4e wijziging Delegatie- en mandaatstatuut gemeenteraad Dalfsen 2021

 

De raad van de gemeente Dalfsen;

 

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d. 10 oktober 2023, nummer 1654;

 

overwegende dat een doelmatige en voortvarende uitoefening van bepaalde bevoegdheden gebaat is bij delegatie;

 

gelet op artikel 156 van de Gemeentewet en artikel 2.8 en artikel 4.14, vijfde lid, van de Omgevingswet;

 

b e s l u i t:

 

vast te stellen “4e wijziging Delegatie- en mandaatstatuut gemeenteraad Dalfsen 2021

 

Artikel I

Artikel 3 komt te luiden:

Artikel 3 Delegatie Omgevingswet

De gemeenteraad delegeert de bevoegdheid tot vaststelling van het omgevingsplan in de volgende gevallen:

  • 1.

    het toevoegen of wijzigen van begripsbepalingen voor zover deze geen wezenlijke wijzigingen voor de fysieke leefomgeving tot gevolg hebben;

  • 2.

    het verwerken van kaderstellend beleid waarover na inwerkingtreding van onderhavige regeling door de gemeenteraad is besloten, indien de gemeenteraad bij vaststelling van dat beleid akkoord is gegaan met uitwerking van het betreffende beleid door het college;

  • 3.

    het opnemen van onherroepelijke omgevingsvergunningen in het omgevingsplan;

  • 4.

    het wijzigen van het omgevingsplan aan gewijzigde wet- en regelgeving van het Rijk en/of provincie voor zover hier geen beleidsvrijheid is toegekend;

  • 5.

    het corrigeren van verschrijvingen en verwijzingen in het omgevingsplan;

  • 6.

    het aanwijzen, wijzigen en schrappen van gemeentelijke monumenten;

  • 7.

    het toevoegen van die onderdelen uit de gemeentelijke verordeningen die beleidsneutraal in het omgevingsplan worden opgenomen;

  • 8.

    het nemen van een voorbereidingsbesluit met het oog op de voorbereiding van in het omgevingsplan te stellen regels;

  • 9.

    het vragen van ontheffingen van de bepalingen in de Omgevingsverordening van de provincie Overijssel 2017 dan wel de opvolger daarvan.

  • 10.

    Het wijzigen van het omgevingsplan voor een plan dat volledig in lijn is met een wijzigingsbevoegdheid uit het voormalige bestemmingsplan/omgevingsplan van rechtswege;

  • 11.

    Het terzijde stellen van bestemmingen uit het tijdelijke deel van het omgevingsplan, door

  • voorrangsregels in het definitieve deel van het omgevingsplan op te nemen.

Artikel II Toevoegen artikelsgewijze toelichting bij Delegatie Omgevingswet

Voor de bepalingen van het nieuwe artikel 3 wordt de volgende toelichting bijgevoegd:

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 3 Delegatie Omgevingswet

  • 1.

    Zowel het gemeentelijk omgevingsplan, de provinciale omgevingsverordening als de waterschapsverordening worden via het DSO (Digitaal Stelsel Omgevingswet) voor iedereen digitaal raadpleegbaar. In al deze plannen en verordeningen worden begripsbepalingen opgenomen. Hierbij dient een uniform begrippenapparaat gewaarborgd te worden. Dit kan er toe leiden dat een begripsbepaling aangepast of toegevoegd wordt aan het omgevingsplan. Om een uniform begrippenapparaat te waarborgen is voor landelijk gebruik tevens een Stelselcatologus opgesteld. Als hierin begripsbepalingen zijn opgenomen die de harmonisatie ten goede komen, kunnen deze ook overgenomen worden in het omgevingsplan. Daarnaast is het mogelijk dat er begripsbepalingen in het omgevingsplan worden toegevoegd of aangepast om de ‘leesbaarheid’ te verbeteren. In voornoemde gevallen gaat het niet om het aanpassen of toevoegen van begripsbepalingen die nadelige effecten (kunnen) hebben op de fysieke leefomgeving dan wel nadelige/ beperkende effecten tot gevolg hebben voor inwoners en initiatiefnemers of inhoudelijk besproken moet worden.

  • 2.

