Gemeenteblad van Veldhoven
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Veldhoven | Gemeenteblad 2023, 519977 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Veldhoven | Gemeenteblad 2023, 519977 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Verordening sociaal domein Veldhoven
Raadsbesluit Verordening sociaal domein 2024
onderwerp: vaststellen Verordening sociaal domein 2024
De raad van de gemeente Veldhoven;
gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 5 september 2023;
Binnen het sociaal domein gewerkt wordt volgens de bedoeling van de wet en een integrale verordening die voldoet aan de laatste stand van wet- & regelgeving, jurisprudentie en sluit aan op het lokale beleid,ondersteunend daarbij is.
gelet op: artikel 2.9, 2.12 en 8.1.1 lid 3 van de Jeugdwet, en
artikel 2.1.3 tot en met 2.1.7, 2.3.6 lid 4 en 2.6.6 lid 1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, en
artikel 8, 8a, 8b, 10b lid 7 en 47 van de Participatiewet, en
artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, en
artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, en
artikel 121 en 147 van de Gemeentewet;
1 Inleiding Verordening Sociaal domein Veldhoven
In Nederland vinden we het belangrijk dat:
Het is de taak van de gemeente om haar inwoners daarbij te helpen. De wetgever heeft wetten gemaakt om dit te bereiken.
De regels in deze verordening vullen de wettelijke regels aan. Het zijn regels op hoofdlijnen die de gemeenteraad heeft vastgesteld. Soms zijn er nog extra regels nodig waarin bepaalde zaken worden uitgewerkt. Als dat zo is, wordt dat aangegeven in deze verordening.
De regels in deze verordening zijn geschreven vanuit een aantal uitgangspunten. De regels:
Bij het toepassen van de regels uit deze verordening houdt de gemeente rekening met de doelen van genoemde wetten. De gemeente zorgt ervoor dat het effect van een besluit past bij die doelen. De gemeente betrekt daarbij de volgende kernwaarden:
Per hoofdstuk wordt aangegeven welke van deze en andere kernwaarden de basis van de regels vormen en welke rol zij spelen. De begrippen die in deze verordening worden gebruikt, worden toegelicht in hoofdstuk 14.
Deze verordening is gebaseerd op de wetten die bij 1.1 zijn genoemd. Die wetten vormen de wettelijke basis voor de artikelen in deze verordening. Niet voor alle artikelen geldt dat in iedere wet er iets over terug te vinden is. Dit verschilt per artikel. Daarom is per artikel aangegeven op welke wetten dat artikel is gebaseerd. Waar in deze verordening ‘Gemeentewet’ als grondslag wordt genoemd, wordt daarmee de algemene regelingsbevoegdheid van de gemeenteraad bedoeld (art. 121 en 147 Gemeentewet). Bij een aantal artikelen wordt ook de ‘Awb’ (Algemene wet bestuursrecht) genoemd. Die verwijzing staat er als in de Awb specifieke bepalingen staan die op dat artikel van toepassing zijn.
PW / IOAW / IOAZ / Wgs / Wmo / Jeugdwet / WI/ Gemeentewet / Llv / Awb
Dit hoofdstuk gaat over de manier waarop een inwoner aan de gemeente hulp of ondersteuning kan vragen als het gaat om één of meer van de onderwerpen uit deze verordening. In dit hoofdstuk staat beschreven hoe de inwoner een hulpvraag kan stellen en hoe de gemeente hiermee om gaat. Daarnaast staat beschreven wat de gemeente hierin van de inwoner verwacht.
Jeugdwet / Wmo / PW / IOAW / IOAZ / Wgs / WI
Een melding over een hulpvraag waarbij een PW-uitkering of een IOAW-uitkering gewenst wordt, kan alleen digitaal worden gedaan via www. werk. nl. Een melding over een hulpvraag waarbij deelname aan de collectieve zorgverzekering gewenst wordt, kan alleen digitaal worden gedaan via www. gezondverzekerd. nl.
2.2.2 Doel en procedure gesprek
Jeugdwet / Wmo / PW / IOAW / IOAZ / Wgs / WI
Het gesprek kan bij de inwoner thuis zijn als dat van belang is om een goed beeld te krijgen van het effect dat de inwoner met de hulpvraag wil bereiken en van de persoonlijke situatie van de inwoner. Ook is het mogelijk dat het gesprek telefonisch plaatsvindt als dat voldoende is om het doel te bereiken.
2.2.4 Verslag onderzoek en ondersteuningsplan
Jeugdwet / Wmo / PW / IOAW / IOAZ / Wgs / WI
2.3.4 Deskundigheid beoordeling
Jeugdwet / Wmo / PW / IOAW / IOAZ / Wgs / Awb / WI / Llv
De gemeente zorgt ervoor dat de medewerker die een melding of aanvraag behandelt de deskundigheid heeft die hiervoor nodig is. Als de medewerker die deskundigheid niet heeft, zorgt de gemeente ervoor dat iemand die wel deskundig is een advies uitbrengt. Dit advies (deskundig oordeel) betrekt de gemeente bij de beoordeling van de aanvraag. De gemeente stelt de inwoner op de hoogte van welke deskundigheid er op welk moment nodig is en ingezet wordt.
2.4.1 Toekennen of weigeren aanvraag
Jeugdwet / Wmo / PW / IOAW / IOAZ / Wgs / Awb / WI / Llv
Jeugdwet / Wmo / PW / IOAW / IOAZ / Wgs / Awb / WI / Llv
Het recht op hulp vervalt als de inwoner niet binnen 6 maanden na het besluit begint met het gebruikmaken van de hulp, tenzij dit de inwoner niet te verwijten valt.
Alle jeugdigen in Veldhoven moeten:
passend bij de leeftijd en het ontwikkelingsniveau.
Dat is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de jeugdige zelf, zijn ouders en zijn netwerk. Als een jeugdige of zijn ouders daar hulp bij nodig hebben, dan kunnen zij met de hulpvraag bij de gemeente terecht. De gemeente kijkt dan samen met de jeugdige en zijn ouders wat er nodig is. Daarbij staat het versterken van de eigen kracht van de jeugdige en het versterken van het zorgend en probleemoplossend vermogen van het gezin en de sociale omgeving voorop.
