Gemeenteblad van Amsterdam
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Amsterdam | Gemeenteblad 2023, 520925 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Amsterdam | Gemeenteblad 2023, 520925 | beleidsregel |
Beleidsregels over de uitvoering van de vergunnings-, toezichts- en handhavingstaken in de fysieke leefomgeving
Amsterdam voert een breed scala aan vergunningverlening, toezicht en handhavingstaken (VTH) uit. Het uitvoeren van deze VTH-taken draagt bij aan een aan een veilige, duurzame, leefbare en gezonde fysieke leefomgeving voor Amsterdammers. We houden ons onder andere bezig met activiteiten die invloed hebben op de fysieke leefomgeving, zoals bouwen en bedrijvigheid. Samengevat noemen we die taken de ‘VTH-taken Fysieke Leefomgeving’. Dit beleidsstuk geeft aan hoe in Amsterdam invulling wordt gegeven aan deze VTH-taken: wat heeft onze aandacht, wat willen we bereiken en op welke manier?
Amsterdam is voortdurend in beweging. De stad groeit en transformeert, net als haar bewoners en ondernemers. Dit betekent nieuwe uitdagingen en kansen voor de gemeente. Zeker in de fysieke leefomgeving (FLO) en voor de uitvoering van de VTH-taken FLO in Amsterdam. In dit beleidsstuk benoemen we deze uitdagingen en kansen en verbinden we ze aan de VTH-taken FLO.
Dit beleidsstuk maakt duidelijk wat u van ons kunt verwachten. Alles wat we doen, doen we voor de Amsterdammer, en per 2022 ook voor de Weesper. We zijn een dienstbare overheid, voorspelbaar en betrouwbaar. We willen verantwoordelijk en flexibel zijn. Een overheid die luistert, handelt en levert, inwoners van Amsterdam en Weesp de ruimte geeft om te groeien. Dat betekent concreet dat Amsterdam en Weesp een bijdrage willen leveren aan prettig en veilig wonen, werken en recreëren in de stad. We pakken problemen aan waar bewoners, ondernemers en bezoekers het meest last van hebben. Resultaten in de stad staan daarbij voorop.
Vanwege de groeiende opgave van het VTH-domein FLO staan de ambities uit dit beleidsstuk in de praktijk onder druk. Dit betekent dat we onderbouwde keuzes moeten maken om bepaalde taken tijdelijk niet of op een ander niveau uit te voeren. Deze onderbouwde keuzes worden waar nodig jaarlijks in een uitvoeringsprogramma gemaakt. In het uitvoeringsprogramma wordt dit beleidsstuk jaarlijks vertaald naar een concrete inzet van de formatie en middelen.
Het beleid draait in de kern om de opgaven waar Amsterdam voor staat. Hieronder verstaan wij de VTH-taken voor de fysieke leefomgeving die de gemeente Amsterdam uitvoert. In dit beleidsdocument worden alle opgaven apart behandeld, waarbij wij per opgave aangeven wat het gewenste effect is, wat onze doelen zijn, welke activiteiten wij daarvoor uitvoeren, et cetera. Voor de leesbaarheid zijn de opgaven geclusterd in acht hoofdthema’s. Waar mogelijk is aangesloten bij de terminologie van de Omgevingsvisie Amsterdam 2050.
Het VTH-beleid FLO slaat twee vliegen in één klap. Het geeft concrete invulling aan de uitvoering van de VTH-taken FLO én het geeft invulling aan de wettelijke proceseisen die worden gesteld aan de beleidscyclus voor de Omgevingswet. Dit betekent dat we VTH-taken FLO planmatig uitvoeren, onderbouwd met risicoanalyses, prioritering en doelstellingen.
Dit VTH-beleid wordt vastgesteld door het college van de gemeente Amsterdam. Na vaststelling van dit VTH-beleid volgt een continue cyclus van uitvoering, monitoring, evaluatie en bijstelling: de VTH-beleidscyclus. Dit beleid wordt dus niet voor een afgebakende periode vastgesteld, maar wordt continu geëvalueerd en bijgesteld, bijvoorbeeld als daar aanleiding toe is door veranderende, aflopende of nieuwe opgaven.
In dit stuk behandelen we de VTH-taken FLO die voortvloeien uit de volgende wet- en regelgeving:
De stadsdelen van Amsterdam en het stadsgebied Weesp spelen in Amsterdam een belangrijke rol bij de uitvoering van de VTH taken voort de fysieke leefomgeving. Het beleid ziet op de uitvoering van de VTH-taken FLO die binnen Amsterdam voornamelijk zijn belegd bij de afdelingen Bouw & Gebruik van de stadsdelen en bij de directies Wonen, Ruimte & Duurzaamheid en Brandweer Amsterdam Amstelland.
Dit VTH-beleid geldt ook voor VTH-taken FLO die in de grootstedelijke gebieden aan de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied zijn gemandateerd en voor de plustaken die de Omgevingsdienst namens Amsterdam uitvoert. Hiervoor geldt dat de Omgevingsdienst in overleg met Amsterdam voor de uitvoering van deze taken uitvoeringsaccenten kan aanbrengen. Bijvoorbeeld in het belang van de regionale uniformiteit of vanuit bedrijfsmatige overwegingen. Deze accenten passen binnen de kaders van het beleid en worden vastgelegd in de jaarlijkse uitvoeringsovereenkomsten tussen Amsterdam en de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied.
Het beleid is opgedeeld in zes delen. Deel 1 kan als starttekst worden beschouwd met een inleiding en inhoudsopgave. In deel 2 wordt beschreven waar Amsterdam voor staat bij de uitvoering van de VTH-opgaven voor de fysieke leefomgeving. Ook wordt in dit deel beschreven hoe dit beleidsstuk werkt en wordt een introductie gegeven op de hoofdthema’s van het beleid. Deel 3 gaat dieper in op de manier van werken binnen Amsterdam; in dit deel zijn algemene en specifieke uitvoeringstrategieën beschreven.
Deze concretisering wordt voorgezet in deel 4. In dit deel zijn alle VTH-opgaven voor de fysieke leefomgeving geclusterd in acht hoofdthema’s. Per opgave is in een tabel beschreven wat de opgave kenmerkt, welk effect wij willen bereiken, welke doelen wij stellen en activiteiten wij uitvoeren, et cetera. In deel 5 beschrijven wij hoe wij omgaan met overtredingen. De bijlagen bij dit beleid zijn gebundeld in deel 6.
Voor de leesbaarheid is dit document geschreven vanuit het ‘wij’ perspectief.
Hoofdstuk 2 – zo werkt VTH Fysieke Leefomgeving
Vergunningverlening, toezicht en handhaving is geen doel op zich. Het uitvoeren van deze VTH-taken draagt bij aan een veilige, duurzame, leefbare en gezonde fysieke leefomgeving voor Amsterdammers. Dat willen we bereiken door eenduidig, rechtvaardig en transparant op te treden. Dit hoofdstuk maakt inzichtelijk wat onze belangrijkste uitgangspunten zijn bij het uitvoeren van onze taken. Ook laten we zien welke ontwikkelingen er op ons afkomen en hoe we daarop anticiperen.
Alles wat we doen, doen we voor de Amsterdammer. We zijn een dienstbare overheid, voorspelbaar en betrouwbaar. We willen verantwoordelijk en flexibel zijn. Een overheid die luistert, handelt en levert, inwoners van Amsterdam de ruimte geeft om te groeien. Bij het uitoefenen van onze VTH-taken streven we naar uitvoering waarbij de uitgangspunten op de volgende pagina’s centraal staan:
Amsterdam is voortdurend in beweging. De stad groeit en transformeert, net als haar bewoners en ondernemers. Dit betekent nieuwe uitdagingen en kansen voor de gemeente. De belangrijkste ontwikkelingen die invloed hebben op de VTH-taken FLO zijn hieronder in kaart gebracht. Hieruit blijkt ook de urgentie voor dit beleidsdocument. Door goed in te spelen op deze ontwikkelingen, willen we borgen dat Amsterdam voor iedereen een gezonde, veilige en leefbare stad blijft.
Fysieke en sociale uitdagingen in de stad
Er wordt veel gebouwd in Amsterdam. Nieuwe wijken ontstaan. Ook op kleinere schaal wordt er veel gebouwd: in binnentuinen, kelders, etc. Verdichting en verstening van de stad vindt plaats. De vele (bouw)activiteiten en drukte in de stad zorgen op sommige plekken voor cumulatie van overlast. Terwijl op andere plekken juist sprake is van leegstand en transformatie. Op sociaal vlak zien we dat de weerbaarheid van de stad wordt aangetast door ondermijnende activiteiten.
Grote veranderingen in het omgevingsrecht
Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet en de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen (Wkb) wijzigen deels de taken van het VTH-domein. Kaders waar we aan toetsen en op toezien veranderen. Landelijke regelgeving landt in ons omgevingsplan. De bouwtechnische toets en het bouwtechnische toezicht gaan gefaseerd over naar private partijen. Een belangrijk gevolg van deze stelselwijzigingen is dat we meer dan anders duidelijk moeten maken waar we van zijn, wat onze rol is en welke taken we uitvoeren.
Participatie is een nieuw instrument
Over onze relatie met de Amsterdammer en Weesper schreven we al hierboven bij onze uitgangspunten. In die relatie wordt participatie een belangrijk instrument. Het is het instrument om Amsterdammers en Weespers te betrekken bij initiatieven in hun leefomgeving. Het is tegelijkertijd een nieuw instrument. Samen moeten we ontdekken wat werkt en wat niet. In dit beleid wordt geschetst wat wij aan participatie verwachten bij initiatieven, wat onze rol is en wat dit voor de besluitvorming betekent.
Verduurzamen en klimaatadaptief worden vraagt wat van de fysieke leefomgeving en onze VTH-taken FLO. Er zijn nieuwe beleidskaders waaraan moet worden getoetst. Er moet kennis worden opgedaan over nieuwe materialen en innovatieve methodes. Thema’s waar VTH FLO in ieder geval een actieve bijdrage levert zijn de energietransitie en het verduurzamen van de bestaande woningvoorraad.
Hoe spelen wij in op deze voortdurende ontwikkelingen?
De opgave van het VTH-domein in een veranderend Amsterdam is groot. Wij spelen actief in op deze opgave. Dat doen we met de hierboven genoemde uitgangspunten. Daarnaast zorgen we voor actuele kennis om bijzondere en complexe aanvragen af te handelen en op de uitvoering toe te zien.
Ook zijn we proactief betrokken bij het opstellen van beleidskaders: dit betekent dat we kaders toetsen op handhaafbaarheid, uitvoerbaarheid, fraudegevoeligheid en toepasbaarheid. Nieuwe kaders moeten voorzien zijn van een impactanalyse en borging van randvoorwaarden voor het VTH-domein bevatten. Een belangrijke randvoorwaarde voor de implementatie is of er capaciteit dan wel middelen aanwezig zijn om nieuwe taken uit te voeren of andere werkwijzen in te voeren.
We zoeken bovendien – samen met bewoners, ondernemers en organisaties – actief naar innovatieve en preventieve manieren om de fysieke leefomgeving in positieve zin te beïnvloeden.
Hoofdstuk 3 – Onze aanpak voor het VTH-beleid
Met de komst van de Omgevingswet is het bestaande stelsel ingrijpend herzien. De Omgevingswet gaat uit van een integrale benadering, waarin de diverse belangen in onderlinge samenhang worden beschouwd. In het VTH-beleid 2024 is aangesloten bij deze integrale benadering. Dit betekent dat enkele VTH-taken voor bouwen en gebruik in de fysieke leefomgeving, waarvoor nu nog aparte beleidsstukken zijn of worden opgesteld, zijn geïntegreerd in het nieuwe VTH-beleid Fysieke Leefomgeving 2024.
In de praktijk blijkt nu reeds dat deze VTH-taken in de uitvoering een sterke samenhang hebben. Met de gekozen scope van het VTH-beleid wordt de integrale uitvoering ook beleidsmatig geborgd.
Zoals aangegeven in hoofdstuk 1 hanteren we een continue cyclus van beleid, uitvoering, monitoring, evaluatie en bijstelling. Deze VTH-beleidscyclus staat bekend als de Big 8. Hiermee geven we invulling aan de wettelijke proceseisen voor de VTH-taken FLO. Deze wettelijke proceseisen zijn vastgelegd in het Besluit kwaliteit leefomgeving (AMvB ). De Big 8 werkt als volgt.
Goede en professionele vergunningverlening, toezicht en handhaving vindt programmatisch en daarmee planmatig en cyclisch plaats. Een professionele uitvoering betekent volgens deze benadering dat de uitvoering tot stand komt op basis van inzichtelijke keuzes en dat de uitvoering gericht is op het bereiken van vooraf afgesproken resultaten.
De Big 8 is een dubbele regelkring. De big 8 beschrijft een aantal samenhangende processtappen: vanuit een strategisch kader wordt de vertaalslag gemaakt naar operationeel beleid, uitvoering en verantwoording. Door het consequent uitvoeren van deze processtappen werken we aan een sluitende beleidscyclus en daarmee een adequate handhaving en vergunningverlening.
De capaciteit en de middelen waarover de gemeente beschikt zijn beperkt. Dit betekent dat we prioriteiten moeten stellen. In dit VTH-beleid FLO geven we daarom inzicht in prioriteiten, doelen en de activiteiten die we uitvoeren om deze doelen te behalen. Dit omvat tevens de criteria voor het beoordelen van en beslissen over aanvragen en het afhandelen van handhavingsmeldingen en handhavingsverzoeken.
Het bepalen van prioriteiten en doelen en het uitvoeren van activiteiten doen we informatiegestuurd. We voeren de VTH-taken uit op basis van kennis van het domein, de vraagstukken die spelen, de risico’s van niet-naleving van wet- en regelgeving en de doelgroep. Een omgevings- en probleemanalyse biedt inzicht in ontwikkelingen, vraagstukken en risico’s die zich in de FLO kunnen voordoen.
Opgaven in de fysieke leefomgeving
De VTH-opgaven waar de gemeente voor staat binnen het domein FLO zijn geïnventariseerd en gegroepeerd naar hoofdthema. De volgende 8 hoofdthema’s zijn vastgesteld.
We kennen verschillende soorten opgaven: basis- en dynamische opgaven.
Bij deze taken neemt de gemeente of de OD NZKG het initiatief. Denk aan de stadsbrede of gebiedsgerichte aanpak van illegaal wonen, slechte gebouwkwaliteit, vernielen monumenten en welstandsexcessen of het stimuleren van duurzaamheidsmaatregelen in bepaalde branches. etc. Ook het toezicht op gebruik van bestaande inrichtingen en bouwwerken valt hieronder. Dynamische opgaven geven invulling aan een specifieke behoefte en hebben een concreet doel. We pakken dynamische opgaven vaak projectmatig op.
Dynamische opgaven zijn vaak gerelateerd aan een bepaald gebied, branche of thema:
Branch of thema: inzet ten behoeve van een specifiek thema , zoals hoge woongebouwen, zwembaden, ondermijning, exploitatie van horeca, brandveilig gebruik, Covid19, etc.. Deze inzet kan bijvoorbeeld nodig zijn naar aanleiding van een incident, raad- of rijksvragen of een ontwikkeling in de stad. Een dergelijke opgave kan in meerdere gebieden spelen.
De exacte invulling van de dynamische opgaven vindt elk jaar plaats in het uitvoeringsprogramma. De dynamische opgave ‘opsporen van illegale bouwactiviteiten’ kan bijvoorbeeld worden vertaald naar een aantal uren gebiedstoezicht in Westerpark of de aanpak van illegale dakopbouwen in gebied Oud-Oost.
Het opstellen van VTH-beleid begint met het analyseren van de risico’s die bestaan in de fysieke leefomgeving en het stellen van prioriteiten op basis van deze risico’s. De gemeente hanteert hierbij een risicogerichte benadering: des te hoger de risico’s van niet-naleving van wet- en regelgeving, des te hoger de prioriteit.
We hebben daarvoor een risicoanalyse uitgevoerd. Per opgave hebben we bepaald wat er gebeurt als we de opgave niet of niet goed oppakken. Welke gevolgen zullen wij dan zien in de stad? We bepalen het effect van deze gevolgen en bepalen daarbij meteen hoe vaak dit effect zich voordoet.
Daarnaast hebben we bepaald in hoeverre het wél goed oppakken van de opgave bijdraagt aan de Amsterdamse beleidsdoelstellingen op het gebied van duurzaamheid en ondermijning. Tot slot hebben we per opgave een raming gemaakt van de omvang.
Per opgave hebben we bekeken welk negatief effect optreedt als de wet- en regelgeving niet nageleefd wordt. Daarbij hebben we 6 typen effect meegenomen:
Voor elk van deze effecttypen hebben we twee vragen beantwoord: 1) als het effect optreedt, hoe groot is dit effect gemiddeld genomen dan (denk aan zwaarte en spreiding), en 2) hoe vaak komt gemiddeld genomen dit effect voor?
We hebben ook bepaald in welke mate het wel en goed oppakken van de opgave bijdraagt aan het Amsterdamse beleid op het gebied van duurzaamheid en ondermijning.
Voor elk van deze effecttypen hebben we twee vragen beantwoord: 1) hoe groot is de bijdrage en 2) hoe vaak speelt die bijdrage daadwerkelijk een rol?
De omvang van een opgave kan uitgedrukt worden in een totaal aantal (bijvoorbeeld aantal illegale dakkapellen) of een aantal per jaar (aantal aanvragen). De omvang kan variëren van niet tot nauwelijks tot enkele honderden of duizenden.
Op basis van de risicoanalyse zijn prioriteiten voorgesteld (laag, middel, hoog). Deze prioriteiten zijn na bestuurlijke consultatie op enkele punten aangepast (weergegeven in tabellen als prioriteit definitief). De prioritering van de opgaven binnen een thema en de eventuele aanpassingen zijn vastgelegd in deel 4 en in meer detail weergegeven in bijlage 5. De prioritering van de opgaven werkt door in de doelen die wij aan de opgave verbinden en de activiteiten die wij uitvoeren.
Voor elk van de hoofdthema’s en de hierbij horende opgaven zijn prioriteiten gesteld. Vervolgens hebben we doelen gesteld op basis van deze prioriteiten, de omgevings- en probleemanalyse en bestuurlijke wensen zoals bijvoorbeeld het coalitieakkoord 2022-2026.
Voor het hoofdthema is een hoofddoel bepaald: waar doen we het voor binnen dit thema en welk maatschappelijk doel willen wij bereiken? Een hoofdthema omvat verschillende opgaven. Elke opgave binnen dit hoofdthema kent zijn eigen te bereiken effect en daarvan afgeleide concrete doelen. Deze opgaven dragen gezamenlijk bij aan het hoofddoel van het hoofdthema. Per opgave zijn de doelen vervolgens vertaald naar VTH-activiteiten, zoals het behandelen van aanvragen en meldingen, het toezicht houden op inrichtingen en bouwwerken en het handhaven van overtredingen. Ook hebben we aandacht voor preventieve activiteiten zoals voorlichting.
De doelen per opgave zijn meetbaar gemaakt door het gebruik van indicatoren. Dit zijn getallen die de te meten prestaties aangeven, zoals het percentage overtredingen of de toename in het aantal gecontroleerde vergunningen. Om deze indicatoren te kunnen bepalen moeten bepaalde kengetallen bijgehouden worden. Dit zijn absolute getallen die inzicht geven in een situatie , zoals het aantal vergunningen, bouwwerken, controles of overtredingen. De kengetallen zijn in dit beleid niet opgenomen.
Hoofdstuk 4 – Beschrijving van de hoofdthema’s
De VTH-opgaven waar de gemeente voor staat binnen het domein FLO zijn geïnventariseerd en gegroepeerd naar hoofdthema. In hoofdstuk 2 is beschreven op welke wijze de risico’s zijn geanalyseerd en hoe de prioritering van de opgaven tot stand is gekomen. Die risicoanalyse en prioritering is de basis voor de verdere uitwerking van de thema’s en opgaven. De hoofdthema’s zelf kennen geen prioritering ten opzichte van elkaar. De opgaven zijn geprioriteerd binnen het hoofdthema.
In dit hoofdstuk wordt een algemene beschrijving gegeven van deze hoofdthema’s. Per hoofdthema wordt allereerst een kernachtige omschrijving hiervan gegeven: waar ziet dit hoofdthema op? Vervolgens wordt voor het hoofdthema een hoofddoel bepaald: waar doen we het voor binnen dit thema en welk maatschappelijk doel willen wij bereiken? Elke opgave binnen dit hoofdthema kent zijn eigen concrete doel, maar gezamenlijk dragen ze bij aan het hoofddoel van het hoofdthema.
Hierna wordt voor het hoofdthema de resultaten van een omgevingsanalyse beschreven. In deze omgevingsanalyse worden de specifieke ontwikkelingen binnen de gemeente Amsterdam beschreven die betrekking hebben op het hoofdthema. Het gaat daarbij om ontwikkelingen die invloed hebben op het VTH-domein FLO. Na de omgevingsanalyse volgt een probleemanalyse voor het hoofdthema. Deze analyse biedt inzicht in de problemen en risico’s die zich op hoofdlijnen binnen dit thema kunnen voordoen.
Binnen dit hoofdstuk worden de hoofddoelen en de analyses voor de hoofdthema’s beschreven. In deel 4 werken we de individuele basis- en dynamische opgaven nader uit. In dat deel worden analyses en doelen per opgave geconcretiseerd en meetbaar gemaakt. Per opgave wordt dan ook aangegeven hoe wij als gemeente de VTH-taken uitvoeren
Onder dit thema vallen de opgaven die betrekking hebben op de woningkwaliteit en het woninggebruik. Bij woningkwaliteit gaat het om het behoud en verbeteren van de woningkwaliteit en om het investeren in de bestaande woningvoorraad voor de toekomst. Bij woninggebruik ligt de nadruk op hoe woningen gebruikt worden. Gebruik van een woning voor andere doeleinden dan wonen is van invloed op beschikbaarheid en betaalbaarheid van woningen, maar ook op de leefbaarheid van wijken en de woningkwaliteit.
Het hoofddoel van het thema de bewoonde stad is:
Amsterdam is populair. De stad moet voor iedereen toegankelijk zijn maar het huisvesten van alle doelgroepen in goede woningen is een ingewikkelde opgave. Er is een groot woningtekort, en dan vooral aan middeldure huur- en koopwoningen. Om de woningen die er zijn beschikbaar te houden voor bewoning moeten uitwassen van onder andere speculatie, verkamering en vakantieverhuur worden tegengegaan. Hoewel er tot 2050 150.000 woningen bijgebouwd zullen worden, is de verwachting dat de vraag in de (nabije) toekomst nog steeds veel groter zal zijn dan het aanbod.
De bestaande woningvoorraad in Amsterdam is relatief oud en vraagt steeds onderhoud en verbetering om aan de eisen en wensen ten aanzien van kwaliteit te kunnen blijven voldoen. Er is vaak sprake van meergezinswoningen met verschillende belangen van eigenaren en bewoners, diverse wensen en beperkte (financiële) mogelijkheden om tot onderhoud en verbetering van de woningen te komen. Door de schaarste aan woningen kunnen kopers en huurders vaak weinig eisen stellen aan de kwaliteit en geschiktheid van de woning. Veel oudere woningen hebben bovendien een beperkte energetische kwaliteit, waardoor de energielasten snel kunnen oplopen.
De schaarste op de woningmarkt heeft als gevolg dat er veel geld te verdienen valt aan het verhuren van woningen en leidt er ook toe dat woningen in slechte staat goed verhuurbaar zijn voor vaak hoge huurprijzen. Hierdoor is frauderen met Amsterdamse woningen erg verleidelijk. Om dit tegen te gaan zijn goede regels en handhaving van de regels van essentieel belang. Een aantal regels is recentelijk dan ook aangescherpt of opgesteld. Zo geldt per 1 april 2021 een nieuw regime voor toeristische verhuur, waarbij ook een registratieplicht geldt naast de reeds bestaande vergunning- en meldingsplicht waarbij ook grote verhuurplatforms een boete kunnen krijgen als zij verhuurders niet informeren over de regels van toeristische verhuur en geen registratienummer vermelden. Per 1 april 2022 is de opkoopbescherming van kracht. Amsterdam heeft met dit beleid bepaald dat goedkope en middeldure koopwoningen in de stad voor vier jaar niet meer verhuurd mogen worden om ze zo te beschermen tegen opkoop door beleggers en is daarmee een regeling die ervoor zorgt dat een koper van een woning er zelf in moet wonen. Het beleid ten aanzien van het woninggebruik en woonruimteverdeling is vastgelegd in de Huisvestingsverordening en de Woningwet.
De inzet van het toezicht en handhaving wordt afgezet tegen het risico dat een overtreding zich voordoet. Illegale situaties worden risicogericht opgespoord. Op basis van data analyse, (digitaal) onderzoek en meldingen worden zoveel mogelijk overtredingen opgespoord. Op de verleende vergunningen op grond van de Huisvestingsverordening wordt gecontroleerd bij onderzoeken ter plaatse.
