragen van gegevens mag uitsluitend plaats vinden met toestemming van de wettelijke vertegenwoordiger(s) en jeugdigen vanaf zestien jaar. Daarbij dient in de toestemmingsverklaring opgenomen te worden wie de gegevens opvraagt, bij wie de gegevens worden opgevraagd, om welke gegevens het gaat en met welk doel. Ter bevordering van de snelheid in het opvragen van deze gegevens, kan het gezin zelf de gewenste gegevens opvragen, met de vermelding welk belang hij heeft bij deze gegevens.
Op basis van de intake en het onderzoek wordt een verslag gemaakt en indien nodig een ondersteuningsplan opgesteld. In het ondersteuningsplan wordt onderstaand aangegeven:
Het gezin ontvangt het ondersteuningsplan binnen 20 werkdagen na het intakegesprek. Indien de gestelde termijn niet haalbaar is wordt het gezin geïnformeerd over de reden van vertraging.
De gezaghebbende ouders(s) en jeugdigen vanaf 16 jaar krijgen de mogelijkheid om het plan te lezen en hierop een reactie te geven. De reactietermijn wordt door het gebiedsteam in samenspraak met het gezin bepaald. Indien nodig worden naar aanleiding van de reactie van het gezin feitelijke onjuistheden in het plan aangepast. Opmerkingen en aanvullingen van het gezin worden aan het plan toegevoegd.
4.2.5 Aanvraag tot individuele voorziening
Een uitkomst van het onderzoek kan zijn dat er een individuele voorziening nodig is. De voorziening dient efficiënte en effectieve ondersteuning te bieden zodat er gewerkt kan worden aan de hulpvraag.
Het Ondersteuningsplan beschrijft de volgende onderdelen:
Hoe de individuele voorziening wordt afgegeven. Een individuele voorziening kan op basis van een Zorg In Natura (ZIN) of een persoons gebonden budget (pgb) afgegeven worden. Bij ZIN gaat het om zorgaanbieders die een zorgovereenkomst hebben gesloten met SDF. De kwaliteit van de zorgaanbieder wordt door hen getoetst. Het gebiedsteam behoudt na start van de hulpverlening een regiefunctie. Vanuit deze functie monitort hij samen met het gezin de voortgang van de hulpverlening en er aan de gestelde resultaten wordt gewerkt. Bij een pgb doet de pgb-budgethouder dit zelf (zie hoofdstuk 6).
Voor jeugdigen kan de overgang naar 18 jaar een kwetsbaar moment zijn. Het is belangrijk om een jeugdige hier goed op voor te bereiden. Jeugdigen van 16,5 jaar of ouder maken daarom aanvullend een toekomstplan. Het maken van een toekomstplan helpt jeugdigen in de overgang naar 18 jaar. Voor het toekomstplan ligt het eigenaarschap zoveel mogelijk bij de jeugdige. Het maken van een toekomstplan staat ook in de contracten met de jeugdhulpaanbieders en in de subsidieafspraken met de Gecertificeerde Instellingen (GI’s). In het toekomstplan worden vragen beantwoord als:
Wanneer het gebiedsteam en het gezin het eens zijn over de inhoud van het Ondersteuningsplan dan wordt deze ondertekend. Afhankelijk van de leeftijd van de jeugdige , dienen (ook) de wettelijk vertegenwoordiger(s)s (gezaghebbenden) van de jeugdige schriftelijk toestemming te geven voorafgaand aan het indienen van de aanvraag van de voorziening. Hierbij dient de onderstaande richtlijn te worden aangehouden.
Wanneer gezaghebbende ouders uit elkaar of gescheiden zijn, dan is het wenselijk dat beide gezaghebbenden hun handtekening zetten als de jeugdige jonger is dan 16 jaar.
Daarnaast is een handtekening van de wettelijke vertegenwoordigers noodzakelijk wanneer het een kind met een verstandelijke beperking betreft en/of er sprake is van een uitwonend traject bij een 16 tot 18 jarige.