Met jeugdigen bedoelen we in deze verordening kinderen en jongeren tot 18 jaar. Bij pleegzorg en andere uitzonderingen kunnen het ook jongvolwassenen tot uiterlijk 23 jaar zijn. Dit zijn de jeugdigen zoals beschreven in de Jeugdwet.
3.1 Uitgangspunten bij het bieden van hulp
Als het gewenste effect voor de jeugdige en zijn ouders niet op eigen kracht of met het sociale netwerk bereikt kan worden, maar wel met hulp die vrij toegankelijk is, dan wordt gekozen voor die hulp. Het gaat dan bijvoorbeeld om hulp door het Centrum voor jeugd en gezin (CJG) of door een vrijwilligersorganisatie. Kan het gewenste effect niet bereikt worden met die hulp, dan wordt gespecialiseerde jeugdhulp ingezet.
Ieder kind heeft recht op onderwijs. Onderwijs dat past bij de mogelijkheden van het kind of aansluit bij de levensovertuiging of godsdienst van de ouder. Soms kan het kind vanwege een beperking niet zelfstandig naar school reizen of is de afstand van huis naar school te groot voor het kind.
In dit hoofdstuk staat hoe de gemeente ouders ondersteunt bij het vervoer van het kind naar school. Als in dit hoofdstuk het woord ‘ouders’ staat, dan vallen daar ook onder pleegouders en wettelijke vertegenwoordigers.
• Ieder kind heeft recht op onderwijs dat bij zijn mogelijkheden past.
• De gemeente heeft extra zorg voor kwetsbare groepen.
• De gemeente versterkt de zelfredzaamheid van de kinderen en ouders.
• Ouders zijn er zelf voor verantwoordelijk dat hun kind naar school gaat.
4.2.2 Voortgezet (speciaal) onderwijs (Wet op het voortgezet onderwijs en Wet op de expertisecentra)
4.2.3 Tijdelijke vervoersvoorziening
De gemeente kan op aanvraag van de ouders een tijdelijke vervoersvoorziening toekennen.
In beginsel hanteert de gemeente voor een tijdelijke vervoersvoorziening een periode van 6 weken.
4.2.4 Vervoersvoorziening voor weekeinde en vakantie
De gemeente kan van een in de gemeente wonende ouder een voorziening verstrekken voor het vervoer in het weekeinde en de vakantie. Dit kan als het kind, met het oog op het volgen van voor hem passend speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs, in een internaat of pleeggezin verblijft. Het volgende vervoer wordt bekostigd:
De regels uit de andere artikelen van dit hoofdstuk gelden ook voor het weekeinde- en vakantievervoer, behalve de bepaling dat de enkele reis naar school met het openbaar vervoer meer dan anderhalf uur duurt en de reistijd met aangepast vervoer wordt teruggebracht tot 50% of minder.
Op het moment dat de ouder een aanvraag indient, onderzoekt de gemeente of het kind voor leerlingenvervoer in aanmerking komt en welke vervoersvoorziening passend is. Een gesprek met de medewerker leerlingenvervoer kan onderdeel zijn van dat onderzoek. Ook kan een externe deskundige gevraagd worden om mee te kijken naar de best passende vervoersvoorziening.
of de dichtstbijzijnde toegankelijke school verder weg ligt dan de afstandsgrens van 6 kilometer. De gemeente berekent de kortste afstand van de woning naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school en waar plaats is. Voor het bepalen van de kortste route wordt de routeplanner van de ANWB gebruikt met als uitgangspunt ‘kortste’ route.
of het kind naar de dichtstbijzijnde voor hem toegankelijke school gaat. De toelaatbaarheidsverklaring of het arrangement dat het samenwerkingsverband heeft afgegeven is hierbij het uitgangspunt. Tenzij het vervoer naar een verder weggelegen passende school voor de gemeente minder kosten met zich meebrengt en ouders hiermee schriftelijk instemmen.
de zelfstandigheid en zelfredzaamheid van het kind (vanaf het schooljaar waarin het kind 12 jaar wordt) en die van het gezin. De gemeente onderzoekt met de ouders, het kind, de school en eventueel het samenwerkingsverband of zelfstandig reizen met het openbaar vervoer of de fiets, al dan niet met begeleiding, (in de toekomst) mogelijk is. Er kan, in samenhang met het ontwikkelingsperspectiefplan, een persoonlijk vervoersontwikkelingsplan worden gemaakt. Hierin wordt de weg naar zelfstandig reizen naar school beschreven. Dit plan maakt onderdeel uit van het besluit. In het vervoersontwikkelingsplan kan de gemeente ondersteuning bieden om de zelfstandigheid en zelfredzaamheid van het kind te bevorderen.
4.3.3 Vorm en hoogte vervoersvoorziening
Als een kind in aanmerking komt voor een vervoersvoorziening op basis van paragraaf 4.3, stemt de gemeente het leerlingenvervoer af op de goedkoopste manier van reizen. Als het kind naar school kan fietsen wordt een fietsvergoeding met begeleiding toegekend. Als fietsen naar school niet lukt is een vergoeding voor het openbaar vervoer met begeleiding de volgende mogelijkheid. Pas als het kind ook niet met het openbaar vervoer kan reizen, kan aangepast vervoer worden ingezet. Dit uitgangspunt is in de volgende punten nader uitgewerkt.
4.3.4 Vergoeding kosten begeleiding
Als een kind een vervoersvoorziening krijgt en begeleiding nodig heeft bij het reizen naar school dan verstrekt de gemeente een vergoeding voor de reiskosten van een begeleider. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:
Als de gemeente toestemming geeft aan de ouder om het kind zelf te vervoeren met de eigen auto, dan is de vergoeding nooit hoger dan die waar het kind recht op heeft. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:
Als de ouder meerdere kinderen tegelijk met de auto vervoert verstrekt de gemeente éénmaal de kilometervergoeding voor de auto op basis van de hoogte van de belastingvrije kilometervergoeding voor reiskosten auto vergoeding. De route wordt gemeten langs de kortste afstand met de ANWB routeplanner tussen de woning en de dichtstbijzijnde toegankelijke school.