Omdat er ook veel geld verdiend kan worden aan woningen van matige tot (zeer) slechte kwaliteit is het extra belangrijk dat de kwaliteit van woningen wordt geborgd en erop wordt toegezien dat de regels worden nageleefd. De bestaande woningvoorraad is naar de nieuwbouwstandaard over het algemeen van matige kwaliteit. Natuurlijke veroudering en verouderde materialen als lood en asbest vragen om steeds nieuwe investeringen om woningen goed en gezond te houden. Specifiek beleid met betrekking tot de aanpak van gebreken aan de fundering van een pand hebben wij neergelegd in het aparte beleidsdocument ‘Beleidsregels kwaliteit bestaande funderingen’. Daarnaast wil Amsterdam in 2040 aardgasvrij en in 2050 klimaatneutraal zijn. Bestaande woningen zijn vaak niet duurzaam en energiezuinig en hebben een slecht energielabel. Om de klimaatdoelen te bereiken moet er nog veel geïnvesteerd worden in de bestaande woningvoorraad. Om de woningen, ook bij de overstap naar een andere warmtebron, comfortabel te houden, zal het in veel gevallen ook nodig zijn te investeren in betere isolatie en ventilatie. Daarvoor moet het verbruik van energie in bestaande woningen (en andere gebouwen) omlaag. Met de huidige (hoge) energieprijzen is het van ook van groot belang om te investeren in energiezuinige woningen om comfortabel te kunnen wonen en de energielasten betaalbaar te houden.
De kern begrippen van het thema De Compacte Stad zijn ‘geschikt’ en ‘kwalitatief’. Onder dit thema vallen de opgaven die betrekking hebben op het behouden van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving. Kwaliteit vatten wij hierbij in de brede zin op: ruimtelijke kwaliteit, fysieke kwaliteit, behoud van het stedelijk schoon en het gebouwde erfgoed, et cetera. Ook de opgaven die als doel hebben dat gebouwen en open terreinen geschikt zijn en blijven voor hun functie vallen onder dit thema. De fysieke kwaliteit en het gebruik van woningen valt buiten dit thema; deze vallen onder het thema De Bewoonde Stad.
In de Omgevingsvisie Amsterdam 2050 staat dat Amsterdam een mooie, compacte stad wil zijn. Dat betekent dat ruimte in de stad slim benut wordt en het geheel ruimtelijke kwaliteit oplevert. Hierbij spelen de VTH-opgaven die onder dit thema vallen een grote rol. Het hoofddoel van het thema de compacte stad is:
We dragen bij aan het behouden en verbeteren van de kwaliteit van de bebouwde omgeving en de geschiktheid van bouwwerken en open terreinen voor hun functie. |
Het stedelijk schoon en het gebouwde erfgoed bepalen in hoge mate de identiteit en de kwaliteit van Amsterdam. Dit is in de Omgevingsvisie Amsterdam 2050 uitgebreid beschreven. De cultuurhistorisch rijke en bijzondere woonomgeving is bepalend voor hoe bewoners en bezoekers de stad beleven. Door de eeuwen heen zijn unieke plekken ontstaan die ieder op eigen wijze bijdragen aan de kwaliteit van de stad en waarmee mensen zich verbonden voelen. Niet alleen de beschermde stadsgezichten als de grachtengordel, Plan Zuid van H.P Berlage, een deel van de Westelijke Tuinsteden en de vele gebouwde monumenten in de stad hebben cultuurhistorische waarde. Ook historische landschappelijke structuren en elementen zoals waterwegen, dijken en archeologische resten in de bodem zijn waardevol en het behouden waard. Binnen de bestaande bebouwing en op de open terreinen is ruimte voor wonen, cultuur, bedrijvigheid en recreatie
Amsterdam is daarmee voor bezoekers, ondernemers en (potentiële) bewoners een populaire stad. De druk op de bestaande bebouwing en de beschikbare ruimte is groot; grond en bebouwing zijn duur. Gebruikers zoeken vaak naar mogelijkheden om de beschikbare ruimte zo optimaal mogelijk te benutten. Een gevolg hiervan is dat er regelmatig bouwwerken op een andere manier worden gebruikt dan waarvoor ze oorspronkelijk waren bedoeld. Ook de druk op de bestaande bebouwing is groot. Eeuwenoude bruggen en kades worden door het vele verkeer intensief belast. Gebruikers van gebouwen en bouwwerken willen deze optimaal benutten en passen ze legaal of illegaal aan.
Binnen de gemeentegrenzen van Amsterdam bevindt zich een grote hoeveelheid oudere en historische bebouwing. De kwaliteit van de bebouwing heeft grote invloed op de beleving van de stad, zowel in de woning als op straat en in de buurt. Kwalitatief goede bebouwing draagt bij aan het welbevinden en de gezondheid van de gebruiker. Er zijn echter behoorlijk veel bouwwerken en gebouwen in de gemeente die achterstallig onderhoud vertonen. Dit heeft niet alleen gevolgen voor de individuele gebruiker, maar tast ook het straatbeeld aan en maakt sommige straten minder aantrekkelijk. Zowel voor (toekomstige) bewoners als voor bedrijven en bezoekers.
Verder zorgt natuurlijke veroudering er voor dat de sterkte van constructieve onderdelen van een bouwwerk langzaam vermindert. Amsterdam is gebouwd op (slappe) veengrond. Verzakkingen en de daarmee gepaard gaande invloed op de constructie van een pand zijn onvermijdelijk. Het voorkomen van het bezwijken van (delen van) bestaande gebouwen is een essentieel onderdeel van het waarborgen van een veilige (leef)omgeving binnen Amsterdam. Specifiek beleid met betrekking tot de aanpak van gebreken aan de fundering van een pand hebben wij neergelegd in het aparte beleidsdocument ‘Beleidsregels kwaliteit bestaande funderingen’.
Gebouwen en terreinen worden regelmatig op een andere manier gebruikt dan oorspronkelijk bedoeld. Dit levert soms strijd op met de geldende planologische visie. Bij afwijking van de planregels verschilt de impact per overtreding. Met name bij illegale hotels en illegale prostitutie is de impact groot en ongewenst. Daarnaast worden problemen ondervonden bij de volgende gebruiksovertredingen: illegale pensions voor arbeidsmigranten, wonen in de veiligheidszone van risicobedrijven, illegale horeca, illegaal oevergebruik bij woonboten/ landjepik, illegaal wonen in volkstuinen-, recreatiecomplexen of bedrijfspanden. Gevallen waarbij afwijkend gebruik gepaard gaat met overlast, misbruik en/ of (brand)risico oplevert zijn per definitie onwenselijk.
Onder dit thema vallen de opgaven die betrekking hebben op het wonen en werken op het water in Amsterdam. Er is een groot aantal bouwwerken, vaartuigen en objecten dat gebruik maakt van de Amsterdamse wateren. De opgaven die betrekking hebben op dit gebruik vallen binnen dit thema.
Privaatrechtelijke handhaving bij onrechtmatig in gebruik genomen grond valt buiten de scope van het handhavingsbeleid en daarmee van dit thema. Handhaving bij illegale objecten en bouwwerken op de kade valt binnen het thema compacte stad, met uitzondering van situaties die aangepakt worden binnen het programma Bruggen en Kademuren.
In de Omgevingsvisie Amsterdam 2050 wordt aangegeven dat Amsterdam bekend staat als waterstad. De variatie in watersystemen maakt Amsterdam uniek: van de grachtengordel (Unesco Werelderfgoed) tot het nieuwe IJburg in het IJmeer, van de grote plassen tot het waterrijke gebied in landelijk Noord. Om deze reden hebben we de VTH-opgaven die te maken hebben met wonen en werken op het water geclusterd in een apart thema. Het hoofddoel van het thema de Drijvende Stad is:
We dragen bij aan een veilige en gezonde woon- en werkomgeving op het water, een goede balans tussen het gebruik door Amsterdammers en een veilige en vlotte doorvaart. |
In de Omgevingsvisie Amsterdam 2050 is benoemd dat wonen en werken in of aan het water populair is. Eigenaren van woonboten willen graag uitbreiden, met een drijvend terras rondom de woonboot en ruimte voor bijvoorbeeld opslag op de oever. Cafés en restaurants willen graag een terras aan het water, op een steiger, of zich vestigen op een restaurantboot. Kantoren vinden uitzicht op het water een verrijking. Maar dergelijke ontwikkelingen belemmeren wel steeds meer uitzicht op het water, het vlotte en veilige scheepvaartverkeer en de waterkwaliteit.
We willen deze waarden beter beschermen en herstellen, en zijn daarom terughoudend in het vergunnen van nieuwe situaties, zeker als die niet watergebonden zijn. Het huidige beleid om het aantal woonboten niet verder uit te breiden (met uitzondering van ontwikkelingsgebieden zoals IJburg, de Houthavens en Haven-Stad), en via kleinschalige herschikkingen knelpunten op te lossen en overtredingen te handhaven, blijft daarom staan. Behoud van historische woonboten heeft een breed draagvlak.
De laatste bedrijventerreinen aan het water worden in rap tempo vervangen door kantoren, woningen en hotels. Daar moeten we zorgvuldig mee omgaan, want die ruimte hebben we nodig voor watergebonden bedrijvigheid, onze ambities om de passagiers- en pleziervaart te verduurzamen en om goederenvervoer over het water te stimuleren. Er is bovendien veel achterstallig onderhoud aan kades en bruggen. Aanpak daarvan legt nog jarenlang beperkingen op aan gebruiksmogelijkheden van het water.
In 2014 deed de Raad van State een uitspraak waaruit volgt dat de meeste woonboten en niet-varende bedrijfsvaartuigen bouwwerken zijn in de zin van de Woningwet en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Dat betekent dat zij nu moeten voldoen aan de regelgeving die bij bouwwerken hoort, bijvoorbeeld over brandveiligheid, welstand en eisen aan verblijfruimtes.
Omdat veel bestaande woonboten niet te vergelijken zijn met een woning op het land, heeft de Rijksoverheid aanvullende wetgeving gemaakt: de Wet verduidelijking voorschriften woonboten (Wvvw). Deze wet is 1 januari 2018 in werking getreden. Met de wet is overgangsrecht ontstaan voor bestaande woonboten die op 1 januari 2018 een ligplaatsvergunning hadden. Ook zijn voor deze woonboten de technische voorschriften van het Bouwbesluit 2012 niet van toepassing.
Op het Amsterdamse water is het onverminderd druk en de ruimte is schaars. Net als bij de opgave voor groeiende stad is er sprake van verdichting. Dat leidt tot illegaal bouwen en vergroten van woonboten, terrassen, steigers en kleine bouwwerken op de kade illegaal ligplaats innemen, problemen met doorvaart en diepgang, slechtere bereikbaarheid voor hulpdiensten, verrommeling, aantasting van het stadsgezicht en overlast.
In de afgelopen jaren is er meer aandacht gekomen voor vergunningverlening, toezicht en handhaving op het water, en met name de samenhang en afstemming tussen de verschillende soorten wet- en regelgeving: bouwen en planologisch gebruik, welstand, brandveiligheid, nautische veiligheid, geluidsoverlast, etc. Dit maakt een goede samenwerking tussen betrokken partijen en coördinatie van de verschillende VTH-aspecten op dossierniveau belangrijk. Hierbij valt te denken aan Wonen, Ruimte en Duurzaamheid, Toezicht en Handhaving Openbare Ruimte (zowel op het land als nautisch), Programma Varen, Waternet en de verschillende vaarwegbeheerders zoals het Havenbedrijf, Rijkswaterstaat en de Provincie Noord-Holland. Daarnaast is een goede informatievoorziening naar bewoners en ondernemers over wat wel en niet mag op het water essentieel. Hierbij spelen diverse belangenorganisaties een belangrijke rol.
De gemeente richt zich de komende jaren met name op de aanpak van excessen: onveilige en ongezonde woonsituaties, illegaal woninggebruik, situaties waarin de doorvaart ernstig belemmerd wordt en illegaal ligplaats innemen. Met de aansluiting van Weesp bij de gemeente Amsterdam is het areaal aan woonboten en daarmee de opgave voor vergunningverlening, toezicht en handhaving aanzienlijk vergroot.
Ook wordt nauw samengewerkt met het programma Bruggen en Kademuren. De gemeente is verantwoordelijk voor in totaal 1.800 bruggen en 600 kilometer kade. Veel bruggen en kademuren zijn in slechte staat en deze pakken we met voorrang aan. Een flink deel hiervan ligt in de historische binnenstad, waar ook veel woonboten liggen. Deze woonboten met al hun toebehoren worden al dan niet tijdelijk verplaatst. Dit vormt een grote en complexe opgave.
Amsterdam wil een duurzame stad zijn, voor nu én voor de generaties na ons. Een groene, gezonde, en welvarende stad voor iedereen die hier woont, werkt of op bezoek komt. Duurzaamheid zit verweven in veel aspecten van VTH-taken die in andere thema’s voorbijkomen. Zoals het toezicht op de bouw en de inzet op kwaliteit van de bestaande woningvoorraad. Bij dit thema Duurzame stad gaan we in op de volgende onderwerpen: het voorkomen van interferentie tussen bodemsystemen (voorkomen opwarming van de bodem), energiebesparende maatregelen en het opslaan van hemelwater.
Het veranderend klimaat heeft invloed op Amsterdam. Amsterdam zet erop in om die gevolgen zo klein mogelijk te houden én de impact van de stad zelf op het klimaat zo klein mogelijk te maken. De inzet van VTH-taken draagt bij aan de doelstellingen rondom klimaatadaptatie en energietransitie. Het hoofddoel van het thema de duurzame stad is:
Wij dragen bij aan een duurzame stad waarin ruimte is voor wonen en bedrijvigheid, met aandacht voor bodem, grondwater, waterberging, constante energiebeschikbaarheid en energiebesparing. |
Amsterdam heeft 441.000 woningen en 24 miljoen m2 aan bruto vloeroppervlak bedrijvigheid. We willen een klimaatneutrale en circulaire stad zijn, waar zuinig met energie wordt omgesprongen, energie duurzaam wordt opgewekt, deze betrouwbaar beschikbaar is en grondstoffen en materialen oneindig worden hergebruikt. We willen ook een stad zijn die goed omgaat met de effecten van klimaatverandering, zoals wateroverlast, toenemende periodes van droogte en hitte, en verandering van biodiversiteit.
Om de gemiddelde temperatuurstijging op aarde beperkt te houden moeten we met z’n allen de CO2-uitstoot verminderen. Daarom vermindert Amsterdam in 2025 haar CO2-uitstoot met 5 procent, in 2030 met 55 procent en in 2050 met 95 procent in vergelijking met de uitstoot in 1990. Samen met bewoners, bedrijven en instellingen werken we intensief samen aan de verandering naar een stad waarin we alleen nog gebruik maken van duurzame energie. De aanpak hiervoor hebben is beschreven in de Routekaart Amsterdam Klimaatneutraal 2050.
De aanpak voor het klimaatadaptief houden van de stad is opgenomen in de Uitvoeringsagenda Klimaatadaptatie. Amsterdam stad heeft het zwaar te verduren bij extreme hitte, droogte en hoosbuien, met een groot effect op het dagelijkse leven. We moeten onze omgeving, onze stad, beter aanpassen aan het veranderende weer met meer hitte, droogte, wateroverlast door extreme neerslag en overstromingsrisico’s. Voor ons ligt met name een belangrijke rol in het zorgvuldig toetsen en toezicht houden op kaders zoals de Hemelwaterverordening en het Afwegingskader grondwaterneutrale kelders.
Voor het voldoende kunnen bergen van water is de ‘Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Amsterdam houdende regels omtrent het bergen van hemelwater’ van kracht. Het regent steeds vaker harder, daardoor kunnen straten, kelders, woningen en gebouwen onderlopen. In de Hemelwaterverordening wordt verplicht dat bij nieuwbouw het regenwater op eigen perceel wordt opgevangen en verwerkt. Dit om wateroverlast te beperken en schade aan huizen en vitale infrastructuur te voorkomen bij grote regenbuien. De verordening geldt voor nieuwe gebouwen, op gebouwen die ingrijpend worden gerenoveerd, waar gebouwlagen aan worden toegevoegd of waar het bebouwd oppervlak wordt uitgebreid. Van een ingrijpende renovatie is sprake als meer dan 25% van de integrale gebouwschil wordt vernieuwd, veranderd of vergroot.
In 2050 moeten alle gebouwen in de stad op een duurzame manier worden verwarmd. Vervanging van aardgas door alternatieve warmtebronnen (voor 2040) én energiebesparing staan daarom centraal. De grootste uitdaging ligt in de bestaande stad: onze woningen, bedrijfspanden, kantoren en maatschappelijke gebouwen. Het vraagt ingrepen in ieder gebouw. Bij nieuwbouw en transformatie moeten we daarom zorgen dat de nieuwste duurzame bouwtechnieken en installaties worden gebruikt om gebouwen direct energieneutraal of zelfs energieleverend op te leveren (zie Groeiende Stad).
Het toekomstbestendig houden en klimaat adaptief houden van de stad is een grote opgave in een Amsterdam waarin de druk op de stad toeneemt. Nieuwe installaties en technieken kunnen overlast voor de omgeving met zich meebrengen, zowel boven als ondergronds. Daarnaast is het juist aanbrengen en onderhouden van die installaties noodzakelijk om het energierendement te kunnen waarmaken. Interferenties van bodemenergiesystemen moet daarom worden voorkomen. Bodemenergiesystemen spelen een belangrijke rol in de plannen voor de energie- en warmtetransitie. Deze techniek moet een grote bijdrage leveren aan het verminderen van het gebruik van aardgas. De laatste jaren is al een sterke toename te zien van het aantal bodem-energiesystemen. Een groei die naar verwachting door gaat zetten.
Om de doelstellingen ten aanzien van een klimaat adaptief en klimaatneutraal Amsterdam te realiseren, is de inzet van alle Amsterdammers nodig. Niet elke bewoner of ondernemer voelt de urgentie of heeft de middelen om te verduurzamen. Het aansporen tot het treffen van duurzaamheidsmaatregelen is daarom van groot belang. We zetten ons om die redenen in op onder meer het energielabel voor kantoren en het actief toezicht houden op de Hemelwaterverordening. Het verduurzamen van woningen en bouwwerken kan leiden tot meer aanvragen voor een omgevingsvergunning (zie hoofdstuk Groeiende Stad).
Energiebesparing wijkt als onderwerp en qua aanpak sterk af van andere onderwerpen in het kader van toezicht en handhaving. Op korte termijn is geen sprake van gevaar, schade of hinder, de gewenste effecten treden pas op langere termijn op. Bovendien is het lastig om te constateren wanneer er sprake is van een overtreding: of een bepaalde maatregel kan worden afgedwongen is afhankelijk van de branche van het bedrijf, deelname aan vrijwillige landelijke convenanten en/of de terugverdientijd van een investering. Of een bedrijf mee wil werken hangt mede af van natuurlijke momenten: aansluiten bij geplande investeringen of groot onderhoud heeft veel voordelen. Amsterdam beoogt een tempoversnelling, waarbij actieve medewerking van de betrokken bedrijven noodzakelijk is.
Naar schatting is veertig procent van de grondstofstromen in Amsterdam gerelateerd aan bouw en sloop. Op 1 januari 2018 is de Milieu Prestatie Gebouwen (MPG) verplicht geworden. De MPG is een maatstaf voor de duurzaamheid van bepaalde gebouwen. Per 1 juli 2021 is de norm voor milieuprestatie verder aangescherpt. Vooruitlopend op deze aanscherping paste Amsterdam de striktere norm al toe. Aanvragen voor een omgevingsvergunning voor bouwen die worden ingediend, toetsen we aan deze norm.
De kernbegrippen van het thema De Groeiende Stad zijn ‘realisatie’, ‘ambitie’ en ‘vernieuwing’. Onder dit thema vallen de opgaven die betrekking hebben op het bouwen, slopen en wijzigen van het gebruik van de fysieke leefomgeving binnen Amsterdam. Amsterdam groeit en verdicht binnen zijn grenzen. De opgaven die betrekking hebben op deze groei vallen binnen dit thema.
In de Omgevingsvisie Amsterdam 2050 wordt richting gegeven aan het bouwen aan een menselijke metropool: Amsterdam en de rest van de metropoolregio als plek waar mensen zich thuis kunnen voelen en zich kunnen ontwikkelen. Hierbij spelen de VTH-opgaven die onder dit thema vallen een grote rol. Het hoofddoel van het thema de groeiende stad is:
We dragen bij aan de kwaliteit van de bouw en de inrichting van de openbare ruimte, met aandacht voor de omgeving en de menselijke maat. |
Bij de groei van Amsterdam focussen we ons minder op het centrum van Amsterdam en richten de blik meer naar buiten. Naast de bestaande hoogstedelijke gebieden voor wonen en werken, centrum en Zuidas, zijn nieuwe onderscheidende stedelijke kernen nodig. Deze willen we in de hele stad en regio laten ontstaan. Tegelijk respecteren we de bestaande grenzen van de stad, zorgen we voor een gezonde leefomgeving die uitnodigt tot bewegen en gaan we voor meer groene kwaliteit in buurten en het landschap.
Amsterdam groeit en is in beweging. Het aantal aanvragen voor (tijdelijke) omgevingsvergunningen is de afgelopen jaren fors toegenomen, vooral voor bouw. De druk op de Amsterdamse huizenmarkt is hoog, en de huizenprijzen stijgen. In zowel het voorgaande als het huidige coalitieakkoord wordt gekoerst op langjarige bouwproductie van woningen . Dit uit zich in een grote dynamiek. De schaduwzijde daarvan is dat het aantal klachten/meldingen over overlast tijdens de bouw stijgt. De GGD geeft aan dat de geluidsoverlast bij het bouwen in de top drie van overlastmeldingen staat. In de afgelopen jaren is het aantal (ver)bouwactiviteiten duidelijk toegenomen, waarbij voor een aantal grotere locaties ontheffing is gegeven om ook buiten de normale bouwwerktijden (7.00-19.00 uur) te bouwen, onder strengere voorwaarden. De ervaring leert dat omwonenden enige overlast accepteren, als ze op de hoogte worden gesteld wat er wordt gedaan en hoe lang de werkzaamheden duren.
Het risico bij de hierboven genoemde dynamiek en ambitie is dat de gewenste handelingssnelheid ten koste gaat van kwaliteit en leefbaarheid. Dit geldt zowel in het proces van aanvragen, als van het afhandelen en uitvoeren van de vereiste vergunningen en ontheffingen. De komst van de Omgevingswet en Wet kwaliteitsborging levert ook uitdagingen op. Het zal zowel voor de aanvrager als voor de overheid tijd kosten om deze integrale herziening van het wettelijk stelsel onder de knie te krijgen. In de beginfase zal dit de nodige fouten en vertragingen met zich meebrengen.
Verder wordt er in de praktijk soms in afwijking dan wel zonder vergunning gebouwd. Hierdoor ontstaat het risico dat het gebouwde uiteindelijk niet voldoet aan de wettelijke eisen en dat er overlast voor omwonenden optreedt. Doordat er meer vergunningsvrij mag worden gebouwd, is een groot aantal gerealiseerde bouwwerken voor de toezichthouder minder zichtbaar.
Een specifiek gevolg van de groei van Amsterdam is het fenomeen Bouwdynamiek. De stijgende hoeveelheid verbouwingen aan bestaande panden doen zich op dit moment vooral voor in de 19e-eeuwse wijken in met name de stadsdelen West en Zuid, maar in toenemende mate ook elders in de stad. Vanwege de concentratie van de grote aantallen verbouwingen in een paar wijken, wordt daar overlast ervaren door bewoners zoals stof, lawaai en gebruik van de openbare ruimte. Daarnaast kunnen bewoners een aantasting van hun privacy of daglichttoetreding ervaren. Ook leidt bouwdynamiek tot wijzigingen in de fysieke structuur van de stad. Dat kan consequenties hebben voor bijvoorbeeld de klimaatbestendigheid van sommige delen van de stad. Ten slotte verandert het aangezicht van de stad, zowel aan de straatzijde als aan de tuinzijde.
Onder dit thema vallen de opgaven die betrekking hebben op het behoud van groen en de bescherming van soorten. Overtredingen van de Wet Natuurbescherming moeten worden voorkomen. Het is niet toegestaan om beschermde diersoorten te verstoren, te verwonden of om hun verblijfplaatsen te vernielen. Voor beschermde planten is het verboden om de plek waar ze groeien te vernielen.
Het hoofddoel van het thema de leefbare stad is:
We dragen bij aan een natuurinclusief en klimaatadaptief Amsterdam. Het huidige bomenbestand blijft op peil en de Amsterdamse flora en fauna wordt afdoende beschermd. |
Amsterdam wil een leefbare stad zijn voor mens en dier. Groen is voor veel Amsterdammers van grote waarde. Door de eeuwen heen heeft groen de stad gestructureerd en identiteit gegeven en dat doet het nog steeds. Ingrijpende vergroening in de openbare ruimte is daarom één van de strategische keuzes van de omgevingsvisie. Amsterdam is één van de groenste steden van Europa, met ongeveer 400.000 bomen. In een duurzame stad is een gezond bomenbestand belangrijk. Naast een prettig leefklimaat, zorgen bomen ook voor verkoeling en wateropname. Met de aansluiting van Weesp in 2022 valt het Natura 2000 gebied Naardermeer ook onder Amsterdam.
Daarnaast heeft Amsterdam zeer specifieke en karakteristieke natuurwaarden. Niet alleen in het buitengebied, de stadsrand en parken, maar ook midden in de stad komen bijzondere soorten voor. Het totale aantal soorten wordt op ruim 10.000 geschat. Hiervan zijn ongeveer 300 beschermd door de Wet natuurbescherming, waaronder alle vogels met hun nesten, alle amfibieën en reptielen, de meeste zoogdieren, enkele planten en één vlindersoort.
Dierenwelzijn gaat over de kwaliteit van leven zoals die door een dier wordt ervaren. Bij bouwplannen of veranderingen in de openbare ruimte wordt de zorg voor dieren zo vroeg mogelijk meegenomen in keuzes en afwegingen.