Bij acute situaties zoals crisis en/of onveiligheid kan er afgeweken worden van bovenstaande regels zodat de noodzakelijke hulpverlening direct kan starten en de toestemming en beschikking achteraf kan worden geregeld. De gedragswetenschapper kan hierbij worden geconsulteerd.
In complexe situaties kan het voorkomen dat de wettelijk vertegenwoordigers weigeren om toestemming te geven voor noodzakelijke hulpverlening. Wanneer de veiligheid en/of ontwikkeling van de jeugdige hierdoor in het geding komt, kan er een verzoek tot onderzoek gedaan worden bij de Raad voor de Kinderbescherming met als doel om de noodzakelijke hulpverlening alsnog te laten starten.
Indien er geen medewerking wordt verleend aan een zorgvuldig onderzoek en daarmee de noodzaak van de ondersteuning in de vorm van een individuele voorziening niet kan worden vastgesteld, dan adviseert het gebiedsteam negatief op de aanvraag van de jeugdige en/of ouder(s).
Wanneer de jeugdige en/of ouder(s) het niet eens is met het afgegeven advies, dan kan er worden besloten om een Ondersteuningsplan op te stellen met een negatief advies. Hierin staat dat de voorziening die de jeugdige/vertegenwoordiger wenst, niet door de gemeente afgegeven wordt. De jeugdige en/of ouders ontvangt een afwijzende beschikking op de aanvraag voor een voorziening en kan indien gewenst in bezwaar gaan tegen de beslissing.
De beschikking vormt het sluitstuk van de procedure. De tekst in de beschikking moet begrijpelijk zijn. De jeugdige en/of ouders kan aan de beschikking rechten ontlenen en daarom is het van belang dat de beschikking in ieder geval het volgende vermeldt:
De ingangsdatum en eventueel de duur van de verstrekking. De duur van de beschikking is maximaal 1,5 jaar. In afwijking hierop kan de looptijd langer dan 1,5 jaar zijn als er sprake is van een pgb of één van de onderstaande situaties:
Pleegzorg ‘Perspectief-biedend’ of verblijf in een gezinshuis, indien is besloten dat een jeugdige niet meer terug naar huis kan en langdurig verblijf in een pleeggezin of gezinshuis noodzakelijk is. De beschikking zal in dit geval in principe een looptijd hebben tot de jeugdige de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt.
Voor een pgb gelden de volgende toevoegingen:
Dit besluit is genomen op basis van het onderzoek dat de medewerker van het gebiedsteam heeft uitgevoerd en vastgelegd. De regels die hierop van toepassing zijn staan in de Jeugdwet, in de Verordening en Beleidsregels en het Financieel Besluit Jeugdhulp van de gemeente Harlingen, welke te vinden zijn op overheid.nl.
4.2.7 Directe verwijzing via andere wettelijke verwijzers
Naast de gemeentelijk georganiseerde toegang tot jeugdhulp bestaat ook de directe verwijzingsmogelijkheid door de huisarts, medisch specialist, jeugdarts of gecertificeerde instelling. Met zo’n verwijzing kan de jeugdige direct aankloppen bij de jeugdhulpaanbieder
Na een verwijzing door de bij de wet bevoegde verwijzers wordt op basis hiervan een jeugdhulp maatwerkvoorziening ingezet. Als de jeugdige of zijn ouders hierom verzoeken wordt de ondersteuning met deze voorziening vastgelegd in een beschikking (zie paragraaf 4.2.6).
Door het gebiedsteam wordt er onderzoek gedaan naar de aanspraak op een individuele voorziening op grond van de Jeugdwet in relatie tot gebruikelijke hulp van ouders aan kinderen. Dit richt zich allereerst op het in kaart brengen van de beperkingen en problematiek om vervolgens te bepalen welke hulp er nodig is. Waar mogelijk wordt er gekeken welk deel van deze hulp/zorg onder de gebruikelijke hulp van ouders aan kinderen valt. Vervolgens wordt onderzocht naar eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen (eigen kracht) van ouders en of aanspraak gemaakt kan worden op algemene en voorliggende voorzieningen, alvorens er aanspraak op jeugdhulp wordt gedaan. Nadat is vastgesteld wat de hulpvraag van de jeugdige of ouders is, moet het college een inhoudelijke beoordeling maken van wat passende ondersteuning is.
