Wijzigingsbesluit Beleidsregels bijzondere bijstand gemeente Amsterdam

Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam,

 

gelet op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht, artikel 108 Gemeentewet en artikel 35 Participatiewet,

 

besluit:

Artikel I  

De Beleidsregels bijzondere bijstand gemeente Amsterdam als volgt te wijzigen:

 

a. Onder Inhoudsopgave (geen artikelnummer) wordt de tekst:

“Artikel 5. Financiële draagkracht

art. 5.1. Hoe is de draagkracht opgebouwd?

art. 5.2. De draagkrachtperiode”

vervangen door:

“Artikel 5. Financiële draagkracht

art. 5.1. Hoe is de draagkracht opgebouwd?

art. 5.1.1. Individuele inkomenstoeslag (IIT) en Studietoeslag

art. 5.1.2. Beslag en schuldenart. 5.1.3. Inkomen

art. 5.1.4. Vermogenart. 5.1.5. Overige bepalingen

art. 5.2. De draagkrachtperiode”;

 

b. Onder Inhoudsopgave (geen artikelnummer) wordt de tekst:

“art. 7.8. Reiskosten

Artikel 8. Jongerentoeslag”

vervangen door:

“art. 7.8. Reiskosten

art. 7.9. Bijzondere bijstand in verband met de éénverdienersproblematiek

Artikel 8. Jongerentoeslag”

 

c. De tekst van artikel 1 (Begripsbepaling, lid 1 tot en met lid 18) vervalt geheel en wordt vervangen door de volgende tekst:

Artikel 1. Begripsbepaling

In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

  • 1.

    Aanvrager: de persoon die de aanvraag doet en zijn of haar gezin;

  • 2.

    Alleenstaande: een alleenstaande of alleenstaande met kinderen;

  • 3.

    Bbz: Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004;

  • 4.

    Beslag: Van beslag is sprake wanneer een schuldeiser, ter aflossing van een schuld, op grond van een executoriale titel aanspraak maakt op de totale ruimte in het inkomen van de aanvrager. Hierbij moet de schuldeiser de beslagvrije voet toepassen;

  • 5.

    Bijstandsnorm: de norm die op een alleenstaande of gehuwde van toepassing is als bedoeld in artikel 20, artikel 21 of artikel 22 van de Participatiewet;

  • 6.

    College: het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Amsterdam;

  • 7.

    Draagkracht: het deel van het inkomen en/of vermogen dat de aanvrager zelf kan bijdragen aan de kosten;

  • 8.

    Echtpaar: gehuwden of daarmee gelijkgestelden, al of niet met kinderen;

  • 9.

    Individuele inkomenstoeslag: de toeslag zoals bedoeld in artikel 36 van de Participatiewet;

  • 10.

    Inkomen: inkomen zoals bedoeld in artikel 32 van de Participatiewet, lid 1, 3 en 4, in artikel 6 van de Bbz indien het inkomen uit onderneming betreft, en in artikel 3.18 overzicht 1 en 2 van de Wsf wanneer het studenten betreft. De heffingskortingen zoals bedoeld in hoofdstuk 8 van de Wet inkomstenbelasting 2001 worden bij de draagkrachtberekening bijzondere bijstand niet als inkomen in aanmerking genomen;

  • 11.

    Inkomensvrijlating: het vrij te laten inkomen zoals bedoeld in artikel 31 lid 2 en artikel 33 lid 5 van de Participatiewet;

  • 12.

    Inrichting: een instelling voor kort- of langdurige zorg zoals bedoeld in artikel 1 onder f van de Participatiewet;

  • 13.

    Kind: kind in de leeftijd van 0 tot 18 jaar;

  • 14.

    Nibud: Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting;

  • 15.

    Studietoeslag: de toeslag zoals bedoeld in artikel 36b van de Participatiewet;

  • 16.

    Vermogen: het vermogen zoals bedoeld in artikel 34, eerste lid van de Participatiewet en art. 7 van de Bbz indien de aanvrager ondernemer is. De overwaarde van de eigen woning zoals bedoeld in artikel 50, eerste lid Participatiewet wordt tot een bedrag van € 235.000,- niet als vermogen in aanmerking genomen. Artikel 9 lid 4 van deze beleidsregels blijft van toepassing.