De helft van de stad bestaat uit gebouwen, tuinen en bedrijventerreinen. De verdichting in de stad maakt ook dat groen in de stad steeds belangrijker wordt. Ook binnentuinen spelen hierin een belangrijke rol. Verbouw en nieuwbouw moet op een natuurinclusieve wijze plaatsvinden. Klimaatadaptatie speelt daarbij een belangrijke rol . Groen moet beschikbaar worden gemaakt voor zo veel mogelijk Amsterdammers, waarbij het groen zoveel mogelijk doelen dient. Want stadsgroen heeft heel veel functies: biodiversiteit, plaagonderdrukking, wind- en geluiddemping, klimaatregulering, voedselproductie, vastlegging CO2, sociale en emotionele functies, gezondheid, economie, recreatie, bodemvruchtbaarheid en educatie.
Er werd in de afgelopen jaren niet op structurele basis toezicht gehouden op de naleving van de omgevingsvergunningsvoorwaarden die betrekking hebben op bomen of op de verbodsbepalingen van de Wet Natuurbescherming. Hierbij speelt mee dat er voor de toezichthouders beperkt toegang is tot binnenterreinen. De gemeente heeft daardoor vaak alleen op basis van signalen overtredingen geconstateerd. Doordat er reactief toezicht wordt gehouden ontbreekt de preventieve werking.
Het niet naleven van vergunningsvoorwaarden zoals de herplantplicht gaat ten koste van het bomenbestand in Amsterdam en dus ten koste van flora en de fauna in de stad. Denk hierbij aan minder voedsel voor dieren, minder schuilplekken voor dieren, verlies aan broedplaatsen voor vogels en vleermuizen. Maar er is ook sprake van minder opname van Co2 en wateroverlast door verlies aan waterberging waar de toenemende verstening en verharding van binnenterreinen aan bijdragen.
Natuurregelgeving is soms gecompliceerd en de kennis daarover is bij niet-gespecialiseerde bewoners en bedrijven vaak beperk. Het ontbreken van brede voorlichting is hier mede debet aan. Ook bij medewerkers van de gemeente ontbreekt het soms aan voldoende kennis ten aanzien van de Wet Natuurbescherming. Voorlichting vindt nu nog vaak achteraf plaats waardoor overtredingen reeds zijn begaan. Dit kan leiden tot een verlies aan biodiversiteit en groen, met een negatieve invloed op de klimaatverandering en aantasting van de landschappelijk en stedenbouwkundige waarden (beleving natuur).
Onder dit thema vallen de opgaven die betrekking hebben op het veilig wonen en werken in Amsterdam. Het omvat het brandveilig gebruik van gebouwen en andere bouwwerken en de veilige opslag van gevaarlijke stoffen. Ook het veilig gebruik uit het oogpunt van gezondheid valt onder dit thema.
Het hoofddoel van het thema de Veilige Stad is:
We dragen bij aan een veilige en gezonde woon- en werkomgeving, de bescherming van kwetsbare gebruikers en het veiligheidsbewustzijn van gebouweigenaren en -gebruikers. |
De Omgevingsvisie laat zien dat veiligheid een belangrijk thema is. De gemeente, de Veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland en de OD NZKG werken samen en onderzoeken voortdurend welke onderwerpen in de fysieke leefomgeving extra aandacht nodig hebben om de veiligheid van de fysieke leefomgeving te vergroten.
De veiligheids- en gezondheidsrisico’s van een gebouw zijn afhankelijk van een groot aantal factoren. Te denken valt aan het gebouw zelf, de activiteiten die in het gebouw plaatsvinden, het aantal gebruikers en bezoekers van het gebouw, het gedrag van deze gebruikers en bezoekers, de omgeving van het gebouw en interventiemogelijkheden voor bijvoorbeeld BHV en hulpdiensten. Door deze factoren te vertalen in maatregelen op maat kunnen de risico’s op gevaar voor de gezondheid of veiligheid worden verkleind.
Gebouweigenaren- en gebruikers hebben vaak onvoldoende kennis van de mogelijke veiligheids- en gezondheidsrisico’s en de regelgeving waaraan zij moeten voldoen. Dit vraagt om een goede voorlichting. Het toezicht op het naleven van regels alleen is niet altijd voldoende om de risico’s tot een acceptabel niveau terug te brengen. Een adequate aanpak staat of valt bij een goede samenwerking tussen de OD NZKG, de Veiligheidsregio Amsterdam Amstelland en de gemeente. Voorbeelden daarvan zijn het elkaar proactief informeren over onveilige situaties, het risicogericht oppakken van (brand)veiligheidsrisico’s en het uitvoeren van signaaltoezicht.
Amsterdam kent een aantal aandachtspunten:
Belangrijke risico’s zijn gelegen in panden met minder-zelfredzame gebruikers of waar veel bezoekers komen (kinderdagverblijven, zorginstellingen, hotels, culturele instellingen) en daar waar er als gevolg van een specifiek gebruik een verhoogd gevaar bestaat dat vluchtwegen worden geblokkeerd (kamerverhuur, studentenhuizen).
Amsterdam kent grote milieu-inrichtingen, zoals cacao- en olieopslag en recyclebedrijven, met grote risico’s voor de veiligheid als er brand ontstaat. Het beperken van de kans op het ontstaan van brand, de beheersbaarheid daarvan, het voorkomen van hinder en het mogelijk maken van een snelle en adequate inzet van de brandweer vergen bijzondere maatregelen.
Veel panden in Amsterdam worden verbouwd tot woonruimte, waarbij de wettelijke eisen op het niveau van bestaande bouw liggen. Ook kan het zijn dat de delen van de bestaande bouw die niet worden verbouwd van onvoldoende bouwkundige kwaliteit zijn. Dit kan leiden tot het ontstaan van brandveiligheidsrisico’s. Ook gebrek aan onderhoud aan elektra en andere installaties kan leiden tot gevaar.
Amsterdam kent meer dan 20 shishalounges, waar waterpijpen (shisha) worden gebruikt. Deze ruimten vallen niet altijd onder het begrip ‘horeca’ en onttrekken zich daarom aan het reguliere horecatoezicht. Het gebruik van shisha geeft geuroverlast en – bij verhitting door middel van kooltjes – een aanzienlijk risico op een te hoog koolstofmonoxide-gehalte en brandgevaar. Dat vraagt om bijzondere aandacht. De gemeente werkt overigens aan een betere regulering via een horecavergunning om mede te zorgen voor een gezonde en veilige omgeving en ook voor toezicht in het kader van de Bibob.
Op 16 oktober 2018 heeft de Tweede Kamer het wetsvoorstel aangenomen, dat het mogelijk maakte om per 2024 een verbod op asbesthoudende daken in te laten gaan. De gedachte achter het wetsvoorstel was dat door verwering van de daken losse asbestvezels kunnen vrijkomen, die schadelijk zijn voor de gezondheid. Met het wetsvoorstel zouden eigenaren verplicht kunnen worden asbesthoudende daken te verwijderen. Het wetsvoorstel is echter verworpen door de Eerste kamer op 4 juni 2019, vanwege zorgen over de ingangsdatum, haalbaarheid en betaalbaarheid van het voorstel. Hiermee is de geplande verplichting tot verwijdering van asbesthoudende daken van de baan.
Het gezondheidsrisico blijft echter actueel. De nog aanwezige asbesthoudende daken zijn minimaal 25 jaar oud (het gebruik van asbest is vanaf 1994 verboden). Deze daken zijn onderhavig aan verwering. Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat heeft in juli 2016 het Programma- bureau voor de Versnellingsaanpak asbestdaken sanering opgericht. Het Programmabureau stimuleert en monitort de versnelling van de sanering van asbestdaken in Nederland. In oktober 2018 is door de Tweede Kamer een motie aangenomen waarin aan de Staatssecretaris is gevraagd om een landelijk overzicht te maken van het totaal aantal vierkante meters aan te saneren daken en dat te specificeren per gemeente. De Landelijke Asbestdakenkaart geeft hieraan invulling. De gemeente Amsterdam beschikt over een digitale ‘Asbestdakenkansenkaart’. De gegevens van deze kaart worden overgenomen op de Landelijke Asbestdakenkaart. Amsterdam zet in op goede voorlichting aan eigenaren van asbesthoudende daken en stimuleert de vrijwillige sanering hiervan.
Toezicht op asbestverwijdering
De OD NZKG houdt als basistaak toezicht op de verwijdering van asbest. Dit ongeacht of de sanering plaatsvindt in opdracht van een particulier, een bedrijf of een instelling, zoals een woningcorporatie. Ook het ketentoezicht op bedrijfsmatige verwijdering van asbest is opgenomen in het basistakenpakket van de OD NZKG. Dit richt zich op de processen waar verschillende organisaties als schakels in een keten bij betrokken zijn. De keten bestaat uit inventariseren, slopen, afvoeren en storten van asbest op speciale stortlocaties.
Toezicht op particulieren die zelf asbest verwijderen (bij een maximum van 35 m2 o.a. hechtgebonden asbest, zoals niet gelijmde vloertegels) wordt uitgevoerd door de gemeente.
In Amsterdam vindt veel bedrijvigheid plaats. De ene activiteit heeft meer impact op de leefomgeving van de Amsterdammer dan de andere. Sommige activiteiten zijn daarom verbonden aan regelgeving. Dit thema gaat over milieubelastende activiteiten, horeca en evenementen. Net als andere activiteiten op grond van de APV zoals prostitutie, coffeeshops en andere bijzondere vergunningsplichten. Ook kansspelen vallen onder dit thema. Het gaat in dit thema om een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Amsterdam is een stad om in te wonen, te werken, bedrijvigheid te ondernemen en te recreëren. In deze levendige stad zien we steeds intensiever gebruik van eerder relatief weinig gebruikte gebieden. Het belang van het in balans houden van alle functies in de stad wordt daardoor steeds groter. De inzet van VTH-taken draagt bij aan die balans. Dat wordt in dit hoofdstuk verder toegelicht en uitgewerkt. Het hoofddoel van het thema de vitale stad is:
Wij dragen bij aan een vitale stad waarin ruimte is voor ondernemerschap, overlast voor de leefomgeving wordt beperkt en de weerbaarheid tegen ondermijnende criminaliteit wordt verhoogd. |
Concreet betekent dit dat wij aanvragen, verzoeken en meldingen behandelen volgens de geldende wettelijke en stedelijke kaders. Wij voeren risicogericht en opgavegericht toezicht uit op de naleving van wet- en regelgeving. Overtredingen worden gehandhaafd.
In Amsterdam vinden veel activiteiten plaats in een ‘dichtbevolkte’ omgeving. Het gaat om zeer uiteenlopende bedrijven die in de praktijk een verschillend effect hebben op de leefomgeving en openbare orde en veiligheid. Er zijn bijna 34.000 bedrijven gevestigd die onder de milieuregelgeving en daarmee onder het bevoegd gezag van Amsterdam vallen. Van al die bedrijven zijn er circa 7.500 horecazaken. Jaarlijks vinden in Amsterdam veel evenementen plaats. Zo een honderd daarvan betreffen grote (muziek)evenementen.
Voor een aantal activiteiten binnen dit thema geldt dat zij gevoelig zijn voor ondermijnings-praktijken. Partijen die niet-integer zijn, wordt het ondernemen in Amsterdam onmogelijk gemaakt door o.a. strenge Bibob-toetsen. Het gebruik van een vergunningsplicht, zoals in de Hoogstraten al gebeurt, wordt ingezet daar waar het nodig is om de integriteit van ondernemers te screenen. Het voeren van een prostitutiebedrijf is vergunningsplichtig. Raamprostitutie is in een beperkt gebied toegestaan. Er worden geen nieuwe vergunningen voor raamprostitutie meer afgegeven.
Vanuit de Omgevingsvisie 2050 zijn met name twee van de vijf strategische keuzes van belang in dit thema:
Duurzaam en gezond bewegen: in een verdichtende stad moet zuinig worden omgegaan met de schaarse ruimte. Mede dankzij de verdichting krijgen Amsterdammers hun voorzieningen, in de eigen buurt op loop- en fietsafstand. Buurten en kernen worden verbonden door een netwerk van veilige fietsroutes en openbaar vervoer. Stadslanen en mobiliteit hubs worden op zichzelf prettige verblijfsgebieden, met winkels, horeca en culturele pleisterplaatsen.
Met de groei van de stad in het aantal bewoners en bezoekers, is ook het aantal horecavestigingen toegenomen. De wensen van de horecabezoekers zijn veranderd en er ontstaan steeds nieuwe concepten, met uitstraling naar de omgeving. Het nieuwe Stedelijk beleidskader voor horeca maakt het mogelijk om vooraf beter te sturen op welke activiteiten op welke locatie passend zijn. We geven uitvoering aan de taken die voortvloeien uit dit nieuwe beleidskader zodra dat kader in werking is getreden.
In Amsterdam vindt een breed scala aan evenementen plaats. Het nachtleven en festivals spelen een cruciale rol in de vernieuwing van de Amsterdamse cultuur. Ze zijn uniek, behoren tot de internationale voorhoede en zijn onderdeel van het culturele aanbod in de stad. Er is behoefte aan meer kwalitatieve programmering, ook in het centrum.
Met de komst van de Omgevingwet verandert de manier waarop naar de toedeling functies wordt gekeken. Bedrijfsmatige activiteiten worden opgesplitst naar milieubelastende activiteiten die worden opgenomen in het omgevingsplan. Dit vraagt voor de uitvoering van de VTH-taken in Amsterdam om goede afstemming met ketenpartners zoals de Omgevingsdienst.
Amsterdam groeit en blijft groeien: dat brengt meer vergunningaanvragen, verzoeken en handhavingsdossiers met zich mee, juist ook op het gebied van horeca, evenementen en andere bedrijvigheden. De verschuiving van het centrum als kern van die bedrijvigheid wordt al gezien en gevoeld in andere delen van de stad. De balans tussen functies komt meer onder druk te staan. Het effect van nieuwe wetgeving en stedelijk beleid op die balans heeft tijd nodig. Dit betekent dat onze opgave in relatie tot die bedrijvigheid en leefbaarheid van Amsterdamse buurten groot blijft. De voornaamste problematiek die zich voordoet in dit thema zijn: geluidsoverlast, geuroverlast en het niet naleven van de voorwaarden uit exploitatievergunningen. Dit heeft direct gevolgen voor de leefomgeving van Amsterdammers.
Geluidsoverlast wordt veroorzaakt door muziekinstallaties of (live)muziek bij horecazaken en evenementen. Ook stemgeluid kan een oorzaak zijn van overlast. Denk aan buiten rokende bezoekers, het langer exploiteren van een winterterras door terrasverwarming of de stroom met bezoekers na afloop van een clubavond of evenement. Tenslotte kunnen ook installaties overlast door bedrijven veroorzaken. Denk aan koelinstallaties die niet voldoen aan de geluidsnormen.
Naast geluidsoverlast kunnen evenementen ook op andere wijze impact hebben op de leefomgeving en de natuur. Evenementen moeten daarom aandacht hebben voor leefbaarheid en duurzaamheid. Denk daarbij aan het gebruik van energie en water, de verwerking van afval, het type catering en de inkoop van materialen. Andere aandachtspunten bij evenementen zijn de flora- en fauna activiteit, mobiliteit en veiligheid.
Bedrijventerreinen, horeca en andere kleinere bedrijven kunnen geuroverlast veroorzaken. Dit komt meestal doordat afvoerpijpen niet hoog genoeg zijn of er geen adequate ontgeuringsinstallaties of filters aanwezig zijn. In het geval die er wel zijn, worden ze veelal niet periodiek onderhouden of schoongemaakt waardoor er alsnog overlast ontstaat.
Het consumeren van alcohol heeft effect op de volksgezondheid. Bezoekers onder invloed van alcohol kunnen zorgen voor overlast of onveiligheid in de omgeving van uitgaansgelegenheden. Ondernemers moeten er daarom op toezien dat alcohol niet verstrekt wordt aan minderjarigen of aan mensen die reeds onder invloed zijn.
Amsterdam streeft naar een drugsvrij uitgaansleven maar realiseert zich dat drugsgebruik nooit helemaal is uit te bannen. Daarom werken wij er samen met horecaondernemers en organisatoren aan om de (gezondheids)risico’s die kleven aan het gebruik van uitgaansdrugs zo veel mogelijk te beperken. Er gelden daarom extra regels voor het organiseren van dance-events, bijvoorbeeld over de controle aan de deur en het beschikken over voldoende eerste hulp gecertificeerde medewerkers.
Aan de exploitatievergunningen zijn voorschriften verbonden die bijdragen aan de openbare orde en veiligheid, en de leefomgeving. Het komt voor dat bedrijvigheid zonder of in afwijking van die exploitatievergunning plaatsvindt. Wanneer bij een horecazaak bijvoorbeeld structureel een leidinggevende afwezig is, heeft dat uitstraling op de bedrijfsvoering en de leefomgeving. Net als de uitwaaiering van terrassen.
Het is belangrijk dat sekswerkers in de stad veilig, zelfstandig en onder goede omstandigheden kunnen werken. Met ons beleid willen we alle exploitanten laten meewerken om de positie van de sekswerkers te versterken. En om misstanden aan te kunnen pakken. Een Amsterdam zonder illegale prostitutie is in de praktijk niet haalbaar. Maar een stevige aanpak schrikt af en zorgt voor meer zicht op de aard en de omvang. Daarnaast is het belangrijk zorg te kunnen bieden aan sekswerkers in kwetsbare omstandigheden die de weg naar zorg vaak niet weten te vinden.
Voor alle concrete VTH-opgaven binnen het domein fysieke leefomgeving hebben wij in deel 3 van dit beleid doelen gesteld. Aan deze doelen zijn activiteiten (strategieën) gekoppeld om de doelen voor deze opgave te bereiken.
Naast deze opgavegerichte activiteiten hanteren wij als gemeente nog andere –meer algemene – strategieën die gerelateerd zijn aan het domein FLO. Deze strategieën kunnen betrekking hebben op een meer gedetailleerde uitwerking van ons beleid inzake een (nieuwe) wettelijke bevoegdheid, een strategie om juist door meer inzet ‘aan de voorkant’ te voorkomen dat overtredingen ontstaan, et cetera. Al deze algemene strategieën zijn opgenomen in dit deel van het beleid.
In de eerste hoofdstukken gaan wij uitgebreid in op onze strategieën met betrekking tot de Wet kwaliteitsborging en woningkwaliteit. Deze onderwerpen vereisen de meeste uitwerking en diepgang. In hoofdstuk 4 behandelen wij alle overige algemene strategieën.
Hoofdstuk 2 – Strategie externe kwaliteitsborging – Wkb
Met de inwerkingtreding van de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen (Wkb) verandert geleidelijk aan onze rol. We voeren geen volledige bouwtechnische toets uit of het aannemelijk is dat een bouwwerk aan de bouwtechnische voorschriften voldoet. De toetsing beperkt zich tot het beoordelen van het risico, het uiteindelijke opleverdossier en de gelijkwaardigheid. We blijven toetsen aan en toezicht houden op welstand, ruimtelijke ordening en omgevingsveiligheid. We blijven tenslotte ook verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving op de bestaande bouw. In dit hoofdstuk wordt aanvullend op de themahoofdstukken beschreven hoe we werken met de Wkb.
Melding bouw en de risicobeoordeling
Het proces start voor ons met het ontvangen van een melding bouw. Een belangrijk onderdeel van die melding bouw is de risicobeoordeling. Bij het behandelen van de melding bouw gelden de volgende uitgangspunten:
De enige uitzondering op dit uitgangspunt is het onderdeel “bijzondere lokale omstandigheden” bij de risicobeoordeling. Hierbij wordt inhoudelijk beoordeeld of daar in de risicobeoordeling rekening mee is gehouden. De toezichtstrategie wordt namelijk afgestemd op dit onderdeel (zie volgende paragrafen).
Bijzondere lokale omstandigheden in Amsterdam
Bij de melding moet een risicobeoordeling worden ingediend over het voldoen aan de regels van hoofdstukken 4 en 5 van het Besluit bouwwerken leefomgeving. Voor zover van toepassing wordt in de risicobeoordeling rekening gehouden met bijzondere lokale omstandigheden. Deze bijzondere lokale omstandigheden zijn in kaart gebracht in onderstaande tabel. In de risicobeoordeling wordt door de kwaliteitsborger aangegeven of sprake is van deze risico’s:
De bijzondere bodemgesteldheid – relatie tot de fundering van het bouwwerk Grondwaterneutraliteit – relatie met uitvoering onderkeldering Specifieke opslaglocaties voor brandbare stoffen (o.a. cacao) – relatie met weerstand tegen branddoorslag/ -overslag Waterberging – ontwerp bouwwerk afstemmen op Hemelwaterverordening Energietransitie (duurzaamheid, energiezuinigheid, laadinfrastructuur) Aanwezigheid van de zogenaamde oergeul, ter plaatse waarvan de tweede zandlang nagenoeg ontbreekt (zie Externe link: https://maps.amsterdam.nl/oergeul/?LANG=nl ) |
Meer informatie over funderingsgegevens Amsterdam:
De Oergeul - Externe link: https://maps.amsterdam.nl/oergeul/?LANG=nl
Funderingsgegevens - Externe link: https://www.amsterdam.nl/wonenleefomgeving/wonen/funderingsloket/funderingsgegevens )
Bij de gemeente blijvende bevoegdheden tijdens de bouw
De kwaliteitsborger ziet er op toe dat het bouwwerk voldoet aan de regels uit de hoofdstukken 4 en 5 BBL. Op de uitvoering van bouwwerkzaamheden zijn er nog meer regels van toepassing. Deze staan (o.a.) in de andere hoofdstukken van het BBL. Het strekt te ver om al deze landelijk geldende regels uit te schrijven, maar in het onderstaande worden de voor Amsterdam meest relevante regels opgesomd.
Geluidshinder als gevolg van bouw- en sloopwerkzaamheden (relatie met bouwdynamiek, bepalen dagwaarde) |
Trillingen (gevolgen in belendingen straks in bruidsschat/omgevingsplan) |
De melding bouw dient 4 weken voorafgaand aan de start bouw te worden ingediend. Deze tijd gebruiken we naast de ontvankelijkheidstoets ook om te beoordelen of er een toezichtstaak is. Dat wordt risicogericht gedaan:
Ervaringen uit de lopende proefprojecten worden het komende jaar meegenomen om te bekijken voor welke soorten bouwwerken/bouwwerkzaamheden toezicht ter plaatse alsnog noodzakelijk/wenselijk is. Het VTH-beleid en de daarin gekozen toezichtstrategieën worden jaarlijks geëvalueerd. Via de beleidscyclus worden de ervaringen met het werken met de Wkb verwerkt in dit beleidsstuk.
De Wkb treedt eerst in voor bouwwerken die onder gevolgklasse 1 vallen. Het kan voorkomen dat tijdens de bouw die onder gevolgklasse 1 valt een gelijkwaardige oplossing wordt toegepast. Als een gelijkwaardigheid wordt toegepast met betrekking tot de constructieve- of brandveiligheid, valt het bouwwerk niet (meer) in gevolgklasse 1. Dat betekent dat het bouwwerk vergunningsplichtig is en niet met de melding bouw kan worden afgedaan.
Met deze verschuiving van de juridisch status tijdens de bouw gaan wij zoveel als mogelijk praktisch om. Wij nemen op dat moment het toezicht over van de kwaliteitsborger en onderzoeken of legalisatie mogelijk is. Als dat het geval is dient er alsnog een vergunning te worden aangevraagd en verleend voor het bouwwerk. Als de verplichte vergunning niet wordt afgegeven ontstaat er immers een illegale situatie. Het is verboden een vergunningsplichtig bouwwerk te realiseren en/of in stand te houden zonder vergunning.
Een afgebouwd bouwwerk moet minimaal 10 dagen voor ingebruikname ‘gereed worden gemeld’ bij het bevoegd gezag. Hierbij moeten diverse gegevens en bescheiden worden ingeleverd: het ‘dossier bevoegd gezag’. Net als bij de melding bouw betreft de beoordeling van het ‘dossier bevoegd gezag’ in de basis een ontvankelijkheidstoets. Hierbij gaan wij in beginsel uit van vertrouwen in de melder. Voor de invulling van het toezicht op de bestaande bouw kan een globale, inhoudelijke toets afdoende zijn. Met een inhoudelijke toets zijn we terughoudend. Onze verantwoordelijkheid is primaire veiligheid. Inhoudelijke toets (op hoofdlijnen) van een ‘dossier bevoegd gezag’ voeren we daarom alleen uit in geval van een dossier waarin:
De gemeente blijft bevoegd om handhavend op te treden naar aanleiding van signalen van de kwaliteitsborger en handhavingsmeldingen van anderen. De risicobeoordeling en het borgingsplan zijn bedoeld om de gemeente inzicht te geven in de risico’s in een bouwwerk en de borging daarvan door de kwaliteitsborger en de bouwer zelf. Wordt dit onvoldoende geborgd, dan kan de gemeente tijdens de uitvoering van een bepaald onderdeel van de bouw zelf toezicht uitvoeren. Artikel 2.20 van het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) biedt dan de mogelijkheid om extra informatie over dat betreffende onderdeel op te vragen. Voor de inzet van handhavingsmiddelen om dit af te dwingen wordt de reguliere handhavingsstrategie gevolgd zoals beschreven in Deel 5.
Als er sprake is van een geconstateerde strijdigheid die het afgeven van de verklaring van de kwaliteitsborger in de weg staat en er kan geen informatie worden overgelegd waaruit blijkt dat deze strijdigheid is opgelost, dan kunnen wij een verbod tot ingebruikname opleggen. Dit verbod blijft gelden totdat er informatie wordt verstrekt waaruit blijkt dat de strijdigheid is opgelost.