5.2 Algemeen toetsings- en afwegingskader
Om te bepalen of ondersteuning in de vorm van een individuele maatwerkvoorziening voor de jeugdige en/of ouder(s) toegankelijk en passend is, worden de onderstaande aspecten in de weergegeven volgorde getoetst en/of gewogen:
Verantwoordelijke gemeente: Om te bepalen welke gemeente verantwoordelijk is voor het bieden van de ondersteuning wordt nagegaan welke gemeente als woonplaats geldt volgens het meest recente stappenplan woonplaatsbeginsel van de VNG. Een individuele maatwerkvoorziening wordt alleen verstrekt aan de jeugdige en/of ouder(s) waarvan volgens het woonplaatsbeginsel de gemeente Harlingen verantwoordelijk is.
Aard van de problematiek: Er is sprake van opgroei- en/of opvoedingsproblematiek die een bedreiging kan vormen voor een veilige (cognitieve, sociale, emotionele en/of lichamelijke) ontwikkeling van de jeugdige. Bij het bepalen van de mate van de opgroei- en/of opvoedingsproblematiek kan gebruik worden gemaakt van het ordeningsprincipe Kind in Fryslân.
Het ordeningsprincipe Kind in Fryslân is een instrument dat vanuit dialoog tussen jeugdige en/of ouder(s) en betrokken hulpverleners bepaalt welke zwaarte van ondersteuning nodig is. Met behulp van het instrument wordt een inschatting gemaakt van de zwaarte van de benodigde ondersteuning. Er worden vier vormen onderscheiden: opvoedingsvragen, opvoedingsspanning, opvoedingsnood en opvoedingscrisis. Indien er sprake is van opvoedingsvragen of opvoedingsspanning wordt indien nodig lichte ondersteuning geboden (zoals omschreven in 6.1). Indien er sprake is van opvoedingsnood of opvoedingscrisis wordt indien nodig ondersteuning geboden door middel van de individuele voorziening Specialistische Jeugdhulp of Hoogspecialistische Jeugdhulp.
Gebruikelijke hulp: De mate waarin de jeugdige en/of ouder(s) met behulp van gebruikelijke hulp het aanvaardbare niveau van een veilige ontwikkeling kan bereiken of behouden. Bij gebruikelijke hulp worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:
Ouders zijn primair zelf verantwoordelijk voor de verzorging, opvoeding en ontwikkeling van hun kinderen. De zorgplicht van ouders strekt zich uit over het bieden van een woonomgeving waarin hun fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd, een passend pedagogisch klimaat en zorg in de zin van verzorging, begeleiding en stimulans die nodig is bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid, ongeacht de leeftijd van het kind. Deze handelingen worden als gebruikelijk aangemerkt.
Bij uitval van één van de ouders neemt de andere ouder, al dan niet naast fulltime (vrijwilligers)werk of opleiding, de gebruikelijke hulp over. De zorgplicht vervalt niet bij echtscheiding of beëindiging van de relatie. Er wordt wel rekening gehouden met de eventueel door de rechtbank vastgelegde afspraken.
Bij de beoordeling of en in welke mate er sprake is van gebruikelijke hulp worden in ieder geval de volgende aspecten gewogen:
Gebruikelijke hulp bij jeugdigen kan ook handelingen omvatten die niet standaard bij alle jeugdigen voorkomen. Het gaat dan om handelingen die een gebruikelijke hulphandeling vervangen. Voorbeelden kunnen zijn: het legen van een katheterzakje in plaats van verschonen; bij een jeugdige met een verstandelijke beperking oefenen met het gebruik van pictogrammen in plaats van oefenen met topografie of het geven van sondevoeding in plaats van eten.