    Wanneer een aanvrager slachtoffer is van de toeslagenaffaire en hiervoor een schadevergoeding heeft ontvangen, wordt deze schadevergoeding niet meegerekend bij het vermogen;

  • 17.

    Vermogensvrijlating: het vrij te laten vermogen zoals bedoeld in artikel 34, derde lid van de Participatiewet;

  • 18.

    Voorliggende voorziening: een passende en toereikende voorziening waarop de aanvrager een beroep kan doen of aanspraak kan maken voor de bekostiging van specifieke uitgaven zoals bedoeld in artikel 5 sub e en 15 van de Participatiewet;

  • 19.

    Wet: Participatiewet;

  • 20.

    Wlz: de Wet langdurige zorg;

  • 21.

    Wmo: de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

  • 22.

    Wsf: Wet studiefinanciering 2000;

  • 23.

    WSNP: Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen.”;

 

d. In artikel 2 (Juridische grondslag) wordt na lid 2 (…) “de wettelijke betekenis” de punt vervangen door een komma, en toegevoegd: “tenzij in deze beleidsregels een andere formulering is gegeven.”;

 

e. In het 2e lid onder c van artikel 3.5. (Bijzondere bijstand als gift of in de vorm van een lening) wordt na “artikel 9 lid 4 en lid 6” toegevoegd: “van deze beleidsregels”, en in het 3e lid van dit artikel wordt “het eerste lid onder b” vervangen door “het tweede lid onder b”;

 

f. De tekst van artikel 5.1. (Hoe is de draagkracht opgebouwd?) vervalt geheel (aanhef en lid 1 tot en met lid 9) en wordt vervangen door de volgende tekst:

Artikel 5.1. Hoe is de draagkracht opgebouwd?

Wanneer de aanvrager een inkomen heeft boven de bijstandsnorm en/of in het bezit is van vermogen, dan moet de gemeente vaststellen welk gedeelte van dat inkomen en/of vermogen de aanvrager zelf kan gebruiken om de kosten te betalen. Dit wordt de financiële draagkracht genoemd. Het deel dat de aanvrager niet zelf kan betalen, vergoedt de gemeente vanuit de bijzondere bijstand.

 

Artikel 5.1.1. Individuele inkomenstoeslag (IIT) en Studietoeslag

  • 1.

    De individuele inkomenstoeslag (IIT) en de Studietoeslag worden niet in aanmerking genomen bij de berekening van de draagkracht voor bijzondere bijstand.

 

Artikel 5.1.2. Beslag en schulden

  • 1.

    Aanvragers met een inkomen waarop executoriaal beslag ligt, worden geacht geen draagkracht te hebben. Aanvragers die aannemelijk kunnen maken dat op korte termijn executoriaal beslag wordt gelegd, worden eveneens geacht geen draagkracht te hebben.

  • 2.

    Aanvragers die (a) in een wettelijke schuldsanering (WSNP) zitten, of (b) waar met behulp van een lening bij de Kredietbank Amsterdam of een Bbz lening (indien het een zelfstandige betreft) een minnelijke schuldsanering tot stand is gekomen, worden geacht vanaf aanvang van die sanering geen draagkracht te hebben.

 

Artikel 5.1.3. Inkomen

  • 1.

    Het vrij te laten inkomen zoals bedoeld in artikel 31, tweede lid van de Participatiewet, wordt niet meegenomen bij de berekening van de draagkracht.

  • 2.

    Netto-inkomen dat lager is dan de bijstandsnorm plus €100,- (voor een alleenstaande) dan wel lager is dan de bijstandsnorm plus 300,- (voor een echtpaar) wordt niet meegenomen bij de berekening van de draagkracht.

  • 3.

    Netto-inkomen dat hoger is dan de in lid 2 genoemde bijstandsnorm plus € 100,- respectievelijk bijstandsnorm plus €300,- wordt voor 25% meegenomen bij de berekening van de draagkracht.

  • 4.

    In afwijking van lid 3 wordt het netto-inkomen dat meer is dan de in lid 2 genoemde bijstandsnorm plus € 100,- respectievelijk bijstandsnorm plus 300,-, geheel (100%) meegenomen bij de berekening van de draagkracht wanneer de bijzondere bijstandsaanvraag betrekking heeft op:

    • a.

      de aanschaf van duurzame gebruiksgoederen (zie verder artikel 7.1 van deze beleidsregels)

    • b.

      de kosten van bewindvoering, curatele en mentorschap (zie verder artikel 7.7. van deze beleidsregels), of

    • c.

      de jongerentoeslag en de woonkostentoeslag (zie verder artikel 8 en 9 van deze beleidsregels).

