Wijziging van de Verordening Sociaal Domein gemeente Lansingerland 2023

[Dit wijzigingsbesluit zal vanwege de verschillende data van inwerkingtreding in 4 verschillende publicaties verwerkt worden. In dit Gemeenteblad zullen de wijzigingen van artikel II verwerkt worden.]

 

De raad van de gemeente Lansingerland;

 

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 10 oktober 2023;

 

gezien het advies van de Adviesraad Sociaal Domein Lansingerland van 21 augustus 2023;

 

gelet op artikel 121; artikel 122; artikel 147; artikel 149; artikel 150 Gemeentewet; artikel 2.1.3; artikel 2.1.4; artikel 2.1.4a; artikel 2.1.6; artikel 2.3.6, lid 4; artikel 2.6.6., lid 1 Wet maatschappelijke ondersteuning 2015; artikel 3.8 Uitvoeringsbesluit Wmo 2015; artikel 2.9; artikel 2.10; artikel 2.12; artikel 8.1.1, lid 3 Jeugdwet; artikel 6, lid 2; artikel 8; artikel 8a; artikel 8b; artikel 10b; artikel 47 Participatiewet; artikel 35 Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers; artikel 35 Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen; artikel 4a, lid 3 Wet gemeentelijke schuldhulpverlening; artikel 3.8; artikel 5.4 Uitvoeringsbesluit Wmo 2015; Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen;

 

overwegende dat het vanwege wetswijzigingen, nieuw beleid, jurisprudentie, uitvoerbaarheid en redactionele verbeteringen wenselijk is een aantal bepalingen van de Verordening Sociaal Domein gemeente Lansingerland 2023 te wijzigen;

 

besluit:

ARTIKEL I  

De Verordening Sociaal Domein gemeente Lansingerland 2023 wordt als volgt gewijzigd:

 

A.

 

Artikel 4.1.4 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    In het tweede lid vervalt onderdeel e.

  • 2.

    In het tweede lid wordt onderdeel f verletterd naar onderdeel e.

  • 3.

    Er wordt een lid toegevoegd, dat luidt:

    • 5.

      In afwijking van lid 2, onder b, wordt in de beschikking voor inwoners met een chronische aandoening of chronische beperkingen de duur van de verstrekking niet vermeld.

B.

 

Artikel 4.4.1, eerste lid, komt te luiden:

  • 1.

    Om in aanmerking te kunnen komen voor een pgb stuurt de inwoner een pgb plan mee met de aanvraag voor de maatwerkvoorziening. Als de voorziening bestaat uit een dienst stuurt de inwoner tevens een recente VOG mee van de directe zorgverlener(s).

C.

 

Artikel 4.4.5 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    In het eerste lid, onderdeel a en c, wordt “€ 13,00 per uur” per 1 januari 2023 vervangen door “een uurloon dat gelijk is aan het wettelijk minimum uurloon met vakantiegeld zoals geldt op de datum van de toekenning van het pgb”.

  • 2.

    In het eerste lid, onderdeel a, wordt “een uurloon dat gelijk is aan het wettelijk minimum uurloon met vakantiegeld zoals geldt op de datum van de toekenning van het pgb” per 1 januari 2024 vervangen door “€ 25,50 per uur”.

  • 3.

    In het eerste lid, onderdeel c, wordt “een uurloon dat gelijk is aan het wettelijk minimum uurloon met vakantiegeld zoals geldt op de datum van de toekenning van het pgb” per 1 januari 2024 vervangen door “€ 22,00 per uur”.

  • 4.

    In het derde lid wordt “€ 3.146” vervangen door “€ 3.289”.

  • 5.

    In het vierde wordt “€ 2.706” vervangen door € 2.829”.

  • 6.

    In het vijfde lid wordt “€ 2.967” vervangen door “€ 3.102”.

  • 7.

    In het zesde lid, onderdeel a, wordt “€ 2.016” vervangen door “2.108”.

  • 8.

