Wijzigingsverordening Algemene plaatselijke verordening Maasgouw 2020

[Deze bekendmaking is slechts een tekstplaatsing. De oorspronkelijke publicatie is op 7 december 2023 bekendgemaakt, beschikbaar via Gemeenteblad 2023, 523472. Dit wijzigingsbesluit zal vanwege de verschillende data van inwerkingtreding in twee verschillende publicaties verwerkt worden. In dit Gemeenteblad zullen de wijzigingen van de onderdelen I, II, III, IV, V, VI, VII, VIII, IX, X, XI, XII, XIII, XIV, XV, XVI, XVII, XVIII, XIX, XX, XXI, XXII, XXIII, XXIV, XXV, XXVII, XXIX, XXX, XXXI, XXXII, XXXIII, XXXIV, XXXV, XXXVI, XXXVII, XXXVIII, XXXIX, XL, XLI, XLII, XLIII, XLIV, XLV verwerkt worden.]

 

De raad van de gemeente Maasgouw,

 

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 25 oktober 2022,

 

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet, de artikelen 2.18, eerste lid, onder f en g, 2.21, eerste lid, onder a en b, en 3.148, tweede lid, onder a, van het Activiteitenbesluit milieubeheer juncto artikel 8.2.2 van het Invoeringsbesluit Omgevingswet, artikel 30c, tweede lid, van de Wet op de kansspelen, artikel 3 van de Winkeltijdenwet en artikel 2a van de Wegenverkeerswet 1994;

 

gezien het advies van de commissie;

 

het volgende besluit genomen:

 

B E S L U I T :

 

De Algemene plaatselijke verordening Maasgouw 2020, conform volgende wijzigingsverordening, te wijzigen.

 

I. Artikel 1:1 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 1:1 Definities

 

In deze verordening wordt verstaan onder:

 

  • a.

    bebouwde kom: het gebied binnen de grenzen die zijn vastgesteld op grond van artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994;

  • b.

    bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een omgevingsvergunning als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • c.

    bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming direct of indirect met de grond verbonden is, dan wel direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren;

  • d.

    bromfiets, motorvoertuig en parkeren: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder e, van de Wegenverkeerswet 1994;

  • e.

    college: het college van burgemeester en wethouders;

  • f.

    gebouw: wat in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Woningwet daaronder wordt verstaan;

  • g.

    handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk een commercieel belang wordt gediend;

  • h.

    ideële reclame: iedere openbare aanprijzing waarmee een maatschappelijk of politiek belang wordt gediend;

  • i.

    outlaw Motor Gang (OMG): een groep met een hiërarchische structuur die affiniteit met motorrijden uitdraagt met herkenbare groepssymbolen, waarbij geweld of dreiging met geweld en verstoring van de openbare orde onderdeel zijn van de groepscultuur of het groepsgedrag;

  • j.

    ongewenste groep: een door de burgemeester aangewezen groep personen met een herkenbare organisatiestructuur of herkenbare groepssymbolen of een herkenbaar optreden naar buiten als groep, waarbij geweld of dreiging met geweld of verstoring van de openbare orde onderdeel zijn van de groepscultuur of het groepsgedrag;

  • k.

    openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar zijn of op andere wijze toegankelijk;

  • l.

    openbare plaats: wat in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties daaronder wordt verstaan;

  • m.

    rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht;

  • n.

    reclame: verzamelterm voor de uiting van handels- en ideële reclame;

  • o.

    snuffelmarkt: een markt in een voor het publiek toegankelijk gebouw of plaats waar hoofdzakelijk tweedehands en incourante goederen worden verhandeld of diensten worden aangeboden vanaf een standplaats. Onder een snuffelmarkt wordt niet verstaan: een markt of jaarmarkt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;

  • p.

    verboden rechtspersoon: een op grond van artikel 2:20 Burgerlijk Wetboek verboden rechtspersoon;

  • q.

    voertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, met uitzondering van kleine wagens zoals kruiwagens en kinderwagens en rolstoelen;

  • r.

    weg: wat in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet daaronder wordt verstaan.

Artikel 1:1 Definities

 

In deze verordening wordt verstaan onder:

 

  • a.

    bebouwde kom: het gebied binnen de grenzen die zijn vastgesteld op grond van artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994;

  • b.

    beperkingengebiedactiviteit: hetgeen daaronder wordt verstaan in de bijlage, onder A, bij de Omgevingswet;

  • c.

    bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een omgevingsvergunning als bedoeld in de Omgevingswet;

  • d.

    bouwwerk:hetgeen daaronder wordt verstaan in de bijlage, onder A, bij de Omgevingswet;

  • e.

    bromfiets : hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder e, van de Wegenverkeerswet 1994;

  • f.

    college: het college van burgemeester en wethouders;

  • g.

    gebouw:hetgeen daaronder wordt verstaan in bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving;

  • h.

    handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk een commercieel belang wordt gediend;

  • i.

    ideële reclame: iedere openbare aanprijzing waarmee een maatschappelijk of politiek belang wordt gediend;

  • j.

    outlaw Motor Gang (OMG): een groep met een hiërarchische structuur die affiniteit met motorrijden uitdraagt met herkenbare groepssymbolen, waarbij geweld of dreiging met geweld en verstoring van de openbare orde onderdeel zijn van de groepscultuur of het groepsgedrag;

  • k.

    ongewenste groep: een door de burgemeester aangewezen groep personen met een herkenbare organisatiestructuur of herkenbare groepssymbolen of een herkenbaar optreden naar buiten als groep, waarbij geweld of dreiging met geweld of verstoring van de openbare orde onderdeel zijn van de groepscultuur of het groepsgedrag;

  • l.

    motorvoertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

  • m.

    openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar zijn of op andere wijze toegankelijk;

  • n.

    openbare plaats: wat in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties daaronder wordt verstaan;

  • o.

    parkeren: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

  • p.

    rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht;

  • q.

    reclame: verzamelterm voor de uiting van handels- en ideële reclame;

  • r.

    snuffelmarkt: een markt in een voor het publiek toegankelijk gebouw of plaats waar hoofdzakelijk tweedehands en incourante goederen worden verhandeld of diensten worden aangeboden vanaf een standplaats. Onder een snuffelmarkt wordt niet verstaan: een markt of jaarmarkt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;

  • s.

    verboden rechtspersoon: een op grond van artikel 2:20 Burgerlijk Wetboek verboden rechtspersoon;

  • t.

    voertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, met uitzondering van kleine wagens zoals kruiwagens en kinderwagens en rolstoelen;

  • u.

    weg: wat in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet daaronder wordt verstaan.

 

De toelichting op artikel 1:1 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

In overeenstemming met de Aanwijzingen voor de regelgeving is het opschrift “Begripsbepalingen” vervangen door “Definities”.

Ook zijn een aantal andere definities overgeheveld naar artikel 1:1. Het betreft onder andere de definities bromfiets, motorvoertuig, parkeren, voertuig en snuffelmarkt. Deze waren eerst opgenomen in artikel 5:1 en 5:20.

Ook zijn een aantal begrippen met betrekking tot de aanpak van de Outlaw Motor Gang (OMG) toegevoegd.

In dit artikel wordt een aantal begrippen dat in de verordening wordt gehanteerd, gedefinieerd. Van een aantal specifieke begrippen, dat wil zeggen begrippen die op een bepaald onderdeel van deze verordening betrekking hebben, zijn in de desbetreffende afdeling definities opgenomen.

“ ”

In overeenstemming met de Aanwijzingen voor de regelgeving is het opschrift “Begripsbepalingen” vervangen door “Definities”.

Ook zijn een aantal andere definities overgeheveld naar artikel 1:1. Het betreft onder andere de definities bromfiets, motorvoertuig, parkeren, voertuig en snuffelmarkt. Deze waren eerst opgenomen in artikel 5:1 en 5:20.

Ook zijn een aantal begrippen met betrekking tot de aanpak van de Outlaw Motor Gang (OMG) toegevoegd.

In dit artikel wordt een aantal begrippen dat in de verordening wordt gehanteerd, gedefinieerd. Van een aantal specifieke begrippen, dat wil zeggen begrippen die op een bepaald onderdeel van deze verordening betrekking hebben, zijn in de desbetreffende afdeling definities opgenomen.

 

In het kader van de inwerkingtreding van de Omgevingswet is de definitie beperkingengebiedactiviteit toegevoegd.

“ ”

 

II. Artikel 1:2 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 1:2 Beslistermijn

  • 1.

    Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

  • 2.

    Het bevoegde bestuursorgaan kan de beslistermijn met maximaal acht weken verlengen.

  • 3.

    In afwijking van het eerste en tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing bij een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.2 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 1:2 Beslistermijn

  • 1.

    Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

  • 2.

    Het bevoegde bestuursorgaan kan de beslistermijn met maximaal acht weken verlengen.

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing op een aanvraag om een omgevingsvergunning.

 

De toelichting op artikel 1:2 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

“ ”

Wabo

 

De tekst van het eerste lid is in overeenstemming gebracht met die van artikel 3.9, eerste lid van de Wabo. Inhoudelijk is er niets veranderd.

“ ”

Omgevingswet

 

Het derde lid is in overeenstemming gebracht met de Omgevingswet.

 

III. Artikel 1:4 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 1:4 Voorschriften, voorwaarden en beperkingen

  • 1.

    Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften, voorwaarden en beperkingen worden verbonden. Deze strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2.

    Het is verboden de aan een vergunning of ontheffing verbonden voorschriften, voorwaarden en beperkingen te overtreden of te laten overtreden.

Artikel 1:4 Voorschriften, voorwaarden en beperkingen

  • 1.

    Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften, voorwaarden en beperkingen worden verbonden. Deze strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2.

    Het is verboden de aan een vergunning of ontheffing verbonden voorschriften, voorwaarden en beperkingen te overtreden of te laten overtreden.

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing op een aanvraag om een omgevingsvergunning.

 

IV. Artikel 1:5 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter vergunning en ontheffing

De vergunning en ontheffing is persoonlijk, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter vergunning of ontheffing

  • 1.

    De vergunning of ontheffing is persoonlijk, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op een aanvraag om een omgevingsvergunning.

 

V. Artikel 1:6 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 1:6 Wijziging, schorsing en intrekking van vergunning of ontheffing

De vergunning en ontheffing kunnen worden gewijzigd, geschorst of ingetrokken als:

  • a.

    ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b.

    op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de ontheffing of vergunning, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

  • c.

    de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften, voorwaarden of beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

  • d.

    van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een redelijke termijn, als de vergunning of ontheffing hierover niets regelt.

  • e.

    de houder dit verzoekt.

Artikel 1:6 Wijziging, schorsing en intrekking van vergunning of ontheffing

  • 1.

    De vergunning en ontheffing kunnen worden gewijzigd, geschorst of ingetrokken als:

    • a.

      ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

    • b.

      op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de ontheffing of vergunning, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

    • c.

      de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften, voorwaarden of beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

    • d.

      van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een redelijke termijn, als de vergunning of ontheffing hierover niets regelt.

    • e.

      de houder dit verzoekt.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op een omgevingsvergunning.

 

VI. Artikel 2:5 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:5 Voorwerpen op of aan de weg of andere openbare plaats

  • 1.

    Het is verboden de weg, een weggedeelte of andere openbare plaats anders te gebruiken, in de vorm van het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg, dan overeenkomstig de publieke functie daarvan. Hiervan is in ieder geval sprake als dat gebruik:

    • a.

      schade toebrengt of kan toebrengen aan de weg, de bruikbaarheid van de weg belemmert of kan belemmeren, dan wel een belemmering vormt of kan vormen voor het beheer en onderhoud van de weg; of

    • b.

      niet voldoet aan redelijke eisen van welstand of de van kracht zijnde Welstandsnota.

  • 2.

    Het college kan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving nadere regels stellen die gelden voor de plaatsing van voorwerpen op of aan de weg zie bijlage.

  • 3.

    Het is verboden om te handelen in strijd met de nadere regels zoals bedoeld in het tweede lid.

  • 4.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid.

  • 5.

    De ontheffing van het verbod in het eerste lid wordt verleend als omgevingsvergunning voor zover dit een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j of onder k van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • 6.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet in het geval van:

    • a.

      evenementen als bedoeld in artikel 2:13;

    • b.

      standplaatsen als bedoeld in artikel 5:16;

    • c.

      terrassen als bedoeld in artikel 2:14;

    • d.

      steigers, containers en uitstallingen, als bedoeld in de nadere regels plaatsen containers, steigers en uitstallingen op of aan de weg zie bijlage;

    • e.

      reclame als bedoeld in de nadere regels reclame, onverminderd artikel 4:10;

    • f.

      overige gevallen waarin krachtens een wettelijke regeling een vergunning voor het gebruik van de weg is verleend;

    • g.

      situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken en artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

  • 7.

    Op de aanvraag om een ontheffing bedoeld in het derde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:5 Voorwerpen op of aan de weg of een openbare plaats

  • 1.

    Het is verboden de weg, een weggedeelte of andere openbare plaats anders te gebruiken, in de vorm van het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg, dan overeenkomstig de publieke functie daarvan. Hiervan is in ieder geval sprake als dat gebruik:

    • a.

      schade toebrengt of kan toebrengen aan de weg, de bruikbaarheid van de weg belemmert of kan belemmeren, dan wel een belemmering vormt of kan vormen voor het beheer en onderhoud van de weg; of

    • b.

      niet voldoet aan redelijke eisen van welstand of de van kracht zijnde Welstandsnota.

  • 2.

    Het college kan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving nadere regels stellen die gelden voor de plaatsing van voorwerpen op of aan de weg zie bijlage.

  • 3.

    Het is verboden om te handelen in strijd met de nadere regels zoals bedoeld in het tweede lid.

  • 4.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid.

  • 5.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet in het geval van:

    • a.

      evenementen als bedoeld in artikel 2:13;

    • b.

      standplaatsen als bedoeld in artikel 5:16;

    • c.

      terrassen als bedoeld in artikel 2:14;

    • d.

      steigers, containers en uitstallingen, als bedoeld in de nadere regels plaatsen containers, steigers en uitstallingen op of aan de weg zie bijlage;

    • e.

      reclame als bedoeld in de nadere regels reclame, onverminderd artikel 4:10;

    • f.

      overige gevallen waarin krachtens een wettelijke regeling een vergunning voor het gebruik van de weg is verleend;

    • g.

      beperkingengebied

      activiteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening of waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

 

VII. Artikel 2:6 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:6 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

  • 1.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2.

    De vergunning wordt verleend als een omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, als de activiteiten zijn verboden bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing als in opdracht van het bevoegd gezag of openbaar lichaam werkzaamheden worden verricht.

  • 4.

    Het verbod is voorts niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wegenwet, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.

  • 5.

    Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:6 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

  • 1.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing als in opdracht van het bevoegd gezag of openbaar lichaam werkzaamheden worden verricht.

  • 3.

    Het verbod is voorts niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening of waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, de Wegenwet, het Wetboek van Strafrecht of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet

 

De toelichting op artikel 2:6 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Op het aanleggen of veranderen van een weg is artikel 2.2, eerste lid onder d van de Wabo van toepassing als de activiteit verboden is in een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit. Dat betekent dat de termijnen genoemd in artikel 3.9 van de Wabo van toepassing zijn op deze vergunning. De beslistermijn is 8 weken, de verdagingstermijn zes weken. Let wel: indien er meerdere activiteiten worden aangevraagd en er één onder artikel 3.10 van de Wabo valt, dan is de uitgebreide procedure van toepassing (beslistermijn van 6 maanden met een mogelijkheid tot verdagen van zes weken).

De indieningsvereisten voor een aanvraag om een vergunning die onder de Wabo valt, staan in de Ministeriele regeling omgevingsrecht (Mor). Het gaat dan om de algemene indieningsvereisten uit artikel 1.3 van de Mor. Voor het aanleggen of veranderen van een weg zijn in de Mor geen aanvullende indieningsvereisten opgenomen.

In artikel 2:18 van de Wabo is bepaald dat de vergunning alleen kan worden verleend of geweigerd op de gronden vermeld in deze verordening. De weigeringsgronden staan in artikel 1:8 van de Apv 2020.

Indien de activiteit niet is verboden in een bestemmingsplan, beheersverordening of voorbereidingsbesluit is de Wabo niet van toepassing en is het college bevoegd. Wanneer het gaat om normaal onderhoud van de weg is er ingevolge het derde lid geen vergunning nodig: het college hoeft zichzelf geen vergunning te verlenen. Zie verder de toelichting aldaar.

 

Eerste lid

Aan artikel 2:6 ligt als motief ten grondslag de behoefte om de aanleg, beschadiging en verandering van wegen te binden aan voorschriften met het oog op de bruikbaarheid van die weg.

Naast het opleggen van min of meer technische voorschriften kan het ook gewenst zijn het tempo van wegenaanleg in de hand te houden. Het is natuurlijk hoogst onwenselijk dat wegen voortijdig aangelegd worden waardoor - door de latere aanleg van zogenaamde complementaire openbare voorzieningen, zoals riolering, water en gasvoorziening en verlichting - de bruikbaarheid van die weg gedurende lange tijd sterk verminderd zal zijn, nog daargelaten dat het veel extra kosten meebrengt.

Als de gemeente tevens eigenaar van de weg is, moet uiteraard ook privaatrechtelijke toestemming worden gegeven. Een afgegeven vergunning mag niet worden gefrustreerd door privaatrechtelijke weigering van de gemeente. Als een derde eigenaar van de grond is, ligt dat anders. Het college kan in dat geval de aanvrager om vergunning erop wijzen dat hij ook privaatrechtelijke toestemming behoeft.

 

Tweede lid

Omdat voor de toepassing van dit artikel o.a. het begrip “weg” uit de Wegenverkeerswet 1994 gebruikt wordt, is een vergunning vereist voor de aanleg, verandering enz. van wegen die feitelijk voor het openbare verkeer openstaan. Dit betekent dat in beginsel de vergunningsplicht ook geldt voor de zogenaamde “eigen wegen” die feitelijk voor het openbare verkeer openstaan. Ook voor deze wegen is het namelijk wenselijk dat ten behoeve van de bruikbaarheid daarvan voor brandweer, ambulance e.d. voorschriften gesteld kunnen worden over de wijze van verharding, breedte e.d.

 

Derde lid

Van de vergunningplicht zijn uitgezonderd de overheden die in de uitvoering van hun publiekrechtelijke taak wegen aanleggen of veranderen. Er mag van uitgegaan worden dat zij hun werkzaamheden afstemmen op de bruikbaarheid van de weg.

 

Vierde lid

Het nutsbedrijf zal op grond van artikel 2:6 een vergunning nodig hebben voor het leggen van leidingen e.d. in een weg. Dat is niet zo voor telecommunicatiebedrijven en kabeltelevisiebedrijven en de door hen beheerde telecommunicatiekabels met een openbare status (telecommunicatie- en omroepnetwerken). Voor deze werken wordt een regeling getroffen in de Telecommunicatiewet en de daarop gebaseerde (gemeentelijke) Telecommunicatieverordening.

 

Vijfde lid

In de WABO is bepaald dat voor deze vergunning een positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen van toepassing is. Voor de duidelijkheid is dat hier nogmaals opgemerkt. NB! De gemeenteraad heeft bij de vaststelling van de Apv niet de vrijheid om te bepalen dat er geen lex silencio van toepassing is!

Op het aanleggen of veranderen van een weg is de Omgevingswet van toepassing als de activiteit verboden is in het Omgevingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit. Dat betekent dat de termijnen genoemd in de Omgevingswet van toepassing zijn op deze vergunning.

In de Omgevingswet is bepaald dat de vergunning alleen kan worden verleend of geweigerd op de gronden vermeld in deze verordening. De weigeringsgronden staan in artikel 1:8 van de Apv 2020.

Indien de activiteit niet is verboden in het Omgevingsplan, beheersverordening of voorbereidingsbesluit is de Omgevingswet niet van toepassing en is het college bevoegd. Wanneer het gaat om normaal onderhoud van de weg is er ingevolge het derde lid geen vergunning nodig: het college hoeft zichzelf geen vergunning te verlenen. Zie verder de toelichting aldaar.

 

Eerste lid

Aan artikel 2:6 ligt als motief ten grondslag de behoefte om de aanleg, beschadiging en verandering van wegen te binden aan voorschriften met het oog op de bruikbaarheid van die weg.