    Bij kaderstellend beleid kan gedacht worden aan door de raad vastgestelde ruimtelijke visies, ruimtelijke (/stedenbouwkundige) plannen, startnotities, beleidsnota’s/-visies en kaders met inbegrip van daarmee naar aard en strekking te vergelijken documenten. Deze voorbeelden zijn overigens niet uitputtend bedoeld. Het omgevingsplan bevat niet alleen regels die de ruimtelijke ordening betreffen, maar ziet op de gehele fysieke leefomgeving. Het is dan ook mogelijk om onderwerpen die in het beleid opgenomen zijn en de fysieke leefomgeving betreffen, indien gewenst te vertalen naar regels in het omgevingsplan. Wanneer de raad of het college beleidsregels hebben vastgesteld die doorvertaald dienen te worden in het omgevingsplan, kan dit door het college gebeuren. Een dergelijke aanpassing van delen van het omgevingsplan is aan te merken als uitvoering en daarmee ligt delegatie aan het college voor de hand. Wel dient rekening gehouden te worden met het feit dat de reikwijdte per beleidsstuk kan verschillen; er is strategisch (breed) beleid en er is concreet uitgewerkt beleid. Het is daarom zaak dat per beleidsstuk afspraken worden gemaakt tussen college en raad over de verdere uitwerking er van. Om die reden geldt deze bepaling enkel voor beleid dat is vastgesteld na de datum van inwerkingtreding van onderhavige regeling en niet voor eerder beleid.

  • 3.

    Ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt door middel van een omgevingsvergunning. Een dergelijke vergunning kan ook verleend worden in afwijking van het omgevingsplan. Het college heeft de bevoegdheid (in bepaalde gevallen rekening houdend met een bindend advies van de raad inzake buitenplanse omgevingsplanactiviteiten) te besluiten over het verlenen van een omgevingsvergunning in afwijking van het omgevingsplan. De Omgevingswet bepaalt dat de gemeenteraad vergunningen voor afwijkactiviteiten binnen vijf jaar moet verwerken in het omgevingsplan. Als na besluitvorming op de vergunning nogmaals een besluit genomen moet worden over aanpassing van het omgevingsplan, is sprake van dubbele besluitvorming over hetzelfde onderwerp. De raad stuurt op hoofdlijnen en het vertalen van verleende omgevingsvergunningen is een administratieve handeling. Daarom leent dit zich goed voor delegatie.

  • 4.

    Wet– en regelgeving wijzigt regelmatig, net als normen uit beleidsstukken/-visies. Dit door andere inzichten, wijzigingen in normstellingen, meetmethoden, naamgeving, vervallen van wetgeving, etc. Dit kan er toe leiden dat normen, meetmethoden, referenties en verwijzingen (naar wetgeving) die in het omgevingsplan zijn opgenomen aangepast moet worden. Het betreft hier onder andere gewijzigde wet- en regelgeving van hogerhand, waar we feitelijk niets over te zeggen hebben en waar geen beleidsvrijheid meer is toegekend. Dit zijn zaken die dan ook aangepast moeten worden in het omgevingsplan. Om de procedure voor het aanpassen van het omgevingsplan in deze situaties sneller te laten verlopen ligt het delegeren van de vaststelling van het omgevingsplan op dit punt voor de hand.

  • 5.

    Het gaat hier om technische aanpassingen waarbij inhoudelijke besluitvorming niet is vereist. Delegatie van dit onderdeel aan het college ligt hiermee voor de hand.

  • 6.

    Gemeentelijke monumenten moeten volgens de Omgevingswet in het omgevingsplan opgenomen worden. Het toedelen van de functie monument aan een locatie (voorheen: het aanwijzen van een gemeentelijk monument) is volgens de Erfgoedverordening een collegebevoegdheid. In het kader van de Omgevingswet dienen verordeningen in het omgevingsplan opgenomen te worden. Tot het moment dat het tijdelijk omgevingsplan wordt omgezet in een omgevingsplan (uiterlijk 1 januari 2032) en alle gemeentelijke verordeningen hierin opgenomen zijn, kunnen nieuwe gemeentelijke monumenten nog worden aangewezen op grond van de gemeentelijke erfgoedverordening. Na de overgangsperiode zal het aanwijzen van gemeentelijke monumenten geregeld worden door deze op te nemen in het omgevingsplan. Aangezien de bevoegdheid tot het aanwijzen van monumenten reeds bij het college ligt, ligt het voor de hand dat het college ook verantwoordelijk is voor het wijzigen van het omgevingsplan door het opnemen van een aangewezen monument.

  • 7.

    De Omgevingswet bevat voor de gemeenteraad de verplichting om voor het gehele gemeentelijk grondgebied één omgevingsplan vast te stellen waarin regels over de fysieke leefomgeving zijn opgenomen. Deze verplichting geldt ook voor bepaalde regels over de fysieke leefomgeving die in gemeentelijke verordeningen zijn gesteld. Bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet blijven deze verordeningen gelden naast het omgevingsplan. Gemeenten moeten in de overgangsperiode tot 1 januari 2032 deze verordeningen opnemen in het omgevingsplan. Aangezien deze verordeningen destijds al door de raad zijn vastgesteld, heeft inhoudelijke afweging al plaatsgevonden. De beleidsneutrale doorvertaling van de regels uit de verordeningen naar het omgevingsplan betreft puur de uitvoering en kan door het college gebeuren. Indien sprake is van een inhoudelijke beleidswijziging, blijft de raad bevoegd.

  • 8.

