Gemeenteblad van Berkelland
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Berkelland | Gemeenteblad 2023, 512760 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Berkelland | Gemeenteblad 2023, 512760 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Verordening Sociaal Domein Berkelland 2024
1 Inleiding verordening Sociaal Domein
Deze verordening sluit aan bij het beleidskader ‘Samen denken Samen doen’ en geeft gemeentelijke regels over de volgende onderwerpen:
Het is belangrijk dat inwoners actief kunnen meedoen in de samenleving en hun financiën op orde hebben. Ook is het belangrijk dat inwoners een eigen huishouding kunnen voeren en dat kinderen gezond en veilig opgroeien. Inwoners moeten in de eerste plaats daar zelf voor zorgen. Lukt dat niet, dan is het de taak van de gemeente om inwoners te helpen. De wetgever heeft wetten gemaakt waarin dat staat. Het gaat om de:
De regels in deze verordening zijn nodig om de wettelijke taken goed te kunnen uitvoeren. Deze regels vullen de wettelijke regels aan. Het zijn regels op hoofdlijnen. Soms zijn er nog extra regels nodig waarin bepaalde zaken worden uitgewerkt. Burgemeester en wethouders kunnen zulke uitvoeringsregels maken. Die regels staan niet in deze verordening, maar in andere regelingen, zoals beleidsregels. Op verschillende plekken in de verordening zijn wetsartikelen opgenomen. Die artikelen zijn wel iets anders opgeschreven. Dat maakt ze beter leesbaar. Zo zijn de hoofdlijnen van het gemeentelijke sociaal domein goed te zien en kan de lezer de samenhang tussen de regels ontdekken.
Bij het toepassen van de regels uit deze verordening houdt de gemeente rekening met de genoemde wetten. De gemeente zorgt ervoor dat het effect van een besluit past bij de bedoeling van die wetten. De gemeente gaat daarbij uit van de volgende kernwaarden:
Deze kernwaarden geven richting aan de uitvoering van de verordening. Het zijn geen regels, maar principes en overtuigingen. Die vormen de basis van de regels. De kernwaarden in deze paragraaf gelden voor alle hoofdstukken. Daarnaast kan elk hoofdstuk nog bijzondere kernwaarden hebben. Dat zijn kernwaarden die speciaal voor dat hoofdstuk gelden. Ten slotte: de begrippen die in deze verordening worden gebruikt, worden toegelicht in hoofdstuk 14.
De Voormekaarteams van de gemeente Berkelland geven uitvoering aan deze verordening. Zij passen de regels toe en betrekken daarbij bovengenoemde kernwaarden (paragraaf 1.3). De Voormekaarteams bestaan uit medewerkers met verschillende specialismen en inhoudelijke deskundigheid. We kijken welke kennis en expertise uit een team nodig is om een inwoner met een ondersteuning- of zorgvraag zo goed mogelijk verder te helpen.
Voormekaar is er voor alle inwoners uit Berkelland. Voormekaar werkt vanuit de overtuiging dat zorg en ondersteuning zo goed mogelijk moeten aansluiten bij de individuele inwoner. Met de inwoner denken we daarom mee wat hem/haar helpt om het leven te kunnen leiden waar hij/zij zich het prettigst bij voelt. Voormekaar weet welke oplossingen en mogelijkheden er allemaal zijn; dichtbij huis en met behulp van familie en naasten. Daar waar dat echt niet kan of moeilijker gaat, is Voormekaar er om passende zorg te bieden of om te kijken wat er nodig is om te kunnen accepteren dat sommige uitdagingen bij het leven horen.
Wat staat in deze verordening? Na de Inleiding staat eerst hoe en waar een inwoner hulp kan vragen aan de gemeente en hoe die hulpvraag wordt opgepakt. Daarna leggen we in een aantal hoofdstukken uit wat de belangrijkste regels over de gemeentelijke taken zijn. Die regels gaan bijvoorbeeld over hulp van de gemeente om de stap naar werk te zetten (H. 3), hulp bij de opvoeding van kinderen (H. 4), en hulp bij schulden (H. 7). In die hoofdstukken staat wanneer u hulp kunt krijgen, wat die hulp inhoudt en welke rechten en plichten u heeft. Daarna zijn er enkele hoofdstukken over de vorm die de hulp heeft, over wat inwoners en gemeente van elkaar kunnen verwachten en hoe de hulp georganiseerd is (H. 8-12). De verordening eindigt met een uitleg van belangrijke begrippen die in deze verordening worden gebruikt (deze woorden zijn dikgedrukt in de verordening) en met slotbepalingen (H. 13 en 14).
Elk hoofdstuk begint met een korte inleiding. Daarin staat waarover het hoofdstuk gaat en welke bijzondere kernwaarden voor dat hoofdstuk gelden. Daarna volgen de regels. Die regels zijn gebaseerd op de wetten die bij 1.1 zijn genoemd. Bij elk artikel staat op welke wet of welke wetten het precies gebaseerd is. Dit kan per artikel en zelfs per hoofdstuk of paragraaf verschillend zijn. In deze verordening komt een aantal keer het woord ‘Gemeentewet’ voor. We bedoelen daarmee de wet die bepaalt dat de gemeenteraad zelf iets kan regelen. We noemen dat de algemene of aanvullende regelingsbevoegdheid van de gemeenteraad (artt. 108, eerste lid, 121, en 147, eerste lid, Gemeentewet). Bij een aantal artikelen staat de afkorting ‘Awb’ (Algemene wet bestuursrecht). Daarmee bedoelen we dat in de Awb specifieke bepalingen over dat onderwerp staan. Bijvoorbeeld bij artikel 3.4.9 en 3.4.10 (over subsidies), 8.2 (over geld) en 11.1 t/m 11.3 (over klachten).