    In het zesde lid, onderdeel b, wordt “€ 2.486” vervangen door “€ 2.599”.

D.

 

Aan artikel 4.4.7 wordt een lid toegevoegd, dat luidt:

  • 4.

    Het recht op Pgb wordt beëindigd wanneer de Pgb-houder komt te overlijden.

E.

 

Artikel 4.5.1 vervalt.

 

F.

 

Artikel 4.5.2 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    In het derde lid wordt “collectief vervoer” vervangen door “collectief vraagafhankelijk vervoer”.

  • 2.

    In het derde lid wordt “€ 0,96 (per enkele reis)” vervangen door “€ 1,08 (per enkele reis)”.

  • 3.

    In het derde lid wordt “een bedrag van € 0,14 per kilometer” vervangen door “een bedrag van € 0,17 per kilometer”.

  • 4.

    Aan het derde lid wordt een zin toegevoegd: Indexering van de tarieven vindt vanaf 2024 plaats en is gebaseerd op de MRDH-tarieven van het voorgaande jaar.

G.

 

Artikel 4.6.1, derde lid, komt te luiden:

  • 3.

    De gemeente kan in de beleidsregels bepalen op welke wijze een blijk van waardering wordt geboden aan mantelzorgers.

H.

 

In artikel 5.3.1, tweede lid, vervalt onderdeel v.

 

I.

 

Artikel 5.3.10 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    In aanvulling op de criteria in artikel 5.3.7 wordt een individuele voorziening in de vorm van vaktherapie alleen verstrekt als:

    • a.

      De vaktherapie onderdeel uitmaakt van een concreet behandeltraject voor complexe of meervoudige problematiek;

    • b.

      De vaktherapeut is geregistreerd bij de Stichting Register Vaktherapeutische Beroepen (SRVB);

    • c.

      Er maximaal 12 sessies van maximaal 1 uur worden ingezet.

  • 2.

    De gemeente kan in individuele situaties gemotiveerd afwijken van het in het eerste lid, onder c, genoemde aantal sessies en/of de duur daarvan, indien dit noodzakelijk is om het gewenste resultaat te bereiken en eerdere behandeling/diagnose geen (voldoende) resultaat heeft gerealiseerd en er geen alternatieve mogelijkheden zijn om te komen tot effectieve jeugdhulp.

  • 3.

    De gemeente hanteert voor vaktherapie een maximumtarief van € 84,00 per uur, waarbij maximaal 25% aan indirect cliëntgebonden tijd mag worden gedeclareerd.

J.

 

Artikel 5.4.4 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    In het eerste lid, onderdeel d, wordt “€ 13,00 per uur” per 1 januari 2023 vervangen door “een uurloon dat gelijk is aan het wettelijk minimum uurloon met vakantiegeld zoals geldt op de datum van de toekenning van het pgb”.

  • 2.

    In het eerste lid, onderdeel d, wordt “een uurloon dat gelijk is aan het wettelijk minimum uurloon met vakantiegeld zoals geldt op de datum van de toekenning van het pgb” per 1 januari 2024 vervangen door “€ 25,50 per uur”.

K.

 

Aan artikel 6.1.1 worden na onderdeel c de volgende onderdelen toegevoegd:

 

  • d.

    interne werkbegeleiding: door een collega geboden dagelijkse werkbegeleiding op de werkvloer omdat de werknemer anders niet in staat is zijn werkzaamheden uit te voeren, en waarbij sprake is van meer dan de gebruikelijke begeleiding van een werknemer op een werkplek;

  • e.

    jobcoaching: door een erkende deskundige geboden methodische ondersteuning aan personen met een arbeidsbeperking en aan werkgevers, gericht op het vinden en behouden van werk;

  • f.

    overige voorzieningen: voorzieningen als bedoeld in artikel 8a, lid 2, onder f, van de wet;

  • g.

    persoonlijke ondersteuning bij werk: ondersteuning als bedoeld in artikel 10, lid 1 en 3, van de wet en begeleiding op de werkplek als bedoeld in artikel 10da van de wet;

