Wijzigingsverordening Algemene plaatselijke verordening gemeente Haarlem Omgevingswet 2023

[Dit wijzigingsbesluit zal vanwege de verschillende data van inwerkingtreding in twee verschillende publicaties verwerkt worden. In dit Gemeenteblad zullen de wijzigingen van artikel I onderdeel S en T verwerkt worden.]

 

De raad van de gemeente Haarlem

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 7 maart 2023 met nummer 2022/1611490

 

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet, de artikelen 2.18, eerste lid, onder f en g, 2.21, eerste lid, onder a en b, en 3.148, tweede lid, onder a, van het Activiteitenbesluit milieubeheer juncto artikel 8.2.2 van het Invoeringsbesluit Omgevingswet, artikel 30c, tweede lid, van de Wet op de kansspelen, artikel 3 van de Winkeltijdenwet en artikel 2a van de Wegenverkeerswet 1994;

 

B E S L U I T:

vast te stellen de Wijzigingsverordening Algemene plaatselijke verordening gemeente Haarlem Omgevingswet 2023

Artikel I  

De Algemene plaatselijke verordening gemeente Haarlem wordt als volgt gewijzigd:

 

A.

Artikel 1:1 wordt als volgt gewijzigd:

 

  • 1.

    onderdeel k wordt toegevoegd, luidende:

    • -

      beperkingengebiedactiviteit: hetgeen daaronder wordt verstaan in de bijlage, onder A, bij de Omgevingswet;

  • 2.

    De definities van ‘bevoegd gezag’, ‘bouwwerk’ en ‘gebouw’ komen te luiden:

    • b.

      bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een omgevingsvergunning als bedoeld in de Omgevingswet;

    • c.

      bouwwerk: hetgeen daaronder wordt verstaan in de bijlage, onder A, bij de Omgevingswet;

    • e.

      gebouw: hetgeen daaronder wordt verstaan in bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving;

B.

Artikel 1:2, vierde lid wordt als volgt gewijzigd:

Dit artikel is niet van toepassing op een aanvraag om een omgevingsvergunning.

 

C.

Aan artikel 1:4 wordt een derde lid toegevoegd luidende als volgt:

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing op een omgevingsvergunning.

D.

Voor de bestaande tekst van artikel 1:5 wordt de aanduiding ‘1’ geplaatst. Aan artikel 1:5 wordt een tweede lid toegevoegd luidende als volgt:

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op een omgevingsvergunning.

E.

Voor de bestaande tekst van artikel 1:6 wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst. Aan artikel 1:6 wordt een tweede lid toegevoegd luidende als volgt:

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op een omgevingsvergunning.

F.

Artikel 2:10 wordt als volgt gewijzigd:

 

  • 1.

    Het vijfde lid vervalt en de leden 6 en 7 worden vernummerd tot 5 en 6.

  • 2.

    Het vierde lid komt te luiden:

    Het bevoegde bestuursorgaan kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid.

  • 3.

    Het zesde lid komt te luiden:

    Het verbod is voorts niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening of waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

G.

Artikel 2:11 wordt als volgt gewijzigd:

 

  • 1.

    Het tweede en zesde lid vervallen en de leden 3, 4 en 5 worden vernummerd tot 2, 3 en 4.

  • 2.

    Het eerste lid komt te luiden:

    Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegde bestuursorgaan een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 3.

    Het vierde lid komt te luiden:

    Het verbod is voorts niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening of waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, de Wegenwet, het Wetboek van Strafrecht, het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde verordening of de Verordening aanleg warmtenetten gemeente Haarlem 2020.

H.

Artikel 2:12 wordt als volgt gewijzigd:

 

  • 1.

    Het eerste lid komt te luiden:

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag een uitweg te maken naar de weg ten behoeve van een gemotoriseerd voertuig op meer dan 2 wielen of verandering aan te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

  • 2.

    Het tweede lid, aanhef, en onder e komt te luiden:

    vanwege de strijd met een omgevingsplan.

  • 3.

    Het derde lid komt te luiden:

    Het verbod is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening of waterschapsverordening.

I.

Artikel 2:21, tweede lid komt te luiden als volgt:

Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door hoofdstuk 10 van de Omgevingswet.

 

J.

Artikel 2:23, tweede lid komt te luiden als volgt:

Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht of de provinciale omgevingsverordening.