Naast het opleggen van min of meer technische voorschriften kan het ook gewenst zijn het tempo van wegenaanleg in de hand te houden. Het is natuurlijk hoogst onwenselijk dat wegen voortijdig aangelegd worden waardoor - door de latere aanleg van zogenaamde complementaire openbare voorzieningen, zoals riolering, water en gasvoorziening en verlichting - de bruikbaarheid van die weg gedurende lange tijd sterk verminderd zal zijn, nog daargelaten dat het veel extra kosten meebrengt.

Als de gemeente tevens eigenaar van de weg is, moet uiteraard ook privaatrechtelijke toestemming worden gegeven. Een afgegeven vergunning mag niet worden gefrustreerd door privaatrechtelijke weigering van de gemeente. Als een derde eigenaar van de grond is, ligt dat anders. Het college kan in dat geval de aanvrager om vergunning erop wijzen dat hij ook privaatrechtelijke toestemming behoeft.

 

Omdat voor de toepassing van dit artikel o.a. het begrip “weg” uit de Wegenverkeerswet 1994 gebruikt wordt, is een vergunning vereist voor de aanleg, verandering enz. van wegen die feitelijk voor het openbare verkeer openstaan. Dit betekent dat in beginsel de vergunningsplicht ook geldt voor de zogenaamde “eigen wegen” die feitelijk voor het openbare verkeer openstaan. Ook voor deze wegen is het namelijk wenselijk dat ten behoeve van de bruikbaarheid daarvan voor brandweer, ambulance e.d. voorschriften gesteld kunnen worden over de wijze van verharding, breedte e.d.

 

Tweede lid

Van de vergunningplicht zijn uitgezonderd de overheden die in de uitvoering van hun publiekrechtelijke taak wegen aanleggen of veranderen. Er mag van uitgegaan worden dat zij hun werkzaamheden afstemmen op de bruikbaarheid van de weg.

 

Derde lid

Het nutsbedrijf zal op grond van artikel 2:6 een vergunning nodig hebben voor het leggen van leidingen e.d. in een weg. Dat is niet zo voor telecommunicatiebedrijven en kabeltelevisiebedrijven en de door hen beheerde telecommunicatiekabels met een openbare status (telecommunicatie- en omroepnetwerken). Voor deze werken wordt een regeling getroffen in de Telecommunicatiewet en de daarop gebaseerde (gemeentelijke) Telecommunicatieverordening.

 

VIII. Artikel 2:7 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:7 Maken of veranderen van een uitweg

  • 1.

    Het is verboden een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg als:

    • a.

      daarvan niet van tevoren melding is gedaan aan het college, onder indiening van een situatieschets van de gewenste uitweg en een foto van de bestaande situatie; of

    • b.

      het college het maken of veranderen van de uitweg heeft verboden.

  • 2.

    De melding wordt op de in de gemeente gebruikelijke wijze bekend gemaakt.

  • 3.

    Het college verbiedt het maken of veranderen van de uitweg als:

    • a.

      daardoor het verkeer op de weg in gevaar wordt gebracht;

    • b.

      dat zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;

    • c.

      het openbaar groen daardoor op onaanvaardbare wijze wordt aangetast; of

    • d.

      er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen.

  • 4.

    De uitweg kan worden aangelegd als het college niet binnen vier weken heeft beslist dat de gewenste uitweg wordt verboden. Deze termijn begint de dag na de datum van ontvangst van de melding.

  • 5.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken en de Waterschapskeur of de Omgevingsverordening Limburg.

Artikel 2:7 Maken of veranderen van een uitweg

  • 1.

    Het is verboden een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg als:

    • a.

      daarvan niet van tevoren melding is gedaan aan het college, onder indiening van een situatieschets van de gewenste uitweg en een foto van de bestaande situatie; of

    • b.

      het college het maken of veranderen van de uitweg heeft verboden.

  • 2.

    De melding wordt op de in de gemeente gebruikelijke wijze bekend gemaakt.

  • 3.

    Het college verbiedt het maken of veranderen van de uitweg als:

    • a.

      daardoor het verkeer op de weg in gevaar wordt gebracht;

    • b.

      dat zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;

    • c.

      het openbaar groen daardoor op onaanvaardbare wijze wordt aangetast; of

    • d.

      er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen.

  • 4.

    De uitweg kan worden aangelegd als het college niet binnen vier weken heeft beslist dat de gewenste uitweg wordt verboden. Deze termijn begint de dag na de datum van ontvangst van de melding.

  • 5.

    Het verbod is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening of waterschapsverordening.

 

IX. Artikel 2:10 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:10 Rookverbod in bossen en natuurterreinen

  • 1.

    Het is verboden in bossen en bosschages, op heide of veengronden of binnen een afstand van dertig meter daarvan:

    • a.

      te roken; of

    • b.

      voor zover het de open lucht betreft, brandende of smeulende voorwerpen te laten vallen, weg te werpen of te laten liggen.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 3, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid, aanhef en onder a is verder niet van toepassing voor zover het roken plaatsvindt in gebouwen of op aangrenzende erven.

  • 4.

    De rechthebbende van een aaneengesloten of vrijwel aaneengesloten opstand die voor meer dan de helft bestaat uit:

    • a.

      naaldhout;

    • b.

      een heideveld;

    • c.

      een veen;

    • d.

      of een ander erf of terrein, voor zover niet bedoeld in artikel 1.1. van het Bouwbesluit 2012 en dat met brandbare gewassen is begroeid, is verplicht de voorschriften op te volgen, die het college geeft tot het voorkomen van brand en het beperken van de gevolgen van brand.

Artikel 2:10 Rookverbod in bossen en natuurterreinen

  • 1.

    Het is verboden in bossen en bosschages, op heide of veengronden of binnen een afstand van dertig meter daarvan:

    • a.

      te roken; of

    • b.

      voor zover het de open lucht betreft, brandende of smeulende voorwerpen te laten vallen, weg te werpen of te laten liggen.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 3, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid, aanhef en onder a is verder niet van toepassing voor zover het roken plaatsvindt in gebouwen of op aangrenzende erven.

  • 4.

    De rechthebbende van een aaneengesloten of vrijwel aaneengesloten opstand die voor meer dan de helft bestaat uit:

    • a.

      naaldhout;

    • b.

      een heideveld;

    • c.

      een veen;

    • d.

      of een ander erf of terrein, voor zover niet bedoeld in Bijlage 1, onderdeel A, bij artikel 1.1 van het Besluit Bouwwerken Leefomgeving en dat met brandbare gewassen is begroeid, is verplicht de voorschriften op te volgen, die het college geeft tot het voorkomen van brand en het beperken van de gevolgen van brand.

 

X. Artikel 2:11 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:11 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

  • 1.

    De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet, of de Belemmeringenwet Privaatrecht.

Artikel 2:11 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

  • 1.

    De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door hoofdstuk 10 van de Omgevingswet.

 

XI. Artikel 2:12 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:12 Definities

  • 1.

    In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

    • a.

      bioscoopvoorstellingen en theatervoorstellingen;

    • b.

      markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder g, van de Gemeentewet;

    • c.

      kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

    • d.

      het in een inrichting in de zin van de Drank- en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;

    • e.

      betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

    • f.

      activiteiten als bedoeld in artikel 2:4 en 2:29 van deze verordening;

    • g.

      sportwedstrijden, niet zijnde vechtsportgala’s als bedoeld in het tweede lid onder f.

  • 2.

    Onder evenement wordt mede verstaan een:

    • a.

      herdenkingsplechtigheid;

    • b.

      braderie;

    • c.

      optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3 van deze verordening, op de weg;

    • d.

      feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg;

    • e.

      snuffelmarkt als bedoeld in artikel 1:1, onderdeel o;

    • f.

      vechtsportgala’s waarbij activiteiten in het kader van vecht- of verdedigingssporten worden georganiseerd.

  • 3.

    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde en veiligheid een activiteit die in de daarvoor bestemde inrichting zal plaatsvinden aanmerken als een evenement als bedoeld in het eerste lid.

  • 4.

    Bij evenementen wordt de volgende klasse-indeling gehanteerd:

    • a.

      A-evenement: regulier eenvoudig evenement;

    • b.

      B-evenement: evenement met verhoogde aandacht en een gemiddeld risico. Dit is een evenement met een lokale of regionale uitstraling. Bij een dergelijk evenement wordt niet veel publiek van buiten de gemeente verwacht;

    • c.

      C-evenement: grootschalig evenement met een verhoogd risico. Dit is een evenement met een sterke bovenregionale uitstraling. Bij een dergelijk evenement wordt ook publiek van buiten de regio verwacht.

  • 5.

    De vaststelling van de bovenvermelde klasse-indeling vindt plaats aan de hand van het scoreformulier zoals opgenomen in het meld- en aanvraagformulier evenementen zie bijlage.

Artikel 2:12 Definities

  • 1.

    In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

    • a.

      bioscoopvoorstellingen en theatervoorstellingen;

    • b.

      markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder g, van de Gemeentewet;

    • c.

      kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

    • d.

      het in een inrichting in de zin van de Alcoholwet gelegenheid geven tot dansen;

    • e.

      betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

    • f.

      activiteiten als bedoeld in artikel 2:4 en 2:29 van deze verordening;

    • g.

      sportwedstrijden, niet zijnde vechtsportgala’s als bedoeld in het tweede lid onder f.

  • 2.

    Onder evenement wordt mede verstaan een:

    • a.

      herdenkingsplechtigheid;

    • b.

      braderie;

    • c.

      optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3 van deze verordening, op de weg;

    • d.

      feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg;

    • e.

      snuffelmarkt als bedoeld in artikel 1:1, onderdeel r;

    • f.

      vechtsportgala’s waarbij activiteiten in het kader van vecht- of verdedigingssporten worden georganiseerd.

  • 3.

    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde en veiligheid een activiteit die in de daarvoor bestemde inrichting zal plaatsvinden aanmerken als een evenement als bedoeld in het eerste lid.

  • 4.

    Bij evenementen wordt de volgende klasse-indeling gehanteerd:

    • a.

      A-evenement: regulier eenvoudig evenement;

    • b.

      B-evenement: evenement met verhoogde aandacht en een gemiddeld risico. Dit is een evenement met een lokale of regionale uitstraling. Bij een dergelijk evenement wordt niet veel publiek van buiten de gemeente verwacht;

    • c.