Bovengebruikelijke hulp: De mate waarin door de ouder(s) bovengebruikelijke hulp geboden kan worden. Indien de ouder(s) in staat is om de ondersteuning te bieden, hiervoor beschikbaar is en dit niet leidt tot overbelasting of financiële problemen is geen aanvullende ondersteuning vanuit de Jeugdwet noodzakelijk.
Mantelzorg: De mate waarin personen uit het sociaal netwerk van de jeugdige en/of ouder(s) bereid en in staat zijn om mantelzorg te bieden en de mate waarin de mantelzorgers hierbij ondersteuning nodig hebben om (dreigende) overbelasting tegen te gaan. Dit wordt bepaald door de totale belasting (gebruikelijke hulp, mantelzorg, werk en persoonlijke omstandigheden) van de mantelzorgers. Mantelzorg is een vorm van ondersteuning die niet afdwingbaar is door de overheid. Er mag niet een bijdrage van mantelzorgers worden verlangd die ten koste gaat van (het zoeken naar) werk of inkomen of welzijn.
Voorliggende voorzieningen: De mogelijkheden voor de jeugdige en/of ouder(s) om gebruik te maken van algemeen gebruikelijke voorzieningen, algemene voorzieningen, en en/of voorzieningen vanuit andere wetgeving zoals: Passend Onderwijs, kinderopvang, ziektekostenverzekering, de Zorgverzekeringswet en de Wet langdurige zorg.
Algemeen gebruikelijke voorziening: De mate waarin het voor de jeugdige en/of ouder(s) als persoon een algemeen gebruikelijke voorziening betreft. Een algemeen gebruikelijke voorziening wordt in principe door de jeugdige en/of ouder(s) zelf bekostigd. Bij het bepalen of een noodzakelijke voorziening voor -de jeugdige en/of ouder(s) als persoon- een algemeen gebruikelijke voorziening betreft, worden de volgende aspecten gewogen:
Goedkoopst adequate voorziening: De mate waarin de voorziening voor de jeugdige en/of ouder(s) duurzaam bijdraagt aan het behalen van het resultaat. Zijn meer mogelijkheden adequaat, dan wordt gekozen voor de, naar objectieve maatstaven, goedkoopste voorziening (vanuit de Jeugdwet of andere wetten binnen het Sociaal Domein). Voorzieningen die (op termijn) kostenverhogend werken, zonder dat zij de voorziening passender maken, komen niet voor toekenning in aanmerking.
Individuele voorziening: Om te bepalen of een jeugdige en/of ouder(s) in aanmerking komt voor een individuele voorziening worden lid 1 t/m 14 van dit artikel gehanteerd. Een individuele maatwerkvoorziening (ZIN of PGB) is pas aan de orde als na onderzoek blijkt dat de jeugdige en/of ouder(s) niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met bovengebruikelijke hulp, met mantelzorg, met een andere voorziening, met vrijwilligers(werk) en/of met een algemene voorziening voldoende instaat is het aanvaardbare niveau van een veilige ontwikkeling van de jeugdige te bereiken of te behouden. Indien een jeugdige en/of ouder(s) in aanmerking komt voor een individuele maatwerkvoorziening wordt, mede op basis van het gestelde in hoofdstuk 6 (Zorg in natura) en hoofdstuk 7 (Persoonsgebonden budget) een keuze gemaakt voor ZIN of PGB.
De tweedelijns jeugdhulpverlening is provinciaal voorbereid en gecontracteerd door Sociaal Domein Fryslân (hierna SDF) waarbij er onderscheid gemaakt kan worden tussen specialistische jeugdhulpverlening en hoog specialistische hulpverlening. Het vervoer naar deze hulpverleningslocaties is voor een deel onderdeel van deze contracten.