 

K.

Artikel 2:28c, eerste lid, onder a komt te luiden als volgt:

de exploitatie van de openbare inrichting in strijd is met het omgevingsplan.

 

L.

Artikel 2:32c, aanhef en onder d komt te luiden als volgt:

de exploitatie van het terras in strijd is met het omgevingsplan of verleende omgevingsvergunning.

 

M.

Artikel 2:39, derde lid, onder b komt te luiden als volgt:

indien de exploitatie van de speelgelegenheid in strijd is met het omgevingsplan.

 

N.

Artikel 2:40f, eerste lid, onder f komt te luiden als volgt:

de exploitatie of vestiging van de speelautomatenhal strijd oplevert met het omgevingsplan.

 

O.

Artikel 2:60, eerste lid, aanhef komt te luiden als volgt:

Het is verboden op door het college ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, bij dat aanwijzingsbesluit aangeduide dieren:

 

P.

Artikel 2:71 komt te luiden als volgt:

In deze afdeling wordt onder consumentenvuurwerk verstaan vuurwerk van categorie F1, F2 of F3 dat op grond van artikel 2.1.1 van het Vuurwerkbesluit is aangewezen als vuurwerk dat ter beschikking mag worden gesteld voor particulier gebruik.

 

Q.

Artikel 2:78 wordt als volgt gewijzigd:

 

  • 1.

    het vierde lid, onder g komt te luiden:

    indien de vestiging of exploitatie in strijd is met het omgevingsplan.

  • 2.

    het zevende lid, onder j komt te luiden:

    de vestiging of de exploitatie in strijd is met het omgevingsplan.

R.

Artikel 3:7, eerste lid, onder k, komt te luiden als volgt:

de vestiging of exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf in strijd is met het omgevingsplan of een bekendgemaakte ontwerpwijziging daarvan.

 

S.

Artikel 4:1 wordt als volgt gewijzigd:

 

  • 1.

    aanhef en onder a komt te luiden:

    Besluit: Activiteitenbesluit milieubeheer, zoals dat besluit luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet;

  • 2.

    aanhef en onder b komt te luiden:

    Inrichting: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, met dien verstande dat de artikelen 4:2 tot en met 4:5 uitsluitend van toepassing zijn op inrichtingen type A of type B als bedoeld in het Activiteitenbesluit milieubeheer;

T.

Artikel 4:5, vierde lid, komt als volgt te luiden:

Indien versterkte elementen worden gecombineerd met onversterkte elementen, wordt het gehele samenspel beschouwd als versterkte muziek en is dit artikel niet van toepassing.

 

U.

Artikel 4:6 wordt als volgt gewijzigd:

 

  • 1.

    Het eerste lid komt te luiden:

    Het is verboden buiten een inrichting op een zodanige wijze toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten op een zodanige wijze dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 2.

    Het derde lid komt te luiden:

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Omgevingswet, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de provinciale omgevingsverordening en op evenementen als bedoeld in artikel 2:24 en straatoptredens als bedoeld in artikel 2:9 van deze verordening.

V.

Artikel 4:13 wordt als volgt gewijzigd:

 

  • 1.

    Het eerste lid, aanhef komt te luiden:

    Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, in de openlucht of buiten de weg de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:

  • 2.

    Het derde lid komt te luiden:

    Dit artikel is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Omgevingswet of de provinciale omgevingsverordening.

W.

Artikel 4:17 komt te luiden als volgt:

In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan een niet-grondgebonden onderkomen of voertuig, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

 

X.

Artikel 4:18, eerste lid, komt te luiden als volgt:

Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het omgevingsplan is bestemd of mede bestemd.

 

Y.

Artikel 5:5, tweede lid, komt te luiden als volgt:

Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Wet milieubeheer of het Besluit activiteiten leefomgeving.

 

Z.

Artikel 5:6, tweede lid, komt te luiden als volgt:

Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de provinciale omgevingsverordening.

 

AA.

Artikel 5:18, tweede lid, komt te luiden als volgt:

Het college weigert de vergunning wegens strijd met het omgevingsplan.

 

AB.

Artikel 5:20, eerste lid, komt te luiden als volgt:

Het verbod van artikel 5:18, eerste lid, is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet of de provinciale omgevingsverordening.