    Een voorbereidingsbesluit is een verklaring dat een wijziging van het omgevingsplan wordt voorbereid, waarmee een aanhoudingsplicht geldt voor bouw- en aanlegactiviteiten. Hierdoor wordt voor het gebied waarvoor het besluit wordt genomen de bestaande situatie als het ware tijdelijk bevroren totdat het omgevingsplan is gewijzigd. Met het nemen van een voorbereidingsbesluit wordt voorkomen dat een initiatiefnemer kort voor aanpassing van het omgevingsplan bewust een vergunningaanvraag indient die in strijd is met de voorgenomen aanpassing. De noodzaak tot het nemen van een voorbereidingsbesluit komt nauwelijks voor, maar wanneer dit nodig is, is het belangrijk dat er snel gehandeld kan worden. Gelet op de vergaderfrequentie van de raad in relatie tot die van het college en de daarbij horende aanlevertermijnen, kan het college hierin sneller acteren. Om die reden is in de Omgevingswet een delegatiemogelijkheid opgenomen voor de bevoegdheid tot het nemen van een voorbereidingsbesluit (artikel 4.14 Ow). De achterliggende gedachte van de wetgever is hierbij geweest dat het college een omgevingsplan voorbereidt en daarmee dan ook goed in staat is om op een effectieve wijze een voorbereidingsbesluit te nemen.

  • 9.

    Aangezien het college belast is met de voorbereiding van raadsbesluiten, ligt het voor de hand dat het college ook zorg draagt voor het aanvragen van een ontheffing van de Provinciale Omgevingsverordening als die benodigd is om een bepaald raadsbesluit te kunnen nemen.

  • 10.

    Het betreft hier wijzigingsbevoegdheden die in de verschillende bestemmingsplannen al aan het college zijn gedelegeerd. Het ligt voor de hand dat deze bevoegdheden bij het college blijven berusten. Delegatie van deze bevoegdheden is hiervoor onder de Omgevingswet de aangewezen weg.

  • 11.

    Artikel 22.6, eerste lid, Omgevingswet bepaalt dat de bestaande ruimtelijke regels in het omgevingsplan van rechtswege alleen ‘allen tegelijk’ kunnen vervallen. Het gevolg hiervan is dat het niet mogelijk is om regels uit een omgevingsplan van rechtswege (voor zover uit het ruimtelijk deel afkomstig) aan te passen of slechts een deel van de geldende regels op een locatie te laten vervallen. Dit heeft tot gevolg dat het wijzigen van een omgevingsplan ten behoeve van bijvoorbeeld een woningbouwontwikkeling voor een gemeente veel werk en dus tijd kan kosten.

  • Gelet op de woningbouwopgave die op veel gemeenten rust, is het gedurende de overgangsfase van het omgevingsplan van groot belang dat niet alle ruimtelijke regels alleen tegelijk voor een locatie kunnen vervallen. De wetgever komt daarom met een creatieve en vooral praktische oplossing om te voorkomen dat bij iedere planologische wijziging, alle bestaande regels van een bepaalde locatie vervallen, namelijk zogenoemde voorrangsregels in het nieuwe deel van het omgevingsplan. Hiermee worden regels gesteld waarmee in afwijking van de regels uit het tijdelijke deel van het omgevingsplan, nieuwe bouw- of gebruiksmogelijkheden worden geboden. Dit geldt ook als het gaat om een specifieke locatie.

  • Door het toepassen van voorrangsregels komen bestaande regels uit het tijdelijke deel niet te vervallen, maar worden uitsluitend nieuwe regels opgesteld in het nieuwe deel van omgevingsplan die voorrang krijgen boven de bestaande regels waardoor een nieuw initiatief juridisch-planologisch mogelijk wordt gemaakt.

Met andere woorden: regels uit het tijdelijk deel van het omgevingsplan kunnen terzijde worden gesteld, door voorrangregels in het definitieve deel van het omgevingsplan op te nemen. Het college kan daarvoor de bevoegdheid vragen aan de raad via een delegatiebesluit. Zijn de ongewenste regelingen eenmaal terzijde gesteld of aangepast, dan kan het college met de bopa de nieuwe ontwikkeling mogelijk maken. De methode van voorrangsregels is in de memorie van toelichting bij de consultatieversie Verzamelwet Omgevingswet als ‘work around’ voorgesteld. Dat voorkomt dat door de wijziging van de bestaande planologische regels alle voor de betreffende locaties geldende regels tegelijk vervallen.

Artikel III Slotbepaling

  • 1.

    Deze regeling wordt aangehaald als ‘4e wijziging Delegatie- en mandaatstatuut gemeenteraad Dalfsen 2021’.

  • 2.

    Deze regeling treedt per 1 januari 2024 in werking.

 

Aldus besloten door de raad van de gemeente Dalfsen in zijn (openbare) vergadering van 27 november 2023.

De raad voornoemd,

de voorzitter, de griffier,

drs. E. van Lente drs. J. Leegwater

Naar boven