      C-evenement: grootschalig evenement met een verhoogd risico. Dit is een evenement met een sterke bovenregionale uitstraling. Bij een dergelijk evenement wordt ook publiek van buiten de regio verwacht.

  • 5.

    De vaststelling van de bovenvermelde klasse-indeling vindt plaats aan de hand van het scoreformulier zoals opgenomen in het meld- en aanvraagformulier evenementen zie bijlage.

 

XII. Artikel 2:15 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:15 Exploitatie openbare inrichting

  • 1.

    Het is verboden een openbare inrichting te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.

  • 2.

    De aanvraag wordt gesteld op een door de burgemeester vastgesteld (elektronisch) formulier zie bijlage.

  • 3.

    De burgemeester weigert geheel of gedeeltelijk de vergunning of trekt deze in als:

    • a.

      naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- of leefsituatie in de omgeving van de openbare inrichting of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed;

    • b.

      voor de exploitatie van de openbare inrichting ook andere publiekrechtelijke toestemmingen zijn vereist die op grond van of krachtens de desbetreffende wettelijke bepalingen niet kunnen worden verleend; of

    • c.

      de exploitatie van de openbare inrichting in strijd is met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.

  • 4.

    Bij de toepassing van de in het vorige lid genoemde weigerings- of intrekkingsgrond onder a houdt de burgemeester rekening met:

    • a.

      het karakter van de straat en de wijk waarin de openbare inrichting is gelegen of zal zijn gelegen;

    • b.

      de aard van de openbare inrichting;

    • c.

      de spanning waaraan het woon- en leefklimaat ter plaatse reeds bloot staat;

    • d.

      de wijze van bedrijfsvoering door de exploitant of de leidinggevende; en

    • e.

      het levensgedrag van de exploitant of leidinggevende.

  • 5.

    De vergunning kan voorts worden geweigerd in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.

  • 6.

    Voor de uitoefening van zijn bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid kan de burgemeester nadere regels vaststellen. Ten aanzien van het exploiteren of laten exploiteren van een terras dat deel uitmaakt van een openbare inrichting kan de burgemeester in ieder geval nadere regels vaststellen voor zie bijlage:

    • a.

      het waarborgen van de verkeersveiligheid;

    • b.

      de inrichting van terrassen, inclusief het voeren van reclame op terrassen;

    • c.

      het voorkomen van overlast voor eigenaren en gebruikers van aangrenzende percelen.

  • 7.

    Het is verboden om te handelen in strijd met de door de burgemeester vastgestelde nadere regels als bedoeld in het zesde lid.

  • 8.

    Als uit de aanvraag en de daarbij behorende stukken blijkt dat het voorgenomen terras niet voldoet aan de door de burgemeester vastgestelde nadere regels, kan een vergunning als bedoeld in het eerste lid worden geweigerd.

  • 9.

    Geen vergunning als bedoeld in het eerste lid is vereist voor een openbare inrichting die zich bevindt in een:

    • a.

      zorginstelling;

    • b.

      museum; of

    • c.

      een bedrijfskantine of – restaurant.

  • 10.

    Op de aanvraag om vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:15 Exploitatie openbare inrichting

  • 1.

    Het is verboden een openbare inrichting te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.

  • 2.

    De aanvraag wordt gesteld op een door de burgemeester vastgesteld (elektronisch) formulier zie bijlage.

  • 3.

    De burgemeester weigert geheel of gedeeltelijk de vergunning of trekt deze in als:

    • a.

      naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- of leefsituatie in de omgeving van de openbare inrichting of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed;

    • b.

      voor de exploitatie van de openbare inrichting ook andere publiekrechtelijke toestemmingen zijn vereist die op grond van of krachtens de desbetreffende wettelijke bepalingen niet kunnen worden verleend; of

    • c.

      de exploitatie van de openbare inrichting in strijd is met het omgevingsplan.

  • 4.

    Bij de toepassing van de in het vorige lid genoemde weigerings- of intrekkingsgrond onder a houdt de burgemeester rekening met:

    • a.

      het karakter van de straat en de wijk waarin de openbare inrichting is gelegen of zal zijn gelegen;

    • b.

      de aard van de openbare inrichting;

    • c.

      de spanning waaraan het woon- en leefklimaat ter plaatse reeds bloot staat;

    • d.

      de wijze van bedrijfsvoering door de exploitant of de leidinggevende; en

    • e.

      het levensgedrag van de exploitant of leidinggevende.

  • 5.

    De vergunning kan voorts worden geweigerd in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.

  • 6.

    Voor de uitoefening van zijn bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid kan de burgemeester nadere regels vaststellen. Ten aanzien van het exploiteren of laten exploiteren van een terras dat deel uitmaakt van een openbare inrichting kan de burgemeester in ieder geval nadere regels vaststellen voor zie bijlage:

    • a.

      het waarborgen van de verkeersveiligheid;

    • b.

      de inrichting van terrassen, inclusief het voeren van reclame op terrassen;

    • c.

      het voorkomen van overlast voor eigenaren en gebruikers van aangrenzende percelen.

  • 7.

    Het is verboden om te handelen in strijd met de door de burgemeester vastgestelde nadere regels als bedoeld in het zesde lid.

  • 8.

    Als uit de aanvraag en de daarbij behorende stukken blijkt dat het voorgenomen terras niet voldoet aan de door de burgemeester vastgestelde nadere regels, kan een vergunning als bedoeld in het eerste lid worden geweigerd.

  • 9.

    Geen vergunning als bedoeld in het eerste lid is vereist voor een openbare inrichting die zich bevindt in een:

    • a.

      zorginstelling;

    • b.

      museum; of

    • c.

      een bedrijfskantine of – restaurant.

  • 10.

    Op de aanvraag om vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

 

XIII. Artikel 2:16, 10 e lid wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

  • 10.

    Dit artikel is niet van toepassing op situaties waarin bij of krachtens de Wet milieubeheer is voorzien.

  • 10.

    Dit artikel is niet van toepassing op situaties waarin bij of krachtens de Omgevingswet is voorzien.

 

XIV. Artikel 2:18 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:18 Verboden gedragingen

Het is verboden in een openbare inrichting:

  • a.

    de orde te verstoren;

  • b.

    zich te bevinden na sluitingstijd, tenzij het personeel betreft, of gedurende de tijd dat de inrichting gesloten dient te zijn op grond van een besluit krachtens artikel 2:17, eerste lid;

  • c.

    op het terras voedsel of dranken te verstrekken aan personen die geen gebruik maken van het terras;

  • d.

    een bijeenkomst van een Outlaw Motor Gang, een verboden rechtspersoon of een ongewenste groep, zoals omschreven in artikel 1:1, onderdeel i, j en p, te laten plaatsvinden.

Artikel 2:18 Verboden gedragingen

Het is verboden in een openbare inrichting:

  • a.

    de orde te verstoren;

  • b.

    zich te bevinden na sluitingstijd, tenzij het personeel betreft, of gedurende de tijd dat de inrichting gesloten dient te zijn op grond van een besluit krachtens artikel 2:17, eerste lid;

  • c.

    op het terras voedsel of dranken te verstrekken aan personen die geen gebruik maken van het terras;

een bijeenkomst van een Outlaw Motor Gang, een verboden rechtspersoon of een ongewenste groep, zoals omschreven in artikel 1:1, onderdeel j, k en s, te laten plaatsvinden.

 

XV. Artikel 2:20d wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:20d Weigeringsgronden

Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd als:

  • a.

    de exploitant of beheerder niet voldoet aan de in 2:20c gestelde eisen;

  • b.

    de exploitatie van de camping of het recreatiepark in strijd is met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit;

  • c.

    naar het oordeel van de burgemeester moet worden aangenomen dat de woon- of leefsituatie in de omgeving van de camping of het recreatiepark of de openbare orde door de exploitatie van de camping of recreatiepark op ontoelaatbare wijze wordt beïnvloed;

  • d.

    de exploitatie van de camping of het recreatiepark een onaanvaardbaar risico op ernstige verstoring van de openbare orde met zich zal meebrengen;

  • e.

    dit in het belang is van het voorkomen of beperken van overlast of strafbare feiten.

Artikel 2:20d Weigeringsgronden

Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd als:

  • a.

    de exploitant of beheerder niet voldoet aan de in 2:20c gestelde eisen;

  • b.

    de exploitatie van de camping of het recreatiepark in strijd is met het omgevingsplan;

  • c.

    naar het oordeel van de burgemeester moet worden aangenomen dat de woon- of leefsituatie in de omgeving van de camping of het recreatiepark of de openbare orde door de exploitatie van de camping of recreatiepark op ontoelaatbare wijze wordt beïnvloed;

  • d.

    de exploitatie van de camping of het recreatiepark een onaanvaardbaar risico op ernstige verstoring van de openbare orde met zich zal meebrengen;

  • e.

    dit in het belang is van het voorkomen of beperken van overlast of strafbare feiten.

 

XVI. Artikel 2:28d wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:28d Weigeringsgronden

  • 1.

    Een aanvraag om vergunning zoals bedoeld in artikel 2:28b wordt geweigerd als:

    • a.

      De exploitant of beheerder niet voldoet aan de in artikel 2:28c gestelde eisen;

    • b.

      de vestiging of de exploitatie van de huisvestingsvoorziening in strijd is met het geldend bestemmingsplan.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 en artikel 1:8 kan de vergunning als bedoeld in artikel 2:28b worden ingetrokken of geweigerd in het belang van:

    • a.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat;

    • c.

      de veiligheid van personen of goederen;

    • d.

      de verkeersveiligheid;

    • e.

      de gezondheid of zedelijkheid.

Artikel 2:28d Weigeringsgronden

  • 1.

    Een aanvraag om vergunning zoals bedoeld in artikel 2:28b wordt geweigerd als:

    • a.

      De exploitant of beheerder niet voldoet aan de in artikel 2:28c gestelde eisen;

    • b.

      de vestiging of de exploitatie van de huisvestingsvoorziening in strijd is met het omgevingsplan.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 en artikel 1:8 kan de vergunning als bedoeld in artikel 2:28b worden ingetrokken of geweigerd in het belang van:

    • a.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat;

    • c.

      de veiligheid van personen of goederen;

    • d.

      de verkeersveiligheid;

    • e.

      de gezondheid of zedelijkheid.