Een bijzondere afweging die wij moeten maken ontstaat, wanneer bij de gereedmelding de verklaring van de kwaliteitsborger ontbreekt in het dossier bevoegd gezag. Mag het gebouwde in gebruik worden genomen of niet? Een niet ingediende of incomplete gereedmelding betekent formeel gezien dat er geen sprake is van een melding. Dat betekent automatisch dat het volgens de wet verboden is het bouwwerk in gebruikt te nemen. Of wij daadwerkelijk handhavend zullen optreden en ingebruikname zullen verbieden is afhankelijk van de reden waarom die verklaring ontbreekt en bijbehorende risico’s. Bij handhaving moeten wij immers alle belangen tegen elkaar afwegen.
Hoofdstuk 3 – Strategie woningkwaliteit
De Omgevingswet en het Besluit bouwwerken leefomgeving (hierna: Bbl) bieden burgemeester en wethouders bestuurlijk- juridische instrumenten om de eigenaar of verhuurder ertoe te bewegen de kwaliteit van de woning op voldoende peil te krijgen en te houden. Tegelijkertijd biedt de wet de eigenaar bescherming tegen al te grote inbreuken op het eigendomsrecht. De gemeente heeft beleidsvrijheid om te bepalen op welke wijze zij gebruik maakt van de wettelijke instrumenten. Bij een passief beleid komt de gemeente pas in actie na een klacht van een bewoner of een andere belanghebbende. Bij een actief beleid neemt de gemeente het initiatief.
Wij hebben gekozen voor een actief beleid om de kwaliteit van de bestaande woningvoorraad op peil te houden en in bepaalde gevallen zelfs te verbeteren. Dit is neergelegd in het document ‘Beleidsregels woningkwaliteit’. Het integrale document is als bijlage 1 aan dit beleidsstuk gevoegd en maakt daarvan onderdeel uit. In dit hoofdstuk geven wij een korte samenvatting van de Beleidsregels woningkwaliteit.
Uitgangspunten Beleidsregels woningkwaliteit
In de Beleidsregels woningkwaliteit benoemen wij expliciet onze uitgangspunten met betrekking tot behoud en verbetering van de bestaande woningvoorraad. Dit zijn onze uitgangspunten:
In beginsel herstel op oorspronkelijk niveau
Bij problemen of klachten over onderhoud of gebreken schrijven wij de eigenaar aan om zaken te herstellen op het oorspronkelijke niveau. Dit betekent bijvoorbeeld dat een binnendeur van 80 cm bij 2,20 m, die niet meer kan worden geopend of gesloten als gevolg van defecte scharnieren of een gebroken of gescheurde deurstijl aan de hangzijde, bij het herstellen niet ineens hoeft te voldoen aan de nieuwbouwmaten van 85 cm bij 2,30 m. Echter, een herstelling die leidt tot een versmalling van de deur tot bijvoorbeeld tot 60 cm is niet toegestaan, omdat dit leidt tot aantasting van het rechtens verkregen niveau.
In uitzonderlijke gevallen verbetering
In bepaalde gevallen is het echter nodig om van hoofdlijn af te wijken en aan te schrijven tot verbetering (tot een niveau dat boven het rechtens verkregene uitgaat). Dit is het geval:
Daarnaast zien de beleidsregels toe op het wijzigen van de functie van een gebouw naar één of meer woonfuncties. Wordt bijvoorbeeld in een bedrijfshal een woning gemaakt dan geldt zonder een door de gemeente opgelegde aanschrijving (“maatwerkvoorschrift”) in veel gevallen de ondergrens voor de bewoonbaarheid als rechtens verkregen niveau: wel een toilet, maar geen badruimte en in veel gevallen ook geen bescherming tegen geluid, niet meer dan een halve m2 daglichtoppervlakte, geen isolatie (dat wil zeggen geen bescherming tegen hoge energiekosten), geen bescherming tegen inbrekers, etc.
In de meeste gevallen kiezen ontwikkelaars voor een voldoende kwaliteit van de nieuwe woningen op een zo hoog mogelijk niveau, maar we zien ook free-rider gedrag van partijen onvoldoende kwaliteit leveren. De beleidsregels zijn bedoeld om te voorkomen dat slechte woningen aan de woningvoorraad worden toegevoegd. Bij transformatie van gebouwen naar woningen onderzoeken wij voortaan actief of een aanvullende aanschrijving noodzakelijk is. De samenhang tussen de bevoegdheid tot aanschrijving en de bevoegdheid tot verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen is in 2020 door het Rijk in de bouwregelgeving verduidelijkt. De beleidsregel over transformatie naar woningen is op die verduidelijking gebaseerd.
Hoofdstuk 4 – Overige algemene strategieën
In dit hoofdstuk behandelen wij de overige algemene strategieën die gerelateerd zijn aan het domein FLO.
Strategie toepassen uitgebreide procedure
Onder de Omgevingswet zijn in de paragrafen 16.5.2 en 16.5.3 de voorbereidingsprocedures voor de beslissing op een vergunningsaanvraag omschreven. Uitgangspunt is de reguliere procedure met een beslistermijn van acht weken. Dit heeft te maken met een van de doelstellingen van de Omgevingswet; te weten een snellere besluitvorming op de aanvraag.
In uitzonderingsgevallen is de uitgebreide voorbereidingsprocedure van 26 weken van toepassing. Deze uitzonderingsgevallen zijn:
Bevoegdheid om de uitgebreide procedure van toepassing te verklaren
Voor het college bestaat onder de Omgevingswet de mogelijkheid om de uitgebreide procedure van toepassing te verklaren op een aanvraag. Dit kan alleen als het gaat om een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit. De praktijk leert namelijk dat buitenplanse activiteiten zodanig complex kunnen zijn dat het niet lukt om binnen acht weken een zorgvuldig voorbereid en goed gemotiveerd besluit te nemen. Het college –of het dagelijks bestuur in mandaat- kan pas bij een concrete aanvraag beoordelen of zij van deze bevoegdheid gebruik wil maken.
Er gelden wettelijke eisen voor het gebruik kunnen maken van deze bevoegdheid. Het moet gaan om activiteiten die aanzienlijke gevolgen kunnen hebben voor de fysieke leefomgeving èn waartegen naar verwachting verschillende belanghebbenden bedenkingen zullen hebben. Ook moet de aanvrager in de gelegenheid worden gesteld een zienswijze naar voren te brengen over het voornemen om de uitgebreide procedure van toepassing te verklaren.
Richtlijn voor het gebruik van de bevoegdheid
Snellere besluitvorming op de aanvraag is een van de doelstellingen van de Omgevingswet. Vanuit dat oogpunt gezien ligt een terughoudend gebruik van de bevoegdheid om de uitgebreide procedure van toepassing te verklaren voor de hand. Aan de andere kant is deze bevoegdheid in de wet opgenomen om voor projecten met mogelijk aanzienlijke gevolgen en verschillende bezwaren voldoende tijd te hebben om tot een goed besluit te komen. Het hangt dus af van de aard en omvang van de aanvraag of wij van deze bevoegdheid gebruik maken.
Wij hanteren de volgende richtlijn voor het gebruik maken van deze bevoegdheid. Wij koppelen het gebruik hiervan aan de gevallen waarin de gemeenteraad een bindend adviesrecht heeft op de aanvraag om een buitenplanse omgevingsplanactiviteit. Bij deze gevallen is de kans reëel dat het gaat om activiteiten die aanzienlijke gevolgen kunnen hebben voor de fysieke leefomgeving en waartegen naar verwachting verschillende belanghebbenden bedenkingen zullen hebben.
Als een aanvraag valt onder de gevallen waarvoor de raad een bindend adviesrecht heeft (zie kader) verklaren wij in beginsel de uitgebreide procedure van toepassing. Deze opsomming is niet limitatief. Zoals eerder genoemd kan pas bij een concrete aanvraag worden beoordeeld of van deze bevoegdheid gebruik wordt gemaakt. Dit kan in uitzonderlijke gevallen inhouden dat de uitgebreide procedure ook van toepassing wordt verklaard op aanvragen die niet onder één van deze categorieën vallen. Dit moet dan wel zorgvuldig worden gemotiveerd.
De gemeenteraad heeft bij besluit van 9 november 2022 bepaald dat de volgende aanvragen om een buitenplanse omgevingsplanactiviteit onder het bindend adviesrecht vallen:
De gemeente Amsterdam hecht waarde aan participatie. Wij vinden het belangrijk bewoners en ondernemers te informeren over en te betrekken bij (ver)bouwprojecten die impact hebben op hun directe leefomgeving. Dit zorgt ervoor dat de plannen beter passen in de leefomgeving en het creëert draagvlak in de buurt.
Bij projecten en beleidsinitiatieven van de gemeente organiseren wij het participatieproces volgens ons Participatiebeleid en de Inspraakverordening. In 2024 wordt de Inspraakverordening vervangen door een Participatieverordening (conform de Wet Versterking Participatie op Decentraal Niveau). Bij aanvragen om omgevingsvergunning van derden verwachten wij dat deze zelf participatie organiseren.
De Participatiehandreiking 2022 – Betrek de buurt bij uw initiatieven
Op grond van de Omgevingsregeling moet een aanvrager van een vergunning aangeven of participatie is georganiseerd. De aanvrager is verantwoordelijk voor het organiseren van het participatieproces. Het participatieproces gaat vooraf aan het indienen van de uiteindelijke aanvraag. Wij hebben de ‘Participatiehandreiking 2022 – Betrek de buurt bij uw initiatieven’ opgesteld om de aanvrager te helpen bij dit participatieproces. De participatiehandreiking moet gezien worden als een hulpmiddel voor initiatiefnemers bij het organiseren van een participatieproces. Door antwoord te geven op de gestelde vragen en de uitkomst van een puntenscore wordt duidelijk binnen welke categorie de aanvraag valt. De categorie waarbinnen de aanvraag valt, bepaalt de mate van participatie die wij van de aanvrager vragen. Hierbij geldt: ‘hoe groter en uitgebreider het initiatief, hoe belangrijker het wordt om de omgeving vroegtijdig en op de juiste manier te betrekken’. In de participatiehandreiking worden de onderstaande drie categorieën gehanteerd. Voor nadere uitwerking van de mate van participatie die wij vragen per categorie verwijzen wij verder naar de participatiehandreiking.
De gemeenteraad kan op grond van de Omgevingswet gevallen aanwijzen waarbij het organiseren van participatie verplicht is. Dit kan alleen bij een aanvraag om omgevingsvergunning tot afwijking van het omgevingsplan. De gemeenteraad heeft dit gedaan bij besluit van 9 november 2022. Hierbij heeft de gemeenteraad alle aanvragen om een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit aangewezen als gevallen waarin participatie van en overleg met derden verplicht is voordat een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit kan worden ingediend. De participatiehandreiking geeft inzicht in de wijze waarop dit participatieproces kan worden georganiseerd.
De aanvrager van een vergunning moet aangeven of participatie is georganiseerd. In de door de gemeenteraad aangewezen gevallen is de aanvrager zelfs verplicht om participatie te organiseren. Participatie is echter geen wondermiddel. Het proces van participatie kan goed zijn uitgevoerd, maar dat hoeft niet te betekenen dat bewoners tevreden zijn met de uitkomst. Het participatieproces en de uitkomsten ervan moeten ook niet worden gezien als bindend referendum. Het kan gebeuren dat een aanvraag -ondanks een goed uitgevoerd participatieproces- alsnog door ons wordt geweigerd. Bijvoorbeeld als wettelijke weigeringsgronden of andere belangen zich verzetten tegen het verlenen van de gevraagde vergunning. De wijze waarop het participatieproces is uitgevoerd en de resultaten daarvan, de mate van maatschappelijk draagvlak, wegen mee in onze belangenafweging bij het al dan niet verlenen van de aangevraagde vergunning.
Op de volgende pagina hebben wij uitgewerkt wat de gevolgen van participatie zijn voor de beslissing op de vergunningsaanvraag. Dit zijn overigens wel algemene uitgangspunten. Bij de beoordeling van een individuele aanvraag kijken wij altijd zorgvuldig naar de specifieke omstandigheden van dat geval.
Handhavingsverzoeken en -meldingen
Bewoners, ondernemers en bezoekers kunnen op twee verschillende manieren laten weten dat men ergens hinder van ondervindt of dat men denkt dat er regels worden overtreden: via een handhavingsverzoek of via een handhavingsmelding.
Bewoners, ondernemers en bezoekers moeten zich houden aan de regels die voort vloeien uit wet- en regelgeving. Wanneer iemand zich niet aan deze regels houdt, kan een belanghebbende het bestuur vragen om de regels te handhaven. Deze belanghebbende kan hiertoe een verzoek indienen bij de gemeente. Een handhavingsverzoek wordt aangemerkt als een aanvraag in de zin van de Awb. Er moet binnen 8 weken beslist worden op een handhavingsverzoek. Er vindt altijd een inspectie plaats.
Meldingen kunnen een aanwijzing zijn dat er ergens iets mis is. In veel gevallen is er een direct aanwijsbare belanghebbende die bij het optreden van de gemeente gebaat is. Echter, niet iedere melding van een bewoner of ondernemer wordt automatisch gevolgd door inzet van de gemeente. Meldingen worden proactief en dus risico- en informatiegestuurd afgehandeld.
We verzamelen zoveel mogelijk informatie die voor de afhandeling van de melding van belang is. Dit betekent dat we doorvragen, eenduidig registreren en wegen ten behoeve van een maximale pakkans van eventuele overtredingen. Bij doorvragen wordt er zoveel mogelijk waarde toegevoegd aan de melding. Als de registratie en categorisering van meldingen (en signalen) en de resultaten van een eventuele inspectie eenduidig is, kunnen betere analyses en rapportages worden gemaakt. Ook terugkerende meldingen, zowel terugkerende melder als terugkerende overlast als de afhandeling ervan, zijn dan als zodanig herkenbaar.
We informeren 14020 als we meldingen verwachten over bijvoorbeeld evenementen en verleende vergunningen, zodat de telefonisten de melders beter kunnen informeren en meteen terugkoppelen welke actie er is of zal worden uitgezet.
Bij melding van een (vermoedelijke) overtreding door de politie of een andere overheidsinstantie (signaal) wordt op dezelfde manier gereageerd als bij de meldingen door bewoners, ondernemers of bezoekers.
Prioriteitstelling afhandeling meldingen
We bepalen de prioriteit en daarmee de termijn waarbinnen een inspectie wordt uitgevoerd aan de hand van het volgende schema:
Strategie intrekken ongebruikte vergunningen
Omgevingsvergunningen zijn in beginsel onbeperkt geldig. De meeste omgevingsvergunningen worden tijdig uitgevoerd. Soms wordt te lang gewacht met het uitvoeren van vergunde activiteiten of wordt helemaal geen gebruik gemaakt van de vergunning. Het is om diverse redenen niet gewenst om ongebruikte omgevingsvergunningen te lang in stand te houden. Bijvoorbeeld:
De Omgevingswet bepaalt in artikel 5.40 dat omgevingsvergunningen kunnen worden ingetrokken als na een jaar geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning. Het artikel bevat alleen een intrekkingsbevoegdheid, geen verplichting, zodat het bevoegd gezag vrij is om ruimere termijnen te hanteren.
Termijnen waarna de vergunning wordt ingetrokken
Omgevingsvergunningen kunnen worden ingetrokken als na een termijn geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning. Een vergunning kan ook in het kader van een handhavingsprocedure worden ingetrokken, maar dat valt buiten de reikwijdte van deze strategie. Voor de intrekkingstermijnen die wij hanteren maken wij onderscheid tussen twee soorten vergunning.
Omgevingsvergunningen voor bouw-, aanleg- en sloopactiviteiten worden ingetrokken na verloop van 52 weken nadat de vergunning onherroepelijk is geworden en geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning. Voor bouwactiviteiten gaat het hierbij om zowel de technische omgevingsvergunning, als de omgevingsplanactiviteit vergunning bouwwerken;
In bepaalde omstandigheden hanteren wij een ruimere intrekkingstermijn. De opsomming hieronder is niet limitatief. Dat betekent dat zich ook andere omstandigheden kunnen voordoen op grond waarvan een ruimere termijn moet worden gegund om de vergunning uit te voeren. Het gaat in ieder geval om de volgende gevallen.
De lengte van de ruimere termijn wordt naar redelijkheid en in het licht van het concrete geval bepaald. Voor omgevingsvergunningen die betrekking hebben de bouw-, aanleg- of sloopactiviteiten is deze in ieder geval niet langer dan 3 jaar nadat de omgevingsvergunning onherroepelijk is geworden. Voor overige omgevingsvergunningen is de termijn niet langer dan 5 jaar.
Een ruimere termijn wordt slechts één keer gegund. Als binnen de ruimere termijn geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning wordt de omgevingsvergunning direct na het verstrijken van die termijn ingetrokken.
De procedure voor intrekking van een omgevingsvergunning is neergelegd in de paragrafen 16.5.2 en 16.5.3 van de Omgevingswet. De procedure om een vergunning in te trekken volgt kort samengevat dezelfde stappen als de procedure waarmee de vergunning eerder is verleend. Dit houdt in dat ofwel de reguliere voorbereidingsprocedure wordt doorlopen, ofwel de uitgebreide voorbereidingsprocedure. In beide gevallen wordt in ieder geval de vergunninghouder in de gelegenheid gesteld om zijn zienswijze te geven op het voornemen om de vergunning in te trekken. Bij de reguliere procedure krijgt de vergunninghouder hiervoor een termijn van twee weken. Bij de uitgebreide procedure wordt het voorgenomen intrekkingsbesluit zes weken ter inzage gelegd.
De intrekking heeft terugwerkende kracht. Daardoor worden (bouw)werkzaamheden, die al wel verricht zijn, geacht zonder vergunning te zijn uitgevoerd. Tegen de verrichte werkzaamheden kan handhavend opgetreden worden.
Functiescheiding, roulatie en 24h verantwoordelijkheid
De taken binnen het domein fysieke leefomgeving zijn zo verdeeld dat functiescheiding tussen vergunningverlening, toezicht en handhaving is geborgd. Deze functiescheiding vindt plaats op twee niveaus:
Indien een team toezichthouders bouw en gebruik werkt met een gebiedsindeling, rouleren de toezichthouders elke 4 jaar van gebied.
Voor het gebruikstoezicht zorgen we voor periodieke roulatie om een vaste handhavingsrelatie te voorkomen en om het kennisniveau te verdiepen. Toezichthouders voeren niet meer dan 3 periodieke controles in vijf jaar uit bij dezelfde panden voor horecatoezicht en toezicht brandveilig gebruik.
Gemeente Amsterdam is via haar meldpunt op internet 24 uur per dag bereikbaar. Tijdens kantoortijden is de gemeente telefonisch bereikbaar.
De gemeente werkt buiten kantoortijden (weekdagen tussen 17.00 uur – 9.00 uur en de weekenden) met een noodwachtprocedure. De noodwacht is bereikbaar voor hulpdiensten via een calamiteitentelefoon. Er zijn afspraken tussen de gemeente en de OD NZKG voor onder andere inzet op asbest en constructieveiligheid. De gemeentelijke noodwacht zal desgevraagd een rol pakken in de crisisorganisatie van de veiligheidsregio Amsterdam- Amstelland.
Preventie- en communicatiestrategie
In het volgende deel bepalen we de activiteiten waarmee we onze doelen wil behalen. Deze activiteiten bestaan onder andere uit het verlenen van vergunningen, het houden van toezicht en het handhaven van overtredingen. We hebben echter ook aandacht voor preventieve activiteiten waarmee we gewenst gedrag stimuleren en ongewenst gedrag en overtredingen zoveel mogelijk voorkomen.
De Handhavingspiramide laat zien dat op verschillende niveaus interventies gepleegd kunnen worden om het naleefgedrag van wet- en regelgeving te verbeteren. De gedachte achter de handhavingspiramide is dat door aan de onderste treden van de piramide meer aandacht te besteden, er minder volgens de bovenste treden, dus repressief, behoeft te worden opgetreden.
De gemeente wil een juiste mix van activiteiten inzetten voor het verbeteren van het nalevingsgedrag. Inzicht in de redenen van slecht naleefgedrag geeft de mogelijkheid om de redenen van slecht naleefgedrag weg te nemen.
Toezicht heeft naast een controlerende ook een preventieve werking. We werken samen met beleidsdirecties om tegenstrijdige regels zoveel mogelijk tegen te gaan. Daarnaast zetten we in op communicatie, door het informeren van bewoners en ondernemers voor en tijdens de vergunningaanvraag en tijdens toezichtsmomenten. We verstrekken daarbij informatie over de relevante wet- en regelgeving, het gewenste gedrag en het houden van toezicht. Voorbeelden zijn voorlichtingscampagnes.
Ook zetten we in op gedragsbeïnvloeding. Dit is het stimuleren van naleving van regels door gebruik te maken van inzichten over het menselijk gedrag. Ondernemers die de regels goed naleven, worden beloond (bonus/malus). Wetenschappelijke inzichten over gedrag worden ingezet bij het maken van keuzes in beleid, communicatie, inrichting openbare ruimte en bij het dagelijks handelen van medewerkers die werkzaam zijn op het gebied van handhaving en toezicht. Voorbeelden zijn handhavingscampagnes en stimuleringsacties.
Er is een aantal onderwerpen dat in de communicatie specifiek aandacht krijgt:
We voeren onze taken uit in een dynamische omgeving. Er zijn meerdere snijvlakken met andere opgaven van de gemeente en taken van andere organisaties. In beginsel worden voor uitvoering van de wettelijke VTH-bevoegdheden binnen de verschillende domeinen specifieke, op de opgaven binnen dat domein afgestemde, beleidsdocumenten en uitvoeringsplannen opgesteld. Hierbij benoemen wij wel de samenwerking en de wijze waarop de uitvoerende partijen elkaar door de domeinen heen kunnen versterken. Bij de uitvoering van de vergunningverlenings- en toezichtstaken werken we samen met een groot aantal partijen. De Omgevingswet dwingt nog meer tot samenwerking binnen en tussen organisaties. De fysieke leefomgeving overstijgt namelijk de grenzen van gemeenten, waterschappen en provincies. Deze samenwerkingsverbanden worden in dit hoofdstuk toegelicht. Een aantal uitvoeringstaken zijn (deels) aan deze partijen uitbesteed. In de gevallen waarbij daar sprake van is, lichten we dit toe.
We hebben het hier over samenwerking in de breedste zin van het woord. Over een projectmatige aanpak bijvoorbeeld. Maar ook:
De provincie is verantwoordelijk voor het verticale toezicht op de gemeente (Interbestuurlijk Toezicht) voor de uitvoering van de VTH-taken Omgevingswet. De rol van de provincie is toezien op een doelmatige uitvoering van die VTH-taken. De provincie controleert of we doen wat we moeten doen, procedureel en inhoudelijk. Hierbij wordt gekeken of de gemeente zich houdt aan wat het zich in het vastgestelde VTH-beleid heeft voorgenomen. De provincie toetst hierbij het uitvoeringsprogramma, het jaarverslag en de uitvoering van de in het beleid vastgestelde protocollen en werkwijzen.
De provincie is als bevoegd gezag samenwerkingspartner bij uitwisseling van signalen van overtreding van de natuurdoelstellingen uit de Omgevingswet (gemeente signaleert en geeft door). De provincie heeft de wettelijke taak om planten en dieren te beschermen. De provincie regelt ter bescherming van bijzondere soorten een landelijk samenhangend stelsel van natuurgebieden moet begrenzen én beschermen, het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Verder regelt de provincie de bescherming van de internationaal belangrijke natuurgebieden (Natura 2000) en soorten. De provincie is hierbij verantwoordelijk voor het beheerplan van het Naardermeer (Natura2000 gebied) en is in dit kader ook de toezichts- en handhavingsregiseur.
Veiligheidsregio Amsterdam Amstelland
De Veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland werkt samen met haar partners aan het voorkomen en beperken, bestrijden en herstellen van noodsituaties, als gevolg van een brand, ramp of crisis in de regio. Amsterdam voert een aantal taken in de crisisbeheersing uit voor de Veiligheidsregio. Binnen het kader van vergunningenbeleid vallen deze taken onder Omgevingszorg, specifiek de crisisprocessen Bouwbeheer, Milieubeheer en Ruimtebeheer.
Brandweer Amsterdam-Amstelland
Brandweer Amsterdam-Amstelland werkt integraal en risicogericht aan een fysiek veilige stad en regio: van ruimtelijke planvorming, vergunningen, toezicht en handhaving tot incidentbestrijding en -analyse. De stadsdelen, de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied en Brandweer Amsterdam-Amstelland maken deel uit van het Netwerk Brandveiligheid.
De brandweer voert daarnaast in opdracht van een aantal van de stadsdelen van de gemeente Amsterdam regelgerichte werkzaamheden uit voor het toetsen van vergunningaanvragen en het controleren van brandveiligheidsaspecten in gebouwen. De uitvoering van de taken door de brandweer gebeurt risicogericht en volgens de stedelijke richtlijn Eenduidig Werken Brandveiligheid.
De basis voor de afspraken tussen de brandweer, de stad en stadsdelen worden vastgelegd in de jaarlijkse serviceniveauovereenkomst (SNO). De brandweer heeft daarnaast een samenwerkingsverband met corporaties via de Intentieverklaring Brandveilig Wonen.