5 Zelfstandig leven, wonen en meedoen
Inwoners met een beperking, een psychisch of psychosociaal probleem hebben soms hulp nodig om zo lang en zelfstandig mogelijk in hun eigen leefomgeving te kunnen blijven wonen. Ook hebben deze inwoners soms hulp nodig bij het meedoen in de samenleving en het ontmoeten van andere mensen. De gemeente heeft de taak om inwoners die hier hulp bij nodig hebben, te ondersteunen.. In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen over de ondersteuning die de gemeente aan deze inwoners kan geven. Daarnaast zijn in dit hoofdstuk regels opgenomen over de waardering en ondersteuning van mantelzorgers door de gemeente.
5.1.2 Voorwaarden maatwerkvoorziening
De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het onderzoek, als bedoeld in artikel 2.3.2 van de Wmo, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de inwoner in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven; Hiermee wordt in ieder geval bedoeld dat inwoner:
De regels en kaders voor de specifieke voorzieningen zijn uitgewerkt in de beleidsregels Wmo.
De gemeente vindt het belangrijk dat inwoners met een uitkering worden ondersteund bij het vinden en houden van betaald werk. In dit hoofdstuk wordt beschreven welke vormen van ondersteuning (voorzieningen) de gemeente kan bieden. Sommige voorzieningen worden toegekend aan een inwoner en sommige voorzieningen worden toegekend aan een werkgever. Dit hoofdstuk gaat ook over de tegenprestatie die de gemeente aan de inwoner kan opleggen.
De gemeente biedt ondersteuning aan in de vorm van voorzieningen. Het doel hiervan is het vinden of behouden van betaald werk. De ondersteuning kan worden aangevraagd door de inwoner. Als de voorziening ook door de werkgever aangevraagd kan worden, wordt dit genoemd in het betreffende artikel van deze verordening. Voorzieningen die kunnen worden ingezet zijn:
De gemeente beoordeelt per persoon of inzetten van een voorziening bijdraagt aan arbeidsinschakeling of het behoud van arbeid. Als dit het geval is, beoordeelt de gemeente na overleg met de inwoner en de eventuele werkgever, welke voorziening zij inzet en voor hoe lang. Daarbij kijkt de gemeente naar een aantal factoren, zoals gezondheid, financiële situatie, welzijn, wonen, de zorg voor kinderen, mantelzorg, wettelijke verplichtingen en de beschikbaarheid van voldoende budget.
De gemeente kan een inwoner activiteiten aanbieden als voorbereiding op een traject gericht op werk, die de inwoner helpen om sociale contacten op te bouwen en zinvol de dag in te vullen. De activiteiten worden afgestemd op de mogelijkheden en capaciteiten van die persoon.
Aan de inwoner die nog geen beschutte werkplek kan krijgen omdat de gemeente het voorgeschreven aantal beschutte werkplekken voor dat jaar al heeft bereikt, kan de gemeente een andere voorziening op grond van deze verordening aanbieden tot het moment dat er een beschutte werkplek beschikbaar is voor de inwoner.
6.1.10 Wettelijke loonkostensubsidie
De gemeente kent de werkgever een wettelijke loonkostensubsidie toe als de werknemer wel kan werken, maar niet het wettelijk minimumloon kan verdienen. Het gaat dan om inwoners die in het doelgroepregister voor de banenafspraak staan omdat het UWV dat heeft bepaald of omdat de gemeente heeft vastgesteld dat ze dit minimumloon niet kunnen verdienen via de praktijkroute.
6.1.11 Tijdelijke loonkostensubsidie
De gemeente kan een werkgever die niet in aanmerking komt voor de wettelijke loonkostensubsidie een tijdelijke loonkostensubsidie geven als hij een inwoner in dienst neemt, die een tijdelijke lagere productiviteit heeft en/of extra begeleiding nodig heeft bovenop de reguliere begeleiding van de werkgever.
De loonkostensubsidie wordt niet verstrekt als de werkgever op grond van een andere regeling aanspraak maakt op financiële tegemoetkomingen in verband met de indiensttreding van de werknemer of als redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de persoon ook zonder loonkostensubsidie kan worden aangenomen voor dat werk
6.1.13a. Jobcoaching in natura
Indien het aantal uren in het voorgaande lid niet toereikend is voor de ondersteuningsbehoefte van de inwoner en het noodzakelijk voor de arbeidsinschakeling van de inwoner is kan het maximaal aantal uren worden verdubbeld Als door of namens gemeente een of meer jobcoaches gecontracteerd zijn, biedt de gemeente deze bij voorrang aan.
6.1.13c. Interne werkbegeleiding
Als een de inwoner voor het kunnen verrichten van werk is aangewezen op begeleiding die de gebruikelijke begeleiding door de werkgever en andere werknemers aanzienlijk te boven gaat, kan de gemeente een subsidie verlenen aan de werkgever voor de aangetoonde meerkosten die verbonden zijn aan het organiseren van de interne werkbegeleiding. Hierbij geldt als richtlijn dat de subsidie bestaat uit 10% van het aantal uren dienstverband, maal het uurtarief van de begeleider voor de duur van zes maanden, met een eventuele verlenging van twee keer zes maanden indien noodzakelijk.
Indien de richtlijn in het eerste lid door omstandigheden niet toereikend is voor de begeleiding kan er subsidie worden verleend voor de aangetoonde meerkosten voor het organiseren van interne werkbegeleiding. De gemeente kan aan de werkgever ambtshalve of op aanvraag een training aanbieden voor een of meer medewerkers om hen in staat te stellen aan personen behorend tot de doelgroep interne werkbegeleiding te bieden.
6.1.13d. Externe werkbegeleiding of nazorg
Als een persoon uit de doelgroep voor het kunnen verrichten van werk is aangewezen op extra begeleiding die de gebruikelijke begeleiding door de werkgever en andere werknemers aanzienlijk te boven gaat, kan de gemeente extra begeleiding of nazorg na plaatsing bieden aan de werknemer en de werkgever voor de noodzakelijke ondersteuning bij het inwerken of het gaan functioneren op de werkplek.
Om het voor werkgevers aantrekkelijker te maken om mensen met een bijstandsuitkering in dienst te nemen kennen wij een premieregeling. Werkgevers ontvangen deze premie wanneer zij iemand die langdurig in de uitkering zit in dienst nemen.