  • 5.

    Wanneer hier reden voor is, kunnen de bedragen genoemd in lid 2, 3 en 4 door de directeur Inkomen worden geïndexeerd.

 

Artikel 5.1.4. Vermogen

  • 1.

    Het vermogen zoals bedoeld in artikel 34, derde lid van de Participatiewet wordt vrijgelaten, tenzij de aanvraag voor bijzondere bijstand betrekking heeft op:

    • a.

      een situatie waarin er sprake is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid van de aanvrager;

    • b.

      de aflossing van schulden;

    • c.

      de kosten voor woninginrichting en duurzame gebruiksgoederen, of

    • d.

      kosten waarvoor alleen om zeer dringende redenen bijzondere bijstand wordt verleend.

  • 2.

    In de situaties zoals genoemd in het voorgaande lid 1a t/m 1d wordt van het in aanmerking te nemen vermogen een bedrag vrijgelaten ter hoogte van:

    • a.

      2 maanden bijstandsnorm wanneer de aanvrager geen kinderen heeft;

    • b.

      3 maanden bijstandsnorm wanneer de aanvrager wel één of meer kinderen heeft.

  • 3.

    Wanneer de aanvrager beschikt of kan beschikken over vermogen waarvan de waarde de vermogensgrens als bedoeld in artikel 34, derde lid, te boven gaat, dan wordt dit meervermogen in aanmerking genomen bij de berekening van de draagkracht.

 

Artikel 5.1.5. Overige bepalingen

  • 1.

    Met het oog op het vaststellen van de financiële draagkracht gaat het college uit van het inkomen:

    • a.

      over het kalenderjaar voorafgaand aan de bijzondere bijstandsaanvraag, als de aanvraag is gedaan door een zelfstandige;

    • b.

      over de drie kalendermaanden voorafgaand aan de bijzondere bijstandsaanvraag, als de aanvraag is gedaan door een aanvrager met sterk wisselende inkomsten, die niet als zelfstandige werkt;

    • c.

      over de kalendermaand voorafgaand aan de bijzondere bijstandsaanvraag in andere gevallen dan die bedoeld onder a en b.

  • 2.

    Bij de draagkrachtberekening wordt alleen het inkomen en het vermogen van het individu of het gezin betrokken. Er wordt geen rekening gehouden met het inkomen en vermogen van andere inwoners of kostendelers.”;

 

g. In artikel 7.7 (Bewindvoering, curatele en mentorschap) wordt “lid 1.” Vervangen door “lid 1a.” en wordt na de zin “(…) telt de eerste dag van de maand van aanvraag als ingangsdatum.” Een nieuw lid 1b. toegevoegd met als tekst:

“1b. Wanneer de aanvraag tot verlenging van de vergoeding bijzondere bijstand voor bewindvoering, curatele of mentorschap is gedaan binnen drie maanden na de einddatum van de vorige toekenning, dan wordt met de bijstandsverlening aangesloten bij de einddatum van de vorige toekenning. Voor aanvragen die later dan drie maanden na de einddatum van de vorige toekenning worden gedaan, telt de eerste dag van de maand van aanvraag als ingangsdatum.”;

 

h. Na artikel 7.8 (Reiskosten) volgt een witregel en wordt een nieuw artikel toegevoegd met de nu volgende tekst:

Artikel 7.9. Bijzondere bijstand in verband met de éénverdienersproblematiek

  • 1.

    Gezinnen waarbij één van de partners een loongerelateerde uitkering van het UWV ontvangt en de ander een laag of geen inkomen heeft, kunnen vanwege de hoogte van het bruto-inkomen mogelijk minder zorg- en/of huurtoeslag ontvangen dan gebruikelijk bij een netto sociaal minimum. Deze gezinnen kunnen bijzondere bijstand ontvangen ter compensatie van de gemiste toeslagen indien het netto-inkomen daar aanleiding voor geeft.

  • 2.

    Aan Amsterdamse huishoudens die een volledig jaar aanvullende algemene bijstand ontvangen en door deze problematiek worden geraakt, wordt jaarlijks ambtshalve bijzondere bijstand verstrekt ter compensatie van deze gemiste toeslagen.

  • 3.