 

AC.

Artikel 5:23, derde lid, onder a komt te luiden als volgt:

wegens strijd met het omgevingsplan;

 

AD.

Artikel 5:24, vierde lid, komt te luiden als volgt:

Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde verordening.

 

AE.

Artikel 5:28, tweede lid, komt te luiden als volgt:

Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, het Binnenvaartpolitiereglement of de provinciale omgevingsverordening.

 

AF.

Artikel 5:30, tweede lid komt te luiden als volgt:

Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement, de provinciale omgevingsverordening of het bepaalde bij of krachtens de Omgevingswet.

 

AG.

Artikel 5:34 wordt als volgt gewijzigd:

 

  • 1.

    Het eerste lid komt te luiden:

    Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2.

    Het vijfde lid komt te luiden:

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1˚ of 3˚, van het Wetboek van Strafrecht of de provinciale omgevingsverordening.

Artikel II  

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op de dag dat de Omgevingswet in werking treedt.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid treden de onderdelen S en T van artikel I in werking op de dag direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

Artikel III  

Deze verordening wordt aangehaald als: Wijzigingsverordening Algemene plaatselijke verordening gemeente Haarlem Omgevingswet 2023

Aldus vastgesteld te Haarlem op 20 april 2023

de griffier,

de voorzitter,

TOELICHTING TOELICHTING Wijzigingsverordening Algemene plaatselijke verordening gemeente Haarlem Omgevingswet 2023 (Wijziging in de artikelsgewijze toelichting)

Wijziging van de toelichting bij Artikel 1:1, onderdelen b, c, e en k:

 

b. Bevoegd gezag

Met de inwerkingtreding van de Ow is de omschrijving van dit begrip aangepast.

Een aantal vergunningplichten en ontheffingsplichten in deze verordening waarop voorheen de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) van toepassing was, vallen nu onder de Ow. In artikel 22.8 van de Ow en artikel 2.1a van het Omgevingsbesluit staat speciaal overgangsrecht hiervoor. Dit overgangsrecht brengt met zich dat, zolang deze toestemmingsstelsels nog niet zijn overgeheveld naar het omgevingsplan, de regeling van artikel 2.2 van de voormalige Wabo feitelijk wordt gecontinueerd. Een in deze verordening opgenomen vergunning- of ontheffingsplicht, die krachtens artikel 2.2 van de voormalige Wabo werd aangemerkt als een Wabo omgevingsvergunningplicht, wordt na inwerkingtreding van de Ow aangemerkt als een omgevingsvergunningplicht op grond van artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Ow (omgevingsplanactiviteit).

Het betreft allereerst de vergunning voor aanleg of veranderen van een weg (artikel 2:11). De vergunning voor het aanleggen of veranderen van een weg was aangewezen in artikel 2.2, eerste lid, onder d, van de Wabo. De Wabo kon ook van toepassing zijn op het gebruik van de weg anders dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, namelijk als het gaat om het opslaan van roerende zaken (artikel 2:10). De ontheffing voor het opslaan van roerende zaken was aangewezen in artikel 2.2, eerste lid, onder j en k, van de Wabo. Verder was de Wabo van toepassing op de vergunning voor het maken of veranderen van een uitweg (artikel 2:12). De vergunning voor een uitweg was aangewezen in artikel 2.2, eerste lid, onder e, van de Wabo. Tot slot was de Wabo van toepassing op de reclamevergunning (artikel 4:15). De vergunning voor handelsreclame op of aan een onroerende zaak was aangewezen in artikel 2.2, eerste lid, onder h en i, van de Wabo.

De omgevingsvergunning wordt door één bevoegd gezag beoordeeld en doorloopt één procedure.

De beslissing op de aanvraag kent ook één procedure van rechtsbescherming. Het bevoegd gezag is in de meeste gevallen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar het project in hoofdzaak zal worden verricht. In een beperkt aantal gevallen berust de bevoegdheid tot toestemmingsverlening niet bij het college van burgemeester en wethouders, maar bij het college van gedeputeerde staten en in enkele gevallen bij een Minister. Het bevoegd gezag is integraal verantwoordelijk voor het te nemen besluit en is tevens belast met de bestuursrechtelijke handhaving.

 

Daarnaast komt in de APV op verschillende plaatsen de term “bevoegd bestuursorgaan” voor.