De politie bestaat uit 10 regionale eenheden, een Landelijke Eenheid en het Politiediensten-centrum. Het politieteam Amsterdam valt onder de politie-eenheid Amsterdam. De politie werkt met landelijke en regionale prioriteiten, en heeft onder andere taken op het gebied van het bewaken van de openbare orde en hulpverlening. De politie heeft de volgende kerntaken: zorgdragen voor veiligheid, criminaliteit voorkomen en bestrijden, bewaken van de openbare orde, strafbare feiten opsporen, hulpverlening en het uitvoeren van politietaken voor justitie.
De gemeente, politie, Liander en woningcorporaties werken samen om het criminele gebruik van woningen tegen te gaan. Het gaat om zaken als hennepteelt, prostitutie en mensenhandel. De partners pakken criminelen zowel strafrechtelijk, bestuursrechtelijk als civielrechtelijk aan. Door deze aanpak kunnen woningen vrijgemaakt worden voor de Amsterdamse woningzoekenden.
Het Openbaar Ministerie (OM) is een landelijke organisatie verdeeld over tien arrondissementen. Deze zijn gelijk aan de tien regionale eenheden van de politie. Op de tien arrondissements-parketten beoordelen officieren van justitie, ondersteund door administratieve en juridische specialisten, jaarlijks enkele honderdduizenden zaken. De landelijke leiding van het OM berust bij het College van procureurs-generaal in Den Haag. De minister van Veiligheid en Justitie is politiek verantwoordelijk voor het OM. De gemeente Amsterdam werkt samen met het OM bij overtredingen van voorschriften die betrekking hebben op monumenten die (ook) een strafrechtelijke overtreding opleveren.
Waternet werkt namens Waterschap Amstel, Gooi en Vecht en de gemeente Amsterdam en draagt zorg voor de hele waterkringloop. Voor de gemeente Amsterdam zorgt Waternet voor de levering van drinkwater en voert het de rioleringstaken uit.
De klassieke waterschapstaken van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht zijn onder andere de waterkeringszorg, het waterkwantiteitsbeheer en het waterkwaliteitsbeheer. Haar taken komen vooral voort uit de Omgevingswet en het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal). In het Waterbeheerplan 2016-2021 en het Waterbeheerprogramma 2022-2027 heeft Waternet de doelstellingen en strategieën van Waterschap Amstel, Gooi en Vecht bij de uitvoering van haar taken beschreven.
Woningcorporaties zijn vanwege hun grote bezit aan woningen partijen die veel omgevingsvergunningen voor bouw aanvragen. De samenwerkingsafspraken tussen de gemeente Amsterdam, de corporaties (verenigd in de AFWC) en de huurderskoepels (verenigd in de FAH) vormen het kader waar binnen we samenwerken aan de volkshuisvesting in Amsterdam (Samenwerkingsafspraken 2020-2023 en Uitvoeringsovereenkomst verkoop sociale huurwoningen 2020 t/m 2024). De afspraken gaan over: beschikbaarheid, betaalbaarheid, woningzoekenden en doelgroepen, kwetsbare groepen en wonen met zorg, kwaliteit en duurzaamheid, leefbaarheid en ontwikkelbuurten, financiën en tot slot monitoring en aanspreekbaarheid.
Splitsing van gebouwen in appartementsrechten komt regelmatig bij corporaties voor. Vaak gaat dit gepaard met bouwtechnische aanpassingen die de huurder overlast bezorgen of inbreuk geven op het woongenot. Om de splitsing van een gebouw met huurders in goede banen te leiden is er een gedragscode voor eigenaar-verhuurders. De gedragscode beschrijft de omgang tussen de eigenaar-verhuurder en de huurders tijdens het splitsingsproces. Bij de vergunningverlening wordt erop gelet of eigenaar-verhuurders de gedragscode naleven.
De Amsterdamse haven beheert, exploiteert en ontwikkelt het Amsterdamse havengebied en regisseert de duurzame economische ontwikkeling in de havenregio Amsterdam. In Westpoort werkt de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied namens het college samen met het Havenbedrijf bij de overtreding van Wabo-voorschriften.
De Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied
De Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied (OD NZKG) draagt bij aan de leefomgeving door diensten te verlenen diensten op het gebied van milieu-, bouw- en bodemtoezicht. In het Omgevingsbesluit zijn de basistaken van de OD NZKG omschreven. Het gaat om taken rondom complexere milieu-inrichtingen, asbest en bodem. Aan de OD NZKG zijn onder meer de uitvoering van de volgende (Wabo-)taken gemandateerd:
* Met de omgevingswet wordt het begrip inrichting losgelaten. Bepalend voor wie welk toezicht gaat uitvoeren, zijn de zogenaamde milieubelastende activiteiten. Hierdoor kunnen er wijzigingen de komende tijd plaatsvinden in het bedrijvenbestand waarop toezicht wordt door de gemeente en de OD NZKG.
Daarnaast is het een wettelijke kwaliteitseis dat het bestuursorgaan een 7x24 bereikbaarheids- en beschikbaarheidsdienst heeft. Deze ‘Consignatiedienst’ is ondergebracht bij de OD NZKG. De Consignatiedienst is zo ingericht dat ongewone voorvallen en ernstige incidenten (waarvan de afhandeling onder het mandaat van de OD NZKG valt) op 7x24-uursbasis bij haar kunnen worden gemeld en zij hier adequaat op kan reageren.
De samenwerkingsafspraken worden vastgelegd in een jaarlijkse Uitvoeringsovereenkomst. Nadere uitwerking van hoe deze taken worden uitgevoerd leggen we vast in jaarlijkse VTH-uitvoeringsprogramma’s (VTHUP). De OD NZKG werkt, behalve met de gemeente Amsterdam, nog samen met een groot aantal andere organisaties (waaronder landelijke inspectiediensten en ministeries). Deze partijen staan benoemd in het VTHUP van de OD NZKG.
De deelnemers aan de gemeenschappelijke regeling zijn, naast Amsterdam, ook de provincie Noord-Holland en de gemeenten Haarlemmermeer, Zaanstad, Aalsmeer, Amstelveen, Diemen, Ouder-Amstel en Uithoorn. Gezamenlijk zijn zij verplicht een uniform uitvoerings- en handhavingsbeleid vast te stellen (VTH-strategie).
De Metropoolregio Amsterdam (MRA) is het informele samenwerkingsverband van 32 gemeenten, de provincies Noord-Holland en Flevoland en de Vervoerregio Amsterdam. De samenwerking in de MRA richt zich op het versterken van de internationale positie als economische topregio met hoge leefkwaliteit.
Regionaal Informatie en Expertise Centrum (RIEC) Amsterdam Amstelland
De tien RIEC's (Regionaal Informatie- en Expertise Centrum) en het LIEC (Landelijk Informatie- en Expertise Centrum) ondersteunen partners bij de aanpak van georganiseerde criminaliteit. Met als doel samenwerking te stimuleren en de overheid en maatschappij weerbaarder te maken om zo ondermijning tegen te gaan.
Bij de uitvoering van de Wabo-taken op het gebied van vergunningverlening, zijn de volgende afdelingen en uitvoeringsorganisaties binnen de gemeente (direct) betrokken:
De afdelingen Vergunningen van de stadsdelen zijn direct verantwoordelijk voor de behandeling van vergunningen en meldingen die voorvloeien uit:
Afdelingen Handhaving en Toezicht, Bouw & Gebruik
De afdelingen Handhaving en Toezicht, Bouw & Gebruik van de stadsdelen zijn direct verantwoordelijk voor toezicht en handhaving van de voornoemde regelgeving. Het gaat om VTH-taken die het Dagelijks Bestuur van de stadsdelen via mandaat of delegatie hebben overgedragen gekregen van het college. Samenwerking tussen deze afdelingen is vereist om de ketensamenwerking tussen de verschillende instrumenten (voorlichting, vergunningverlening, toezicht en handhaving) beter vorm te geven.
Het college heeft via mandaat of delegatie het grootste deel van de VTH-taken voor de fysieke leefomgeving overgedragen aan het Dagelijks Bestuur van de stadsdelen. Deze VTH-taken worden uitgevoerd door de hierboven genoemde VTH-afdelingen van de stadsdelen. Voor een aantal taken wordt gewerkt door stedelijke teams, die de uitvoering van die taken namens alle stadsdelen op zich nemen. Er wordt dan door één team gewerkt voor hele stad. Hierbij kan worden gedacht aan Team Prostitutie, Team Bibob VTH, Team Bed & Breakfast en aan het Expertiseteam Brandveiligheid (ETB). Het ETB is vanaf 2024 verantwoordelijk voor zowel de afhandeling van en toezicht op de nieuw inkomende meldingen brandveiligheid, als voor het toezicht op de bestaande gebruiksvergunningen en gebruiksmeldingen brandveiligheid.
Teams Toezicht en Handhaving Openbare Ruimte
Toezicht en Handhaving Openbare Ruimte (THOR) is verantwoordelijk voor toezicht en handhaving in de openbare ruimte. THOR houdt zich onder andere bezig met toezicht en handhaving op het gebied van parkeren, afval, overlast in de openbare ruimte, horeca, evenementen, reclame en werken in de openbare ruimte. VTH en THOR hebben een gedeelde verantwoordelijkheid in de aanpak van overlast door horeca en evenementen. Voor THOR betekent dat vooral in eerste instantie een signalerende rol.
Het Stedelijk Evenementenbureau (SEB) houdt zich bezig met evenementenbeleid en de grote en C-evenementen in de stad. Een deel van de vergunningverlening voor zulke evenementen worden door het SEB uitgevoerd.
Ruimte & Duurzaamheid (R&D) is opdrachtgever vanuit gemeente Amsterdam aan de OD NZKG en voert beleidstaken uit op het gebied van (onder andere) ruimtelijke ordening en stedenbouw. Ruimte & Duurzaamheid heeft daarnaast een essentiële taak in de ketensamenwerking bij aanvragen omgevingsvergunning om af te wijken van de ruimtelijke regels: het opstellen van advies als een initiatief/plan wel of niet passend is volgens het bestemmingsplan. In samenwerkingsafspraken met VTH zijn onder meer termijnen voor advisering en deelnemen aan integrale tafels vastgelegd.
Monumenten en Archeologie (M&A) is als gemeentelijk kenniscentrum het aanspreekpunt voor belanghebbenden en belangstellenden voor het Amsterdamse erfgoed. M&A maakt onderdeel uit van R&D. Ook met M&A zijn samenwerkingsafspraken over onder meer termijnen vastgelegd.
Wonen is beleidsmatig verantwoordelijk voor kaders voor gebruik en kwaliteit van de bestaande Amsterdamse voorraad. Rond vergunningverlening kun je denken aan beleidskaders inzake thema’s zoals splitsen, woningonttrekking, woningdelen, samenvoegen, vakantieverhuur en leegstand. Daarnaast richt Wonen zich via een projectmatige aanpak op verschillende stedelijke opgaven binnen het thema woonfraude en ondersteunt het de stadsdelen integraal (beleid en uitvoering) bij de aanpak van woningkwaliteit. Wonen verleent ook zelf een aantal vergunningen (bijvoorbeeld tijdelijke verhuur) en beheert een aantal regelingen (bijvoorbeeld energielening) die raken aan VTH-taken en doelstellingen voor de fysieke leefomgeving.
De GGD Amsterdam voert het hygiënisch woningtoezicht in Amsterdam uit. Ook handelt de GGD een deel van de overlastmeldingen bij woningen af en heeft zij vanuit de VTH-taken een rol in de koolmonoxidemetingen.
Het Juridisch Bureau verzorgt de behandeling van bezwaar- en beroepschriften tegen de besluiten van onder andere de stadsdeelcommissies. Het streven is gericht op een informele en oplossingsgerichte afdoening van zaken.
Voor de kwaliteit van de bezwaar- en beroepsbehandeling is de samenwerking met het Juridisch Bureau essentieel. Afstemming tussen de VTH-keten en het Juridisch bureau is ook van belang om in de stad een uniform werkwijze met gelijkluidende criteria te kunnen garanderen.
Binnen Dienstverlening en Informatie wordt door Basisinformatie het stelsel van basis- en kernregistraties bijgehouden. Basisinformatie zorgt ervoor dat alle voor de gemeente relevante informatie eenvoudig toegankelijk wordt voor alle werkprocessen. Voor VTH is vooral de Basisadministratie Adressen en Gebouwen relevant, bijvoorbeeld bij het vaststellen van adressen en huisnummers. Verleende vergunningen en opgeleverde bouwwerken zijn voor Basisinformatie relevant. Wanneer inschrijvingen in gebouwen niet lijken te kloppen, wordt de afdeling Toezicht en Handhaving Bouw & Gebruik daarover geïnformeerd. Na controle vindt terugkoppeling aan DBI plaats ten behoeve van de BAG-registratie en wordt handhavend opgetreden daar waar een overtreding is geconstateerd.
Gebiedsgericht werken stadsdelen: Gebiedsteams, gebiedspools veiligheid
In Amsterdam staat gebieds- en opgavegericht werken centraal. Samenwerking met de verschillende gebiedsteams en gebiedspools bij de stadsdelen is daarom cruciaal. Zodra bij de uitvoering van toezicht en handhaving sprake is van potentieel bedreigende situaties, vindt er zorgvuldige afstemming plaats met (de veiligheidscoördinatoren van) de afdelingen Openbare Orde en Veiligheid van de stadsdelen.
De directie Openbare Orde en Veiligheid (OOV) bestaat uit drie afdelingen (Bestuurlijke maatregelen & gebieden, Aanpak ondermijning en Crisis- en incidentbeheersing) en het Actiecentrum Veiligheid en Zorg Amsterdam-Amstelland (AcVZ). OOV houdt zich onder meer bezig met horecabeleid en ondermijning. VTH levert een bijdrage in de Amsterdamse Aanpak Ondermijning en werkt nauw samen met Team AAO (stedelijke ‘Bibobteams’).
Volgens de systematiek zoals uitgelegd in deel 2 verdelen we de opgaven waar de gemeente voor staat in basisopgaven en dynamische opgaven. Voor de leesbaarheid herhalen wij hieronder kort de betekenis van deze termen.
Basisopgaven: De Amsterdammer neemt het initiatief. Denk aan aanvragen voor een vergunning, sloopmeldingen, starten met een bouwproject, toezicht op gebruik van nieuwe inrichtingen en bouwwerken, handhavingsverzoeken, klachten, etc. Wij als gemeente bedienen de Amsterdammer. De basisopgave omvat zowel de afhandeling van de aanvraag of melding, als het houden van toezicht op de vergunning, ontheffing of gemelde activiteiten.
Dynamische opgaven: Bij deze taken neemt de gemeente het initiatief. Denk aan de stadsbrede of gebiedsgerichte aanpak van illegaal wonen, slechte gebouwkwaliteit, vernielen monumenten en welstandsexcessen of het stimuleren van duurzaamheidsmaatregelen in bepaalde branches. etc. Ook het toezicht op gebruik van bestaande inrichtingen en bouwwerken valt hieronder.
Al deze opgaven zijn geclusterd in hoofdthema’s. In deel 2 hebben wij een algemene beschrijving gegeven van deze hoofdthema’s. In deel 4 werken we per hoofdthema de individuele basis- en dynamische opgaven nader uit.
Opbouw van de hoofdstukken - Uitwerking van de opgaven
In dit deel behandelen wij elk hoofdthema en de daaronder vallende opgaven in een apart hoofdstuk. In elk hoofdstuk starten we met de resultaten van de risico-analyse voor de opgaven, zoals beschreven in deel 2. Vervolgens hebben we per opgave een tabel opgesteld, waarin we de aanpak van de opgaven beschrijven. In enkele gevallen worden in één tabel meerdere opgaven behandeld. Hiervoor is gekozen bij opgaven die grote raakvlakken met elkaar hebben, zoals de omgevingsvergunning voor de (technische) bouwactiviteit en de omgevingsvergunning voor de omgevingsplanactiviteit bouwen.
In de opgaventabellen beschrijven wij per opgave de volgende onderdelen:
Activiteiten om de gestelde doelen te bereiken
In de opgaventabellen staan (o.a.) de activiteiten beschreven die wij uitvoeren om het voor de opgave gestelde doel te bereiken. Deze activiteiten worden hieronder kort beschreven, zonder daarbij een volgorde of keuze aan te geven. De activiteiten in het kader van handhaving zijn beschreven in deel 5.
Opsporen van mogelijke overtredingen voor een specifiek thema, branche of gebied. Actieve opsporing vergt vaak een projectmatige aanpak. De basis voor de keuze van een thema, branche of gebied kan liggen in landelijke en/of regionale thema’s of zaken die in een bepaald gebied of branche spelen. Ook kunnen op deze wijze handhavingsmeldingen opgepakt worden die vanwege een lagere prioriteit nog niet zijn opgepakt.
Bij al deze interventies werken we zoveel als mogelijk proactief. Dat wil zeggen: we handelen waar mogelijk actief en anticiperend in plaats van het reageren vanuit omstandigheden. Dit doen we op basis van kennis, ervaring en analyses waardoor we bepaalde situaties kunnen verwachten. Met deze kennis kunnen we dan al acties uitzetten, zonder dat er daar op dat moment aanleiding voor is. Doel is om de voorziene knelpunten te voorkomen.
Uitvoeringsmatrix voor de basisopgaven
De aanpak van de dynamische opgaven is volledig opgenomen in één tabel per opgave. Voor de basisopgaven is naast de tabellen een ‘uitvoeringsmatrix basisopgaven’ opgesteld. De uitvoeringsmatrix is sturend voor de mate van intensiteit en diepgang van de werkzaamheden op het gebied van vergunningverlening en toezicht.
In de uitvoeringsmatrix zijn alle basisopgaven binnen het hoofdthema als kolommen opgenomen. In de rijen zijn de hoofdelementen voor vergunningverlening en toezicht met betrekking tot deze basisopgaven benoemd. In de uitvoeringsmatrix wordt per hoofdelement het uitvoeringsniveau voor de specifieke basisopgave vastgesteld.
De standaard uitvoeringsniveaus voor vergunningverlening en toezicht zijn: X, 1, 2, 3. Deze standaard uitvoeringsniveaus zijn beschreven in onderstaand schema.
Hoofdstuk 2 – De bewoonde stad
Activiteitenmatrix basisopgaven
Hoofdstuk 3 – De compacte stad
Risicoanalyse en prioriteitstelling
Omgevingsplanactiviteit: omgevingsvergunning sloop in een beschermd stads- of dorpsgezicht |
|||||
Omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit in het kader van het Programma Bruggen en Kademuren |
|||||
Activiteitenmatrix basisopgaven
13. Omgevingsvergunning bouwactiviteit Programma Bruggen en Kademuren |
||||
Hoofdstuk 4 – De drijvende stad
Voor woonboten en niet-varende bedrijfsvaartuigen worden twee verschillende meetwijzen gehanteerd. Deze zijn vastgelegd in bijlage 2.
Activiteitenmatrix basisopgaven
Hoofdstuk 5 – De duurzame stad
Risicoanalyse en prioriteitstelling
Hoofdstuk 6 – De groeiende stad
Risicoanalyse en prioriteitstelling
Activiteitenmatrix basisopgaven
Hoofdstuk 7 – De leefbare stad
Omgevingsvergunning activiteit vellen houtopstand (kapvergunning) |
|||||
Geplaatste steigers in conflict met jaarrond beschermde nesten of verblijfplaatsen van vleermuizen |
Activiteitenmatrix basisopgaven
Activiteitenmatrix basisopgaven
Convenant Brandveiligheid in de Zorg 2.0
Het doel van het Convenant Brandveiligheid in de Zorg 2.0 is het structureel verbeteren van de brandveiligheid in de zorg binnen Amsterdam. Het Convenant Brandveiligheid in de Zorg 2.0 omvat een gezamenlijke en cyclische methodiek om de risico’s op het gebied van brandveiligheid van deelnemende zorginstellingen te monitoren, te verbeteren en te waarborgen. De beheersing van de brandveiligheid door een zorginstelling vindt plaats aan de hand van een brandveiligheids-managementsysteem. Verbetering van de brandveiligheid gebeurt daardoor op organisatieniveau en krijgt een duurzaam karakter binnen de instellingen. Samenwerking tussen de zorginstellingen, gemeente Amsterdam, OD NZKG en BAA is hierbij het uitgangspunt.
Aanvullende strategie: systeemtoezicht
Een zorginstelling werkt in het kader van het Convenant Brandveiligheid in de Zorg 2.0 risicogericht en op organisatieniveau aan haar ambities op het gebied van brandveiligheid. Ook het treffen van maatregelen op de brandveiligheidsrisico’s door een zorginstelling vindt integraal en op organisatieniveau plaats. De gemeente of de OD NZKG voert bij een zorginstelling systeemtoezicht uit. Hierbij wordt planmatig, onafhankelijk en integraal informatie verzameld door de gemeente of de OD NZKG over de werking en doeltreffendheid van het brandveiligheidsmanagementsysteem. Het systeemtoezicht wordt vanaf eind 2022 toegepast bij zorginstellingen.
Om het systeemtoezicht uit te kunnen voeren worden door de gemeente of de OD NZKG audits uitgevoerd. De audits worden ingezet om de werking en stelselmatige verbetering van het brandveiligheidsmanagementsysteem van de zorginstellingen te kunnen monitoren. Op basis hiervan kan de gemeente of de OD NZKG doeltreffend adviseren over het verbeteren van de brandveiligheid van een zorginstelling. Een audit is dus geen inspectie; er zit geen beoordeling of sanctie vast aan de audit. Een auditor beoordeelt niet, maar stelt vast en komt op basis van de auditresultaten met verbetervoorstellen. De zorginstelling stelt op basis van deze verbetervoorstellen een plan van aanpak op. Hierin worden de acties vastgelegd die de zorginstellingen gaan uitvoeren naar aanleiding van de verbetervoorstellen. Het is ook mogelijk dat de zorginstelling motiveert waarom zij een actie niet nodig acht. De gemeente of de OD NZKG heeft in dit traject een toetsende en/of adviserende rol.
Twee typen toezicht naast elkaar
Het introduceren van systeemtoezicht betekent niet dat het reguliere toezicht geheel verdwijnt. Zowel regulier toezicht als het systeemtoezicht kunnen in bepaalde gevallen (naast elkaar) blijven bestaan. Indien blijkt dat:
dan kan de gemeente of de OD NZKG te allen tijde terugvallen op regelgericht toezicht. Hierbij wordt beoordeeld of een gebouw voldoet aan de wettelijke brandveiligheidseisen en vindt daar waar nodig handhaving plaats. Daarnaast is het mogelijk om de twee vormen van toezicht naast elkaar te laten bestaan. Dit is het geval dat er wel in voldoende mate wordt gewerkt op basis van een brandveiligheidsmanagementsysteem, maar de zorginstelling alsnog aan de slag moet om de gebouwen aan de wettelijke eisen te laten voldoen.
Risicoanalyse en prioriteitstelling
Basisopgaven voor evenementen en festiviteiten
In het Amsterdams beleidskader dance events is bepaald welke maatregelen organisatoren van dance-events moeten. Voor horecabedrijven die binnen hun reguliere exploitatievergunning ook dance events organiseren, gelden de Nadere regels dance events in horeca. Dance events vormen een belangrijk segment in het Amsterdamse uitgaansleven. Hiermee zijn dance events van cultureel en economisch belang voor Amsterdam. Tegelijkertijd zijn dance events een categorie evenementen waarbij drugsgebruik en daarmee gepaard gaande (gezondheid)risico’s niet zijn uit te sluiten. We willen bereiken dat organisatoren van evenementen zich bewust zijn van hun verantwoordelijkheden. Bij een deel van de evenementen wordt daarom integraal en risicogericht toezicht gehouden op dance-events.
Basisopgaven voor horeca en andere inrichtingen
In de onderstaande tabellen wordt steeds vanuit een bepaalde vergunning-, meldingsplicht of regelgeving aangegeven wat er speelt en hoe VTH daar een rol in speelt met haar activiteiten. Voor het behandelen van vergunningaanvragen en meldingen geldt dat het om ‘losse activiteiten’ gaat.
Het toezicht op die vergunningen en meldingen is anders ingevuld. De in de tabellen hieronder vermelde vergunningen en meldingen worden niet los van elkaar gecontroleerd. Er vindt integraal, risicogericht toezicht plaats bij nieuwe inrichtingen c.q. nieuwe vergunningen en meldingen. In dit toezicht worden aspecten meegenomen van de Wabo/Omgevingswet, het Besluit activiteiten leefomgeving, de APV (en de daarop gebaseerde nadere regels), de Alcoholwet en de Wet op de Kansspelen. Voor het toezicht op de Alcoholwet geldt dat in dit integrale horecatoezicht de focus ligt op de aanwezigheid van de leidinggevende. Voor aspecten als leeftijdscontrole en doorschenken is een andere manier van toezicht houden nodig. Eventuele activiteiten die voor toezicht in de onderstaande tabellen zijn opgenomen, zijn aanvullend op het integrale toezicht.
Voor inrichtingen die in gebruik zijn is het integrale risicogerichte en thematische toezicht opgenomen als dynamische opgave.
Activiteitenmatrix basisopgaven
37. Melding Besluit activiteiten leefomgeving voor overige inrichtingen |
39. Vergunning exploitatie horeca (incl. terras, verlenging) |
||||||||||||
De sanctie- en gedoogstrategie beschrijft hoe de gemeente bestuursrechtelijk en / of strafrechtelijk zal optreden tegen overtredingen die tijdens het toezicht zijn geconstateerd, met als doel het afdwingen van normconform gedrag.