  • h.

    praktijkroute: het proces om de persoon, behorend tot de doelgroep, toegang tot het doelgroepenregister te laten verkrijgen op basis van loonwaardevaststelling op de werkplek;

  • i.

    voorziening: door de gemeente noodzakelijk geachte voorziening, gericht op arbeidsinschakeling waaronder mede wordt begrepen persoonlijke ondersteuning bij het verrichten van opgedragen taken;

  • j.

    werkgever: degene die op basis van een arbeidsovereenkomst de bevoegdheid heeft om de arbeid van een werknemer gedurende een overeengekomen periode aan te wenden in zijn organisatie;

  • k.

    werknemer: persoon die op basis van een arbeidsovereenkomst arbeid verricht bij de werkgever, daaronder begrepen een persoon als bedoeld in artikel 10d, lid 1 of 2, van de wet met wie de werkgever een dienstbetrekking is aangegaan, dan wel dit van plan is;

  • l.

    wet: Participatiewet.

L.

 

Artikel 6.1.2 komt te luiden:

 

  • 1.

    De gemeente kan de voorziening bedoeld in artikelen 6.2.1, 6.2.3, 6.2.4, 6.2.8, 6.2.8a, 6.2.8b en 6.2.10 aanbieden aan personen die behoren tot de doelgroep met een korte afstand tot de arbeidsmarkt.

  • 2.

    De gemeente kan de voorzieningen bedoeld in de artikelen 6.2.1, 6.2.2, 6.2.4, 6.2.5, 6.2.6, 6.2.7, 6.2.8, 6.2.8a, 6.2.8b en 6.2.9 aanbieden aan personen die behoren tot de doelgroep met een grote afstand tot de arbeidsmarkt.

  • 3.

    De gemeente houdt bij het aanbieden van de in paragraaf 6.2 opgenomen voorzieningen rekening met de omstandigheden en functionele beperkingen van een persoon. De omstandigheden hebben in ieder geval betrekking op zorgtaken van die persoon en de mogelijkheid dat hij behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie of gebruik maakt van de voorziening beschut werk.

  • 4.

    De gemeente kan een voorziening weigeren als:

    • a.

      de persoon ten behoeve van wie de voorziening zou worden verstrekt niet behoort tot de doelgroep;

    • b.

      de persoon onvoldoende medewerking verleent aan het onderzoek dat nodig is voor het beoordelen van het recht op de voorziening;

    • c.

      de persoon een beroep kan doen op een voorziening op basis van een andere wettelijke regeling, waardoor er sprake is van een voorliggende voorziening;

    • d.

      de voorziening naar het oordeel van het college onvoldoende bijdraagt aan de arbeidsinschakeling; of

    • e.

      er niet wordt voldaan aan de voorwaarden die in deze verordening worden gesteld om in aanmerking te komen voor die voorziening.

  • 5.

    De gemeente kan een voorziening beëindigen als:

    • a.

      de persoon die aan de voorziening deelneemt zijn verplichting als bedoeld in de artikelen 9 en 17 van de Participatiewet, de artikelen 13 en 37 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de artikelen 13 en 37 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen niet nakomt;

    • b.

      de persoon die aan de voorziening deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep;

      de persoon die aan de voorziening deelneemt algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een in deze paragraaf genoemde voorziening, tenzij het betreft een persoon als bedoeld in artikel 7, eerste lid, sub a, onder 2 van de Participatiewet;

    • c.

      naar het oordeel van de gemeente de voorziening niet langer bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling;

    • d.

      de voorziening naar het oordeel van de gemeente niet meer geschikt is voor de persoon die gebruik maakt van de voorziening;

    • e.

      de persoon die aan de voorziening deelneemt niet naar behoren gebruik maakt van de aangeboden voorziening; of

    • f.

      de persoon die aan de voorziening deelneemt niet meer voldoet aan de voorwaarden die in deze paragraaf worden gesteld om in aanmerking te komen voor die voorziening.