Daarmee wordt dan gedoeld op ofwel het college van burgemeester en wethouders, ofwel de burgemeester.

 

c. Bouwwerk

Deze omschrijving verwijst naar de bijlage, onder A, bij de Omgevingswet (Ow). Volgens genoemde bijlage is een bouwwerk een constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren, met inbegrip van de daarvan deel uitmakende bouwwerkgebonden installaties anders dan een schip dat wordt gebruikt voor verblijf van personen en dat is bestemd en wordt gebruikt voor de vaart.

 

e. Gebouw

Deze omschrijving verwijst naar bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving. Volgens genoemde bijlage is een gebouw een bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

 

k. Beperkingengebiedactiviteit

Deze omschrijving verwijst naar de bijlage, onder A, bij de Ow. Volgens genoemde bijlage is eenbeperkingengebied een bij of krachtens de wet aangewezen gebied waar vanwege de aanwezigheid van een werk of object regels gelden over activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor dat werk of object. Een beperkingengebiedactiviteit is een activiteit binnen een beperkingengebied.

 

Wijziging van de toelichting bij Artikel 1:2, vierde lid:

Artikel 1:2 is niet van toepassing op een omgevingsvergunning. Voor vergunningen of ontheffingen die een omgevingsvergunning zijn, geeft de Ow een uitputtende regeling voor beslistermijnen (paragrafen 16.5.2 en 16.5.3 van de Ow).

 

Wijziging van de toelichting bij Artikel 1:4, derde lid:

Artikel 1:4 is niet van toepassing op een omgevingsvergunning. Voor vergunningen of ontheffingen die een omgevingsvergunning zijn, geeft de Ow een uitputtende regeling voor het nakomen van voorschriften (artikel 5.5 van de Ow, eventueel in samenhang met artikel 22.8 van de Ow en artikel 2.1a van het Omgevingsbesluit).

 

Wijziging van de toelichting bij Artikel 1:5, tweede lid:

Artikel 1:5 is niet van toepassing op een omgevingsvergunning. Voor vergunningen of ontheffingen die een omgevingsvergunning zijn, regelt de Ow uitputtend voor wie de omgevingsvergunning geldt (artikel 5.37 van de Ow).

 

Wijziging van de toelichting bij Artikel 1:6, tweede lid:

Artikel 1:6 is niet van toepassing op een omgevingsvergunning. Voor vergunningen of ontheffingen die een omgevingsvergunning zijn, geeft de Ow een uitputtende regeling voor intrekking of wijziging van een omgevingsvergunning (paragraaf 5.1.5 van de Ow).

 

Wijziging van de toelichting bij Artikel 2:10:

Een groot aantal voorwerpen, dat in de openbare ruimte worden geplaatst veroorzaken geen overlast of dragen zelfs bij aan de leefbaarheid. Daarom is bij de wijziging van dit artikel gekozen om een algemene regel op te nemen in plaats van het voorheen bestaande vergunningstelsel.

 

Dit artikel geeft het college ook de mogelijkheid greep te houden op situaties die hinder of gevaar kunnen opleveren of ontsierend kunnen zijn. Voor de toepassing kan worden gedacht aan het plaatsen van reclameborden of containers.

 

Door het begrip openbare plaats op te nemen is de reikwijdte van deze bepaling uitgebreid. Naast wegen en weggedeelten vallen onder het begrip openbare plaats ook plantsoenen, parken en andere voor publiek toegankelijke ruimten. Hierdoor kan op grond van deze bepaling ook worden opgetreden tegen het toebrengen van schade aan parken en plantsoenen, of het gebruik van openbare grond in strijd met de publieke functie daarvan.

 

De begrippen bruikbaarheid van de openbare plaats en het veilig gebruik van de openbare plaats zijn niet makkelijk te duiden. Bij het plaatsen van voorwerpen op een openbare plaats kan er al heel snel sprake zijn van een belemmering. In beleidsregels kan aangegeven worden wat de kaders hiervan zijn. In lid 2 is wel al een specifieke uitleg gegeven. Hierbij moet er wel op gelet worden dat hier staat wat in ieder geval onder een belemmering moet worden verstaan.