De gemeente heeft een beginselplicht tot handhaven. Handhavend optreden is zowel eerlijk uit het oogpunt van een gelijk speelveld, als tegenover de bewoners en ondernemers die ervan uit mogen gaan dat handhavers zodanig optreden dat hun rechtsgevoel wordt gerespecteerd en de fysieke leefomgeving veilig, gezond, duurzaam en leefbaar blijft. Uitgangspunt is dat de gemeente een passende interventie toepast om de overtreding ongedaan te maken. Dit wil zeggen dat de interventie zo effectief en efficiënt mogelijk leidt tot spoedig herstel van de situatie voor de bevinding, naleving waarborgt, herhaling voorkomt en/of straft daar waar dit passend of noodzakelijk is. We handelen consequent, vasthoudend en slagvaardig op basis van de sanctie- en gedoogstrategie en voorkomen hiermee willekeur: we maken in vergelijkbare zaken vergelijkbare keuzes. We willen met de beschreven strategie ook het aantal mogelijke complicaties tijdens de uitvoering tot een minimum beperken. Als de specifieke situatie daarom vraagt, kunnen we gemotiveerd afwijken van de sanctie- en gedoogstrategie.
Handhaving in geval van uitzonderlijke situaties
Er kunnen situaties voorkomen waarbij acuut of op zeer korte termijn tegen opgetreden moet worden en waarbij veel verschillende aspecten een rol een rol spelen. Hierbij moeten we snel schakelen met meerdere partijen en/of ketenpartners om tot een adequate en gezamenlijke oplossing of strategie te komen. Te denken valt aan een erbarmelijke situatie of een actuele politieke wens. In dergelijke situaties moeten we wendbaar zijn als organisatie en snel kunnen schakelen en zijn we niet gehouden zijn aan het voorliggende beleid.
We meten het effect van handhaving als de mate waarin de overtreding wordt opgeheven of niet meer wordt begaan. Daarnaast kan gekeken worden naar het aantal maal dat een rechtsprocedure wordt opgestart en met succes wordt doorlopen (in bezwaar of beroep gaan).
Hoofdstuk 2 - Sanctiestrategie
In de eerste twee paragrafen worden de algemene sanctiestrategieën beschreven. Voor een aantal onderwerpen zijn specifieke strategieën beschreven. Deze zijn vastgelegd in de derde en volgende paragrafen.
De gemeente kan verschillende bestuursrechtelijke en strafrechtelijke sanctioneringsinstrumenten inzetten. Bestuursrechtelijk optreden is vooral gericht op het herstellen van de situatie, dat wil zeggen op het in overeenstemming brengen met de wet- en regelgeving. Strafrechtelijk optreden is vooral gericht op het straffen van de overtreder en het wegnemen van diens wederrechtelijk genoten (concurrentie)voordeel. Bestuurs- en strafrechtelijk optreden dienen daarnaast allebei tot ontmoediging (preventie).
Aanvullend hierop kunnen we onze toezichtstrategie aanpassen (toezichtsfrequentie, diepgang, etc.).
De keuze van de in te zetten interventie(s) vindt plaats aan de hand van het verderop in dit hoofdstuk opgenomen stappenplan. De verschillende instrumenten worden hieronder kort beschreven, zonder daarbij een volgorde of keuze aan te geven:
De inspecteur probeert in minnelijk overleg de overtreder te bewegen om de overtreding op te heffen of niet meer te begaan, zonder dat juridische procedures hoeven worden ingezet. De resultaten van minnelijk overleg worden geregistreerd door de inspecteur. Bij minnelijk overleg staat geen bezwaar- en beroepsmogelijkheid open.
In dit geval wordt bij een overtreding een waarschuwing gegeven en pas bij een volgende constatering binnen een bepaalde periode na de eerste overtreding een maatregel opgelegd. Een waarschuwing kan zowel mondeling als schriftelijk worden gegeven. Mondelinge waarschuwingen worden altijd schriftelijk bevestigd. Er staat geen bezwaar- en beroepsmogelijkheid open.
De last onder dwangsom is een financiële prikkel die wordt ingezet als dwangmiddel om het opheffen van een overtreding dan wel het herstellen van een situatie in overeenstemming met de geldende wet- en regelgeving af te dwingen. Ook kan de last onder dwangsom worden gebruikt om af te dwingen dat een overtreding niet zal plaatsvinden (preventief). Richtlijnen voor de dwangsom, de begunstigingstermijn en de invordering zijn opgenomen in bijlage 3.
Door het toepassen van bestuursdwang kan de gemeente zelf een illegale situatie opheffen door het uitvoeren van maatregelen op kosten van de overtreder. Hiervoor legt de gemeente een last onder bestuursdwang op. Een dergelijke last wordt opgelegd als er sprake is van een ernstige en spoedeisende overtreding en/of als de overtreder niet in staat of bereid is de overtreding zelf te beëindigen of ongedaan te maken. Deze sanctie kan worden gecombineerd met een exploitatieverbod of sluiting of het schorsen of intrekken van een vergunning of ontheffing. Onder bestuursdwang valt ook het sluiten en verzegelen van gebouwen en terreinen.
De gemeente kan in extreme gevallen het beheer van een gebouw overnemen. De gemeente zal op kosten van de eigenaar noodzakelijke voorzieningen treffen. Ook incasseert de gemeente de huur. De eigenaar kan gedurende de beheerovername geen beheerhandelingen verrichten. Tot beheerovername wordt overgegaan als er sprake is van herhaaldelijke overtredingen zoals bijvoorbeeld slecht onderhoud én er sprake is van een bedreiging van de leefbaarheid of een gevaar voor de gezondheid of de veiligheid én andere (herstel)sancties niet geleid hebben tot het gewenste resultaat.
Als een overtreding wordt begaan door de houder van een begunstigende beschikking zoals een vergunning of ontheffing, dan kan de gemeente als sanctiemaatregel deze beschikking schorsen of intrekken. Intrekking vindt in uitzonderlijke gevallen plaats, bijvoorbeeld wanneer opzettelijk en herhaaldelijk ernstige overtredingen plaatsvinden en indien andere instrumenten geen effect sorteren of hebben gesorteerd. Het intrekken van een vergunning als langere tijd geen gebruik gemaakt is van deze vergunning is geen sanctiemaatregel; zie hiervoor de algemene strategieën in deel 3.
De bestuurlijke boete is een bestuursrechtelijk instrument. De bestuurlijke boete kan zonder tussenkomst van het OM of een rechter worden opgelegd door de gemeente. De bestuurlijke boete heeft een straffend (punitief) karakter. Dit betekent dat een aantal waarborgen gelden, zoals de plicht tot het geven van cautie, wanneer de gemeente voornemens is een bestuurlijke boete op te leggen. Het beleid met betrekking tot de bestuurlijke boete is in Amsterdam neergelegd in de ‘Beleidsregel bestuurlijke boete, sluiting en beheeropname op grond van de Woningwet’. Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet is de juridische grondslag voor het opleggen van de bestuurlijke boete opgenomen in artikel 18.12 Omgevingswet. Op basis van dit artikel kunnen wij o.a. een bestuurlijke boete opleggen bij overtreding van de in een omgevingsplan gestelde regels over het gebruik of de staat van open erven of terreinen of het gebruik van gebouwen, of over het tegengaan van hinder.
Tevens kunnen wij een bestuurlijke boete opleggen op grond van de in het Besluit bouwwerken leefomgeving gestelde verboden voor en regels of voorschriften over bouwactiviteiten, sloopactiviteiten en het gebruik en in stand houden van bouwwerken. Deze wijzigingen zullen bij de actualisatie van de Beleidsregel bestuurlijke boete worden meegenomen.
De bestuurlijke strafbeschikking milieu (BSBm, ex 257ba Wetboek van Strafvordering) wordt opgelegd met als doel om de overtreder te bestraffen, uiteraard naast het doel om ervoor te zorgen dat de overtreder de situatie gaat herstellen. Als de overtreding in aanmerking komt voor afhandeling door middel van een BsBm, dan heeft de politie niet langer de bevoegdheid om op te treden.
Bij ernstige overtredingen, bijvoorbeeld op het gebied van monumenten, kan naast het opleggen van een herstelsanctie aangifte worden gedaan. Een buitengewoon opsporingsambtenaar maakt een proces-verbaal op en stuurt deze naar het OM. Het OM bepaalt vervolgens of er een schikking wordt getroffen of dat de zaak voor de rechter komt.
Tegen een aantal besluiten die hierboven worden genoemd, staat bezwaar en beroep open. De werking van het genomen besluit wordt niet geschorst als de overtreder bezwaar, beroep of hoger beroep indient. Hiervoor zal de overtreder een verzoek om een voorlopige voorziening in moeten dienen bij de Rechtbank of Raad van State.
De bestuurlijke strafbeschikking is een daad van strafvervolging op initiatief van het college. Als iemand een bestuurlijke strafbeschikking is opgelegd, dan kan hij of zij verzet instellen bij de officier van justitie. Hierop kan de officier van justitie beslissen om de strafbeschikking in te trekken of te wijzigen of de zaak voor te leggen aan de rechter. Het verzet wordt behandeld door het Parket Centrale Verwerking Openbaar Ministerie (CVOM).
Sanctiestrategie in drie stappen
In deze paragraaf wordt de santiestrategie beschreven. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de Landelijke Handhavingsstrategie Omgevingsrecht (LHSO). De LHSO is opgesteld om eenduidig te kunnen interveniëren bij overtredingen van het omgevingsrecht. De LHSO is een algemene strategie en omvat zowel bestuursrechtelijke als strafrechtelijke interventies. In de sanctie- en gedoogstrategie van de gemeente Amsterdam is de toepassing van de LHSO verder geconcretiseerd. De reden hiervoor is dat we in de regel bestuursrechtelijk optreden, met uitzondering van overtredingen bij monumenten. In dit laatste geval kunnen we ook aangifte doen. Daarnaast ontbreken in de LHSO een prioriteitstelling voor handhaving en de mogelijkheid tot wraking. In deze paragraaf wordt een stappenplan voor sanctionering beschreven, waarin deze drie punten zijn meegenomen. Startpunt is een tijdens het toezicht geconstateerde overtreding.
Stap 1: positionering geconstateerde overtreding in de interventiematrix
In de sanctiestrategie wordt rekening gehouden met de schadelijkheid van een overtreding en met het gedrag van de overtreder. Het verschilt nogal of het gevolg van de overtreding beperkt is of dreigend en of het gedrag van de overtreder goedwillend is of bewust overtredend. Daarbij wordt ook rekening gehouden met verzwarende of verzachtende omstandigheden. Herhaling van een overtreding bijvoorbeeld is verzwarend, terwijl een toch al voorziene aanpassing (legalisatie) in de regelgeving verzachtend kan zijn.
We positioneren de geconstateerde overtreding daarom in de interventiematrix, door 1) de gevolgen van de overtreding voor de fysieke leefomgeving (zoals veiligheid, milieu, gezondheid, etc.) te beoordelen, en 2) de (vermeende) overtreder te typeren.
Voor de gevolgen van de geconstateerde overtreding zijn de mogelijkheden:
Voor de (vermeende) overtreder zijn de mogelijkheden:
calculerend/opportunistisch (indien de overtreder wist of moest weten wat de gevolgen van de bevinding zouden zijn en die op de koop toe neemt, alleen tot normconform gedrag overgaat indien de toezichthouder daar uitdrukkelijk op wijst (of daarvoor een sanctie laat opleggen of oplegt), bewust risico(’s) op overtreding neemt); of
Bij de typering van de overtreder kijken we verder dan de bevinding; we nemen ook in redelijke mate de toezicht- en handhavingshistorie in beschouwing. Als we niet in staat zijn om de overtreder te typeren, dan is typering A het vertrekpunt.
We bepalen vervolgens of er sprake is van verzachtende of verzwarende argumenten. Bij verzachtende argumenten verplaatsen we de geconstateerde overtreding één vakje naar links en vervolgens één vakje naar onder. Bij verzwarende argumenten, waaronder recidive, verplaatsen we de geconstateerde overtreding één vakje naar rechts en vervolgens één vakje naar boven. Als er meer verzachtende of verzwarende argumenten zijn, levert dit toch maar één verplaatsing op.
Als legalisatie van de bevinding mogelijk is, is dat de aangewezen weg. We hanteren dan nog steeds de interventiematrix, omdat er maatregelen nodig kunnen zijn om de overtreding te beëindigen en de gevolgen te beperken of weg te nemen. Bij het toepassen van de interventiematrix is de mogelijkheid van legalisatie een verzachtende omstandigheid.
Voorbeelden van verzwarende argumenten zijn – naast het genoemde recidive – het verkregen financieel voordeel (winst of besparing), de voorbeeldfunctie van de overtreder, de kans op kopieergedrag van overtredingen, de verwachting dat een financiële sanctie geen effect heeft en de combinatie met andere relevante delicten. Voor een toelichting wordt verwezen naar de LHSO.
Voor de interventies bij monumenten wordt een aangepaste aanpak beschreven (zie verder en bijlage 4).
De prioriteit en daarmee de termijn waarbinnen we het handhavingstraject starten, wordt bepaald aan de hand van de positie van de geconstateerde overtreding in de interventiematrix.
De overtreding wordt gewraakt (uitgestelde handhaving) en te zijner tijd gebundeld en thematisch of projectmatig opgepakt. Kennisgeving sturen binnen 8 weken. |
Voor handhavingsverzoeken en -meldingen geldt een andere prioriteitstelling (zie verder).
De interventie wordt bepaald aan de hand van de positie van de geconstateerde overtreding in de interventiematrix. We zetten de gekozen (combinatie van) interventie(s) in totdat sprake is van naleving. Als naleving binnen de gestelde termijn uitblijft, pakken we direct door, door middel van het inzetten van een zwaardere (combinatie van) interventie(s).
|
|
|
|
Ter plaatse: aanspreken / informeren / minnelijk overleg. Indien van toepassing: wraken overtreding |
In het geval van een handhavingsverzoek wordt bij een overtreding een beoordeling gemaakt, waarbij alle aspecten van de zaak worden betrokken, of er handhavend wordt opgetreden.
Stilleggen van bouw- en sloopwerkzaamheden
Op grond van de artikelen 5:21 en 5:31d Awb kan een toezichthouder bouw- en sloop werkzaamheden stilleggen. Het opleggen van een zogenaamde bouw- of sloopstop gebeurt mondeling en is het toepassen van spoedeisende bestuursdwang (art. 5.31 lid 2 Awb). De opgelegde bouw- of sloopstop moet zo spoedig mogelijk schriftelijk worden bevestigd (besluit). Om te voorkomen dat na een bouw- of sloopstop toch door wordt gebouwd of gesloopt, wordt in dit besluit tevens een last onder dwangsom opgelegd. De dwangsom verbeurt direct als er (toch) wordt door gebouwd of gesloopt.
In een aantal stadsdelen is sprake van een beschermd stadsgezicht. Ook heeft Amsterdam veel monumenten (al dan niet op de lijst van de UNESCO). In dat geval wordt bij wijzigingen aan de voor-, achtergevel, intern en op het dak altijd een bouwstop opgelegd en de dwangsom verdubbeld. Daarnaast kan aangifte gedaan worden (proces-verbaal, zie verder).
Tijdens de bouwfase kan de toezichthouder worden geconfronteerd met (bouwkundige) oplossingen die getoetst moeten worden aan de criteria van gelijkwaardigheid (artikel 2.4 Bbl]). Dit betekent dat er een bouwstop wordt opgelegd die pas kan worden opgeheven als het bestuursorgaan de gekozen oplossing als adequaat en deugdelijk heeft bestempeld via een nieuwe vergunning.
Interventies bij gemeentelijke- en rijksmonumenten
Het komt regelmatig voor dat er illegaal monumentale onderdelen verwijderd of beschadigd worden van bouwwerken of monumenten die een beschermde status genieten, zoals is bedoeld in de Erfgoedwet en Erfgoedverordening Amsterdam. Illegaal betekent hier zonder vergunning of in afwijking van een vergunning of door achterstallig onderhoud. In dergelijke situaties passen we onderstaand stappenplan toe.
Op basis van het verlies aan monumentale waarde worden de mogelijke gevolgen in de interventiematrix (1-4) bepaald aan de hand van de Monumentenmatrix. Hierin worden de waarde, omvang, aantasting en herstelmogelijkheid bij schade aan monumenten als uitgangspunten genomen. Als er sprake is van de hoogste gevolgencategorie wordt altijd – naast de bestuursrechtelijke sanctie – strafrechtelijk aangifte gedaan bij het Openbaar Ministerie.
Hieronder is de kern weergegeven van de 4 stappen om de gevolgen van de aantasting van een monument met behulp van de monumentenmatrix te bepalen. In bijlage 3 worden deze stappen nader uitgewerkt.
Stap 1: vaststellen monumentale waarde
Een architectuur- of bouwhistoricus van Monumenten en Archeologie (MenA) bepaalt in overleg met zijn collega’s, of heeft al bepaald, de monumentale waarde van het betreffende gebouw en de onderdelen die zijn verwijderd of beschadigd.
Stap 2: vaststellen omvang van de schade en aantasting
De monumentenadviseur van MenA bepaalt de omvang en aantasting aan het monument. In deze stap wordt hiervoor het bouwdeelniveau en de omvang van de schade bepaald.
Bij meerdere gebouwdelen, structuren of bouwonderdelen waaraan schade is toegebracht, werkt de matrix accumulerend: dat wil zeggen dat de mogelijke gevolgen categorie (1-4) een niveau naar boven worden opgeschaald.
Stap 3: bepalen herstelmogelijkheid (eerste indicatie)
De monumentenadviseur van MenA adviseert schriftelijk aan de afdeling Toezicht en Handhaving van het betreffende stadsdeel over de herstelmogelijkheden. Hierin is het kwaliteitsniveau van het herstel van belang. Dit is een globale en eerste indicatie. Deze kan op een later moment, door onderzoek, naar boven (hogere herstelkwaliteit) worden bijgesteld. Gezien de korte handelingstijd is het niet haalbaar om tot een exacte herstelindicatie te komen.
Stap 4: gevolgencategorie op basis van de Monumentenmatrix
Uit de monumentenmatrix volgt een gevolgencategorie (1-4). In alle strategieën is een herstelplan het uitgangspunt. Het herstelplan dient opgesteld te worden door een gekwalificeerde aannemer/adviseur en ter beoordeling te worden voorgelegd aan MenA. Het rechtsgevolg wordt in combinatie met toepassing van de LHSO bepaald. Van aantastingen in de hoogste gevolgencategorie 4 wordt naast de bestuursrechtelijke sanctie altijd strafrechtelijk aangifte gedaan bij het Openbaar Ministerie.
Woningen zijn schaars in Amsterdam. We willen zoveel mogelijk woningen beschikbaar houden voor de Amsterdammers. Daarom is het van groot belang dat adequaat wordt opgetreden tegen woonfraude. De sancties die voor woonfraude (kunnen) worden opgelegd zijn: bestuurlijke boete, last onder dwangsom, last onder bestuursdwang, waarschuwingen en intrekkingen short stay.
De bestuurlijke boetes kunnen oplopen tot € 21.750,-. Woonfraude wordt gelet op de huidige druk op de woningmarkt, gezien als een ernstige overtreding. Bij de handhaving in geval van het overtreden van de regels wordt prioriteit gegeven aan het actief opsporen van:
In beginsel wordt de maximale boete opgelegd die in de wet staat. Professionele verhuurders (partijen die twee of meer woningen verhuren) die voor de tweede keer de regels uit de Huisvestingverordening overtreden binnen 4 jaar, kunnen een tweemaal zo hoge boete opgelegd krijgen. Bij het opleggen van boetes wordt ook altijd gekeken naar de omstandigheden van het geval. Zo kan bij verzachtende omstandigheden geen boete worden opgelegd, of een boete gematigd worden.
Naast de bestuurlijke boete wordt ook het instrument van de last onder dwangsom of een last onder bestuursdwang ingezet om frauduleuze woonsituaties tegen te gaan. De dwangsom geeft de overtreder de gelegenheid om, om de onrechtmatige situatie ongedaan te maken, op straffe van het betalen van een geldbedrag. Een bestuurlijke boete wordt vaak tegelijk opgelegd met een dwangsom, zodat enerzijds de overtreder wordt gestraft (boete) en anderzijds de overtreding ongedaan gemaakt wordt (dwangsom).
Voor overtredingen van illegale woningvorming (ingevolge artikel 21, aanhef en onder d, van de Huisvestingswet 2014 en de artikelen 3.1.1 en 3.3.15 van de Huisvestingsverordening 2020) en illegale kamerverhuur ingevolge artikel 21, aanhef en onder c, van de Huisvestingswet 2014 en de artikelen 3.1.1 en 3.3.13 van de Huisvestingsverordening 2020 wordt verwezen naar de hiertoe opgestelde handhavingslijnen.
Tot slot gaat de gemeente ook de samenwerking aan met grote marktpartijen om woonfraude tegen te gaan. Zo heeft de gemeente met woningcorporaties afspraken gemaakt omtrent woonfraude en wordt soms projectmatig samengewerkt. Ook heeft de gemeente een samenwerkingsovereenkomst met Syntrus Achmea afgesloten, waarin afspraken zijn gemaakt over goed verhuurderschap en het delen van informatie om woonfraude tegen te gaan.
Interventies bij drijvende bouwwerken
Op grond van de Wet verduidelijking voorschriften woonboten (Wvvw), die op 1 januari 2018 inwerking is getreden, wordt een groot aantal woonboten en niet-varende bedrijfsvaartuigen aangemerkt als bouwwerken.
Ter voorbereiding op de inwerkingtreding is in de periode 2016-2018 een nulmeting uitgevoerd. De nulmeting heeft aan het licht gebracht dat er een aantal niet vergunde woonboten binnen de wateren van Amsterdam ligplaats hebben ingenomen. Verder blijkt een groot aantal woonboten, bij nameting, afmetingen te hebben die niet overeenkomen met de ligplaatsvergunning. Ook lijkt een deel van de woonboten en niet-varende bedrijfsvaartuigen niet conform de bestemmingsplanvoorwaarden ligplaats te hebben ingenomen. Dat betekent dat de nulmeting, aanvankelijk bedoeld voor de invoering van de Wvvw, onverwacht een fors aantal handhavings-vraagstukken oplevert.
Vanwege de specifieke en soms al langer bestaande vraagstukken die spelen bij woonboten en niet varende bedrijfsvaartuigen, en vanwege de samenloop van bouw- en nautische wet- en regelgeving, bestond de behoefte aan een specifieke handhavingsstrategie voor dit type bouwwerken. Deze strategie is op 15 december 2020 vastgesteld als onderdeel van de ‘Aanpak nulmeting woonboten inclusief de handhavingsstrategie woonboten’.
Voor horeca, slijterijen, prostitutie, speelgelegenheden en speelautomaten wordt verwezen naar het volgende handhavingsbeleid:
Voor specifieke situaties kent Amsterdam de volgende protocollen:
Bij het kappen van (zieke en gezonde) iepen moet de ‘Handhavingsprotocol iepziekte, Amsterdam 2016’ worden gevolgd. Als een iep ziek wordt, dan moet die zo snel mogelijk worden verwijderd. Elke dag dat de zieke boom er nog staat kan deze zieke iep kan andere bomen besmetten. Om besmetting tijdens transport te voorkomen wordt de boom gekapt, de bast geschild en het hout afgevoerd. Deze werkwijze geldt ook voor gezonde iepen.
Voor hoge waardes koolmonixide in een woning of shisha lounge wordt de ‘Handleiding koolmonoxide in woningen’ (oktober 2018) gevolgd. Hoge waardes koolmonoxide is schadelijk voor de gezondheid van personen die in de ruimte aanwezig zijn, waardoor snel gehandeld moet worden. Dit komt voor in woningen, maar ook in shisha lounges waar waterpijp wordt gerookt. De gemeente werkt hierbij samen met haar ketenpartners: de OD NZKG, de brandweer en de GGD. Het protocol koolmonoxide beschrijft de wijze van handelen en verantwoordelijkheden, wanneer in een ruimte een te hoog gehalte koolmonoxide wordt aangetroffen.
Bij het aantreffen van loden leidingen in woningen wordt de ‘Richtlijn loden leidingen in woningen’ gevolgd. Naar aanleiding van de aanbevelingen van de Gezondheidsraad heeft Amsterdam een richtlijn voor loden leidingen in woningen opgesteld. De richtlijn maakt inzichtelijk welke stappen de gemeente onderneemt als geconstateerd wordt dat er een loden leidingen aanwezig zijn. Het doel is om juristen en toezichthouders van de gemeente handvatten te bieden bij de aanpak en/of handhaving bij het vervangen van loden leidingen. De richtlijn richt zich enkel op woningen omdat voor gebouwen waar loden leidingen aanwezig zijn én risicogroepen verblijven zoals kinderdagverblijven en scholen, reeds gerichte acties zijn ondernomen.
Handhavend optreden tegen gemeentelijke organisaties en bedrijven
Volgens het Besluit kwaliteit leefomgeving moeten overheden aangeven hoe wordt opgetreden tegen overtredingen van regels die begaan zijn door of in naam van het bestuursorgaan of andere organen van de overheid.
Burgemeester en Wethouders zijn niet alleen bevoegd gezag in omgevingszaken, maar hebben ook vele andere taken. Het kan voorkomen dat bij de uitvoering van die taken niet aan het omgevingsrecht wordt voldaan. Te denken valt aan een stadsdeelwerf die niet aan de omgevingsvergunning voldoet of bouwactiviteiten van gemeentelijke projecten in strijd met de bouwregelgeving.
Bij de handhaving in geval van dergelijke overtredingen is het relevant een onderscheid te maken tussen situaties waarbij de gemeente Amsterdam of de bestuurscommissie het bevoegd gezag zijn:
In situaties 1 en 2 gebeurt de handhaving volgens de regels en procedures die voor elk willekeurig bedrijf gelden. Waar nodig wordt de verantwoordelijk bestuurder op de hoogte gesteld.