    De hoogte van de verstrekte bedragen wordt jaarlijks vastgesteld door de directeur Inkomen en benadert zoveel mogelijk de totale hoogte van de daadwerkelijk misgelopen toeslagen.”

 

i. In artikel 9 (Woonkostentoeslag) lid 3 wordt in de zin “In dit geval wordt de woonkostentoeslag verleend voor zes maanden en wordt daaraan de verplichting verbonden dat (…)” het woord “zes” vervangen door “twaalf”;

 

j. In artikel 10 (Collectieve ziektekostenverzekering) lid 1 wordt in de eerste zin “120% van het Wettelijk Sociaal Minimum (WSM)” vervangen door “130 % van het Wettelijk Sociaal Minimum (WSM)”;

 

k. In artikel 11 (Hardheidsclausule) vervallen de woorden “in verhouding tot de met deze beleidsregels te dienen doelen.” En komt na “(…) waardoor de gevolgen van een afwijzing onevenredig zijn” een punt;

 

l. Aan de Toelichting wordt, voorafgaand aan de toelichting op artikel 3.1, de volgende tekst toegevoegd:

Artikel 1 – Begripsbepaling

Lid 4. (Beslag): Tot nog toe was in de beleidsregels bijzondere bijstand van Amsterdam niet vastgelegd hoe de gemeente bij de berekening van de draagkracht voor bijzondere bijstand omgaat met beslag. In deze beleidsregels is de werkwijze omtrent beslag wel meegenomen (zie ook art. 5.1.2 lid 1).

Lid 10. (Inkomen): In deze beleidsregels wordt het inkomensbegrip in artikel 32 van de Participatiewet, in artikel 6 van de Bbz, en artikel 3.18 Wsf als uitgangspunt genomen, met daarbij twee uitzonderingen:

  • -

    art. 32 lid 2 Participatiewet wordt niet meegenomen. Dit betekent dat zgn. “uitgesteld inkomen”, zoals vakantiegeld en een eindejaarsuitkering, niet meetelt bij het inkomensbegrip (en daarmee ook niet meetelt bij de berekening van de draagkracht).

  • -

    de heffingskortingen zoals bedoeld in hoofdstuk 8 van de Wet inkomstenbelasting 2001 worden niet als inkomen in aanmerking genomen. Hiermee wordt de draagkrachtberekening vereenvoudigd, in het voordeel van de aanvrager.

Lid 16. (Vermogen): In deze beleidsregels wordt het vermogensbegrip in artikel 34, eerste lid van de Participatiewet en artikel 7 van de Bbz als uitgangspunt genomen, met daarbij als uitzondering dat de overwaarde van de eigen woning tot een bedrag van € 235.000,- 1 niet als vermogen in aanmerking wordt genomen. Wanneer de overwaarde meer is dan € 235.000,- dan wordt het meerdere beschouwd als voorliggende voorziening cf. artikel 3.3. van deze beleidsregels. De reden voor deze uitzondering is dat de overwaarde van een eigen woning in Amsterdam dusdanig hoog is, dat, zonder deze uitzondering, woningbezitters in de praktijk zouden zijn uitgesloten van bijzondere bijstand, ook als zij aan de overige voorwaarden zoals genoemd in deze beleidsregels zouden voldoen.

Wanneer een aanvrager een aanvraag doet voor de woonkostentoeslag, kan de overwaarde van de woning wel reden zijn om de bijzondere bijstand in dat geval toe te kennen in de vorm van een lening (zie artikel 9 lid 4 van deze beleidsregels).”;

 

m. In de toelichting op artikel 5.1., lid 2 tot en met lid 9, vervalt de gehele toelichting op dit artikel (“Artikel 5.1 – Hoe is de draagkracht” (…) tot en met “ (…) worden die schaalvoordelen al voldoende verrekend.”) en wordt vervangen door de volgende tekst:

Artikel 5.1 – Hoe is de draagkracht opgebouwd?

Artikel 5.1.2 – Beslag en schulden

Lid 1: Tot nog toe was in de beleidsregels bijzondere bijstand van Amsterdam niet vastgelegd hoe de gemeente bij de berekening van de draagkracht voor bijzondere bijstand omgaat met beslag. In deze beleidsregels is de werkwijze omtrent beslag wel meegenomen, en, naar aanleiding van een uitspraak van de rechter2, iets uitgebreid. Deze uitbreiding houdt in dat niet alleen aanvragers met een inkomen waarop beslag ligt, geacht worden geen draagkracht te hebben, maar dat ook aanvragers die aannemelijk kunnen maken dat op korte termijn beslag wordt gelegd, worden geacht geen draagkracht te hebben.