6.3 Jeugdhulp met voorafgaand onderzoek
De volgende vormen van ondersteuning zijn niet zonder voorafgaand onderzoek beschikbaar. Het betreffen individuele voorzieningen:
Dyslexiezorg: Ondersteuning voor jeugdigen met (een vermoeden van) ernstig enkelvoudige dyslexie (EED), in de vorm van dyslexieonderzoek en/of behandeling. Dyslexiezorg wordt in principe geboden aan jeugdigen in de leeftijd van 7 tot en met 12 jaar, danwel aan jeugdigen waarvan de dyslexiezorg vóór de 13e verjaardag van het kind is gestart. Er is sprake van dyslexie wanneer bij een jeugdige lezen, spellen en schrijven, gezien de leeftijd en het onderwijsniveau, te moeizaam gaan terwijl het kind wel een gemiddelde intelligentie heeft. Er is alleen sprake van EED als er volgens het Protocol Dyslexie Diagnostiek en Behandeling 2.0 een diagnose is gesteld en er geen andere oorzaken zijn gevonden die de problemen kunnen verklaren.
Pleegzorg: Pleegzorg is Jeugdhulp voor Jeugdigen tot 21 jaar die tijdelijk of blijvend niet thuis kunnen wonen. Het is een vorm van ondersteuning waarbij pleegouders de jeugdige basiszorg op het gebied van dagelijkse en specifieke verzorging en opvoeding, onderwijs en wonen bieden in combinatie met professionele begeleiding van het pleegkind, de pleegouders en de biologische ouders door een pleegzorgaanbieder. Pleegzorg kan zowel tijdelijk als langdurig en zowel in voltijd, deeltijd als crisis geboden worden. Een pleeggezin kan zowel een gezin uit het pleeggezinnenbestand van een voorziening voor pleegzorg als een gezin uit het eigen netwerk van familie of bekenden zijn.
Specialistische Jeugdhulp: Specialistische Jeugdhulp is geen vrij toegankelijke hulp. Verwijzers kunnen Specialistische Jeugdhulp toekennen. Specialistische Jeugdhulp valt binnen de wettelijke kaders van de Jeugdwet: de Jeugdhulpaanbieder kan Specialistische Jeugdhulp alleen inzetten als sprake is van en/of psychische, ontwikkel-, gedrag-, emotionele c.q. verslavingsproblematiek bij Jeugdigen en zij daar zelf en/of hun opvoeders, belemmeringen door ervaren bij het functioneren in hun gezin, op school, in de buurt of in sociale relaties. Er zijn herstelprofielen en duurzame profielen. Wanneer er ontwikkelingsmogelijkheden zijn, zal een herstelprofiel passend zijn. Wanneer de hulpverlening langdurig nodig is en er weinig tot geen ontwikkelingsperspectief is zal een duurzaam profiel passend zijn. Binnen Specialistische Jeugdhulp zijn de volgende ondersteuningsprofielen vastgesteld:
Profiel A: Enkelvoudige Specialistische Jeugdhulp. Ambulante ondersteuning gerichte aanpak enkelvoudige ontwikkel-, gedrags- emotionele en/of verslavingsproblematiek (ook bij jeugdigen met beneden gemiddelde intelligentie). Er is geen sprake van (zware) gezinsproblematiek. De problemen van de Jeugdige zijn goed beïnvloedbaar door het pedagogische handelen van de ouders en andere mede-opvoeders.
Profiel B: Meervoudige Specialistische Jeugdhulp. Ambulante ondersteuning gerichte aanpak meervoudige ontwikkel-, gedrags- emotionele en/of verslavingsproblematiek (ook bij jeugdigen met beneden gemiddelde intelligentie). Er is geen sprake van (zware) gezinsproblematiek. De problemen van de Jeugdige zijn goed beïnvloedbaar door het pedagogische handelen van de ouders en andere medeopvoeders.
Profiel E: Begeleiding en ondersteuning bij duurzame problematiek en versterken van zelfredzaamheid Jeugdige en ouders. Het leren hanteren en omgaan met duurzame problematiek van Jeugdigen en het versterken van de zelfredzaamheid van de betreffende Jeugdige en gezinssysteem door inzet van Begeleiding en steun.