 

XVII. Artikel 2:28h wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:28h Afbakening

Deze afdeling is niet van toepassing voor zover het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Huisvestingswet, het Bouwbesluit dan wel de Bouwverordening.

Artikel 2:28h Afbakening

Deze afdeling is niet van toepassing in gevallenwaarin wordt voorzien bij of krachtens het Besluit bouwwerken leefomgeving, het omgevingsplan of de Huisvestingswet.

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:29 Definities

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    kamerverhuurbedrijf: een gebouw of deel van een gebouw, waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was drie of meer kamers, niet vallende onder het begrip logiesgebouw en/of logiesverblijf als bedoeld in het Bouwbesluit, worden verhuurd, welke kamers als hoofdverblijf apart zijn of kunnen worden bewoond door niet in het verband van een huishouden levende personen;

  • b.

    huishouden: een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een gemeenschappelijke huishouding voeren.

Artikel 2:29 Definities

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    kamerverhuurbedrijf: een gebouw of deel van een gebouw, waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was drie of meer kamers, niet vallende onder het begrip logiesgebouw en/of logiesverblijf als bedoeld in Bijlage 1, onderdeel B, bij artikel 1.1 van het Besluit Bouwwerken Bijlage Leefomgeving, worden verhuurd, welke kamers als hoofdverblijf apart zijn of kunnen worden bewoond door niet in het verband van een huishouden levende personen;

  • b.

    huishouden: een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een gemeenschappelijke huishouding voeren.

 

XIX. Artikel 2:29a wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:29a Exploitatievergunning kamerverhuurbedrijf

  • 1.

    Het is verboden een kamerverhuurbedrijf te exploiteren zonder vergunning van het college.

  • 2.

    De aanvraag wordt gesteld op een door het college vastgesteld (elektronisch) formulier zie bijlage.

  • 3.

    Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van de vergunningaanvraag.

  • 4.

    Het college weigert de vergunning:

    • a.

      indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- of leefsituatie in de omgeving van het kamerverhuurbedrijf of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed;

    • b.

      indien de exploitatie van een kamerverhuurbedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.

  • 5.

    Bij de toepassing van de in het vierde lid onder a genoemd belang houdt het college rekening met het karakter en de wijk, waarin het kamerverhuurbedrijf is gelegen of zal zijn gelegen en de spanning waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie

  • 6.

    Geen vergunning is vereist voor woonruimtes die deel uitmaken van een seniorencomplex, herstelinrichtingen en verzorgingstehuizen of daarmee naar hun aard vergelijk te stellen woonvormen, zolang deze worden verhuurd overeenkomstig de specifieke functies van de in dit lid bedoelde woonvormen.

  • 7.

    Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:29a Exploitatievergunning kamerverhuurbedrijf

  • 1.

    Het is verboden een kamerverhuurbedrijf te exploiteren zonder vergunning van het college.

  • 2.

    De aanvraag wordt gesteld op een door het college vastgesteld (elektronisch) formulier zie bijlage.

  • 3.

    Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van de vergunningaanvraag.

  • 4.

    Het college weigert de vergunning:

    • a.

      indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- of leefsituatie in de omgeving van het kamerverhuurbedrijf of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed;

    • b.

      indien de exploitatie van een kamerverhuurbedrijf in strijd is met het omgevingsplan.

  • 5.

    Bij de toepassing van de in het vierde lid onder a genoemd belang houdt het college rekening met het karakter en de wijk, waarin het kamerverhuurbedrijf is gelegen of zal zijn gelegen en de spanning waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie

  • 6.

    Geen vergunning is vereist voor woonruimtes die deel uitmaken van een seniorencomplex, herstelinrichtingen en verzorgingstehuizen of daarmee naar hun aard vergelijk te stellen woonvormen, zolang deze worden verhuurd overeenkomstig de specifieke functies van de in dit lid bedoelde woonvormen.

  • 7.

    Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

 

XX. Artikel 2:30a wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:30a Speelgelegenheden

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te laten exploiteren.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet op de Kansspelen.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 weigert de burgemeester de vergunning als:

    • a.

      naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid; of

    • b.

      de exploitatie van de speelgelegenheid in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

  • 4.

    Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:30a Speelgelegenheden

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te laten exploiteren.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet op de Kansspelen.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 weigert de burgemeester de vergunning als:

    • a.

      naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid; of

    • b.

      de exploitatie van de speelgelegenheid in strijd is met het omgevingsplan.

  • 4.

    Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

 

XXI. Artikel 2:35 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:35 Rijden over bermen en dergelijke

  • 1.

    Het is verboden met voertuigen die niet voorzien zijn van rubberbanden te rijden over de berm, de glooiing of de zijkant van een weg, tenzij dit door de omstandigheden redelijkerwijs wordt vereist.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Omgevingsverordening Limburg.

Artikel 2:35 Rijden over bermen en dergelijke

  • 1.

    Het is verboden met voertuigen die niet voorzien zijn van rubberbanden te rijden over de berm, de glooiing of de zijkant van een weg, tenzij dit door de omstandigheden redelijkerwijs wordt vereist.

  • 2.

    Dit verbod is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening of waterschapsverordening.

 

XXII. Artikel 2:45 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:45 Houden of voeren van hinderlijke of schadelijke dieren

  • 1.

    Het is verboden op door het college aangewezen plaatsen, ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, bij dat aanwijzingsbesluit aangeduide dieren:

    • a.

      aanwezig te hebben;

    • b.

      aanwezig te hebben in strijd met de door het college gestelde nadere regels; en/of

    • c.

      te voeren.

  • 2.

    Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een krachtens het eerste lid aangewezen plaats ontheffing verlenen van één of meer verboden bedoeld in het eerste lid.

Artikel 2:45 Houden of voeren van hinderlijke of schadelijke dieren

  • 1.

    Het is verboden op door het college aangewezen plaatsen, ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, bij dat aanwijzingsbesluit aangeduide dieren:

    • a.

      aanwezig te hebben;

    • b.

      aanwezig te hebben in strijd met de door het college gestelde nadere regels; en/of

    • c.

      te voeren.

  • 2.

    Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een krachtens het eerste lid aangewezen plaats ontheffing verlenen van één of meer verboden bedoeld in het eerste lid.

 

De toelichting op artikel 2:45 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Door in het eerste lid de zinsnede “buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer” op ten nemen wordt de afbakening met de Wet milieubeheer direct vastgelegd. Het (oude) vierde lid is daarmee vervallen.

 

Het kan voor de omgeving hinderlijk zijn, als iemand dieren houdt. Er moet kunnen worden ingegrepen als overlast of schade voor de volksgezondheid dreigt. Dan moeten belangen worden afgewogen. Daarom is gekozen voor de constructie dat het college bevoegd wordt verklaard om de plaatsen aan te wijzen waar naar zijn oordeel het houden van bepaalde dieren overlast of schade voor de volksgezondheid veroorzaakt. Waar het college bij een aanwijzing bevoegd is verklaard daarbij nadere regels te geven inzake het houden van dieren, is er sprake van delegatie van verordenende bevoegdheid als bedoeld in artikel 156 Gemeentewet. Tevens wordt in dit verband nog gewezen worden op de Flora en Faunawet, waarin regels worden gegevens ter bescherming van dieren.

Het kan voor de omgeving hinderlijk zijn, als iemand dieren houdt. Er moet kunnen worden ingegrepen als overlast of schade voor de volksgezondheid dreigt. Dan moeten belangen worden afgewogen. Daarom is gekozen voor de constructie dat het college bevoegd wordt verklaard om de plaatsen aan te wijzen waar naar zijn oordeel het houden van bepaalde dieren overlast of schade voor de volksgezondheid veroorzaakt. Waar het college bij een aanwijzing bevoegd is verklaard daarbij nadere regels te geven inzake het houden van dieren, is er sprake van delegatie van verordenende bevoegdheid als bedoeld in artikel 156 Gemeentewet. Tevens wordt in dit verband nog gewezen op de Omgevingswet, waarin regels worden gegeven ter bescherming van dieren.

 

XXIII. Artikel 2:47 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:47 Bijen

  • 1.

    Het is verboden bijen te houden binnen een afstand van 30 meter van:

    • a.

      woningen of andere gebouwen waar overdag mensen verblijven; en/of

    • b.

      van de weg.

  • 2.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing als op een afstand van ten hoogste zes meter vanaf de korven of kasten een legale afscheiding is aangebracht van twee meter hoogte of zoveel hoger als noodzakelijk is om het laag uit- en invliegen van de bijen te voorkomen.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid, aanhef en onder a, is niet van toepassing voor de bijenhouder die rechthebbende is op de woningen of gebouwen als bedoeld in dat lid.

  • 4.

    Het verbod in het eerste lid, aanhef en onder b, is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Omgevingsverordening Limburg.

  • 5.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 6.

    Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:47 Bijen

  • 1.

    Het is verboden bijen te houden binnen een afstand van 30 meter van:

    • a.

      woningen of andere gebouwen waar overdag mensen verblijven; en/of

    • b.

      van de weg.

  • 2.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing als op een afstand van ten hoogste zes meter vanaf de korven of kasten een legale afscheiding is aangebracht van twee meter hoogte of zoveel hoger als noodzakelijk is om het laag uit- en invliegen van de bijen te voorkomen.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid, aanhef en onder a, is niet van toepassing voor de bijenhouder die rechthebbende is op de woningen of gebouwen als bedoeld in dat lid.

  • 4.

    Het verbod in het eerste lid, aanhef en onder b, is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening of waterschapsverordening.

  • 5.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 6.

    Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

 

XXIV. Artikel 2:52 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:52 Definities

In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk: hetgeen daaronder wordt verstaan in het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit).

Artikel 2:52 Definities

In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk: vuurwerk van categorie F1, F2 of F3 dat op grond van artikel 2.1.1 van het Vuurwerkbesluit is aangewezen als vuurwerk dat ter beschikking mag worden gesteld voor particulier gebruik.

 

XXV. Artikel 3:12 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 3:12 Weigerings- en intrekkingsgronden

  • 1.

    De vergunning bedoeld in artikel 3:3, eerste lid, wordt geheel of gedeeltelijk geweigerd of ingetrokken als:

    • a.

      de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3:4 gestelde eisen;

    • b.

      de vestiging of de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit of;

    • c.

      er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het escortbedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht dan wel met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde;

    • d.

      de prostituee(s) de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft (hebben) bereikt.