Lid 2: Er bestaat een verschil tussen de draagkrachtberekening voor de bijzondere bijstand en het vrij te laten bedrag bij een (minnelijke) schuldsanering. Een gevolg hiervan kan zijn dat voor sommige aanvragers de aanvraag bijzondere bijstand zou moeten worden afgewezen, terwijl zij volgens de berekening van de Kredietbank of de WSNP géén bestedingsruimte hebben boven het vrij te laten bedrag. Dit doet zich met name voor bij aanvragers die een hoger inkomen hebben dan bijstandsniveau. Door het opnemen van lid 2 wordt dit probleem ondervangen.

 

Artikel 5.1.3 – Inkomen

Lid 1: De Participatiewet geeft in artikel 31, tweede lid, aan dat inkomensbestanddelen zoals de huurtoeslag, zorgtoeslag, kinderopvangtoeslag e.d. niet moeten worden meegerekend bij de vaststelling van (algemene) bijstand. Aangezien deze inkomensbestanddelen als voorliggende voorziening worden beschouwd (zie artikel 3.3. lid 2 van deze beleidsregels) moeten ze bij de draagkrachtberekening niet opnieuw worden meegenomen.

Lid 2 : Bij de draagkrachtberekening voor bijzondere bijstand wordt het inkomen dat de geldende bijstandsnorm te boven gaat, tot een bedrag van € 100,- (voor een alleenstaande) dan wel 300,- (voor een echtpaar) altijd vrijgelaten. Deze vrijlating heeft tot doel de armoedeval te beperken: aanvragers met een inkomen tot iets boven de bijstandsnorm hoeven zo niet meteen al hun meerinkomen aan bijzondere kosten te besteden.

Lid 3 en 4: Het meerinkomen hoger dan € 100,- wordt in principe voor 25% als draagkracht meegeteld. In een aantal gevallen is de bijzondere bijstand in feite een toeslag op de norm voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Dit geldt bijvoorbeeld voor duurzame gebruiksgoederen en voor hoge woonkosten die niet door huurtoeslag worden gecompenseerd. In die gevallen moet het meerinkomen boven de vrijlating van € 100,- respectievelijk 300,- volledig meegeteld worden bij de berekening van de draagkracht. Ook bij kosten voor financiële dienstverlening, zoals bewindvoering, curatele en mentorschap moet het meerinkomen boven de vrijlating van € 100,- respectievelijk 300,- volledig gebruikt worden.

 

Artikel 5.1.4 – Vermogen

Lid 1 en 2: Wanneer het vermogen van de aanvrager lager is dan de vermogensgrenzen die worden genoemd in artikel 34, derde lid, van de Participatiewet (2023: voor een alleenstaande: € 7.605,-, voor een echtpaar of alleenstaande ouder: € 15.210,-), wordt het normaliter niet meegerekend bij de berekening van de draagkracht voor bijzondere bijstand. In lid 1a t/m 1d wordt een aantal uitzonderingen op deze regel benoemd. In deze uitzonderingssituaties wordt het vermogen wél meegerekend bij de draagkracht, maar hierbij wordt een deel vrijgelaten (zie lid 2) om te voorzien in de kosten voor levensonderhoud. Hierbij is gekozen voor een bedrag ter hoogte van 2 bijstandsnormen voor een alleenstaande of gezin zonder kinderen tot 18 jaar. Wanneer de aanvrager wél één of meer kinderen (tot 18 jaar) heeft, worden 3 bijstandsnormen vrijgelaten. Het is namelijk niet wenselijk dat ouders verplicht worden om middelen die nodig zijn voor de reguliere uitgaven voor hun kinderen, in te zetten voor bijzondere kosten.

Lid 3: Wanneer de aanvrager vermogen heeft dat meer is dan de vermogensvrijlating die wordt genoemd in artikel 34, derde lid van de Participatiewet, dan rekent de gemeente dit meervermogen volledig mee bij de berekening van de draagkracht.

 

Artikel 5.1.5 – Overige bepalingen

Lid 1: De draagkracht wordt vastgesteld op basis van het laatst bekende inkomen en wordt dan voor een jaar vastgesteld.