Een werkgeverspremie kan op aanvraag worden verleend. De premie wordt verleend aan werkgevers die een dienstbetrekking zijn aangegaan met een persoon die minimaal 12 maanden aaneengesloten een bijstandsuitkering heeft ontvangen en welke door het dienstverband geen beroep meer hoeft te doen op bijstand.
De gemeente kan een vervoersvoorziening toekennen aan een persoon uit de doelgroep die door zijn beperking niet zelfstandig naar zijn werkplek of activiteiten in het kader van arbeidstoeleiding kan reizen. Deze vervoersvoorziening kan zowel in natura als in de vorm van een vergoeding in geld worden verstrekt. Hierbij wordt rekening gehouden met vervoersvoorzieningen die vanuit het UWV worden verstrekt of kunnen worden verstrekt.
6.1.17 intermediaire activiteit bij visuele of motorische handicap
De gemeente kan een voorziening in de vorm van een intermediaire activiteit toekennen die gericht is op de vervanging of ondersteuning van een door ziekte of gebrek geheel of gedeeltelijk ontbrekende visuele of motorische lichaamsfunctie, als dit nodig is voor de persoon om te kunnen werken of bij arbeidstoeleiding;
6.2.2 Duur en omvang tegenprestatie
De tegenprestatie die de gemeente van de inwoner verwacht duurt maximaal 6 maanden per jaar en maximaal 10 uur per week. Dit is om de volgende redenen:
6.3.2 Handhaving inburgeringstraject
Wanneer een inburgeringsplichtige inwoner een bijstandsuitkering (Participatiewet) ontvangt en zich niet houdt aan verplichtingen en afspraken die voortvloeien uit het inburgerinstraject vindt bij voorkeur verlaging van de uitkering plaats op grond van artikel 18 Participatiewet en de verordening zoals bedoeld in artikel 8 eerste lid onder a Participatiewet. De gemeente legt voor dezelfde gedraging dan geen bestuurlijke boete op grond van de wet op.
Bij de keuze tussen handhaving op grond van de Participatiewet door een verlaging van de uitkering en handhaving op grond van de Wet Inburgering via een boete, weegt de gemeente ook af welke wijze van handhaving, rekening houdend met de gevolgen hiervan voor de inburgeringsplichtige inwoner, naar haar oordeel het best bijdraagt aan het beoogde effect, te weten het succesvol voltooien van het inburgeringstraject.
De gemeente heeft een aantal mogelijkheden om inwoners met een laag inkomen op aanvraag extra te ondersteunen. Daarnaast biedt de gemeente ondersteuning aan inwoners met een beperking die een opleiding volgen en daardoor niet in staat zijn om hun inkomen (studiefinanciering) aan te vullen met betaald werk (bijbaan). De gemeente biedt ook ondersteuning aan inwoners met schuldenproblemen. In dit hoofdstuk wordt dit beschreven.
De gemeente verstrekt op aanvraag studietoeslag aan de inwoner, die recht heeft op studiefinanciering of een tegemoetkoming in de schoolkosten en die door een structurele medische beperking niet in staat is om te werken naast hun studie. Inwoners die recht hebben op een WAJONG-uitkering kunnen geen studietoeslag ontvangen.
De inwoner van 21 jaar of ouder, maar jonger dan de AOW-leeftijd, die in een ononderbroken periode van 36 maanden direct voorafgaand aan de aanvraag een gemiddeld inkomen heeft gehad dat lager is dan 110% van de bijstandsnorm, kan op aanvraag in aanmerking komen voor een inkomenstoeslag. De kostendelersnorm wordt niet toegepast. Inwoners met een vermogen hoger dan de in artikel 34 lid 3 PW genoemde bedragen in de periode van 36 maanden komen niet in aanmerking voor de inkomenstoeslag. Het vermogen gebonden in de eigen bewoonde woning blijft hierbij buiten beschouwing. Bij de beoordeling van de inkomenstoeslag wordt gekeken naar concreet zicht op inkomensverbetering èn de inspanningen van de inwoner om te komen tot inkomensverbetering. De gemeente legt in uitvoeringsregels vast wanneer er sprake is van concreet zicht op inkomensverbetering en wanner er voldoende inspanningen gedaan zijn om hiertoe te komen.
De gemeente kan onder voorwaarden bijzondere bijstand verstrekken voor noodzakelijke uitgaven van inwoners, die een laag inkomen en vermogen hebben en die geen beroep kunnen doen op eigen mogelijkheden of andere voorzieningen om deze uitgaven te kunnen betalen. De inwoner moet de noodzakelijke uitgaven hebben door bijzondere omstandigheden, waarbij enkel het hebben of maken van schulden geen bijzondere omstandigheid is. De gemeente stelt in uitvoeringsregels vast wat de hoogte van de bijzondere bijstand is en wat de voorwaarden zijn die hiervoor gelden.
De inwoner van 18 jaar of ouder die geen of een beperkt eigen vermogen heeft, een inkomen dat lager is 120% van de bijstandsnorm en geen recht heeft op studiefinanciering, kan van de gemeente op aanvraag een meedoenvoorziening krijgen. De kostendelersnorm wordt niet toegepast bij het bepalen van het inkomen. Een beperkt eigen vermogen wil zeggen een vermogen dat lager is dan de vermogensgrenzen genoemd in artikel 34 lid 3 PW. Vermogen gebonden in de eigen bewoonde woning telt hierbij niet mee.
7.6.1 Bijdragen voor mensen met een chronische ziekte of beperking
De gemeente kan een tegemoetkoming verstrekken voor zorgkosten aan inwoners met een chronische ziekte of beperking. De inwoner moet 18 jaar of ouder zijn, een inkomen hebben dat lager is 120% van de bijstandsnorm, geen recht op studiefinanciering hebben en een beperkt eigen vermogen. De kostendelersnorm wordt niet toegepast bij het bepalen van het inkomen. Een beperkt eigen vermogen wil zeggen een vermogen dat lager is dan de vermogensgrenzen genoemd in artikel 34 lid 3 PW. Vermogen gebonden in de eigen bewoonde woning telt hierbij niet mee.
7.7 Ondersteuning bij schulden
De gemeente zet zich in op het voorkomen en oplossen van schuldproblemen van inwoners. Hier worden de belangrijkste uitgangspunten genoemd die de gemeente toepast als inwoners om hulp vragen.