  • 6.

    De gemeente biedt de meest adequate voorziening aan, houdt bij het voorzieningenaanbod rekening met andere voorzieningen die in het kader van het sociaal domein beschikbaar zijn en stemt het aanbod, als dat nodig is, intern af zodat het optimaal bijdraagt aan een integrale ondersteuning van de persoon. De gemeente houdt bij de afstemming ook rekening met voorzieningen op grond van andere wettelijke regelingen en stemt dit af in het plan van aanpak, bedoeld in artikel 44a van de wet.

  • 7.

    De gemeente stelt ter nadere uitvoering van deze verordening beleidsregels vast waarin wordt vastgelegd welke voorzieningen, waaronder ondersteunende voorzieningen, de gemeente in ieder geval kan aanbieden en de voorwaarden die daarbij gelden voor zover daarover in dit onderdeel geen nadere bepalingen zijn opgenomen.

M.

 

Aan artikel 6.2.2 wordt een lid toegevoegd, dat luidt:

  • 3.

    De gemeente biedt de activiteiten uitsluitend aan als hierdoor de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en er geen verdringing op de arbeidsmarkt plaatsvindt.

N.

 

In artikel 6.2.3, eerste lid, wordt na “De gemeente kan” ingevoegd “door detachering”.

 

O.

 

Artikel 6.2.6, zevende lid, komt te luiden:

  • 7.

    De gemeente kan aan personen van wie is vastgesteld dat zij uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben, tot het moment van aanvang van de dienstbetrekking, bedoeld in artikel 10b, lid 1, van de wet, daarnaast de volgende voorzieningen aanbieden:

    • a.

      arbeidsmatige dagbesteding als bedoeld in artikel 4.5.2, lid 5, sub h;

    • b.

      sociale activering als bedoeld in artikel 6.2.2;

    • c.

      scholing als bedoeld in artikel 6.2.4;

    • d.

      persoonlijke ondersteuning als bedoeld in artikel 6.2.8; of

    • e.

      schuldhulpverlening als bedoeld in de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening.

P.

 

In artikel 6.2.7, aanhef, wordt na “De gemeente kan” ingevoegd “overeenkomstig artikel 10f van de wet”.

 

Q.

 

Artikel 6.2.8 komt te luiden:

  • 1.

    De gemeente kan persoonlijke ondersteuning bij werk en overige voorzieningen verstrekken ten behoeve van een persoon met een arbeidsbeperking.

  • 2.

    Bij de toekenning van persoonlijke ondersteuning bij werk en overige voorzieningen gelden, onverminderd het bepaalde in artikel 6.1.2, vierde en vijfde lid, de volgende voorwaarden:

    • a.

      de persoon behoort tot de doelgroep en is minimaal 18 jaar oud, tenzij hij VSO/PRO-onderwijs heeft genoten;

    • b.

      de persoon kan zonder deze vorm van ondersteuning niet aan het arbeidsproces deelnemen;

    • c.

      de werkgever biedt een dienstbetrekking aan met een minimale arbeidsduur van 12 uur per week of heeft de intentie de arbeidsduur op te bouwen naar minimaal 12 uur per week;

    • d.

      het betreft geen Arbo-taak waarvoor de werkgever verantwoordelijk is;

    • e.

      het betreft geen meeneembare voorziening die tot de standaarduitrusting van de werkgever behoort of algemeen gebruikelijk is in een organisatie;

    • f.

      er is naar het oordeel van de gemeente geen sprake van een werkplekaanpassing die in zijn algemeenheid van de werkgever kan worden verlangd; en

    • g.

      de kosten van de voorziening(en) zijn naar het oordeel van de gemeente proportioneel, dat wil zeggen dat de investering in de voorziening moet opwegen tegen de maatschappelijke opbrengsten van uitstroom naar werk.

  • 3.

    De aanvraag voor persoonlijke ondersteuning bij werk moet binnen zes maanden na de ingangsdatum van de dienstbetrekking zijn ontvangen, tenzij voorafgaand aan of op het moment van aanvang van het dienstverband de noodzaak voor die ondersteuning redelijkerwijs nog niet bekend kon zijn.