 

Daarnaast is in het vierde lid geregeld dat het bevoegde bestuursorgaan (i.c. het college of de burgemeester) ontheffing kan verlenen voor gebruik van de openbare plaats dat niet valt onder de Wabo, namelijk wanneer het gaat om objecten die bedoeld zijn om ter plaatse blijvend te functioneren. Dat zijn bijvoorbeeld bloembakken, straatmeubilair, terrassen en dergelijke.

 

Bij de invoering van de Omgevingswet is het vijfde lid vervallen.

Het vierde lid bevat een ontheffingsmogelijkheid die in bepaalde gevallen krachtens artikel 2.2, eerste lid, onder j of k, van de voormalige Wabo kon worden aangemerkt als een Wabo omgevingsvergunningplicht. Na inwerkingtreding van de Omgevingswet is in die gevallen sprake van een omgevingsvergunningplicht op grond van artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Ow (omgevingsplanactiviteit). Dit is geregeld in het overgangsrecht in artikel 22.8 van de Ow in samenhang met artikel 2.1a van het Omgevingsbesluit.

 

Wijziging van de toelichting bij Artikel 2:11:

Op het aanleggen of veranderen van een weg was artikel 2.2, eerste lid onder d. van de Wabo van toepassing als de activiteit verboden is in een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit. Na inwerkingtreding van de Omgevingswet is in dat geval sprake van een omgevingsvergunningplicht op grond van artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet (omgevingsplanactiviteit). Dit is geregeld in het overgangsrecht in artikel 22.8 van de Omgevingswet in samenhang met artikel 2.1a van het Omgevingsbesluit.

 

Eerste lid

Aan artikel 2:11 ligt als motief ten grondslag de behoefte om de aanleg, beschadiging en verandering van wegen te binden aan voorschriften met het oog op de bruikbaarheid van die weg.

 

Tweede lid

Omdat voor de toepassing van dit artikel o.a. het begrip “weg” uit de Wegenverkeerswet 1994 gebruikt wordt, is een vergunning vereist voor de aanleg, verandering enz. van wegen die feitelijk voor het openbare verkeer openstaan. Dit betekent dat in beginsel de vergunningsplicht ook geldt voor de zogenaamde “eigen wegen” die feitelijk voor het openbare verkeer openstaan. Ook voor deze wegen is het namelijk wenselijk dat ten behoeve van de bruikbaarheid daarvan voor brandweer, ambulance e.d. voorschriften gesteld kunnen worden over de wijze van verharding, breedte e.d.

 

Derde lid

Van de vergunningplicht zijn uitgezonderd de overheden die in de uitvoering van hun publiekrechtelijke taak wegen aanleggen of veranderen.

 

Vierde lid

Het nutsbedrijf zal op grond van artikel 2:11 een vergunning nodig hebben voor het leggen van leidingen e.d. in een weg.

 

Wijziging van de toelichting bij Artikel 2:12, derde lid:

De in deze verordening opgenomen vergunningplicht, die krachtens artikel 2.2, eerste lid, onder e, van de voormalige Wabo werd aangemerkt als een Waboomgevingsvergunningplicht, wordt na inwerkingtreding van de Omgevingswet aangemerkt als een omgevingsvergunningplicht op grond van artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet. Dit is geregeld in het overgangsrecht in artikel 22.8 van de Omgevingswet in samenhang met artikel 2.1a van het Omgevingsbesluit.

 

Wijziging van de toelichting bij Artikel 2:21

De in het tweede lid genoemde uitzonderingen hebben betrekking op situaties waarbij het desbetreffende specifieke belang, waterstaatswerken, verkeerslichtinstallatie, trafohuisjes en dergelijke, zich verzetten tegen het aanbrengen van allerlei voorzieningen daarop.

In beginsel biedt hoofdstuk 10 van de Omgevingswet het kader om op het eigendomsrecht van anderen inbreuk te maken. Wanneer daarvan sprake is kan niet een gedoogplicht op grond van het onderhavige artikel geconstrueerd worden. Deze gedoogplicht is alleen dan aanwezig wanneer de voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het openbaar verkeer of de openbare verlichting het gebruiksrecht van de eigenaar niet aantasten.

 

Wijziging van de toelichting bij Artikel 2:28c, eerste lid, onder a:

Dit artikel regelt de gronden waarop de vergunning door de burgemeester wordt geweigerd. In een omgevingsplan zijn soms dingen bepaald over horeca, bijvoorbeeld de mogelijkheid van ondergeschikte horeca. Indien strijd is met het omgevingsplan, weigert de burgemeester de vergunning.