In dit hoofdstuk is geregeld op welke manier de gemeente de hulp of ondersteuning geeft. De mogelijkheden zijn:
Ook is in dit hoofdstuk geregeld wanneer de gemeente een financiële bijdrage aan de inwoner kan vragen.
8.1 Hulp en ondersteuning in natura
Jeugdwet / Wmo / PW / IOAW / IOAZ / Wgs / WI/ Gemeentewet
8.3.2 Pgb bij hulp of ondersteuning door personen uit het sociale netwerk
Als de hulp of ondersteuning wordt gegeven door een professionele hulpverlener wordt het pgb-bedrag bepaald op basis van een offerte van de hulpverlener, tot een maximum hoogte van het bedrag dat de gemeente betaalt voor deze hulp/ondersteuning in natura, het natura-tarief. Meerkosten vergoedt de gemeente niet.
Als hulp of ondersteuning op grond van de Wmo wordt gegeven door iemand uit het sociale netwerk of door een niet-professionele hulpverlener die niet tot het sociale netwerk van de inwoner behoort, is de hoogte van het pgb gelijk aan de hoogste periodiek voor de benodigde hulp in de desbetreffende CAO, vermeerderd met de vakantiebijslag en tegenwaarde van de verlofuren, tenzij het kortdurend verblijf betreft.
Als er een hulpmiddel/ woningaanpassing wordt verstrekt, wordt het bedrag bepaald op basis van een offerte die de inwoner aanlevert voor het hulpmiddel/ woningaanpassing, tot een maximale hoogte van (indien van toepassing) het natura-tarief dat de gemeente betaalt voor het hulpmiddel/ woningaanpassing. Meerkosten vergoedt de gemeente niet.
De gemeente kan aan de SVB vragen om de uitbetaling uit het pgb helemaal of gedeeltelijk uit te stellen totdat een besluit is genomen om het pgb weer voort te zetten of in te trekken. Dit kan de gemeente doen als:
9 Afspraken tussen inwoner en gemeente
Dit hoofdstuk gaat over de manier waarop de gemeente en de inwoner met elkaar omgaan. Het maakt duidelijk wat de gemeente en de inwoner van elkaar mogen verwachten. Waar een inwoner rechten heeft, heeft hij vaak ook plichten. Houdt de inwoner zich niet of onvoldoende aan deze plichten, dan kan de gemeente de hulp of ondersteuning beëindigen, terugvorderen of verlagen.
9.1 Hoe gaan we met elkaar om?
Jeugdwet / Wmo / PW / IOAW / IOAZ / Wgs / WI/ Gemeentewet / Llv / Awb
De gemeente stuurt de inwoner een brief met daarin duidelijk vermeld wat de gemeente gaat doen als reactie op het gedrag, wat dit precies betekent voor de inwoner en wat de inwoner daartegen kan doen. De gemeente maakt de inwoner ook duidelijk op welke manier hij het gedrag kan aanpassen, zodat de relatie hersteld wordt en de gemeente eventueel de dienstverlening zal voortzetten (als die is stopgezet).
De gemeente verlaagt de uitkering niet als het gedrag van de inwoner hem niet te verwijten is of als het gedrag meer dan één jaar voor het nemen van een besluit heeft plaatsgevonden.
9.2.6 Te weinig besef van verantwoordelijkheid
De gemeente verlaagt de uitkering van een inwoner die voorafgaand of tijdens de bijstandsperiode onverantwoord is omgegaan met zijn inkomen of vermogen, waardoor de gemeente eerder of een hoger bedrag aan bijstand heeft gegeven. De verlaging hangt af van het bedrag dat de gemeente daardoor onterecht heeft uitbetaald (benadelingsbedrag).
De gemeente verlaagt de uitkering van een inwoner die zich onacceptabel gedraagt tegenover personen en instanties die de Participatiewet, de IOAW en IOAZ uitvoeren. De uitkering wordt één maand verlaagd met 100% van de uitkeringsnorm.
9.3.2 Terugvordering voorziening
De gemeente kan de voorziening of de waarde daarvan van de inwoner terugvorderen. Dat kan vanaf het moment waarop is voldaan aan één of meer van de redenen voor beëindiging die genoemd worden in artikel 10.3.1. Wmo-voorzieningen kunnen alleen worden teruggevorderd als die voorzieningen zijn ingetrokken omdat de inwoner onjuiste of onvolledige gegevens aan de gemeente heeft verstrekt.
De gemeente informeert inwoners op een gepaste manier over rechten en plichten en over de gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van uitkeringen en voorzieningen.
De gemeente stelt voor onderzoeksmethoden die vaak worden toegepast protocollen op, die ervoor zorgen dat er geen ongeoorloofde inbreuk op het privéleven van inwoners plaatsvindt. De protocollen voldoen aan de regels die daarvoor gelden vanuit de regelgeving op het gebied van privacy, waaronder de Algemene Verordening Gegevensbescherming. De gemeente maakt de protocollen openbaar.
Het verzoek van een inwoner wordt door een daartoe aangewezen medewerker van de gemeente (privacy officer) beoordeeld.
10 Inspraak en inwonerparticipatie
Het beleid dat de gemeente maakt en uitvoert is bedoeld voor de inwoners. Met de ervaringen van de inwoners kan de gemeente haar beleid als het nodig is aanpassen en verbeteren. In dit hoofdstuk is vastgelegd hoe inwoners hun invloed kunnen uitoefenen. Ook is geregeld dat er een brede participatieraad (Veldhoven Aan Tafel) is en is de taak van deze raad beschreven. Ten slotte is hier ook geregeld op welke manier inwoners met leveranciers, zoals zorgaanbieders, kunnen overleggen over diensten en producten die bedoeld zijn voor de inwoners met een beperking.
De gemeente probeert het beleid en de regels zo goed mogelijk uit te voeren. Toch is het mogelijk dat inwoners het niet eens zijn met de aanpak van de gemeente. In dit hoofdstuk staan enkele regels over de mogelijkheid om een klacht in te dienen, een vertrouwenspersoon te spreken of bezwaar te maken. Daarbij is aangesloten bij de visie op klachtbehandeling van de Nationale ombudsman.
digitaal: via het klachtenformulier op www.veldhoven.nl;
schriftelijk: per e-mail naar gemeente@veldhoven.nl of per brief;
De vertrouwenspersoon kan de inwoner (jeugdige, ouder of pleegouder) op verzoek ondersteunen bij problemen, klachten en vragen in verband met de hulpverlening door de gemeente, de jeugdhulpaanbieder, de gecertificeerde instelling jeugdbescherming en jeugdreclassering en het Advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling (Veilig Thuis).