In de situaties 3 en 4 gelden de regels die voor elk willekeurig bedrijf gelden en gebeurt de handhaving volgens de regels. Wel wordt er bijzondere aandacht besteed aan communicatie. Allereerst zal contact worden gezocht met de ambtelijk opdrachtgever. Wanneer op dat niveau geen resultaten kunnen worden geboekt, wordt vervolgens in contact getreden met de bestuurder. Betrokken bestuurders ontvangen op deze manier tijdig de relevante informatie die hen in staat stelt hun bestuurlijke rol verder naar vermogen goed te blijven vervullen.
Er kunnen omstandigheden zijn om bij een bevinding van handhaven af te zien op basis van een vastgestelde gedoogstrategie. Van gedogen is sprake indien:
Dit gedogen kan actief of passief / impliciet gebeuren. Er is sprake van actief gedogen als het college expliciet te kennen geeft geen sanctiestrategie toe te zullen passen. Bij passief gedogen gebeurt dit stilzwijgend. Relevant hierbij is dat de Raad van State in zijn uitspraak van 24 april 2019 heeft bepaald dat gedoogbeslissingen (of intrekkingen of weigeringen daarvan) niet “met een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht gelijkgesteld kunnen worden”. Dat betekent dat deze gedoogbeslissingen dus niet aangevochten kunnen worden bij de bestuursrechter.
Als ten aanzien van bepaalde overtredingen geen actief handhavingsbeleid wordt gevoerd, is geen sprake van gedogen. Ook bij het vermoeden van het bestaan van overtredingen, die niet feitelijk zijn geconstateerd, is geen sprake van gedogen.
Wanneer we vanwege een prioriteitstelling niet direct handhaven én niet willen gedogen, kiezen we voor wraken. Wraken is een vorm van uitgestelde handhaving. We sturen hierbij een wrakingsbrief. Dit is geen besluit in de zin van de Awb. Door middel van een wrakingsbrief geven we de overtreder te kennen dat het college van B&W zich het recht voorbehoudt om op een nader te bepalen tijdstip handhavend op te treden tegen de geconstateerde overtreding als de overtreder deze zelf niet opheft. Bij een verergering van de situatie, bij handhavingsverzoeken van derden en/of zodra de gemeente anderszins daartoe aanleiding ziet, kan alsnog handhavend worden opgetreden. Wraking wordt met name gehanteerd voor overtredingen die een lage prioriteit hebben.
De nota ‘Gedogen in Nederland’ bevat het landelijke kader voor gedogen en is onverkort van kracht voor het omgevingsrecht. Amsterdam heeft zich aan dit landelijke kader verbonden.
Uitgangspunt is dat overtredingen ongedaan worden gemaakt. Dat betekent dat in principe geen ruimte is voor passieve en/of permanente gedoogsituaties. Amsterdam kiest daarom in voorkomende gevallen voor actief gedogen. Een gedoogsituatie is in de regel van tijdelijke aard, doordat het handelen binnen afzienbare tijd ophoudt dan wel doordat waarschijnlijk een vergunning zal worden verleend. Er zijn echter ook gedoogsituaties die niet tijdelijk van aard zijn. Het landelijk kader spreekt in dat verband “zoveel mogelijk in omvang en/of tijdsduur beperkt”.
Gedogen en de beginselplicht tot handhaven
In het bestuursrecht geldt dat het bevoegd gezag in de regel gebruik moet maken van de bevoegdheid om handhavend op te treden. In bijzondere omstandigheden kan daarvan worden afgezien. Uit jurisprudentie blijkt dat het niet altijd eenvoudig is om in concrete gevallen vast te stellen wanneer het bevoegd gezag moet afzien van handhavend optreden. Wel zijn er twee hoofdlijnen:
Ieder geval van gedogen is uniek. De rechter zal altijd een onafhankelijke afweging maken, ook al is deze soms in strijd met het landelijk kader. Niettemin zijn het landelijk kader en de jurisprudentie ten aanzien van gedogen richtinggevend voor de gedoogstrategie.
De formele voorwaarden waaronder wordt gedoogd zijn doorgaans neergelegd in een gedoogbeschikking met een gedoogtermijn. Een vooruitakkoord komt vaak voor in afwachting van vergunningverlening. De gemeente geeft in die gevallen een tijdelijke gedoogverklaring af, waaraan voorwaarden zijn verbonden die meestal vergelijkbaar zijn met de voorschriften die aan de vergunning zouden zijn verbonden.
Aldus vastgesteld in de vergadering van 28 november 2023.
De burgemeester
Femke Halsema
De gemeentesecretaris
Peter Teesink
Bijlage 1 – Beleidsregels woningkwaliteit
De Omgevingswet en het Besluit bouwwerken leefomgeving (hierna: Bbl) bieden burgemeester en wethouders bestuurlijk- juridische instrumenten om de eigenaar of verhuurder ertoe te zetten de kwaliteit van de woning op voldoende peil te krijgen en te houden. Tegelijkertijd biedt de wet de eigenaar bescherming tegen al te grote inbreuken op het eigendomsrecht. De gemeente heeft beleidsvrijheid om te bepalen op welke wijze zij gebruikt maakt van de wettelijke instrumenten.
Uitgangspunten Beleidsregels woningkwaliteit
De uitgangspunten voor de kwaliteit van de bestaande woningvoorraad zijn:
In beginsel herstel op oorspronkelijk niveau
Bij problemen of klachten over onderhoud of gebreken schrijven wij de eigenaar aan om zaken te herstellen op het oorspronkelijke niveau. Dit betekent bijvoorbeeld dat een binnendeur van 80 cm bij 2,20 m kan die niet meer kan worden geopend of gesloten kan worden als gevolg van defecte scharnieren of een gebroken of gescheurde deurstijl aan de hangzijde bij het herstellen niet ineens hoeft te voldoen aan de nieuwbouwmaten van 85 cm bij 2,30 m. Echter, een herstelling die leidt tot een versmalling van de deur tot bijvoorbeeld tot 60 cm is niet toegestaan, omdat dit leidt tot aantasting van het rechtens verkregen niveau.
In uitzonderlijke gevallen verbetering
In bepaalde gevallen is het echter nodig om van hoofdlijn af te wijken en aan te schrijven tot verbetering (tot een niveau dat boven het rechtens verkregene uitgaat). Dit is het geval:
Bij onvoldoende energiezuinigheid. Dit onder de voorwaarden dat te treffen voorzieningen kosteneffectief zijn, bij klachten of bij een buurt- of complexgewijze aanpak. Er is in de regel sprake van een kosteneffectief voorzieningenpakket als de meerkosten van dit pakket zich binnen ongeveer 25 jaar terugverdienen door lagere onderhouds- en energiekosten.
Daarnaast zien de beleidsregels toe op het wijzigen van de functie van een gebouw naar één of meer woonfuncties. Wordt bijvoorbeeld in een bedrijfshal een woning gemaakt dan geldt zonder een door de gemeente opgelegde aanschrijving (“maatwerkvoorschrift”) in veel gevallen de ondergrens voor de bewoonbaarheid als rechtens verkregen niveau: wel een toilet, maar geen badruimte en in veel gevallen ook geen bescherming tegen geluid, niet meer dan een halve m2 daglichtoppervlakte, geen isolatie (dat wil zeggen geen bescherming tegen hoge energiekosten), geen bescherming tegen inbrekers, etc.
In de meeste gevallen kiezen ontwikkelaars voor een voldoende kwaliteit van de nieuwe woningen op een zo hoog mogelijk niveau, maar we zien ook free-rider gedrag van partijen onvoldoende kwaliteit leveren. De beleidsregels zijn bedoeld om te voorkomen dat heel slechte woningen aan de woningvoorraad worden toegevoegd. Bij transformatie van gebouwen naar woningen onderzoeken wij voortaan actief of een aanvullende aanschrijving noodzakelijk is. De samenhang tussen de bevoegdheid tot aanschrijving en de bevoegdheid tot verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen is in 2020 door het Rijk in de bouwregelgeving verduidelijkt. De beleidsregel over transformatie naar woningen is op die verduidelijking gebaseerd.
Rechtens verkregen niveau: het niveau dat het gevolg is van de toepassing op enig moment van de relevante op dat moment van toepassing zijnde technische eisen en dat niet lager ligt dan het niveau van dezelfde voorschriften voor een bestaand bouwwerk (het absolute minimumniveau uit hoofdstuk 3 van het Besluit bouwwerken leefomgeving (hierna: Bbl) en niet hoger dan het niveau van de desbetreffende voorschriften voor een te bouwen bouwwerk (het nieuwbouwniveau uit hoofdstuk 4 van het Bbl).
Artikel 2 Uitgangspunt bij bestaande woningen
Burgemeester en wethouders hanteren als uitgangspunt dat als een woning eenmaal conform de regelgeving is gebouwd, de kwaliteit ervan niet substantieel achteruit mag gaan. Zij beschouwen in dat opzicht het terugbrengen of laten brengen van de kwaliteit van de woning tot aan het rechtens verkregen niveau als deugdelijk motief om noodzakelijke voorzieningen in een maatwerkvoorschrift als bedoeld in artikel 3.7 van het Besluit bouwwerken leefomgeving verplicht te stellen.
Artikel 3 Transformatie naar woningen
Burgemeester en wethouders onderzoeken onverminderd het bepaalde in artikel 5.7 Bbl in geval een bestaand gebouw dan wel een gedeelte van een bestaand gebouw, dat laatstelijk niet als woning werd gebruikt, als woning in gebruik wordt genomen of dat gebouw in verband met de nieuwe woonfunctie noodzakelijk voorzieningen behoeft als bedoeld in artikel 3.7, vierde lid van het Besluit bouwwerken leefomgeving. Zij gaan daarbij in beginsel uit van het rechtens verkregen niveau. Zij stellen die voorzieningen verplicht in een maatwerkvoorschrift.
In afwijking van het eerste lid wordt voor de hierna genoemde aspecten uitgegaan van de volgende prestatieniveaus:
bescherming tegen geluid van bouwwerkinstallaties: het in de artikelen 4.107, eerste lid, en 4.108, eerste en tweede lid Bbl aangegeven prestatieniveau, waarbij wordt uitgegaan van een niveau van eisen dat 10 dB lager is dan het in de artikelen 4.107, eerste lid, en 4.108, eerste en tweede lid, Bbl aangegeven prestatieniveau, of van het rechtens verkregen niveau als dat hoger is;
Artikel 4 Verhouding tot de Huisvestingswet 2014 en het omgevingsplan
Voor zover er op grond van de Huisvestingswet of het omgevingsplan van deze beleidsregels afwijkende kwaliteitseisen zijn gesteld, nemen burgemeester en wethouders die afwijkende eisen in acht.
Tot het tijdstip waarop de Omgevingswet werking is getreden verwijzen Burgemeester en wethouders in hun besluiten naar de vigerende bepalingen in overeenstemming met de transponeringstabellen die in de nota van toelichting op het Invoeringsbesluit Omgevingswet (Stb. 2020, nr. 400) zijn opgenomen.
De Omgevingswet en het Besluit bouwwerken leefomgeving (hierna: Bbl) bieden burgemeester en wethouders bestuurlijk- juridische instrumenten om de eigenaar of verhuurder ertoe te zetten de kwaliteit van de woning op voldoende peil te krijgen en te houden. Tegelijkertijd biedt de wet de eigenaar bescherming tegen al te grote inbreuken op het eigendomsrecht.
1.1. Handhaving bij onderschrijding van de ondergrens voor de bewoonbaarheid (artikel 4.3, eerste lid, aanhef en onder a Ow)
In hoofdstuk 3 van het Bbl zijn voorschriften over bestaande woningen gegeven. Dit is de absolute kwalitatieve ondergrens voor bewoning, het afkeurniveau. Bij een lager kwaliteitsniveau is de woning onbewoonbaar. Onderschrijding van dit niveau vormt een overtreding waartegen direct met toepassing van bestuursdwang of oplegging van een last onder dwangsom kan worden opgetreden. In het uiterste geval kunnen burgemeester en wethouders het gebruik van de woning doen staken. Deze absolute kwalitatieve ondergrens heeft voor de woningkwaliteit echter beperkte betekenis. Het kwaliteitsbeleid voor bestaande woningen krijgt vooral vorm door toepassing van de bevoegdheid om op grond van artikel 3.7 van het Besluit bouwwerken leefomgeving redelijke eisen te stellen aan de woningkwaliteit die het niveau van de onbewoonbaarheid te boven gaan.
1.2. Het verplichten tot het treffen van noodzakelijke voorzieningen (artikel 3.7 Bbl in samenhang met de bouwwerkregels in hoofdstuk 3 en 4 van het Bbl)
Op grond van artikel 3.7 van het Bbl kunnen burgemeester en wethouders een verplichting opleggen om voorzieningen te treffen als deze voorzieningen naar het oordeel van burgemeester en wethouders noodzakelijk zijn. Dat kan tot aan het kwaliteitsniveau dat voor nieuwbouw is vereist. Van zo’n noodzaak kan bijvoorbeeld sprake zijn in het geval de woning na realisatie of verbetering in kwaliteit door achterstallig onderhoud substantieel achteruit is gegaan. Of in geval de woning niet voldoet aan de eisen destijds, bijvoorbeeld omdat een badruimte ontbreekt. Zo’n besluit tot het opleggen van een verplichting heet een “maatwerkvoorschrift”, maar wordt in de uitvoeringspraktijk “aanschrijving” genoemd.
1.3. Handhaving van de zorgplicht (artikel 3.7 in samenhang met artikel 3.5 Bbl)
Als wordt voldaan aan alle bouwwerkregels van het Bbl kan er toch nog sprake zijn van gevaar voor de veiligheid of de gezondheid. Dat is bijvoorbeeld het geval als sanitaire of keukenvoorzieningen niet meer functioneren. Het Bbl schrijft alleen de aanwezigheid van een badruimte, toiletruimte en een ruimte voor een keuken voor, maar stelt geen kwaliteitseisen aan het sanitair en het aanrecht. De woningeigenaar kan dan op grond van de zorgplichtbepaling worden aangesproken om toch goed, in verband met de gezondheid, werkende voorzieningen aan te brengen. Een ander voorbeeld is als de drinkwaterinstallatie loodverontreiniging veroorzaakt. De eigenaar kan dan door de gemeente worden aangeschreven om de loden leidingen te vervangen, ook al schrijft het Bbl dit niet voor. De zorgplicht fungeert als vangnet in situaties waarin de concrete bepalingen de veiligheid of de gezondheid van bewoners onvoldoende beschermen.
1.4. Uitgangspunt voor het kwaliteitsbeleid van bestaande woningen
Het kwaliteitsbeleid voor bestaande woningen berust op drie pijlers:
Het kwaliteitsniveau dat van toepassing was bij het bouwen van de woning en bij latere verbouwingen is uitgangspunt voor de te handhaven kwaliteit. Het beginsel van verworven rechten staat centraal. Dit houdt in dat bestaande woningen zoveel mogelijk worden ontzien wanneer bestaande technische eisen worden aangescherpt of nieuwe eisen worden geïntroduceerd (kwaliteit op het rechtens verkregen niveau, artikel 2, eerste lid);
In bijzondere gevallen moet het beginsel van verworven rechten van de eigenaar van de woning wijken voor het belang van voldoende woonkwaliteit voor de bewoners. Dan gaat het om de in artikel 2, tweede lid genoemde voorzieningen in het belang van de veiligheid, gezondheid, bruikbaarheid en energieprestatie van de woning;
Er is een onderscheid tussen het passief en het actief aanschrijfbeleid. Bij een passief beleid komt de gemeente pas in actie na een klacht van een bewoner of een andere belanghebbende. Op basis van deze klacht wordt er eventueel geïnspecteerd en aangeschreven. Bij een actief beleid neemt de gemeente het initiatief. Als de kwaliteit van de woningkwaliteit in een bepaalde buurt of wijk onder druk staat kan de gemeente een programma om een betere woningkwaliteit te bereiken, waarbij het aanschrijvingsinstrument actief wordt ingezet. Ook is een thematische aanpak mogelijk, bijvoorbeeld rond de funderingsproblematiek of in het kader van het beleid om bestaande woningen te isoleren en/of aardgasvrij te maken. Het vaststellen van dergelijke programma’s gebeurt in aparte besluiten en maakt geen deel uit van deze beleidsregels.
3. Transformatie (al dan niet in samenloop met een aanvraag voor een omgevingsvergunning)
Daarnaast zien deze beleidsregels op het wijzigen van de functie van een bouwwerk naar één of meer woonfuncties. Wordt bijvoorbeeld in een bedrijfshal een woning gemaakt dan geldt zonder een door de gemeente opgelegd maatwerkvoorschrift in veel gevallen de ondergrens voor de bewoonbaarheid: wel een toilet, maar geen badruimte en in veel gevallen ook geen bescherming tegen geluid, niet meer dan een halve m2 daglichtoppervlakte, geen isolatie (dat wil zeggen geen bescherming tegen hoge energiekosten), geen bescherming tegen inbrekers, etc. Bij wijziging van de gebruiksfunctie van een bouwwerk of een gedeelte daarvan naar een woonfunctie wordt voortaan door de gemeente actief onderzocht of een aanvullend maatwerkvoorschrift noodzakelijk is.
De samenhang tussen de bevoegdheid tot aanschrijving en de bevoegdheid tot verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen is in 2020 door het Rijk verduidelijkt. Een op grond van artikel 1.7 Bbl opgelegd maatwerkvoorschrift kan onderdeel uitmaken van de eisen waar men bij verbouw van een bouwwerk aan moet voldoen. De verplichting hiertoe volgt rechtstreeks uit de aanschrijving (“maatwerkvoorschrift”) die gedaan is.
Artikel 1 (definitie rechtens verkregen niveau)
De definitie is ontleend aan de Nota van toelichting van het Bbl.
Artikel 2 (Uitgangspunt bij bestaande woningen)
Eerste lid (de kwaliteit mag niet substantieel achteruitgaan)
Burgemeester en wethouders gaan bij het woningkwaliteitsbeleid uit van het beginsel van verworven rechten (rechtens verkregen niveau). Dit houdt in dat bestaande woningen zoveel mogelijk worden ontzien wanneer bestaande technische eisen in de bouwregels worden aangescherpt of nieuwe eisen worden geïntroduceerd. Van de andere kant mag, als een woning eenmaal conform de regelgeving is gebouwd, de kwaliteit ervan niet substantieel achteruitgaan. Dit betekent dat het onderhoud zodanig moet zijn dat de woning haar oorspronkelijke functie met het oog op veiligheid, gezondheid, bruikbaarheid, energiezuinigheid en milieu kan blijven vervullen.
Tweede lid (aanschrijving tot verbetering)
Er doen zich situaties voor waarbij het beginsel van verworven rechten moet wijken voor het belang van voldoende woonkwaliteit voor de bewoners. In dat geval is het mogelijk een aanschrijving uit te brengen, die boven het rechtens verkregen niveau uitgaat. Vanwege de inbreuk op de verworven rechten moet die aanschrijving toegesneden op het geval deugdelijk worden gemotiveerd.
De Huurcommissie kan bij geconstateerde gebreken een tijdelijke huurverlaging vaststellen. Zij kan de eigenaar niet dwingen om de gebreken te verhelpen.
Dat is de taak van burgemeester en wethouders (via het bouw- en woningtoezicht door de stadsdelen en de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied). De Huurcommissie gebruikt het Gebrekenboek bij de beoordeling of er sprake is van gebreken die tot een tijdelijke huurverlaging moeten leiden. Het bepaalde onder a. voorziet in de afstemming van het aanschrijfbeleid van burgemeester en wethouders op het beleid van de Huurcommissie. Dit is met name van belang voor zover het beleid van de Huurcommissie uitgaat van een niveau dat hoger is dan het niveau dat overeenkomt met de voorschriften over bestaande bouw in het Bbl. Zo worden aan de geluidsisolatie (geluidsoverdracht) bij bestaande bouw geen eisen gesteld. Voor de beoordeling wordt in het Gebrekenboek een correctie toegepast, op de voor nieuwbouw geldende eisen.
Een beperkt aantal in het Gebrekenboek genoemde gebreken kan niet worden aangeschreven, omdat de aanschrijving niet kan worden gebaseerd op artikel 3.7 van het Bbl. Dat is bijvoorbeeld het geval bij scheefstand van de woning, omdat daar in de bouwregelgeving geen eisen voor gelden.
Onderdeel b (veiligheidsvoorzieningen)
Het bepaalde onder b. ziet toe op situaties waarbij een bepaald gebruik (bijvoorbeeld wonen met zorg of kamerverhuur) bepaalde bouwkundige of gebouw gebonden installatietechnische voorzieningen uit oogpunt van veiligheid noodzakelijk zijn.
Tabel 1 Voorbeelden bijzondere veiligheidsrisico's
Bewoners: wel zelfredzaam (artikel 2, tweede lid onder b, onderdeel 1°)
|
Bewoners: minder of niet zelfredzaam (artikel 2, tweede lid onder b, onderdeel 2°)
|
Onderdeel c (wooncomfort, doorvalbeveiliging en rookmelders)
Het bepaalde onder c, onderdelen 1 tot en met 3 is van toepassing op woningen waarbij er sprake is van een gebrek aan wooncomfort waarbij voorzieningen die naar de huidige opvattingen in een goed bewoonbaar huis thuishoren, ontbreken (zoals een badruimte). De aanschrijving tot het treffen van voorzieningen wordt in dat geval uitgebracht uit het oogpunt van gezondheid en bruikbaarheid.
Het aanschrijfbeleid is op twee punten scherper dan het beleid dat volgt uit het Gebrekenboek. Een wastafel (niet zijnde een bad of een douche) wordt niet aangemerkt als voldoende badruimte in de zin van het Bbl. Daarnaast is de eis van voldoende bereikbaarheid van de voorzieningen toegevoegd. Dat betekent dat bijvoorbeeld een toilet binnen de woonruimte of het woongebouw aanwezig moet zijn (dus niet in een bijgebouw op het erf).
Het aanbrengen van een doorvalbeveiliging als bedoeld in onderdeel 4 is bij een lage borstwering noodzakelijk. Aangezien de kosten van zo’n voorziening (een stang, buis of hekwerk) in de meeste gevallen beperkt, kan een aanschrijving worden gerechtvaardigd. Sinds 1 juli 2021 is geregeld dat bestaande woningen op iedere bouwlaag moeten beschikken over een rookmelder.
Onderdeel d (energiezuinigheid)
In pijler 4 van de Routekaart Amsterdam Klimaatneutraal 2050 (energiezuinig maken van woningen, maart 2020) is afgesproken dat wordt onderzocht of wetgeving en gemeentelijke bevoegdheden kunnen worden ingezet om energiebesparing af te dwingen. Deze beleidsregels geven daaraan mede uitvoering. Het aanschrijvingsinstrument kan met name nodig zijn in het kader van de warmtetransitie (aardgasvrije wijken en buurten).
De mogelijkheid om aan te schrijven tot het verbeteren van de energiezuinigheid is sinds eind jaren 90 in de Woningwet opgenomen. Het ging aanvankelijk om met name genoemde voorzieningen: het thermisch isoleren van de uitwendige scheidingsconstructies (met inbegrip van de scheiding met de kruipruimte) en het vervangen van een verwarmingsketel door hoogrendementsketel als de bestaande verwarmingsketel ten minste tien jaren oud is. Los daarvan kan de rechter op grond van artikel 243 van het Burgerlijk Wetboek boek 7 op verzoek van de huurder langs privaatrechtelijke weg bepalen dat de verhuurder verplicht is deze verbeteringen op eigen kosten aan te brengen.
In 2007 is de Woningwet vereenvoudigd in de zin dat de voorzieningen ter verbetering niet meer expliciet in de wet worden genoemd, maar deel uitmaken van een generieke aanschrijfbevoegdheid om “noodzakelijke” verbeteringen te eisen. Het artikel in het Burgerlijk Wetboek is ongewijzigd gebleven. Het bepaalde onder d. geeft aan dat een verplichting kan worden opgelegd tot het treffen van energiebesparende voorzieningen. In de systematiek en de terminologie is aangesloten bij de regels over het energielabel en de regels over airconditioningsystemen, stookinstallaties en verwarmingssystemen.
De gevraagde voorzieningen moeten technisch haalbaar zijn gebaseerd op een raming van de terugverdientijden of kostenvoordelen. De voorzieningen kunnen bijvoorbeeld betrekking hebben op ingrijpende renovatie van de bouwschil of technische bouwsystemen. Ook zijn maatregelen voor individuele onderdelen van een gebouw mogelijk zonder dat er sprake is van een ingrijpende renovatie.
Het kan ook om de energiebesparende voorzieningen als omschreven in artikel 243, tweede lid van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek gaan, namelijk:
De norm van een opwekkingsrendement van ten minste 80% voor een verwarmingsketel is een ondergrens. Het Nationaal Expertisecentrum Warmte heeft in 2014 een veldtest laten uitvoeren op 100 verschillende cv-ketels. Uit deze veldtest komt een rendement van 94% als opwekrendement voor ruimteverwarming naar voren.
Bij het eisen van deze voorzieningen geldt het beginsel van de woonlastenneutraliteit. De investering moet zich kunnen terugverdienen in een vermindering van de energielasten. Als dat niet het geval is, kan de gemeente toch een aanschrijving uitbrengen als het nadeel met subsidie wordt gecompenseerd.