  • 2.

    Voor seksinrichtingen en escortbedrijven kan, onverminderd het bepaalde in artikel 1:8, de vergunning bedoeld in artikel 3:3, eerste lid, geheel of gedeeltelijk worden geweigerd of ingetrokken dan wel de aanwijzing of vaststelling bedoeld in artikel 3:8, eerste lid, achterwege gelaten, in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • c.

      het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat;

    • d.

      de veiligheid van personen of goederen;

    • e.

      de verkeersvrijheid of -veiligheid;

    • f.

      de gezondheid of zedelijkheid;

    • g.

      de arbeidsomstandigheden van de prostituee; of

    • h.

      bij strijdigheid met het regionale prostitutiebeleid.

  • 3.

    Een vergunning als bedoeld in artikel 3:3, eerste lid, kan voorts worden geweigerd als bij vestiging of exploitatie het door de burgemeester vastgestelde lokale of regionale maximum van het aantal toegelaten seksinrichtingen wordt overschreden.

  • 4.

    Een vergunning als bedoeld in artikel 3:3, eerste lid, kan voorts geheel of gedeeltelijk worden geweigerd of ingetrokken in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.

  • 5.

    Voordat toepassing wordt gegeven aan het vierde lid, kan het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, om een advies als bedoeld in artikel 9 van die wet worden gevraagd.

Artikel 3:12 Weigerings- en intrekkingsgronden

  • 1.

    De vergunning bedoeld in artikel 3:3, eerste lid, wordt geheel of gedeeltelijk geweigerd of ingetrokken als:

    • a.

      de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3:4 gestelde eisen;

    • b.

      de vestiging of de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf in strijd is met het omgevingsplan of een bekendgemaakte ontwerpwijziging daarvan, of; 

    • c.

      er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het escortbedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht dan wel met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde;

    • d.

      de prostituee(s) de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft (hebben) bereikt.

  • 2.

    Voor seksinrichtingen en escortbedrijven kan, onverminderd het bepaalde in artikel 1:8, de vergunning bedoeld in artikel 3:3, eerste lid, geheel of gedeeltelijk worden geweigerd of ingetrokken dan wel de aanwijzing of vaststelling bedoeld in artikel 3:8, eerste lid, achterwege gelaten, in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • c.

      het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat;

    • d.

      de veiligheid van personen of goederen;

    • e.

      de verkeersvrijheid of -veiligheid;

    • f.

      de gezondheid of zedelijkheid;

    • g.

      de arbeidsomstandigheden van de prostituee; of

    • h.

      bij strijdigheid met het regionale prostitutiebeleid.

  • 3.

    Een vergunning als bedoeld in artikel 3:3, eerste lid, kan voorts worden geweigerd als bij vestiging of exploitatie het door de burgemeester vastgestelde lokale of regionale maximum van het aantal toegelaten seksinrichtingen wordt overschreden.

  • 4.

    Een vergunning als bedoeld in artikel 3:3, eerste lid, kan voorts geheel of gedeeltelijk worden geweigerd of ingetrokken in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.

  • 5.

    Voordat toepassing wordt gegeven aan het vierde lid, kan het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, om een advies als bedoeld in artikel 9 van die wet worden gevraagd.

 

XXVI. Artikel 4:1 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 4:1 Definities

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

  • b.

    collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

  • c.

    incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;

  • d.

    gevoelige gebouwen: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van het Activiteitenbesluit milieubeheer;

  • e.

    gevoelige terreinen: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van het Activiteitenbesluit milieubeheer;

  • f.

    inrichting: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1. van het Activiteitenbesluit milieubeheer, met dien verstande dat de artikelen 4:2 tot en met 4:5 uitsluitend van toepassing zijn op inrichtingen type A of type B als bedoeld in het Activiteitenbesluit milieubeheer.

  • g.

    onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt.

Artikel 4:1 Definities

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Activiteitenbesluit milieubeheer: Activiteitenbesluit milieubeheer, zoals dat besluit luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet;

  • b.

    houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

  • c.

    collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

  • d.

    incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;

  • e.

    gevoelige gebouwen: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van het Activiteitenbesluit milieubeheer;

  • f.

    gevoelige terreinen: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van het Activiteitenbesluit milieubeheer;

  • g.

    inrichting: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1. van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, met dien verstande dat de artikelen 4:2 tot en met 4:5 uitsluitend van toepassing zijn op inrichtingen type A of type B als bedoeld in het Activiteitenbesluit milieubeheer.

  • h.

    onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt.

 

De toelichting op artikel 4:1 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 4:1 Definities

 

Activiteitenbesluit milieubeheer

 

Het Activiteitenbesluit milieubeheer biedt de mogelijkheid om in de gemeentelijke verordening voorwaarden te stellen aan festiviteiten ter voorkoming of beperking van geluidhinder.

Artikel 4:1 Definities

 

Activiteitenbesluit milieubeheer

 

Bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet is het Activiteitenbesluit milieubeheer ingetrokken. Regels over geluid in een gemeentelijke verordening (artikel 2.17, lid 7, artikel 2.17a, lid 5, artikel 2.18, lid 5, artikel 2.19a, lid 2, artikel 2.21, lid 1, artikel 2.21, lid 2, Activiteitenbesluit) die bij inwerkingtreding van de Omgevingswet van kracht zijn, blijven gelden tot een bij Koninklijk Besluit te bepalen tijdstip. Dit staat in artikel 8.2.2 van het Invoeringsbesluit Omgevingswet.

Vandaar dat in de geluidsartikelen nog wordt verwezen naar het Activiteitenbesluit milieubeheer.

 

In de geluidsartikelen wordt ook nog verwezen naar het begrip inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet. De Wet milieubeheer is bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet grotendeels ingetrokken. Omdat het begrip inrichting in de Omgevingswet niet meer voorkomt is in de geluidsartikelen nog aansluiting gezocht bij de oude wetgeving.

 

De wet geluidhinder is ook bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet ingetrokken, maar om nog bepaalde begrippen te kunnen definiëren wordt hier ook nog naar verwezen.

 

XXVII. Artikel 4:4 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 4:4 Onversterkte muziek

  • 1.

    Bij het ten gehore brengen van onversterkte muziek als bedoeld in artikel 2.18, eerste lid, onder f en vijfde lid van het Activiteitenbesluit milieubeheer, binnen inrichtingen is de in het tweede lid, opgenomen tabel van toepassing, met dien verstande dat:

    • a.

      de in de tabel aangegeven waarden binnen in- of aanpandige gevoelige gebouwen niet gelden als de gebruiker van deze gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of laten uitvoeren van geluidsmetingen;

    • b.

      de in de tabel aangegeven waarden op de gevel ook gelden bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein;

    • c.

      de waarden in in- en aanpandige gevoelige gebouwen, als het woningen betreft, gelden in geluidsgevoelige ruimten als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder en verblijfsruimte als bedoeld in artikel 1.1, onder d, van het Besluit geluidhinder;

    • d.

      bij het bepalen van de geluidsniveaus zoals vermeld in de tabel geen bedrijfsduurcorrectie wordt toegepast.

  • 2.

    Tabel

     

     

    07.00-10.00 uur

    10.00-23.00 uur

    23.00-07.00 uur

    LAr.LT op de gevel van gevoelige gebouwen

    50 dB(A)

    Nvt

    40 dB(A)

    LAr.LT in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

    35 dB(A)

    Nvt

    25 dB(A)

    LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen

    70 dB(A)

    Nvt

    60 dB(A)

    LAmax in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

    55 dB(A)

    Nvt

    45 dB(A)

  • 3.

    Het eerste en het tweede lid is bij het buitenpodium Thorn toegestaan op maximaal 14 dagen of dagdelen per kalenderjaar. Als geen gebruik wordt gemaakt van het aantal maximale incidentele dagen, zoals bedoeld in artikel 4:3, tweede lid, dan mag dit worden aangevuld met activiteiten van onversterkte muziek zoals bedoeld in dit artikel. Het totaal van deze dagen of dagdelen mag echter niet meer bedragen dan 26.

  • 4.

    Als versterkte elementen worden gecombineerd met onversterkte elementen, wordt het hele samenspel beschouwd als versterkte muziek en is het Activiteitenbesluit milieubeheer van toepassing.

  • 5.

    Het eerste lid is niet van toepassing op collectieve en incidentele festiviteiten als bedoeld in de artikelen 4:2 of artikel 4:3.

Artikel 4:4 Onversterkte muziek

  • 1.

    Bij het ten gehore brengen van onversterkte muziek als bedoeld in artikel 2.18, eerste lid, onder f en vijfde lid van het Activiteitenbesluit milieubeheer, binnen inrichtingen is de in het tweede lid, opgenomen tabel van toepassing, met dien verstande dat:

    • a.

      de in de tabel aangegeven waarden binnen in- of aanpandige gevoelige gebouwen niet gelden als de gebruiker van deze gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of laten uitvoeren van geluidsmetingen;

    • b.

      de in de tabel aangegeven waarden op de gevel ook gelden bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein;

    • c.

      de waarden in in- en aanpandige gevoelige gebouwen, als het woningen betreft, gelden in geluidsgevoelige ruimten als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder en verblijfsruimte als bedoeld in artikel 1.1, onder d, van het Besluit geluidhinder zoals die wet en dat besluit luidden direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet;

    • d.

      bij het bepalen van de geluidsniveaus zoals vermeld in de tabel geen bedrijfsduurcorrectie wordt toegepast.

  • 2.

    Tabel

     

     

    07.00-10.00 uur

    10.00-23.00 uur

    23.00-07.00 uur

    LAr.LT op de gevel van gevoelige gebouwen

    50 dB(A)

    Nvt

    40 dB(A)

    LAr.LT in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

    35 dB(A)

    Nvt

    25 dB(A)

    LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen

    70 dB(A)

    Nvt

    60 dB(A)

    LAmax in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

    55 dB(A)

    Nvt

    45 dB(A)

  • 3.