  • 4.

    De gemeente besluit op basis van individueel maatwerk, waarbij de aard, omvang, duur en intensiteit van de persoonlijke ondersteuning wordt gewogen.

R.

 

Na artikel 6.2.8 wordt een artikel ingevoegd, dat luidt:

 

Artikel 6.2.8a Persoonlijke ondersteuning bij werk (jobcoach)

  • 1.

    De gemeente kan persoonlijke ondersteuning bij werk in de vorm van jobcoaching in natura als volgt verstrekken:

    • a.

      in natura, door middel van inzet van een jobcoach die werkzaam is in een dienstverband of in opdracht van de gemeente;

    • b.

      in natura, door middel van inzet van een jobcoach die werkzaam is in een dienstverband of in opdracht van een overheidsorgaan waarbij de voorziening is ingekocht;

    • c.

      als subsidie in de vorm van een jobcoachcheque aan de werkgever of jobcoachorganisatie.

  • 2.

    De in het vorige lid genoemde ondersteuning kan ook worden aangeboden bij andere voorzieningen, anders dan in dienstverband, gericht op arbeidsinschakeling.

  • 3.

    Een jobcoach die de persoonlijke ondersteuning bij werk verzorgt moet:

    • a.

      in het bezit zijn van het keurmerk Register Jobcoach van de beroepsvereniging Noloc;

    • b.

      een Noloc geaccrediteerde opleiding volgen; of

    • c.

      binnen een redelijke termijn starten met een Noloc geaccrediteerde opleiding.

  • 4.

    Indien de persoonlijke ondersteuning wordt verstrekt als subsidie, als bedoeld in het tweede lid onder c, is in afwijking van het eerste lid geen keurmerk Register Jobcoach van de beroepsvereniging Noloc nodig. Bij deze vorm van jobcoaching geeft de gemeente voorkeur aan een jobcoach in dienst bij een werkgever of jobcoachorganisatie die beschikt over het Blik op Werk-keurmerk of het OVAL-keurmerk.

  • 5.

    Indien de jobcoaches niet over een (h)erkende kwaliteitstandaard beschikt, gaat de gemeente in overleg om minimale waarborgen af te spreken.

  • 6.

    Een jobcoach als bedoeld in het vierde lid mag geen directe collega of leidinggevende van de werknemer zijn.

  • 7.

    De in te zetten jobcoaching wordt bepaald op basis van de voorwaarden zoals vermeld in de instrumentengids Dennis.

S.

 

Na artikel 6.2.8a wordt een artikel ingevoegd, dat luidt:

 

Artikel 6.2.8b Interne werkbegeleiding

  • 1.

    De gemeente kan, ten behoeve van een persoon met een arbeidsbeperking, een subsidie verlenen aan een werkgever voor de aantoonbare meerkosten die verbonden zijn aan het organiseren van interne werkbegeleiding, indien de persoon voor het kunnen verrichten van zijn werk is aangewezen op begeleiding, die de gebruikelijke begeleiding door de werkgever en andere werknemers aanzienlijk te boven gaat.

  • 2.

    De subsidie voor een intern werkbegeleider wordt uitsluitend verleend indien:

    • a.

      de noodzaak hiertoe is gebleken uit een objectieve loonwaardemeting;

    • b.

      de intern werkbegeleider een training heeft gevolgd, die hem in staat stelt werkbegeleiding te bieden aan een persoon met een arbeidsbeperking; en

    • c.

      de intern werkbegeleider op vaste tijden beschikbaar is.

  • 3.

    De subsidie voor een intern werkbegeleider wordt afgestemd op de behoefte van de werknemer, maar bedraagt maximaal zes maanden.

  • 4.

    Indien de werknemer, na de periode als bedoeld in het vorige lid, nog niet in staat is zijn werkzaamheden, zonder ondersteuning van een intern werkbegeleider te verrichten, kan deze eenmalig worden verlengd met een periode van maximaal zes maanden.