Profiel H: Residentiële Specialistische Jeugdhulp. Er zijn moeilijkheden in het functioneren van de betrokken Jeugdige in de dagelijkse leefwereld, waardoor een (tijdelijk) permanent verblijf met Behandeling gedurende één of meerdere dagen per week noodzakelijk is. Het profiel betreft uitsluitend de verblijf component.
Hoog specialistische jeugdhulp: Zeer complexe, intensieve specialistische jeugdhulp, waarbij een klinische achtervang in een besloten of gesloten (Jeugdzorg Plus) setting, een driemilieuvoorziening of spoedeisende ondersteuning (Crisiszorg) noodzakelijk en 24/7 beschikbaar is. Er is sprake van meervoudige ernstige problematiek, die vraagt om een multidisciplinaire aanpak vanuit meerdere jeugdhulpdisciplines.
Jeugdbescherming: Ondersteuning in de vorm van jeugdbeschermingsmaatregelen. Een (Voorlopige) Ondertoezichtstelling en een Gezagsbeëindigende maatregel zijn jeugdbeschermingsmaatregelen. Deze maatregelen kan de rechter opleggen als vrijwillige hulp niet toereikend is en de jeugdige ernstig bedreigd wordt in zijn ontwikkeling. Soms woont een kind daarom (tijdelijk) niet meer thuis. Gezinsvoogden van een gecertificeerde instelling begeleiden een gezin bij de opvoeding, tot de ouders dit weer zelfstandig kunnen. Hiertoe gecertificeerde instellingen zijn het Regiecentrum Bescherming en Veiligheid, William Schrikker Stichting en Leger des Heils.
Jeugdreclassering: Ondersteuning in de vorm van intensieve begeleiding en controle voor jongeren die veroordeeld zijn of verdacht worden van een strafbaar feit. Dit kan zowel op basis van een proces-verbaal van de politie als van de leerplichtambtenaar zijn. De jeugdreclassering wordt uitgevoerd door een gecertificeerde instelling of de volwassenreclassering.
Indien het gaat om vervoer van de jeugdige van en naar een locatie van regionaal ingekochte jeugdhulp zowel specialistische jeugdhulp, hoogspecialistische jeugdhulp als crisishulp, zit het vervoer in het tarief van de aanbieder. Indien het gaat om vervoer van een jeugdige van en naar een locatie van landelijk ingekochte jeugdhulp (LTA), zit het vervoer niet in het tarief van de jeugdhulpaanbieder. De verwijzer dient het vervoer bij de gemeente aan te vragen.
7 Persoonsgebonden budget (pgb)
7.2 Wie kunnen er gebruik maken van het persoonsgebonden budget?
Tijdens het onderzoek wordt onderzocht welke behoefte er is aan jeugdhulp. De jeugdhulp kan worden verstrekt in Zorg in Natura (ZIN) of in een pgb. Iemand komt in aanmerking voor een pgb wanneer:
De jeugdige of zijn ouders naar het oordeel van het college op eigen kracht (eventueel met hulp van het sociale netwerk, dan wel curator, bewindvoerder, mentor, gemachtigde, gecertificeerde instelling of gesloten jeugdhulp aanbieder) in staat zijn om de belangen van de jeugdige te behartigen en de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;
In het geval dat het gezin zelf niet beschikt over de benodigde vaardigheden om de regie te voeren over het pgb, kan in een aantal situaties toch een pgb worden verstrekt. Zo kan bijvoorbeeld iemand uit het netwerk of een wettelijk vertegenwoordiger zoals een curator, bewindvoerder, mentor of voogd, de regierol op zich nemen
De pgb-budgethouder dient aan de onderstaande pgb-vaardigheden te voldoen.