In welke gevallen zal naar verwachting gebruik worden gemaakt van de bevoegdheid om aan te schrijven tot verbetering van de energiezuinigheid? Te voorzien valt dat het instrument in de komende jaren gebruikt zal worden in de volgende gevallen:
Artikel 3 (transformatie naar woningen)
Een bouwwerk dat na functieverandering voldoet aan de voorschriften voor bestaande bouw voor de woonfunctie kan worden gewijzigd in een woonfunctie zonder dat hoeft te worden verbouwd. Het kan ook zijn dat bij de transformatie slechts in beperkte mate vergunningplichtige bouwwerkzaamheden van toepassing zijn en dat de meeste onderdelen ongewijzigd blijven. Burgemeester en wethouders gaan in bij transformatie uit eigen beweging na of aanvullende voorzieningen nodig zijn. Zij gaan daarbij uit van het rechtens verkregen niveau, tenzij op grond van artikel 5.7 Bbl (wijziging van een gebruiksfunctie) een hoger eisenniveau is aangegeven (bescherming tegen weg-, spoorweg- of industriegeluid, verplichte rookmelder etc).
Let op: als het kwaliteitsniveau van het te transformeren bouwwerk hoger ligt dan het minimum kwaliteitsniveau voor de woningen, dan geldt dat hogere kwaliteitsniveau als het rechtens verkregen niveau. Zo mag bijvoorbeeld het daglichtniveau van nieuwe verblijfsgebieden, niet lager zijn dan het toegestane daglichtniveau van de bestaande verblijfgebieden in het bouwwerk.
Tweede lid (prestatieniveaus boven rechtens verkregen niveau)
Bij een aantal aspecten geldt in afwijking van het eerste lid een hoger met name genoemd prestatieniveau bij het treffen van de voorzieningen. Het gaat dan om: de hoogte van een afscheiding (onderdeel a), beperking van uitbreiding van brand en beperking van verspreiding van rook (b en c), vluchten bij brand (d), bescherming tegen geluid van bouwwerkinstallaties (f), bescherming tegen geluid van buiten(g), geluidwering tussen ruimten (h), luchtverversing (i), afvoer van rookgas en toevoer van verbrandingslucht (j): voldoende omvang verblijfsgebied en verblijfsruimte (k), badruimte en energiezuinigheid (m).
Met het bepaalde onder de letter n worden restrisico’s afgedekt. Toepassing van de absolute ondergrens (de regels over bestaande bouw) biedt niet altijd voldoende garantie voor de veiligheid of de bruikbaarheid. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer een vluchtweg nauwelijks voldoet aan de minimum stahoogte en aan de maximale lengte. De mogelijkheid om te vluchten is afhankelijk hoeveel rook een ruimte kan bufferen voordat vluchtende mensen door de rook moeten. Een rookbuffer zorgt ervoor dat men binnen een bepaalde tijd veilig kan vluchten. Als de vluchtweg zowel qua hoogte als qua lengte slechts aan de minimumeisen voldoet is het vluchten niet meer mogelijk omdat de rookbuffer dan te klein is. Een langere vluchtweg dan de nieuwbouweis aangeeft kan wel aanvaardbaar zijn in geval de hoogte van de vluchtweg zorgt voor een voldoende rookbuffer.
Afmetingen van nieuwe woningen in bestaande bouw
De minimum vloeroppervlakte aan niet gemeenschappelijke verblijfsruimte die in een bestaande woning aanwezig moet zijn, is geringer dan de minimum vloeroppervlakte aan verblijfsgebied die in een nieuwbouwwoning aanwezig moet zijn.
Uitgangspunt voor het aanschrijfbeleid in ander k, is dat een bestaand gebouw of gebouwgedeelte dat voorheen niet als woning werd gebruikt, gaat voldoen aan het nieuwbouwvoorschrift. Dit komt erop neer dat een woning voor studenten ten minste 15 m2 en andere woningen 18 m2 vloeroppervlakte aan verblijfsgebied moeten hebben. Dit is absoluut minimum om voor het wonen kenmerkende activiteiten te kunnen verrichten.
Artikel 4 Verhouding tot de Huisvestingswet 2014 en het omgevingsplan
Ook op grond van de Huisvestingswet en het omgevingsplan kunnen eveneens kwaliteitseisen aan woonfuncties worden gesteld. Voor zover artikel 2 en 3 van deze beleidsregels niet overeenstemmen met de voorschriften op grond van deze regels blijven deze artikelen buiten toepassing.
De omzetting van de bouwregelgeving naar het Bbl is grotendeels beleidsneutraal, dat wil zeggen dat er inhoudelijk weinig verandert. Voor de omzetting naar het Bbl zijn transponeringstabellen opgesteld. Daarin is steeds op artikelniveau aangegeven waar de oude bepalingen in het stelsel van de Omgevingswet terechtkomen. Vanwege de eenvoud is besloten om in de overgangsregeling te volstaan met een verwijzing naar deze tabellen.
Bijlage 2 – Meetwijzen woonboten en niet-varende bedrijfsvaartuigen
Voor woonboten en niet-varende bedrijfsvaartuigen worden twee verschillende meetwijzen gehanteerd.
Voor de nautische toetsing van woonboten op grond van de Vob wordt de meetinstructie ‘Meten is Weten’ gehanteerd. Deze meetinstructie is staande praktijk en wordt al sinds 2005 gebruikt voor de ligplaatsvergunningen voor woonboten.
De meetinstructie ‘Meten is Weten’ is opgesteld door het projectbureau Wonen op het water. Dit projectbureau is in 2002 in opdracht van de toenmalige wethouder Waterbeheer van start gegaan. Het doel hiervan was het oplossen van een aantal langlopende knelpunten met betrekking tot de Amsterdamse woonboten. Alle stadsdelen hebben actief deelgenomen aan de diverse werkgroepen geïnitieerd door het projectbureau. Dit heeft geleid tot de zogenaamde gereedschapskist, die door de stuurgroep ‘Wonen op het water’ is vastgesteld en aangeboden aan de stadsdelen. De meetinstructie maakt onderdeel uit van deze gereedschapskist.
In de meetinstructie ‘Meten is Weten’ staan instructies over hoe te meten en vervolgens te omschrijven welke ‘extra voorzieningen en scheepsdetails’ zijn geconstateerd en hoe deze zijn bevestigd, zoals inklapbare stuurhutten, demontabele loopranden, boegsprieten, antennes en schoorstenen. Afhankelijk van het type voorziening of scheepsdetail en of het de lengte, breedte of hoogte van de woonboot betreft, worden deze voorzieningen of scheepsdetails wel of niet meegenomen in de maatvoering en / of apart genoteerd op de ligplaatsvergunning.
De meetinstructie ‘Meten is Weten’ is gehanteerd tijdens de nulmeting en voor het bepalen van de afwijkingen ten opzichte van het bestemmingsplan. Dit betekent dat alles wat aard- en nagelvast zit aan de woonboot meegenomen is, inclusief extra voorzieningen en scheepsdetails.
Voor de ruimtelijke toetsing van woonboten wordt op grond van het Paraplubestemmingsplan Drijvende Bouwwerken een meetwijze gehanteerd die licht afwijkt van de meetinstructie ‘Meten is Weten’.
De hierboven genoemde extra voorzieningen en scheepsdetails zijn voor de ruimtelijke toetsing niet altijd van belang. Past een woonboot op grond van de nulmeting in het bestemmingsplan, dan zal dat over het algemeen zeker ook gelden indien de woonboot volgens de wijze van meten uit het bestemmingsplan was gemeten. Het paraplubestemmingsplan is beleidsarm. Dat wil zeggen dat de hierin opgenomen wijze van meten uitsluitend geldt als in moederplannen geen wijze van meten is vermeld.
Verschillen tussen de meetwijzen
Er zit een klein verschil tussen de twee meetwijzen. Dit betreft de meting van de hoogte: voor ruimtelijke toetsing wordt gemeten vanaf het waterpeil en voor nautische toetsing vanaf de kruiplijn. Het verschil in meetmethodiek is logisch en onvermijdelijk. Vanuit ruimtelijk perspectief is het van belang te beoordelen op basis van het ruimtelijk effect van de contouren van een woonboot (volume en zichtlijnen). Nautisch is het essentieel om te weten of een woonboot engtes en bruggen kan passeren. Zodoende kunnen er met name ten aanzien van de hoogte verschillen ontstaan.
Voor de volledigheid zijn beide meetwijzen in deze bijlage integraal opgenomen.
Constatering van een afwijking
In het verleden is bij het toetsen van een aanvraag voor een Vob-vergunning over het algemeen de meetinstructie ‘Meten is Weten’ gehanteerd. In de praktijk blijkt overigens dat er niet altijd consequent gemeten is na een gereedmelding. In dergelijke gevallen werden de maten zoals opgegeven in de aanvraag voor de ligplaatsvergunning één-op-één vermeld in de ligplaatsvergunning.
Voor het constateren van de afwijking is in dit kader het volgende van belang. Voor de maximale maatvoering wordt de volgende systematiek in het paraplubestemmingsplan gehanteerd:
Voor woonboten die al in een toekomstig plangebied lagen zijn over het algemeen in het overgangsrecht van het betreffende bestemmingsplan opgenomen.
Extra voorzieningen en scheepsdetails.
De typen extra voorzieningen en scheepsdetails en de voorwaarden waaraan deze elementen dienen te voldoen, zijn:
Er zijn criteria waaraan deze extra voorzieningen en scheepsdetails dienen te voldoen c.q. waarmee rekening gehouden moet worden. De extra voorzieningen en scheepsdetails zijn:
Daarnaast moeten deze extra voorzieningen en scheepsdetails in de ligplaatsvergunning worden omschreven, om zodoende de feitelijke omvang van het woonschip/drijvend bouwwerk te benoemen.
Meetwijze paraplubestemmingsplan ‘Drijvende Bouwwerken’
In het paraplubestemmingsplan ‘Drijvende Bouwwerken’ zijn de volgende regels inzake de wijze van meten neergelegd.
Meetinstructie ‘Meten in weten’
In de beleidsnotitie ‘Meten is weten’ (november 2005) zijn de volgende regels inzake de wijze van meten neergelegd.
Vanuit het verleden is duidelijk dat de verrichte metingen van objecten te water niet altijd even eenduidig en duidelijk heeft plaatsgevonden. Dit heeft vooral zijn oorzaak in het feit dat gaandeweg allerlei extra complicaties en onvoorziene omstandigheden maakten dat telkens andere metingen nodig waren. Voorbeelden hiervan grootste lengte en breedte i.v.m. precario, wel of niet gangboord of balkon meemeten. In verband met de opname van gegevens in het rakbestand is het echter wel zaak om eenduidig te meten. Daarnaast worden door bezwaarschriftencommissie en rechters steeds hogere eisen gesteld aan de feitelijke situatie: "Hoe groot is dat vlot nou eigenlijk precies?" Het is dus echt van belang dat wij de feitelijke situatie zeker weten. Daarom deze meetinstructie.
Een belangrijke opmerking: in de meetinstructie kan natuurlijk nooit voor alle gevallen buiten een eenduidige oplossing worden voorgeschreven. In de praktijk komt immers een breed scala aan bouwsels etc. op of in het water voor. Bij twijfel moet ofwel deze twijfel worden gemeld bij de meting, ofwel eerst besproken in het nautisch overleg
Allereerst volgen hier algemene instructies, waarop eventueel in de categorieën uitzonderingen voor worden gemaakt.
Bij woonboten zijn vooral van belang: lengte, breedte en hoogte. Verder alle zaken die aan de woonboot vast zitten. Vastzitten betekent hier: door de constructie onverbrekelijk verbonden met de woonboot, bouten, scharnieren, beugels, starre verbindingsmaterialen.
lengte in rechte lijn meten met meetlint over de langste lengte van de woonboot. Dus stootranden, dakranden, goten worden mee gemeten, maar wel apart aangegeven. Loopranden: als deze deel uitmaakt van een betonnen bak van een ark, gewoon inclusief looprand; als de looprand apart is bevestigd op de betonnen bak (bijv. hout) dan wel grootste maat, maar apart meten en vermelden van voorziening. Voor schepen en vaartuigen exclusief roer en eventuele boegspriet. Deze maten moeten apart worden vermeld, want voor de ligplaats zijn deze onderdelen natuurlijk van belang. Hierbij ook weer aangeven of de extra voorziening of het scheepsdetail verwijderbaar/inklapbaar is.
hoogte wordt gemeten vanaf de waterlijn met meetlint. Hier geldt de kruiplijn. Dit is het gedeelte dat zonder echte afbraak van onderdelen van de boot uiteindelijk onder een brug door moet kunnen. Scheepsdetails zoals stuurhut, boeg, (gestreken) masten en roeven moeten apart worden gemeld. Tevens hierbij melden in hoeverre e.e.a inklapbaar of verwijderbaar is. Bij arken en vaartuigen geldt dat het hoogste punt van de kruiplijn bepalend is. Als er grote verschillen zijn bijvoorbeeld door een later aangebouwd gedeelte, dit ook vermelden. Schoorsteenpijpen, antennes en andere (makkelijk verwijderbare) onderdelen hoeven niet te worden mee gemeten of vermeld. Maar bijvoorbeeld een gemetselde schoorsteen moet wel worden mee gemeten en vermeld.
Voorzieningen zijn bijvoorbeeld vlotten, loopplanken, steigers, watertuinen en balkons. Deze moeten nauwkeurig worden gemeten en ingetekend. Van belang is ook de wijze van bevestiging: drijft het of zit het vast aan wal of boot en op welke wijze zit het dan vast? Eventuele opbouwen moeten ook worden gemeld met maten en wijze van bevestiging.
(Lege) ligplaatsen moeten altijd worden gemeten over de grootste lengte. Indien er bijzondere omstandigheden zijn moet dit ook worden ingetekend en vermeld: bijvoorbeeld een in/uitspringende kademuur, zinker of walvoorziening. De totale aanwezige lengte moet worden vermeld, dus inclusief de in acht te nemen twee meter tussenruimte.
Toelichting op het signalerings/inventarisatieformulier
Op het signalerings/inventarisatieformulier moet zoveel mogelijk worden ingevuld. Eventuele verwijzingen zijn toegestaan (bijvoorbeeld bij eigenaar en gebruiker). In ieder geval moet de eigen waarneming duidelijk worden vermeld. Als de eigenaar gebruiker een verklaring afgeeft bijvoorbeeld over hoe lang het er al is of dat er op gewoond wordt en hoelang, moet dat onder “eigen verklaring gebruiker” worden ingevuld. Er is een modelformulier beschikbaar waarin de voorbeeldtekening is opgenomen en ook de cijfers staan aangegeven van de hieronder opgenomen toelichting
Bij deze meetinstructie is een modeltekening als voorbeeld opgenomen in het model signalerings/inventarisatieformulier. Hieruit is op te maken wat er allemaal in een tekening moet worden vermeld. Er moet kort gezegd zoveel mogelijk worden gemeten.
Procedure voor de herijking en inventarisatieformulieren
Door de buitendienst wordt een plan gemaakt voor het successievelijk nameten van de gegevens ten behoeve van het vullen van de Rakbase. In dat kader en ook in algemeen kader moet een procedure worden afgesproken voor de wijze van muteren van de gegevens
Op de beleidsafdeling wordt iedere signalering direct binnen een week bekeken in hoeverre er actie nodig is. Dit betekent dus direct nagaan of zaak illegaal is of niet. Als de zaak niet direct hoeft of kan worden aangepakt wordt een standaardbrief geschreven waarin gemeld wordt dat de zaak illegaal is en dat we te zijner tijd wel in actie zullen komen. Hier moeten nog nadere procedure-afspraken over worden gemaakt.
Bijlage 3 – Richtlijnen dwangsommen
In deze bijlage zijn richtlijnen voor het opleggen van een dwangsom vastgelegd.
Afwijking van de richtlijnen voor de dwangsom
Van de hoogte van de dwangsom zoals vastgelegd in de richtlijnen kan gemotiveerd afgeweken worden. Hierbij wordt rekening gehouden met de volgende factoren:
In de richtlijn zijn ook begunstigingstermijnen opgenomen. Deze zijn - net zoals de bij de hoogte van de dwangsommen - indicaties. Er kan dus altijd, zij het gemotiveerd, worden afgeweken van de genoemde termijnen.
Uitgangspunt is hoeveel tijd nodig is om de overtreding te beëindigen (ABRvs 200904625/1). Daarbij geldt dat deze niet wezenlijk langer mag worden gesteld dan noodzakelijk om de overtreding te kunnen opheffen (ECLI:NL:RBMNE:2013:3750) en niet zo (onredelijk) lang dat het op gedogen gaat lijken (ABRvS 200405659/1 en ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ9264).
Indien een dwangsom is verbeurd, gaat de gemeente in beginsel altijd over tot het invordering van de dwangsom. De gemeente houdt bij het invorderen van een verbeurde dwangsom rekening met bijzondere omstandigheden. De invordering wordt slechts gematigd of achterwege gelaten als (ECLI:NL:RVS:2018:1152):
De beslissing tot matiging of afzien van invordering wordt zwaar gemotiveerd om precedentwerking te voorkomen.
Er wordt altijd bij invordering een voornemen gestuurd, waarbij de overtreder zienswijzen kan indienen. In voorkomende gevallen kan de gemeente een betalingsregeling aanbieden.
Amsterdam hanteert een stedelijke aanpak bij bepaalde handhavingsprioriteiten. De dwangsommen en begunstigingstermijnen in een stedelijke aanpak kunnen afwijken van de richtlijn. Het beleid van de stedelijke aanpak prevaleert boven de richtlijn.
Verwijzing naar andere handhavings strategieën
Voor overtredingen van de APV, de Alcoholwet, de Wet op de kansspelen en de Verordening op de speelautomaten(hallen) zijn de volgende handhavingsstrategieën en de daarin genoemde dwangsomrichtlijnen van toepassing:
De dwangsommen in de richtlijn zijn maximum bedragen. Het maximum bedrag hoeft niet altijd verbeurd te worden. Er kan gekozen worden om de dwangsom voor bijvoorbeeld de permanente bewoning van een recreatiewoning te stellen op een bedrag van € 1.500,-- per week zo lang de overtreding voortduurt. Het maximale bedrag van € 15.000,-- hoeft dan niet verbeurd te worden als de overtreding binnen 10 weken ongedaan wordt gemaakt.
Per type overtreding is een indicatie gegeven voor de dwangsom en de begunstigingstermijn. In de praktijk kan het voorkomen dat er op meerdere overtredingen wordt aangeschreven. Veelal zal een aanschrijving geschieden in het kader van een pandsgewijze aanpak of op basis van woningmeldingen. De bedragen en termijnen geven een richtlijn, maar bij een opname van een pand moet integraal worden beoordeeld wat een redelijke dwangsom en begunstigingstermijn is. Dit is niet per definitie een optelsom van de bedragen en termijnen zoals weergegeven in deze bijlage.
Bij herhaling van een overtreding (recidive) wordt de dwangsom die bij handhavend optreden tegen de voorgaande overtreding is gehanteerd met 50% verhoogd.
Voortduren van overtredingen na het opleggen van een last onder dwangsom
Bij het voortduren van een overtreding omdat niet wordt voldaan aan de opgelegde last onder dwangsom, wordt een nieuwe last onder dwangsom opgelegd waarbij de dwangsom wordt verhoogd met 100%.
De richtlijn geldt met ingang van nieuwe besluiten waarbij een dwangsom wordt opgelegd. De richtlijn is niet van toepassing op besluiten/ dwangsommen die al eerder zijn opgelegd.
Bijlage 4: Sanctiestrategie monumenten
Stap 1: vaststellen monumentale waarde
De architectuur- of bouwhistoricus van MenA bepaalt de monumentale waarde van het betreffende gebouw en zijn onderdelen. Het is mogelijk dat er al een beschrijving bestaat waarin deze zijn vastgelegd. Hierbij wordt de werkwijze gehanteerd zoals nader omschreven in het Beleidskader Monumenten Amsterdam. Het bepalen van de waardering gebeurt op basis van wat is aangetroffen, bouwsporen, historisch pakket aan verflagen/stucwerk, fotodocumentatie, archief, publicaties, referentiemateriaal enzovoort.
Elke waardering heeft vier criteria.
Binnen deze criteria worden drie waardeniveaus onderscheiden
N.B. In veel gevallen is er van het pand een waardering op hoofdlijnen van de onderdelen, maar niet altijd op een specifiek bouwdeel van dit onderdeel. Dit dient aan de hand van documentatie alsnog door architectuur- en bouwhistorisch onderzoek vastgesteld te worden.
Stap 2: vaststellen omvang van de schade en aantasting
De monumentenadviseur van MenA bepaalt de omvang en de aantasting aan het monument. In deze stap wordt hiervoor het bouwdeel-niveau en de omvang van de schade bepaald.
Om de hoogte van de schade en de impact op het monument te kunnen beoordelen, zijn de volgende niveaus van belang.
De omvang van aantasting (van het niveau bouwdeel) wordt weergegeven in een bandbreedte van percentages en zijn indicatief, omdat de omvang niet altijd in percentages is uit te drukken. Hierbij wordt opgemerkt dat er een verschil wordt gemaakt in bouwdeelniveau; gebouwdeel, structuur en bouwonderdeel.
Er wordt onderscheid gemaakt in hoeverre een bouwonderdeel geornamenteerd of gedecoreerd is of dat het een onderdeel dat vlak doorgaand werk betreft. Bijvoorbeeld, de rijk geornamenteerde korbelen zijn geheel weg genomen, welk een klein percentage is op de gehele balklaag (zonder decoratie), maar aanzienlijk voor dat onderdeel. Of er is een vlak deel van een plafond verwijderd terwijl de geornamenteerde/gedecoreerde afwerkingen nog geheel aanwezig is.
N.B. Bij meerdere gebouwdelen, structuren of bouwonderdelen waaraan schade is toegebracht, werkt de matrix accumulerend. Dat wil zeggen dat de mogelijke gevolgen categorie (1-4) een niveau naar boven opgeschaald worden.
Stap 3: herstelmogelijkheid (eerste indicatie)
De monumentenadviseur van MenA adviseert schriftelijk aan de afdeling Toezicht en Handhaving van het betreffende stadsdeel over de herstelmogelijkheden. Hierin is het kwaliteitsniveau van herstel van belang. Dit is een globale en eerste indicatie welke op een later moment, door onderzoek, naar boven (hogere herstelkwaliteit) kan worden bijgesteld. Gezien de korte handelingstijd is het niet haalbaar om tot een exacte herstelindicatie te komen.
Vanuit MenA is het uitgangspunt dat schade waarbij monumentale waarden verloren zijn gegaan, wordt hersteld. Herstelmogelijkheid geeft de haalbaarheid van herstel aan. Deze constatering geeft niet aan wat de minimale eis tijdens de beoordeling van het herstelplan is.
Op basis van de restauratieladder van de stichting Erkende Restauratiekwaliteit Monumentenzorg (ERM) is de onderstaande indeling opgesteld waarin de verschillende niveaus van herstel worden beschreven. Overigens is het niet helemaal over te nemen, omdat de restauratieladder wordt gebruikt bij de beoordeling van restauraties waarbij ook aanpassingen en verbeteringen ten behoeve van comfort of duurzaamheid worden meegenomen. Dit doet hierbij niet ter zake.
De beschadigde onderdelen kunnen worden gerepareerd, waarbij het nog aanwezige materiaal volledig gehandhaafd blijft of teruggeplaatst kan worden. Voorbeelden van reparaties zijn het repareren van beschadigde stenen of het plaatselijk aanhelen van voegwerk of stucwerk. Omdat het hierbij om het aanhelen van bestaand werk gaat, wordt ervan uitgegaan dat dit enkel bij een schadeomvang tot 50% kan voorkomen. Met het uitgangspunt dat er nog voldoende materiaal als referentie aanwezig is.
Stap 4: conclusie gevolgencategorie op basis van de Monumentenmatrix
Uit de matrix volgt een gevolgencategorie (1-4). De categorieën 1-4 corresponderen met de 4 categorieën uit de LHSO (aanzienlijk, van belang, beperkt, vrijwel nihil). In alle strategieën is een herstelplan het uitgangspunt. Het herstelplan dient opgesteld te worden door een gekwalificeerde aannemer/adviseur en ter beoordeling te worden voorgelegd aan MenA. Het rechtsgevolg wordt in combinatie met toepassing van de LHSO bepaald. Als er sprake is van de hoogste gevolgencategorie wordt altijd –naast de bestuursrechtelijke sanctie – strafrechtelijk aangifte gedaan bij het Openbaar Ministerie. Aangetaste of verwijderde onderdelen met een indifferente waarde hebben geen gevolgen voor de monumentale waarde en staan niet in de matrix.
N.B. Bij meerdere gebouwdelen, structuren of bouwonderdelen met schade werkt de matrix accumulerend. De mogelijke gevolgencategorie (1-4) wordt een niveau opgeschaald.
Per opgave hebben we bekeken welk negatief effect optreedt als de wet- en regelgeving niet nageleefd wordt. Daarbij hebben we 6 typen effect meegenomen: fysieke veiligheid, sociale kwaliteit leefomgeving, natuurwaarde, omgevingskwaliteit, volksgezondheid en financieel-economisch effect. Voor elk van deze effecttypen hebben we twee vragen beantwoord:
We hebben ook bepaald in welke mate het wel en goed oppakken van de opgave bijdraagt aan het Amsterdamse beleid op het gebied van duurzaamheid en ondermijning. Voor elk van deze effecttypen hebben we twee vragen beantwoord:
Resultaten risicoanalyse en prioriteitstelling
De resultaten van de risicoanalyse en de prioritering van de opgaven zijn weergegeven in onderstaande tabellen.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2023-520925.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.