  • 5.

    De voorwaarden voor deze voorziening zijn, voor zover niet vastgelegd in deze verordening, nader uitgewerkt in de instrumentengids Dennis.

  • 6.

    Om de werkgever of medewerkers in dienst van deze werkgever in staat te stellen de werkbegeleiding te bieden, kan de gemeente deze werkgever of medewerkers in dienst van deze werkgever een training aanbieden.

T.

 

Artikel 6.2.9 komt te luiden:

  • 1.

    De gemeente kan, als dit door hem noodzakelijk wordt geacht, een persoon als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, van de wet die algemene bijstand ontvangt, toestemming verlenen om op een proefplaats bij een werkgever voor de duur van maximaal twee maanden onbeloonde werkzaamheden te verrichten met behoud van uitkering. De gemeente maakt daarbij geen gebruik van de wettelijke mogelijkheid tot verlenging met maximaal vier maanden.

  • 2.

    Het doel van een proefplaatsing is de inschakeling van de persoon in arbeid bij een werkgever te bevorderen, waarbij de proefplaats voor een zo beperkt mogelijke duur wordt ingezet.

  • 3.

    Voor een proefplaats wordt uitsluitend toestemming verleend als:

    • a.

      de persoon, gelet op zijn vaardigheden en capaciteiten, tot de werkzaamheden in staat is;

    • b.

      de gemeente verwacht dat de plaatsing bijdraagt aan het vergroten van de kans op arbeidsinschakeling;

    • c.

      als hierdoor de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en geen verdringing op de arbeidsmarkt plaatsvindt;

    • d.

      de werkzaamheden van de persoon niet al eerder onbeloond door hem bij die werkgever, of diens rechtsvoorganger, zijn verricht; en

    • e.

      de werkgever bij aanvang van de proefplaats schriftelijk de intentie heeft uitgesproken dat hij de persoon, bij gebleken geschiktheid, direct aansluitend aan zijn proefplaatsing, voor minimaal zes maanden, zonder proeftijd, in dienst zal nemen.

  • 4.

    De gemeente weigert de toestemming als redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de persoon ook zonder proefplaatsing kan worden aangenomen voor dat werk.

U.

 

In artikel 6.2.12, eerste lid, wordt “algemene bijstand” vervangen door “een bijstandsuitkering van de gemeente”.

 

V.

 

Na artikel 6.2.12 wordt een artikel ingevoegd, dat luidt:

 

Artikel 6.2.12a Loonkostensubsidie kwetsbare werknemers

  • 1.

    De gemeente kan een loonkostensubsidie, anders dan de loonkostensubsidie bedoeld in artikel 6.4.3, verstrekken aan werkgevers die met een kwetsbare, of uiterst kwetsbare werknemer een arbeidsovereenkomst sluiten.

  • 2.

    De loonkostensubsidie, bedoeld in het eerste lid, bedraagt ten hoogste percentage 50% van de loonkosten gedurende maximaal 12 maanden respectievelijk 24 maanden ten behoeve van de kwetsbare respectievelijk de uiterst kwetsbare werknemer.

  • 3.

    Onder kwetsbare werknemer wordt verstaan de persoon die:

    • a.

      voorafgaand aan de indienstneming gedurende 6 maanden geen reguliere betaalde betrekking heeft gevonden; en

    • b.

      geen startkwalificatie bezit; en

    • c.

      ouder is dan 40 jaar; of

    • d.

      alleenstaande ouder is met thuiswonende kinderen.

  • 4.

    Onder uiterst kwetsbare werknemer wordt verstaan de persoon die onmiddellijk voorafgaand aan de indiensttreding ten minste 18 maanden werkloos is geweest.

  • 5.

    De loonkostensubsidie wordt uitsluitend verstrekt als hierdoor de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en geen verdringing op de arbeidsmarkt plaatsvindt.

  • 6.