Nadat de gemeente een bezwaarschrift heeft ontvangen, neemt een medewerker telefonisch contact op met de inwoner om het bezwaar te bespreken. De medewerker geeft uitleg over het besluit van de gemeente en informeert bij de inwoner naar argumenten, feiten en omstandigheden die van belang zijn voor de beoordeling van het bezwaar. Dit gesprek is gericht op verbetering van de besluitvorming door de gemeente en kan leiden tot een heroverweging van het besluit.
12 Kwaliteit, inkoop en aanbesteding
De diensten en producten die de gemeente levert, moeten van goede kwaliteit zijn. Diensten moeten aansluiten bij de behoefte van de inwoner. Producten moeten degelijk en goed bruikbaar zijn voor de inwoner. De gemeente moet zich bij de inkoop van diensten en producten aan bepaalde regels houden. Dit hoofdstuk gaat over de kwaliteit, de inkoop en de aanbesteding van diensten en producten.
12.2 Afstemming met andere organisaties
De gemeente zorgt ervoor dat de hulp of ondersteuning die de gemeente toekent aansluit bij andere vormen van hulp of ondersteuning die aan de inwoner wordt gegeven. Om dat te bereiken maakt de gemeente afspraken met aanbieders van hulp of ondersteuning, zorgverzekeraars, huisartsen en andere personen of organisaties. Die afspraken gaan over:
In dit hoofdstuk zijn de laatste bepalingen opgenomen. Hier wordt geregeld welke verordeningen vervangen worden door deze verordening en wanneer deze verordening ingaat. Hier is ook opgenomen dat de gemeente bepalingen uit deze verordening kan uitwerken of verder invullen, wat de officiële naam is van deze verordening en dat de gemeente van deze verordening kan afwijken als dit echt nodig is.
De gemeente kan uitvoeringsregels maken over de onderwerpen die in deze verordening zijn geregeld. Deze uitvoeringsregels kunnen de vorm hebben van beleidsregels of van nadere regels. Beleidsregels geven aan hoe de gemeente met een bepaalde bevoegdheid omgaat.
In nadere regels worden bepaalde regels van de verordening verder uitgewerkt. De mogelijkheid om deze uitvoeringsregels te maken wordt begrensd door de wet.
13.2 Afwijken van de verordening (hardheidsclausule)
De gemeente kan afwijken van een bepaling uit deze verordening als toepassing van die bepaling volgens de gemeente een onredelijke uitkomst heeft voor de inwoner of voor een ander die direct bij het besluit betrokken is. Een uitkomst is in ieder geval onredelijk als de doelen van de in 1.1 genoemde wetten of de doelen van deze verordening door het toepassen van de regels juist niet worden gehaald.
13.3 Intrekken oude verordeningen
De volgende verordeningen worden ingetrokken op de datum dat deze verordening in werking treedt:
Een aanvraag die de inwoner heeft ingediend vóór 1 januari 2020 en waarover de gemeente pas later een besluit neemt, handelt de gemeente af volgens deze verordening. Voor een aanvraag op grond van de Participatiewet, de IOAW en de IOAZ die is ingediend vóór 1 januari 2020 geldt juist dat de gemeente deze afhandelt volgens de ingetrokken verordening. Maar als een besluit volgens deze nieuwe verordening gunstiger uitpakt voor de inwoner, past de gemeente deze verordening toe.
In deze verordening worden allerlei begrippen gebruikt. Deze begrippen hebben dezelfde betekenis als in de wetten waarop deze verordening is gebaseerd. Waarom deze begrippenlijst?
Aanbieder: de natuurlijke persoon of rechtspersoon die goederen of diensten levert op grond van een besluit van de gemeente.
Aangepast vervoer: vervoer met een besloten (school)bus, taxi, treintaxi of bustaxi, niet zijnde openbaar vervoer.
Afstand : afstand tussen de woning en de school voor de leerling, gemeten langs de kortste en voldoende begaanbare en veilige weg op basis van de ANWB routeplanner.
Andere voorziening: een voorziening waarop de inwoner een beroep kan doen voor de hulp of ondersteuning die hij nodig heeft, anders dan wat de gemeente kan toekennen volgens deze verordening. Het gaat om voorzieningen die buiten de regeling liggen van de aangevraagde voorziening of om voorzieningen die binnen het bereik van die regeling liggen, maar die vrij toegankelijk zijn voor de inwoner. Dat kan een andere uitkering zijn, een algemeen gebruikelijke voorziening, een algemene of collectieve voorziening, of voorzieningen als alimentatie en toeslagen.
AOW-gerechtigde leeftijd: de leeftijd waarop de AOW-uitkering ingaat.
Arbeidsinschakeling: aan het werk (kunnen) gaan.
Arbeidsverplichting: de verplichting om mee te werken aan de arbeidsinschakeling of het leveren van een tegenprestatie als bedoeld in artikel 9 van de Participatiewet, artikel 37 van de IOAW en artikel 37 van de IOAZ.
Basisschool: een school waar basisonderwijs wordt aangeboden. Een basisschool of speciale school voor basisonderwijs als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs.
Begeleider:ouder of persoon die door de ouders wordt ingezet om het kind tijdens het vervoer te begeleiden.
Beperking: de vermindering van mogelijkheden als gevolg van een lichamelijke, verstandelijke, zintuiglijke, psychische of psychosociale handicap, die het functioneren op sociaal of maatschappelijk gebied belemmert. Of als het om vervoer naar school gaat het kind die vanwege zijn structurele lichamelijke, verstandelijke, zintuiglijke, psychische of psychosociale handicap niet of niet zelfstandig van de fiets of het openbaar vervoer gebruik kan maken.
Bijstandsnorm: de maximale hoogte van de bijstandsuitkering bedoeld in artikel 5 onderdeel c van de Participatiewet. De hoogte hangt af van de woon- en leefsituatie en de leeftijd van de inwoner.