 

Wijziging van de toelichting bij Artikel 2:32c:

De weigeringsgronden voor een terrasvergunning zijn hier expliciet opgenomen. Daarbij is strijd met het omgevingsplan of een omgevingsvergunning een verplichte weigeringsgrond.

 

Wijziging van de toelichting bij Artikel 2:40f:

Het vereiste onder sub b dient om een speelautomatenhal duidelijk vanaf de weg voor een ieder herkenbaar te maken. Tevens dient dit om te voorkomen dat er in een achteraf lokaal van een gebouw een speelautomatenhal wordt geëxploiteerd en deze automatenhal mede of uitsluitend via een ander bedrijf bereikbaar zou zijn.

 

In het bepaalde onder d wordt rekening gehouden met het karakter van een winkelstraat. Een speelautomatenhal past qua karakter niet in een winkelstraat met een exclusief karakter.

 

In sub f is de weigeringsgrond opgenomen dat er geen sprake mag zijn van strijd met omgevingsplan. In dit verband dient gewezen te worden op de mogelijkheid via een

omgevingsvergunning af te wijken van het omgevingsplan. Dat is de omgevingsvergunning voor

een buitenplanse omgevingsplanactiviteit. Deze mogelijkheid beperkt de burgemeester niet in de mogelijkheid de weigeringsgronden toe te passen. Het is wel een zaak van behoorlijk bestuur dat, voordat tot weigering wordt overgegaan, de mogelijkheid tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit in overweging wordt genomen. Voor de toepassing van deze bepaling wordt handelen op grond van een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit beschouwd als handelen in overeenstemming met het omgevingsplan.

 

Doel van dit lid is de koppeling van de vereiste vergunning met het planologisch regime. Vereist is dus niet dat de locatie waarvoor vergunning is aangevraagd, is aangewezen als speelautomatenhal in het omgevingsplan, maar dat het omgevingsplan de vestiging niet uitsluit. Zo wordt voorkomen dat op basis van de verordening een vergunning verleend moet worden en dat later, wegens strijd met het omgevingsplan, tegen vestiging moet worden opgetreden. Voor de overige uitvoering van dit artikel is het vastgestelde kansspelbeleid van kracht.

 

Wijziging van de toelichting bij Artikel 2:60:

Het kan voor de omgeving hinderlijk zijn, als iemand dieren houdt. Er moet kunnen worden ingegrepen als overlast of schade voor de volksgezondheid dreigt. Dan moeten belangen worden afgewogen. Daarom is gekozen voor de constructie dat het college bevoegd wordt verklaard om de plaatsen aan te wijzen waar naar zijn oordeel het houden van bepaalde dieren overlast of schade voor de volksgezondheid veroorzaakt. Waar het college bij een aanwijzing bevoegd is verklaard daarbij nadere regels te geven inzake het houden van dieren, is er sprake van delegatie van verordenende bevoegdheid als bedoeld in artikel 156 Gemeentewet.

Met de inwerkingtreding van de Ow wordt het begrip “inrichting” uit de Wet milieubeheer losgelaten en vervangen door regels per milieubelastende activiteit. Ter afbakening wordt in dit artikel daarom gebruik gemaakt van de zinsnede “buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet”.

 

Wijziging van de toelichting bij Artikel 2:71:

Deze afdeling geeft regels omtrent de verkoop en bezigen van consumentenvuurwerk rond en tijdens de jaarwisseling, in aanvulling op het Vuurwerkbesluit.

 

Definitie consumentenvuurwerk

 

Voor de omschrijving van het begrip consumentenvuurwerk is aansluiting gezocht bij het Vuurwerkbesluit. In artikel 5.43 van het Invoeringsbesluit Omgevingswet wordt het Vuurwerkbesluit gewijzigd. De definitie van consumentenvuurwerk vervalt. Overal waar consumentenvuurwerk staat wordt dit in het Vuurwerkbesluit vervangen door ‘vuurwerk van categorie F1, F2 of F3 dat op grond van artikel 2.1.1 van het Vuurwerkbesluit is aangewezen als vuurwerk dat ter beschikking mag worden gesteld voor particulier gebruik’. Voor de toepassing van de APV wordt het begrip consumentenvuurwerk gehandhaafd. De verwijzing naar het Vuurwerkbesluit is daarom vervangen door bovengenoemde definitie.