Een pgb mag geweigerd worden wanneer:
Als de jeugdige, diens ouders, of diens vertegenwoordiger niet in staat is/zijn op verantwoorde wijze uitvoering te geven aan het pgb, dan kan de gemeente een coördinator (ZIN) aanwijzen of tijdelijk toestaan dat er een pgb-bureau voor ondersteuning mag worden ingeschakeld. Op deze wijze kan een cliënt die niet in voldoende mate regie kan voeren, toch passende ondersteuning in de vorm van een pgb ontvangen. Er vindt daarbij functiescheiding plaats tussen coördinatortaken en het bieden van de daadwerkelijke hulp. Het pgb-bureau moet voldoen aan het daarvoor geldende Keurmerk.
7.3 Welke ondersteuning kan met een pgb ingekocht worden?
De volgende zorgvormen/taken uitgesloten van een pgb:
Wanneer in geval van crisis direct hulp moet worden ingezet is er geen tijd om een plan op te stellen, de hoogte van het pgb te bepalen en een zorgovereenkomst te sluiten met een hulpverlener/organisatie. Bovendien moet deze hulp voldoen aan kwaliteitseisen. Voor crisishulp is het om deze redenen niet mogelijk een pgb te ontvangen.
Een budgethouder komt in principe alleen in aanmerking voor een pgb als hij zelf (of een vertegenwoordiger) op verantwoorde wijze regie kan voeren. Een budgethouder kan daarom niet met het pgb de coördinatie-taak inkopen, deze rol vervult de budgethouder immers zelf of is belegd bij een vertegenwoordiger. Dit past in de lijn dat vergoeding van de bemiddelingstaak wettelijk van het pgb is uitgesloten.
Als er geen passende natura voorziening beschikbaar is en dit niet door de gemeente alsnog gecontracteerd kan worden, zijn bij uitzondering bovengenoemde voorzieningen 1, 2 en 3 in pgb mogelijk.
De volgende voorzieningen zijn wettelijk uitgesloten van een pgb:
De kwaliteit van de ondersteuning dient gewaarborgd te zijn. Voor de zorg door zorgaanbieders, ingekocht met het pgb, gelden dezelfde kwaliteitseisen als voor de voorzieningen in natura. Mocht een in te zetten zorgaanbieder middels pgb hier niet aan voldoen, dan is dit een reden om te besluiten om geen pgb te verstrekken of deze te beëindigen. De eisen die het College stelt moeten vooraf aan het gezin kenbaar gemaakt worden en vastgelegd zijn. Kwaliteit is een onderwerp van gesprek tussen gespreksvoerder en budgethouder. De gemaakte afspraken, inclusief kwaliteit, worden vastgelegd in de adviesaanvraag.
De volgende kwaliteitseisen gelden (wettelijk vastgelegd):
De wettelijke vertegenwoordiger van de jeugdige/ de pgb-budgethouder dient in het Budgetplan een begroting voor de ondersteuning op te nemen als hij deze via een pgb wil inkopen. Het pgb wordt op basis van dit budgetplan vastgesteld en is maximaal 80% van het ZIN tarief. De budgethouder kan desgewenst een duurdere voorziening inkopen, maar betaalt dan het meerdere zelf.
De betalingen vanuit het pgb verlopen via de Sociale Verzekeringsbank (SVB).
Er zijn verschillende verwijzers voor jeugdhulpverlening aanwezig naast het gebiedsteam. De volgende verwijzers kunnen zonder tussenkomst van het gebiedsteam verwijzen naar tweedelijns jeugdhulp:
Deze verwijzers dragen zelf zorg voor de zorgvuldigheidseisen bij het nemen van besluiten rond de veiligheid van kinderen.
Naast bovenstaande verwijzers is er ook nog een toegang via de samenwerkingsverbanden van het onderwijs en Veilig Thuis. Hierbij geldt dat de inzet alleen bekostigd wordt door de gemeente als er een ondersteuningsplan opgesteld wordt in samenwerking met de gebiedsteams.
Om de samenwerking met de Gebiedsteams, Veilig Thuis, De Raad voor de Kinderbescherming en de Gecertificeerde instellingen goed te laten verlopen zijn er in november 2018 samenwerkingsafspraken gemaakt.