Bijstandsuitkering: de algemene bijstand voor levensonderhoud, bedoeld in artikel 5 onderdeel b van de Participatiewet. Gaat het om een jeugdige van 18 tot 21 jaar dan wordt met bijstandsuitkering bedoeld: de algemene bijstand plus de aanvullende bijzondere bijstand op grond van artikel 12 van de Participatiewet.
Dichtstbijzijnde toegankelijke school: de school van de verlangde godsdienstige of levensbeschouwelijke richting, dan wel de openbare school die het dichtst bij de woning van het kind ligt, gemeten via de kortste route waarlangs het kind veilig kan reizen. Daar komt een tweede criterium bij, namelijk de school van de soort waarop het kind is aangewezen op grond van zijn lichamelijke of geestelijke situatie.
Eigen vervoermiddel: een vervoermiddel dat de inwoner zelf bezit of mag gebruiken.
Effect: het resultaat of doel.
Eigen kracht: de talenten en mogelijkheden van de inwoner om zelf oplossingen te vinden voor problemen.
Fraude: het verstrekken van onjuiste en/of onvolledige gegevens, of het verzwijgen of niet (op tijd) verstrekken van gegevens. Het gaat om gegevens die nodig zijn om te bepalen of er recht op een uitkering of een voorziening is, en om de duur en hoogte van die uitkering of voorziening vast te stellen. Als gevolg hiervan wordt een uitkering of voorziening helemaal of gedeeltelijk ten onrechte verstrekt.
Gebruikelijke hulp: de hulp die in het algemeen mag worden verwacht van de partners (echtgenoten), ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten. Voor de Jeugdwet wordt met ouders ook andere opvoeders en verzorgers bedoeld.
Gecertificeerde instelling: een instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet.
Gemeente: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veldhoven.
Gespecialiseerde jeugdhulp: jeugdhulp waarvoor een toewijzing van de gemeente nodig is.
Hulpvraag: de behoefte aan hulp of ondersteuning die de inwoner bij de melding heeft.
Hulpbehoefte: de behoefte aan hulp of ondersteuning die de inwoner, gelet op zijn hulpvraag, eventuele beperkingen en problemen die worden ervaren, heeft. Deze hulpbehoefte wordt vastgesteld door de medewerker van de gemeente en wordt waar nodig onderbouwd met adviezen van andere deskundigen.
Inkomen: het inkomen, bedoeld in artikel 32 lid 1 van de Participatiewet.
Inspraak: inspraak als bedoeld in artikel 150 van de Gemeentewet. Met inspraak wordt in hoofdstuk 10 van deze verordening ook bedoeld het recht om invloed uit te oefenen en over iets mee te beslissen.
Inwoner: de persoon die zijn woonplaats heeft binnen de gemeente Veldhoven volgens de regels van het Burgerlijk Wetboek (titel 3, Boek 1 BW) en die daar rechtmatig verblijft. Gaat het om Wmo-ondersteuning, dan betreft het de ingezetene van de gemeente als bedoeld in artikel 1.2.1 van de Wmo en de ingezetene van Nederland die zich bij de gemeente meldt voor maatschappelijke opvang. Gaat het om schuldhulpverlening, dan betreft het degene die in de basisregistratie personen van de gemeente als ingezetene is ingeschreven. Voor de toepassing van de hoofdstukken 9 en 11 wordt onder inwoner ook verstaan: de persoon die hulp of ondersteuning van de gemeente heeft gehad maar zijn woonplaats daar niet meer heeft. Onder rechtmatig verblijf wordt verstaan: verblijf dat geen wettelijke belemmering oplevert voor hulp of ondersteuning door de gemeente.
IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers.
IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen.
Jeugdhulp: hulp als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet.
Jeugdige: de jeugdige bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet.
Kostendelersnorm: norm voor de hoogte van een uitkering volgens artikel 22a van de Participatiewet. Naarmate meer mensen in een huis wonen, ontvangt iedere afzonderlijke uitkeringsgerechtigde een lagere uitkering omdat meer mensen de kosten kunnen delen.
Leerling : de leerling die is ingeschreven bij een school zoals bedoeld in de Wet op het primair onderwijs, de Wet op het voorgezet onderwijs of de Wet op de expertisecentra.
Leerlingenvervoer ( Llv ): de wetten die regelen dat gemeenten leerlingenvervoer aanbieden, dat wil zeggen de Wet op het primair onderwijs, de wet op het voortgezet onderwijs en de Wet op de expertisecentra.
Levensonderhoud: de dagelijkse bestaanskosten, zoals kosten voor voeding, kleding, huur, energie, water en (zorg)verzekeringen.
Mantelzorg: zorg die aan een inwoner, die hulp of ondersteuning nodig heeft, wordt gegeven door iemand uit zijn omgeving.
Medewerker: de persoon die namens het college van burgemeester en wethouders optreedt.
Meedoen-voorziening: een voorziening die een inwoner de mogelijkheid biedt om mee te doen door een lidmaatschap of deelname aan een activiteit van een organisatie, een lidmaatschap van de bibliotheek of een tegemoetkoming in de kosten van internet te geven.
Natura-tarief: het bedrag dat de gemeente zou betalen voor de hulp of ondersteuning, op grond van de tarieven waarvoor de gemeente de (vergelijkbare) hulp of ondersteuning heeft ingekocht.
Ondersteuningsplan: een plan van aanpak, dat de gemeente of de aanbieder die de hulp of ondersteuning aan de inwoner biedt, opstelt, waarin de volgende onderwerpen aan bod komen: de hulpvraag van de inwoner, beperkingen van de inwoner, ervaren problemen door de inwoner (en de directe omgeving), de hulpbehoefte van de inwoner, de mogelijkheden om in die behoefte te voorzien op eigen kracht, door inzet van het sociale netwerk, algemene voorzieningen of vrij toegankelijke voorzieningen, de inzet van hulp of ondersteuning vanuit de gemeente en de resultaten die met die inzet behaald moeten worden.
Ontwikkelingsperspectiefplan ( Opp ): een voor de leerling vastgesteld plan als bedoeld in artikel 40a in de Wpo, artikel 41a als bedoeld in de Wec of artikel 26 als bedoeld in de Wvo dat door het bevoegd gezag en na op overeenstemming gericht overleg met de ouders is opgesteld.