 

Wijziging van de toelichting bij Artikel 3:7, eerste lid, onderdeel k:

Het zal regelmatig voor kunnen komen dat er geen sprake is van een weigeringsgrond als bedoeld in de onderdelen a tot en met i, maar dat het omgevingsplan vestiging van een seksinrichting of escortbedrijf ter plaatse niet toelaat. Het is in dat geval onwenselijk als er vergunning wordt verleend, maar tegelijkertijd moet worden uitgelegd dat daar geen gebruik van kan worden gemaakt vanwege strijdigheid met het omgevingsplan.

 

Wijziging van de toelichting bij artikel 4:13:

Deze bepaling verschaft een basis voor het treffen van maatregelen tegen een uit oogpunt van welstand en bescherming van de openbare gezondheid ontoelaatbare opslag van bromfietsen en caravans e.d., en landbouwproducten. Het college is bevoegd bepaalde plaatsen aan te wijzen waar deze opslag verboden is c.q. aan bepaalde regels gebonden is.

 

Deze bepaling ziet niet op handelingen die plaatsvinden op de “weg” in de zin van de wegenverkeerswetgeving. Deze afbakening is aangebracht omdat voor zover de in deze bepaling genoemde activiteiten plaatsvinden op de “weg” daartegen kan worden opgetreden op basis van andere in deze verordening opgenomen voorschriften.

Met de inwerkingtreding van de Ow wordt het begrip “inrichting” uit de Wet milieubeheer losgelaten en vervangen door regels per milieubelastende activiteit. Ter afbakening wordt in dit artikel daarom gebruik gemaakt van de zinsnede “buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet”.

 

Wijziging van de toelichting bij artikel 4:17:

In de begripsomschrijving gaat het in het algemeen over een tent, tentwagen, kampeerwagen en caravan.

Door de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen, die gelijktijdig met de Ow in werking treedt, worden bouwwerken in gevolgklasse 1 vergunningvrij (bouwtechnisch deel). Grondgebonden recreatiewoningen vallen onder gevolgklasse 1 en zouden met alleen een aanpassing van de verwijzing in artikel 4:17 onder het begrip kampeermiddel komen te vallen. Dat is ongewenst. Het moet gaan om een niet-grondgebonden onderkomen of voertuig, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

 

Wijziging van de toelichting bij artikel 5:18:

Vergunning voor bepaalde tijd

Een vergunning wordt in beginsel voor onbepaalde tijd verleend (artikel 1:7).

 

 

Tweede lid Omgevingsplan

De bepalingen in de APV met betrekking tot het innemen van een standplaats zijn gebaseerd op ordening van de straathandel en zijn gebaseerd op de regulerende bevoegdheid van de gemeente van zaken die tot haar huishouding behoren. Daarnaast vormt het omgevingsplan een zelfstandige toetsingsgrond. Dit betekent dat bij de beoordeling van een aanvraag voor een vergunning voor het innemen van een standplaats altijd gelet moet worden op de voorschriften die uit het omgevingsplan voortvloeien.

 

Wijziging van de toelichting bij artikel 5:20:

Afbakening

In dit artikel vindt afbakening plaats met de regels bij of krachtens de Ow en de provinciale omgevingsverordening.

 

Wijziging van de toelichting Artikel 5:24:

Artikel 5:24 is, ter aanvulling van een aantal andere regelingen, bedoeld om de overige openbare wateren te vrijwaren van activiteiten die het gebruik op enigerlei wijze nadelig zouden kunnen beïnvloeden. De veiligheid op het water heeft reeds een afdoende regeling gevonden in een aantal bepalingen van het Wetboek van Strafrecht, te weten de artikelen 162, 163 en 427, sub 6, en het Binnenvaartpolitiereglement (zie bij voorbeeld artikel 1.15 van dit reglement).