Veilig Thuis is het advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling en oudermishandeling. Veilig Thuis doet onderzoek en biedt advies en ondersteuning als het gaat om (zorgen over) huiselijk geweld en kindermishandeling. Veilig Thuis kan het gebiedsteam inschakelen zodat zij gezamenlijk passende noodzakelijke hulpverlening in kunnen zetten.
Wanneer noodzakelijk kan Veilig Thuis een verzoek tot onderzoek indienen bij de Raad van de Kinderbescherming.
8.3 Toegang via Raad voor de Kinderbescherming
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: RvdK) is als onafhankelijke partij betrokken bij gezinnen. Hij onderzoekt de noodzakelijkheid van een kinderbeschermingsmaatregel en kan de kinderrechter verzoeken deze maatregelen op te leggen wanneer hij ernstige zorgen heeft over de veiligheid en ontwikkeling van een kind.
De RvdK onderzoekt ook de situatie van jongeren die met de politie in aanraking komen en licht de rechter of officier van justitie daarover in. De RvdK heeft een toetsende/toezichthoudende taak bij beschermings- en strafzaken.
Verder adviseert de RvdK de kinderrechter als het gaat om gezag, omgang of hoofdverblijfplaats als ouders die uit elkaar gaan het niet eens worden over afspraken over de kinderen. Tot slot is de RvdK betrokken bij zaken op het gebied van afstand doen (adoptie, gezag), de screening van pleeggezinnen, adoptiegezinnen, adviesaanvragen over adoptie en afstammingsvragen.
8.4 Jeugdbescherming en Voogdij
Een kinderbeschermingsmaatregel is een maatregel die de rechter dwingend oplegt. Dat gebeurt als de ontwikkeling en veiligheid van een kind of jeugdige wordt bedreigd en vrijwillige hulp niet of niet voldoende helpt. Heeft de kinderrechter een ondertoezichtstelling of gezagsbeëindigende maatregel uitgesproken dan komt de uitvoering van deze maatregel bij een Gecertificeerde Instelling (GI) zoals Regiecentrum Bescherming en Veiligheid Friesland, NIDOS, William Schrikker of het Leger des Heils Jeugdreclassering en Jeugdbescherming te liggen. Deze GI kan verwijzen naar de Jeugdhulp.
Jeugdreclassering wordt bij een strafbaar feit door de rechter opgelegd. Dit kan zijn wanneer een jongere in aanmerking is gekomen met de politie, of veelvuldig heeft verzuimd van school. De Jeugdreclassering kan ook besluiten zorg in te zetten. De kosten hiervan komen ten laste van de gemeente.
Jong volwassenen (18 tot 23 jaar) kunnen ook onder de jeugdwet vallen indien zij onder het adolescentenstrafrecht vallen. De kosten hiervan komen ten laste van de gemeente.
Als een jeugdreclasseringsmaatregel is afgelopen, wordt hier een melding van gedaan richting het Gebiedsteam. Mocht er nog verdere hulpverlening nodig zijn, dan neemt de jeugdreclassering contact op met het Gebiedsteam.
In spoedeisende gevallen wordt passende spoedhulp ingezet via Spoed4Jeugd. Waar nodig wordt dit ingezet in combinatie met een passende tijdelijke maatregel en/of machtiging gesloten jeugdhulp als bedoeld in hoofdstuk 6 van de wet. Spoed4Jeugd is in Friesland 24 uur per dag, 7 dagen per week bereikbaar.
Als een cliënt in een gesloten setting geplaatst moet worden, dan is hiervoor een machtiging van de kinderrechter nodig. De gemeente heeft de aanvraag tot een vrijwillig gesloten plaatsing gemandateerd aan het Regiecentrum Bescherming en Veiligheid.
In Friesland hebben de gemeenten provinciale afspraken gemaakt met scholen en dyslexie-behandelaren. School kan na het vaststellen van ernstige enkelvoudige dyslexie als verwijzer optreden. Er kan dan door de behandelaar gestart worden met de behandeling zonder tussenkomst van de gemeente.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2023-538183.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.