OOGO: het Op Overeenstemming Gericht Overleg tussen het samenwerkingsverband en de gemeenten binnen het samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 18a, negende lid, van de Wet op het primair onderwijs en artikel 17a, negende lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs;
Openbaar vervoer (OV): openbaar toegankelijke personenvervoer dat met een vaste route en een vaste dienstregeling rijdt (of vaart). Daaronder valt ook een buurtbus.
Opstapplaats: door de gemeente aangewezen plaats vanaf waar de leerling gebruik maakt van het aangepast vervoer.
Ouders: ouders, voogden of verzorgers van de jeugdige.
Persoonlijke situatie: alle omstandigheden, mogelijkheden en persoonskenmerken van de inwoner die van belang zijn, inclusief de behoefte van de inwoner en de godsdienstige en levensbeschouwelijke overtuiging.
PGB: persoonsgebonden budget, een geldbedrag waarmee iemand hulp(middelen) in kan kopen.
Plan voor de besteding van het pgb: een plan van aanpak dat de inwoner opstelt over de hulp of ondersteuning die hij nodig heeft en die hij met het pgb wil inkopen. In het plan geeft de inwoner onder andere aan welke hulpverlener op welke manier en op welke momenten de noodzakelijke hulp gaat geven en hoe de kwaliteit en de continuïteit van die hulp gewaarborgd worden.
Professionele hulpverlener: iemand die beroepsmatig hulp verleent en voldoet aan de eisen die daaraan gesteld zijn.
Reistijd: de tijd tussen het moment van het verlaten van de woning en de starttijd van de school volgens de schoolgids. Van deze reistijd mag maximaal 15 minuten worden afgetrokken als het kind gewoonlijk iets voor de start van de school aankomt op school. Voor de terugreis geldt de tijd tussen de eindtijd van de schooldag volgens de schoolgids en de aankomst bij de woning van het kind. Hierbij kan maximaal 15 minuten worden opgeteld voor een eventuele wachttijd voor OV of aangepast vervoer.
Samenwerkingsverband: er zijn twee samenwerkingsverbanden passend onderwijs: één voor basisonderwijs (als bedoeld in artikel 18a, tweede en vijftiende lid van de Wet op het primair onderwijs) en één voor voortgezet onderwijs (als bedoeld in artikel 17a, tweede en zestiende lid van de Wet op het voortgezet onderwijs). Alle scholen zijn verplicht aangesloten, behalve cluster 1 en 2 scholen. In het basisonderwijs bestaat het samenwerkingsverband uit de reguliere basisscholen, scholen voor speciaal basisonderwijs (sbo) en de scholen voor speciaal onderwijs (so) van de clusters 3 en 4. In het voortgezet onderwijs bestaat het samenwerkingsverband uit het regulier onderwijs: vmbo, havo en vwo, het praktijkonderwijs en de scholen voor voortgezet speciaal onderwijs (vso). Samen zorgen ze ervoor dat alle kinderen een passende plek op school krijgen.
School: basisschool, speciale school voor basisonderwijs of school waar speciaal onderwijs of voortgezet (speciaal) onderwijs wordt gegeven (als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs, Wet op het voortgezet onderwijs, Wet op de expertisecentra).
Samenwonen: een gezamenlijke huishouding voeren als bedoeld in artikel 3 van de Participatiewet.
Sociaal netwerk: huisgenoten of andere personen waarmee de inwoner een sociale relatie onderhoudt (inclusief mantelzorgers).
Speciaal onderwijs : onderwijs als bedoeld in de Wet op de expertisecentra.
Toewijzing: een besluit van de gemeente om gespecialiseerde jeugdhulp toe te kennen of een brief van de gemeente ter bevestiging dat de gemeente ervoor zorgt dat de jeugdige en/of zijn ouders gespecialiseerde jeugdhulp krijgen, als de huisarts, jeugdarts, medisch specialist, gecertificeerde instelling of de bevoegde rechter naar gespecialiseerde jeugdhulp verwijst.
Uitkering: de bijstandsuitkering, de IOAW- of IOAZ-uitkering of een bijstandsuitkering voor zelfstandigen (Bbz-uitkering).
Uitkeringsnorm: de voor de inwoner in zijn situatie maximale hoogte van een uitkering; dit is de bijstandsnorm uit de Participatiewet of de grondslag bedoeld in de IOAW of IOAZ. Gaat het om een jeugdige van 18 tot 21 jaar, dan wordt met uitkeringsnorm bedoeld: de bijstandsnorm plus de aanvullende bijzondere bijstand op grond van artikel 12 van de Participatiewet.
Vergoeding: Vergoeding van kosten. In het kader van hoofdstuk 4 (vervoer naar school): de gehele of gedeeltelijke bekostiging van reiskosten, bedoeld in artikel 4 Wet op het primair onderwijs, artikel 4 Wet op het voortgezet onderwijs en artikel 4 van de Wet op de expertisecentra.
Vermogen: totaal aan bezit in geld en goederen; het vermogen als bedoeld in artikel 34 van de Participatiewet.
Voortgezet onderwijs: onderwijs als bedoeld in de Wet op het Voortgezet Onderwijs.
Vrij toegankelijke hulp of ondersteuning: hulp of ondersteuning die beschikbaar is zonder besluit van de gemeente of verwijzing van de huisarts, medisch specialist of jeugdarts.
Vrijwilligersorganisatie: een organisatie die bijeenkomsten en/of activiteiten organiseert die worden uitgevoerd door vrijwilligers.
Wet: de Participatiewet, de IOAW, de IOAZ, de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening, de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, de Jeugdwet, de Algemene wet bestuursrecht of de Gemeentewet.
Wgs: Wet gemeentelijke schuldhulpverlening.
Wmo: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.
Wmo -ondersteuning: de maatschappelijke ondersteuning, bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wmo.
Zelfredzaamheid-Matrix: een instrument waarmee de zelfredzaamheid van de inwoner wordt vastgesteld. Onder zelfredzaamheid wordt verstaan: het in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden, zoals ook bepaald in artikel 1.1.1 van de Wmo.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2023-519977.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.