 

Deregulering

Dit artikel is in een aantal opzichten vergelijkbaar met artikel 2:10 van de model-APV, het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg. Ook bij dit artikel is een vergunning vervangen door een algemene regel. Daarmee legt de overheid nadrukkelijk een deel van de verantwoordelijkheid bij de burger. In eerste instantie moet deze zelf de afweging maken of een steiger of een meerpaal gevaar of hinder oplevert voor het vaarverkeer, of een probleem voor het beheer en onderhoud. Omdat er hierbij, eerder dan in artikel 2:10, waar het veelal gaat om tijdelijke en verplaatsbare objecten, gaat om permanent bedoelde zaken, is aan dit artikel anders dan bij artikel 2:10 een meldingsplicht verbonden. Op die manier kan de gemeente vooraf toetsen en met de melder overleggen of bijvoorbeeld het onderhoud van de oevers niet in het geding is. Zo kan worden voorkomen dat een al geplaatst object weer moet worden verwijderd, met alle financiële gevolgen van dien.

 

Omgevingswet

Overheden kunnen een waterstaatswerk aanwijzen als een gebied waar beperkingen gelden. Dit gebied wordt in de Ow een beperkingengebied genoemd. Het doel van dit gebied is het behouden van de functies van het waterstaatswerk en het voorkomen van schade. Waterstaatswerken zijn bijvoorbeeld rivieren, de Noordzee, andere oppervlaktewateren of bergingsgebieden en waterkeringen. Een activiteit in een beperkingengebied heet in de Omgevingswet een “beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een waterstaatswerk”. Voor veel activiteiten in een dergelijk gebied geldt een vergunningplicht, meldingsplicht of informatieplicht.

De Ow maakt onderscheid tussen waterstaatswerken in beheer bij het Rijk en regionale waterstaatswerken. Voor de waterstaatswerken in beheer bij het Rijk gelden rijksregels. De begrenzing van de beperkingengebieden van waterstaatswerken in beheer bij het Rijk wordt aangewezen in de Omgevingsregeling bij de Ow. Voor de regionale waterstaatswerken kan het waterschap regels stellen. Het waterschap wijst de beperkingengebieden aan in de waterschapsverordening.

 

Wijziging van de toelichting bij artikel 5:28:

Provinciale omgevingsverordeningen kennen veelal ook een dergelijke bepaling voor waterstaatswerken die bij hen in beheer zijn.

 

De model-APV-bepaling heeft alleen betrekking op waterstaatswerken die in beheer zijn bij de gemeenten. Artikel 1.14 van het Binnenvaartpolitiereglement legt aan degene die een kunstwerk beschadigt bovendien nog een meldingsplicht op.

 

In 2007 is het woord “vaarten”, dat in dit artikel werd gebruikt, maar nergens anders in de model- APV, vervangen door het woord “openbaar water”, zoals ook in andere artikelen in de model-APV (ledenbrief Lbr.07/125).

 

Wijziging van de toelichting bij artikel 5:34:

De ontheffing kan worden verleend voor de volgende zaken:

  • -

    kampvuren, vreugdevuren, zoals paas- en oudejaarsvuren.

  • -

    instandhouding van waardevolle cultuurlandschappen, in het kader van klein landschapsbeheer.

Omgevingswet

Bij inwerkingtreding van de Ow verandert de wet- en regelgeving voor afvalstoffen. Toch blijft ook de Wet milieubeheer gelden voor bepaalde aspecten. Het verbod uit artikel 10.2 van de Wet milieubeheer om afvalstoffen te verbranden geldt alleen nog voor niet-afgegeven en niet ingezamelde huishoudelijke afvalstoffen. Voor het verbranden van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen gaat het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) gelden. Op grond van artikel 10.63, eerste lid, van de Wet milieubeheer kan het college ontheffing verlenen van het verbod huishoudelijke afvalstoffen te verbranden. Artikel 3.40e van het Bal kent een vergunningplicht (met uitzonderingen) voor het verbranden van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen.

Artikel 10.63, eerste lid, Wet milieubeheer en artikel 3.40e van het Bal beperken zich tot de bescherming van het milieuhygiënische belang. Indien het college de openbare orde- en veiligheidsaspecten wil reguleren is het verlenen van een (tweede) ontheffing op grond van de model-APV noodzakelijk.

 

Afbakening

Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet wordt het begrip “inrichting” uit de Wet milieubeheer losgelaten en vervangen door regels per milieubelastende activiteit. Ter afbakening wordt in dit artikel daarom gebruik gemaakt van de zinsnede “buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet”.

Naar boven