    De loonkostensubsidie wordt niet verstrekt als de werkgever op grond van een andere regeling aanspraak maakt op financiële tegemoetkomingen in verband met de indiensttreding van de werknemer of als redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de persoon ook zonder loonkostensubsidie kan worden aangenomen voor dat werk.

W.

 

Na artikel 6.4.2 wordt een artikel toegevoegd, dat luidt:

 

Artikel 6.4.3 Specifiek aanvraagproces loonkostensubsidie

  • 1.

    De gemeente verstrekt overeenkomstig artikel 10d, van de wet, ambtshalve of op aanvraag, loonkostensubsidie aan de werkgever die voornemens is een dienstbetrekking aan te gaan met een persoon die behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie. In geval van een aanvraag zijn het tweede tot en met het vijfde lid van dit artikel van toepassing.

  • 2.

    De gemeente bevestigt de ontvangst van de aanvraag schriftelijk aan de werkgever, of als de aanvraag wordt gedaan door de persoon, aan de werkgever en de persoon.

  • 3.

    Een aanvraag voor loonkostensubsidie wordt, als het een persoon betreft die nog niet behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie, ook beschouwd als een aanvraag om vast te stellen of de persoon behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie, bedoeld in artikel 10c, eerste lid, onder a, van de wet. Als deze aanvraag is gedaan na het begin van de dienstbetrekking voor een persoon als bedoeld in artikel 10d, tweede lid, van de wet, wordt de vaststelling of de persoon behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie bepaald door middel van de Praktijkroute.

  • 4.

    De gemeente stelt binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag de loonwaarde vast, tenzij in overleg met de werkgever toepassing wordt gegeven aan artikel 10d, vijfde lid, van de wet.

  • 5.

    De gemeente neemt bij het verstrekken van de loonkostensubsidie het preferente proces loonkostensubsidie in acht.

X.

 

In artikel 7.1.2, eerste lid, wordt “100 procent” vervangen door “115%”.

 

Y.

 

Paragraaf 7.2 komt te luiden “Studietoeslag”

 

Z.

 

In artikel 7.2.2 vervalt “individuele”.

 

AA.

 

Artikel 7.2.3 komt te luiden:

 

Artikel 7.2.3 Hoogte studietoeslag

De hoogte van de studietoeslag is afhankelijk van de leeftijd van de inwoner en komt overeen met het op dat moment geldende bedrag wat de rijksoverheid hanteert.

 

BB.

 

In artikel 7.2.4 wordt “Een individuele studietoeslag” vervangen door “De studietoeslag”.

 

CC.

 

In artikel 10.2.3 vervalt het zesde lid.

ARTIKEL II  

De artikelen 4.1.4, tweede en vijfde lid; 4.4.1, eerste lid; 4.4.5, eerste, derde, vierde, vijfde en zesde lid; 4.6.1, derde lid; 5.3.10; 7.1.2, eerste lid; paragraaf 7.2; artikel 7.2.2; artikel 7.2.3 en artikel 7.2.4 treden met terugwerkende kracht per 1 januari 2023 in werking.

ARTIKEL III  

De artikelen 5.3.1, tweede lid; 6.1.1; 6.1.2; 6.2.2; 6.2.3; eerste lid; 6.2.6, zevende lid; 6.2.7; 6.2.8; 6.2.8a, 6.2.8b, 6.2.9, 6.2.12, eerste lid; 6.2.12a en 6.4.3 treden met terugwerkende kracht per 1 juli 2023 in werking.

ARTIKEL IV  

De artikelen 4.4.5; eerste lid; artikel 4.4.7; vierde lid, 4.5.1; 5.4.4, eerste lid en 10.2.3, zesde lid treden per 1 januari 2024 in werking.

Artikel V  

Artikel 4.5.2, derde lid, treedt per 1 februari 2024 in werking.

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 30 november 2023.

de griffier,

drs. Eveline Hamelink-van Rens

de voorzitter,

drs. Pieter van de Stadt

Naar boven