    Het eerste en het tweede lid is bij het buitenpodium Thorn toegestaan op maximaal 14 dagen of dagdelen per kalenderjaar. Als geen gebruik wordt gemaakt van het aantal maximale incidentele dagen, zoals bedoeld in artikel 4:3, tweede lid, dan mag dit worden aangevuld met activiteiten van onversterkte muziek zoals bedoeld in dit artikel. Het totaal van deze dagen of dagdelen mag echter niet meer bedragen dan 26.

  • 4.

    Als versterkte elementen worden gecombineerd met onversterkte elementen, wordt het hele samenspel beschouwd als versterkte muziek en is dit artikel niet van toepassing.

  • 5.

    Het eerste lid is niet van toepassing op collectieve en incidentele festiviteiten als bedoeld in de artikelen 4:2 of artikel 4:3.

 

XXVIII. Artikel 4:5 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 4:5 Overige geluidhinder

  • 1.

    Het is verboden buiten een inrichting op een zodanige wijze toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten of na te laten zodat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit, het Activiteitenbesluit milieubeheer, het Bouwbesluit 2012 of de Omgevingsverordening Limburg.

Artikel 4:5 Overige geluidhinder

  • 1.

    Het is verboden buiten een inrichting op een zodanige wijze toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten of na te laten zodat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Omgevingswet, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de provinciale omgevingsverordening.

 

XXIX. Artikel 4:9 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 4:9 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen en dergelijke.

  • 1.

    Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de openlucht en buiten de weg gelegen in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel het voorkomen van schade aan de openbare gezondheid, de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:

    • a.

      op een door het college aangewezen plaats:

      • onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

      • bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

      • kampeermiddelen als bedoeld in artikel 4:12 of onderdelen daarvan, als het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur dan wel anderszins voor een commercieel doel;

      • mestopslag, gierkelder of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen, en oude metalen.

    • b.

      landbouwplastic op alle percelen, zowel binnen als buiten de bebouwde kom.

  • 2.

    Het college kan bij de aanwijzing als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, nadere regels stellen.

  • 3.

    Het college stelt in nadere regels vast in welke gevallen het verbod in het eerste lid, onderdeel b niet van toepassing is zie bijlage.

  • 4.

    Dit artikel is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door of krachtens de Wet ruimtelijke ordening of een provinciale verordening.

Artikel 4:9 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen en dergelijke.

  • 1.

    Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, in de openlucht en buiten de weg gelegen in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel het voorkomen van schade aan de openbare gezondheid, de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:

    • a.

      op een door het college aangewezen plaats:

      • onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

      • bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

      • kampeermiddelen als bedoeld in artikel 4:12 of onderdelen daarvan, als het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur dan wel anderszins voor een commercieel doel;

      • mestopslag, gierkelder of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen, en oude metalen.

    • b.

      landbouwplastic op alle percelen, zowel binnen als buiten de bebouwde kom.

  • 2.

    Het college kan bij de aanwijzing als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, nadere regels stellen.

  • 3.

    Het college stelt in nadere regels vast in welke gevallen het verbod in het eerste lid, onderdeel b niet van toepassing is zie bijlage.

  • 4.

    Dit artikel is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Omgevingswet of de provinciale omgevingsverordening.

 

XXX. Artikel 4:10 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 4:10 Reclameverbod en nadere regels

  • 1.

    Het is verboden reclame te maken.

  • 2.

    Het college stelt in nadere regels vast in welke gevallen het verbod in het eerste lid van dit artikel niet van toepassing. Zie bijlage en bijlage tekeningen.

Artikel 4:10 Reclameverbod en nadere regels

  • 1.

    Het is verboden reclame te maken.

  • 2.

    Het college stelt in nadere regels vast in welke gevallen het verbod in het eerste lid van dit artikel niet van toepassing is. Zie bijlage en bijlage tekeningen.

  • 3.

    Het verbod is eveneens niet van toepassing in gevallen waarin een omgevingsvergunning is verleend en het gevaar en de hinder zijn betrokken bij de afweging.

 

XXXI. Artikel 4:12 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 4:12 Definities

In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan: een onderkomen of voertuig, waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen in de zin van artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

Artikel 4:12 Definities

In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan: een niet-grondgebonden onderkomen of voertuig, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

 

XXXII. Artikel 4:13 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 4:13 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

  • 1.

    Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat zo in het bestemmingsplan, de beheersverordening, exploitatieplan of een voorbereidingsbesluit is bestemd of mede bestemd.

  • 2.

    Het verbod geldt ook voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein.

  • 3.

    Het verbod geldt niet voor het plaatsen van een visparaplu of karpertentje ten behoeve van het nachtvissen.

  • 4.

    Het in het tweede lid genoemde geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen, korter dan één week, in de besloten achtertuin voor eigen gebruik door de rechthebbende.

  • 5.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het eerste lid.

  • 6.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van de bescherming van:

    • a.

      natuur en landschap; of

    • b.

      een stadsgezicht.

Artikel 4:13 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

  • 1.

    Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat zo in het omgevingsplan is bestemd of mede bestemd.

  • 2.

    Het verbod geldt ook voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein.

  • 3.

    Het verbod geldt niet voor het plaatsen van een visparaplu of karpertentje ten behoeve van het nachtvissen.

  • 4.

    Het in het tweede lid genoemde geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen, korter dan één week, in de besloten achtertuin voor eigen gebruik door de rechthebbende.

  • 5.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het eerste lid.

  • 6.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van de bescherming van:

    • a.

      natuur en landschap; of

    • b.

      een stads- en dorpsgezicht.

 

De toelichting op artikel 4:15 wordt als volgt aangepast:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Paddenstoelen worden niet beschermd door de Flora- en Faunawet. Om te voorkomen dat in natuurgebieden diverse, veelal eetbare, paddenstoelen worden geplukt is in de bescherming hiervan in de Apv 2020 voorzien.

Paddenstoelen werden en worden niet beschermd door de Wet op de natuurbescherming en de Omgevingswet. Om te voorkomen dat in natuurgebieden diverse, veelal eetbare, paddenstoelen worden geplukt is in de bescherming hiervan in de Apv 2020 voorzien.

 

XXXIII. Artikel 5:5 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5:5 Voertuigwrakken

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat rij technisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 5:5 Voertuigwrakken

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat rij technisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Wet milieubeheer of het Besluit activiteiten leefomgeving.

 

XXXIV. Artikel 5:6 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5:6 Kampeermiddelen en andere voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt:

    • a.

      langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te plaatsen of te hebben binnen de bebouwde kom.

    • b.

      gedurende een periode langer dan 3 aaneengesloten dagen te parkeren op een plaats, zichtbaar vanaf de openbare weg. Na deze periode mag, gedurende een periode van één week, niet binnen een straal van 500 meter van voornoemde plek worden geparkeerd.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Artikel 5:6 Kampeermiddelen en andere voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt:

    • a.

      langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te plaatsen of te hebben binnen de bebouwde kom.

    • b.

      gedurende een periode langer dan 3 aaneengesloten dagen te parkeren op een plaats, zichtbaar vanaf de openbare weg. Na deze periode mag, gedurende een periode van één week, niet binnen een straal van 500 meter van voornoemde plek worden geparkeerd.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 3.

    Het eerste lid is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de provinciale omgevingsverordening.

  • 4.

    Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

 

XXXV. Artikel 5:13 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5:13 Definitie

  • 1.

    In deze afdeling wordt onder venten verstaan: het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten op een openbare en in de open lucht gelegen plaats of aan huis.

  • 2.

    Onder venten wordt niet verstaan:

    • a.

      het aan huis afleveren van goederen in het kader van een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

    • b.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder g, van de Gemeentewet of op snuffelmarkten als bedoeld in artikel 1:1, onderdeel o;

    • c.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op een standplaats als bedoeld in artikel 5:16.

Artikel 5:13 Definitie

  • 1.

    In deze afdeling wordt onder venten verstaan: het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten op een openbare en in de open lucht gelegen plaats of aan huis.

  • 2.

    Onder venten wordt niet verstaan:

    • a.

      het aan huis afleveren van goederen in het kader van een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

    • b.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder g, van de Gemeentewet of op snuffelmarkten als bedoeld in artikel 1:1, onderdeel r;

    • c.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op een standplaats als bedoeld in artikel 5:16.

 

XXXVI. Artikel 5:17 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5:17 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.

  • 2.

    Het college weigert de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd als:

    • a.

      de standplaats hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand; of

    • b.

      een kwantitatieve of territoriale beperking als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente noodzakelijk is in verband met een dingende reden van algemeen belang.

  • 4.

    Het college kan nadere regels vaststellen ten aanzien van de standplaatsvergunning en Weigeringsgronden zie bijlage.

  • 5.

    Op de aanvraag om ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:17 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.

  • 2.

    Het college weigert de vergunning wegens strijd met het omgevingsplan.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd als:

    • a.

      de standplaats hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand; of

    • b.

      een kwantitatieve of territoriale beperking als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente noodzakelijk is in verband met een dingende reden van algemeen belang.

  • 4.

    Het college kan nadere regels vaststellen ten aanzien van de standplaatsvergunning en Weigeringsgronden zie bijlage.

  • 5.

    Op de aanvraag om ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

 

De toelichting op artikel 5:17, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Tweede lid Bestemmingsplan

De bepalingen in Apv met betrekking tot het innemen van een standplaats zijn gebaseerd op ordening van de straathandel en zijn gebaseerd op de regulerende bevoegdheid van de gemeente van zaken die tot haar huishouding behoren. Daarnaast vormen de besluiten op grond van de Wet op de ruimtelijke ordening, zoals een bestemmingsplan, een zelfstandige weigeringsgrond. Dit betekent dat bij de beoordeling van een aanvraag voor een vergunning voor het innemen van een standplaats altijd gelet moet worden op de voorschriften die uit het bestemmingsplan voortvloeien.

Als het bestemmingsplan standplaatsen ter plaatse niet toelaat, is het moeilijk uit te leggen dat de vergunning weliswaar wordt verleend, maar dat daarvan geen gebruik gemaakt kan worden wegens strijd met het bestemmingsplan. Strijd met het bestemmingsplan is daarom als imperatieve weigeringsgrond opgenomen. Blijkens jurisprudentie is dit aanvaardbaar omdat een dergelijke bepaling geen zelfstandige planologische regeling bevat.