Voor zelfstandigen en ZZP’ers geldt dat hun actuele maandinkomen niet goed is vast te stellen. Voor deze groepen wordt de draagkrachtberekening gebaseerd op het inkomen van het laatste afgesloten fiscale jaar. Hierdoor kan meteen bijzondere bijstand verleend worden en hoeft niet gewacht te worden tot het lopende jaar gesloten is. Mocht er sprake zijn van een grote inkomensterugval, dan kan de draagkracht opnieuw worden berekend.

Lid 2: Bij de berekening van de draagkracht wordt het inkomen en vermogen van andere inwoners of kostendelers niet meegeteld. De kostendelersnormen zijn bedoeld om optredende schaalvoordelen met betrekking tot de bestaanskosten te verrekenen. Met de toepassing van de kostendelersnorm worden die schaalvoordelen al afdoende verrekend.”;

 

n. In de toelichting op artikel 7.7 (Artikel 7.7 – Bewindvoering, curatele en mentorschap) wordt “lid 1 :” vervangen door “lid 1a en 1b :”;

 

o. In de toelichting op artikel 7.7 (Artikel 7.7 – Bewindvoering, curatele en mentorschap) wordt in de zin “Omdat de bewindvoerder, mentor of curator pas kennis kan nemen (…)”, na de woorden “is het redelijk dat deze aanvragen voor bijzondere bijstand” toegevoegd: “,en de verlenging hiervan,”;

 

p. Na de toelichting op artikel 7.8 (Reiskosten) volgt een witregel en wordt toegevoegd de nu volgende tekst:

Artikel 7.9 - Bijzondere bijstand in verband met de éénverdienersproblematiek

Door botsende landelijke regelgeving kunnen gezinnen waarbij één van de partners een loongerelateerde uitkering van het UWV (WW, TW of WIA) ontvangt en de ander een laag of geen inkomen heeft, onder het netto sociaal minimum belanden. Zolang het rijk nog niet voorziet in een oplossing voor deze problematiek, zal de gemeente deze groep door middel van bijzondere bijstand ondersteunen. In de B&W-vergadering van 18 juli 2023 (besluit “Financiële ondersteuning van Amsterdammers die landelijke toeslagen mislopen door systeemfout (eenverdienersproblematiek))” is B&W akkoord gegaan met deze aanpak.

Met dit artikel wordt een uitzondering gemaakt op artikel 4 lid 2 van deze beleidsregels. We zien namelijk dat Amsterdammers die door deze problematiek worden geraakt hier onvoldoende zicht op hebben en niet zelf naar de gemeente stappen voor ondersteuning. Deze ervaringen en de individuele gevolgen die de problematiek voor Amsterdammers heeft, het moeten rondkomen van een inkomen onder het sociaal minimum, rechtvaardigen een ambtshalve toekenning van deze specifieke bijzondere bijstand. Dit artikel treedt in werking met terugwerkende kracht naar 1 augustus 2023.”

 

q. In de toelichting op artikel 8 (Artikel 8 – Jongerentoeslag) staat in de titel de link “http://www.toeslagen.nl“. Deze link vervalt;

 

r. In de toelichting op lid 4 van artikel 9 (Artikel 9 – Woonkostentoeslag) wordt in de tweede alinea na de woorden “(…) boven het vrijlatingsbedrag volgens” “artikel 31 tweede lid onder g” vervangen door “artikel 34 lid 2 onder d”.

 

s. In de toelichting op artikel 10 (Artikel 10 – Collectieve ziektekostenverzekering) wordt in de tweede zin “120% van het Wettelijk Sociaal Minimum (WSM)” vervangen door “130 % van het Wettelijk Sociaal Minimum (WSM)”;

Artikel II  

Dit besluit treedt in werking na bekendmaking en met ingang van 1 januari 2024, met uitzondering van artikel 7.9 (Bijzondere bijstand in verband met de éénverdienersproblematiek) dat in werking treedt met terugwerkende kracht naar 1 augustus 2023.

Artikel III  

Dit besluit wordt aangehaald als Wijzigingsbesluit beleidsregels bijzondere bijstand gemeente Amsterdam.

Aldus vastgesteld in de vergadering van 21 november 2023.

De burgemeester

Femke Halsema

De gemeentesecretaris

Peter Teesink

Naar boven