Tweede lid Omgevingsplan

De bepalingen in de Apv met betrekking tot het innemen van een standplaats zijn gebaseerd op ordening van de straathandel en zijn gebaseerd op de regulerende bevoegdheid van de gemeente van zaken die tot haar huishouding behoren. Daarnaast vormen de besluiten op grond van de Omgevingswet, zoals het omgevingsplan, een zelfstandige weigeringsgrond. Dit betekent dat bij de beoordeling van een aanvraag voor een vergunning voor het innemen van een standplaats altijd gelet moet worden op de voorschriften die uit het omgevingsplan voortvloeien.

Als het omgevingsplan standplaatsen ter plaatse niet toelaat, is het moeilijk uit te leggen dat de vergunning weliswaar wordt verleend, maar dat daarvan geen gebruik gemaakt kan worden wegens strijd met het omgevingplan. Strijd met het omgevingsplan is daarom als imperatieve weigeringsgrond opgenomen. Blijkens jurisprudentie is dit aanvaardbaar omdat een dergelijke bepaling geen zelfstandige planologische regeling bevat.

 

XXXVII. Artikel 5:19 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5:19 Afbakeningsbepalingen

  • 1.

    Artikel 5:17, eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Omgevingsplan Limburg.

  • 2.

    De weigeringsgrond van artikel 5:17, derde lid, onder a, is niet van toepassing op bouwwerken.

Artikel 5:19 Afbakeningsbepalingen

  • 1.

    Artikel 5:17, eerste lid, is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet of de provinciale omgevingsverordening.

  • 2.

    De weigeringsgrond van artikel 5:17, derde lid, onder a, is niet van toepassing op bouwwerken.

 

De toelichting op artikel 5:19, eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Wet milieubeheer

 

In de Wet milieubeheer wordt onder andere een regeling getroffen ten aanzien van inrichtingen die hinder of overlast kunnen veroorzaken voor de omgeving. Deze bepalingen gelden ook voor een standplaatshouder, voor zover zijn verkoopplek als “inrichting” kan worden aangemerkt. Van belang is de regelgeving die geldt voor bijvoorbeeld patatverkopers, die voor wat betreft de frituurinrichting aan bepaalde voorwaarden moeten voldoen. Ook van belang is de Afvalstoffenverordening.

Vanwege de inwerkingtreding van de Omgevingswet wordt hier nu de term beperkinggebiedactiviteiten gebruikt.

 

XXXVIII. Artikel 5:22, eerste lid, onderdeel j wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

  • j.

    openbaar water: water zoals omschreven in artikel 1:1, aanhef, onder h.

  • j.

    openbaar water: water zoals omschreven in artikel 1:1, aanhef, onder j.

 

XXXIX. Artikel 5:24 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5:24 Ligplaats pleziervaartuigen

  • 1.

    Het is verboden met een pleziervaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een pleziervaartuig beschikbaar te stellen op door het college aangewezen gedeelten van openbaar water.

  • 2.

    Het college kan aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats met dan wel voor een pleziervaartuig op niet krachtens het eerste lid aangewezen gedeelten van openbaar water:

    • a.

      nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente;

    • b.

      beperkingen stellen naar soort en aantal vaartuigen.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement en de Waterwet.

Artikel 5:24 Ligplaats pleziervaartuigen

  • 1.

    Het is verboden met een pleziervaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een pleziervaartuig beschikbaar te stellen op door het college aangewezen gedeelten van openbaar water.

  • 2.

    Het college kan aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats met dan wel voor een pleziervaartuig op niet krachtens het eerste lid aangewezen gedeelten van openbaar water:

    • a.

      nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente;

    • b.

      beperkingen stellen naar soort en aantal vaartuigen.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door het Besluit bouwwerken leefomgeving of het overige bepaalde bij of krachtens de Omgevingswet, de Wet milieubeheer of het Binnenvaartpolitiereglement.

 

XL. Artikel 5:30 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5:30 Beschadigen van waterstaatswerken

  • 1.

    Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van openbare wateren, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen die bij de gemeente in beheer zijn.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, het Binnenvaartpolitiereglement of de Waterwet.

Artikel 5:30 Beschadigen van waterstaatswerken

  • 1.

    Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van openbare wateren, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen die bij de gemeente in beheer zijn.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, het Binnenvaartpolitiereglement, of de provinciale omgevingsverordening.

 

XLI. Artikel 5:32 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5:32 Veiligheid op het water

  • 1.

    Het is aan een ieder die zich als bader of zwemmer in het openbaar water ophoudt, verboden zich zodanig te gedragen dat het scheepvaartverkeer daarvan hinder of gevaar kan ondervinden.

  • 2.

    Het verbod waarin wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement of de Waterwet.

Artikel 5:32 Veiligheid op het water

  • 1.

    Het is aan een ieder die zich als bader of zwemmer in het openbaar water ophoudt, verboden zich zodanig te gedragen dat het scheepvaartverkeer daarvan hinder of gevaar kan ondervinden.

  • 2.

    Het verbod waarin wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement, de provinciale omgevingsverordening of het bepaalde bij of krachtens de Omgevingswet.

 

XLII. Artikel 5:35 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5:35 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

  • 1.

    Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien dit door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan dan wel een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

  • 2.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet, of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet

Artikel 5:35 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

  • 1.

    Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien dit door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan dan wel een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet. 

 

XLIII. Artikel 5:48 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5:48 Crossterreinen

  • 1.

    Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig of een bromfiets een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan daarbij nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in het belang van:

    • a.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

    • c.

      de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet Algemene bepalingen omgevingsrecht, het Besluit omgevingsrecht, de Zondagswet of het Besluit geluidproductie sportmotoren.

Artikel 5:48 Crossterreinen

  • 1.

    Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig of een bromfiets een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan daarbij nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in het belang van:

    • a.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

    • c.

      de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Omgevingswet, afdeling 3.9 van het Besluit activiteiten leefomgeving, de Zondagswet of het Besluit geluidproductie sportmotoren.

 

XLIV. Artikel 5:49 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5:49 Beperking verkeer in natuurgebieden

  • 1.

    Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig, een bromfiets, een fiets of een paard.

  • 2.

    Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan daarbij nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in het belang van:

    • a.

      het voorkomen van overlast;

    • b.

      de bescherming van natuur- of milieuwaarden;

    • c.

      de veiligheid van het publiek.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op bestuurders van motorvoertuigen en bromfietsen en voor fietsers of berijders van paarden:

    • a.

      ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de bevoegde minister aangewezen hulpverleningsdiensten;

    • b.

      die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • c.

      die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

    • d.

      van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • e.

      voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.

  • 4.

    Het verbod is voorts niet van toepassing:

    • a.

      op wegen die zijn gelegen binnen de in het eerste lid bedoelde gebieden en terreinen;

    • b.

      binnen de bij of krachtens de Omgevingsverordening Limburg aangewezen stiltegebieden ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als ‘toestel’.

  • 5.

    Het college kan ontheffing verlenen van het opgenomen verbod.

Artikel 5:49 Beperking verkeer in natuurgebieden

  • 1.

    Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig, een bromfiets, een fiets of een paard.

  • 2.

    Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan daarbij nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in het belang van:

    • a.

      het voorkomen van overlast;

    • b.

      de bescherming van natuur- of milieuwaarden;

    • c.

      de veiligheid van het publiek.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op bestuurders van motorvoertuigen en bromfietsen en voor fietsers of berijders van paarden:

    • a.

      ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de bevoegde minister aangewezen hulpverleningsdiensten;

    • b.

      die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • c.

      die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

    • d.

      van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • e.

      voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.

  • 4.

    Het verbod is voorts niet van toepassing:

    • a.

      op wegen die zijn gelegen binnen de in het eerste lid bedoelde gebieden en terreinen;

    • b.

      binnen de bij of krachtens de provinciale omgevingsverordening aangewezen stiltegebieden ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als ‘toestel’.

  • 5.

    Het college kan ontheffing verlenen van het opgenomen verbod.

 

XLV. Artikel 5:50 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5:50 Verbod verbranden afvalstoffen buiten inrichtingen of anderszins vuur stoken

  • 1.

    Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2.

    Mits geen sprake is van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving, is het verbod niet van toepassing op:

    • a.

      verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

    • b.

      sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, voor zover geen afvalstoffen worden verbrand;

    • c.

      vuur voor koken, bakken en braden;

    • d.

      Sint Maartensvuren, mits wordt voldaan aan de brandveiligheidsvoorschriften zoals opgenomen in de Nadere regels evenementen en de voorschriften zoals opgenomen in de verleende ontheffing op grond van artikel 10.2 en 10.63 Wet Milieubeheer. zie bijlage.

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.

  • 5.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of de Omgevingsverordening Limburg.

Artikel 5:50 Verbod verbranden afvalstoffen buiten inrichtingen of anderszins vuur stoken

  • 1.

    Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2.

    Mits geen sprake is van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving, is het verbod niet van toepassing op:

    • a.

      verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

    • b.

      sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, voor zover geen afvalstoffen worden verbrand;

    • c.

      vuur voor koken, bakken en braden;

    • d.

      Sint Maartensvuren, mits wordt voldaan aan de brandveiligheidsvoorschriften zoals opgenomen in de Nadere regels evenementen en de voorschriften zoals opgenomen in de verleende ontheffing op grond van artikel 10.2 en 10.63 Wet Milieubeheer. zie bijlage.

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.

  • 5.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale omgevingsverordening.

 

De toelichting op artikel 5:50 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5:50 Verbod verbranden afvalstoffen buiten inrichtingen of anderszins vuur stoken

 

De aanvullende werking van artikel 5:50

“ “

Artikel 5:50 Verbod verbranden afvalstoffen buiten inrichtingen of anderszins vuur stoken

 

De aanvullende werking van artikel 5:50

Bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet is de Wet milieubeheer grotendeels ingetrokken. Het hoofdstuk over afvalstoffen (hoofdstuk 10) is echter in de wet Milieubeheer blijven staan. Vandaar dat hier naar de relevante artikelen uit hoofdstuk 10 van de Wet milieubeheer wordt verwezen.

“ “

 

Artikel 2 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als “Wijzigingsverordening Algemene plaatselijke verordening Maasgouw 2020”.

Artikel 3 Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de dag dat de Omgevingswet in werking treedt.

Artikel 4 Afwijking

In afwijking van artikel 3 treden de onderdelen:

A. XXVI en XXVIII in werking op de dag direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet;

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Maasgouw van 20 december 2022.

Naar boven