Soms lukt het inwoners niet om zelf hun problemen op te lossen. Inwoners kunnen dan hulp vragen aan de gemeente. In dit hoofdstuk staat hoe een inwoner die hulpvraag kan stellen. Ook staat in dit hoofdstuk hoe de hulpvraag wordt behandeld en hoe de gemeente tot een besluit komt. Uitgangspunt is dat alle hulpvragen in één keer kunnen worden gesteld. Maar voor bepaalde hulpvragen geldt soms een bijzondere route. In dit hoofdstuk staat ook, hoe inwoners en hulpverleners signalen kunnen doorgeven aan de gemeente, als ze zich zorgen maken over andere inwoners. Geeft de gemeente hulp, dan zorgt de gemeente ervoor dat de hulp aansluit bij andere vormen van hulp die de inwoner al krijgt. Inwoners en professionals kunnen ook informatie vinden op de Berkellandwijzer (Externe link: www.berkellandwijzer.nl).
2.1 Fase 1: Melding bij de gemeente
Als het gaat om een bijstandsuitkering voor levensonderhoud kan de inwoner die jonger is dan 27 jaar pas een aanvraag indienen als er na de melding 4 weken voorbij zijn gegaan waarin de inwoner op zoek is gegaan naar werk of opleidingsmogelijkheden. Behalve als de melding is gedaan door:
2.1.2 Doel en procedure melding
Het doel van de melding is om de hulpvraag te bespreken en te onderzoeken of er hulp nodig is. De gemeente nodigt de inwoner uit voor een gesprek met een medewerker van de gemeente. De gemeente geeft aan waarover het gesprek gaat. Na overleg met de inwoner bepaalt de gemeente waar en wanneer het gesprek zal zijn en welke gegevens de inwoner moet meenemen. Het gesprek kan bij de inwoner thuis zijn, als dit belangrijk is voor de hulpvraag.
De inwoner kan zelf een plan opstellen waarin de inwoner uitlegt hoe zijn persoonlijke situatie is. In dat plan geeft de inwoner ook aan wat te willen bereiken met de vraag (dat plan heet een persoonlijk plan of een familiegroepsplan). De gemeente informeert de inwoner over die mogelijkheid. De inwoner krijgt de gelegenheid om na de melding binnen 7 dagen een persoonlijk plan in te leveren bij Voormekaar. De termijn van 7 dagen geldt niet voor jeugdhulp.
2.2 Fase 2: Gesprek na de melding
Gaat het om Wmo- of jeugdhulp, dan informeert de medewerker de inwoner over de mogelijkheid om te kiezen voor hulp in natura of een persoonsgebonden budget (pgb). Als de inwoner een pgb wil ontvangen, dan maakt een Bewustkeuzegesprek deel uit van het onderzoek. Dat gesprek gaat over de taken en werkzaamheden die horen bij een pgb. Het gesprek gaat ook over de voorwaarden om een pgb te kunnen krijgen.
Gaat het om een hulpvraag voor Wmo- of jeugdhulp, dan deelt de medewerker het ondersteuningsplan met de inwoner via het Burger Portaal, mail of post. Opmerkingen of latere aanvullingen van de inwoner worden als bijlage aan het ondersteuningsplan toegevoegd. Bij het ondersteuningsplan wordt ook een aanvraagformulier gevoegd, tenzij de inwoner al een aanvraag heeft gedaan.
[Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Wgs, Llv, Awb]
De inwoner kan, uitgezonderd de hulpvragen, zoals bedoeld in artikel 2.1.1. lid 3, een aanvraag doen, nadat het onderzoek naar de hulpvraag is afgerond. Een Wmo-aanvraag kan worden ingediend nadat het onderzoek is afgerond, maar in ieder geval vanaf 6 weken, nadat de inwoner de melding heeft gedaan.
Een aanvraag wordt gedaan bij de gemeente, behalve als het gaat om een digitale aanvraag voor een bijstandsuitkering voor levensonderhoud, IOAW of voor een IOAZ-uitkering. Aanvragen voor een bijstandsuitkering levensonderhoud en IOAW worden gedaan via de website van UWV (Externe link: www.werk.nl). In bijzondere situaties kan een uitkering voor levensonderhoud ook schriftelijk worden aangevraagd. Als het gaat om een aanvraag voor een IOAZ-uitkering, dan kan de inwoner voor meer informatie en het indienen van een aanvraag contact opnemen met ROZ via de website Externe link: www.rozgroep.nl.
2.3.2 Voorwaarden voor hulp-op-maat
Vraagt de inwoner hulp die speciaal is afgestemd op de inwoner (hulp-op-maat), dan gelden in ieder geval de volgende voorwaarden:
De inwoner heeft geen mogelijkheden om het gewenste effect op eigen kracht te bereiken. De inwoner kan dit effect ook niet op andere manieren bereiken, zoals met de inzet van hulp van huisgenoten, met mantelzorg, met hulp vanuit het sociale netwerk, met algemeen gebruikelijke voorzieningen of met behulp van andere voorzieningen of organisaties; en
Als er sprake is van een levenslange beperking of aandoening en er geen zicht op verbetering is, wordt de afweging gemaakt of hulp-op-maat (Wmo; zowel persoonsgebonden budget als Zorg in Natura) voor onbepaalde tijd passend is. De gemeente onderzoekt periodiek of de hulp-op-maat nog passend is. Tussentijdse wijzigingen in omstandigheden en/of beleid kunnen van invloed zijn op de hulp-op-maat.
[Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Wgs, Llv, Awb]
De gemeente zorgt ervoor dat de medewerker die een melding of aanvraag behandelt de deskundigheid heeft die nodig is om deze melding of aanvraag goed te kunnen beoordelen. Als de medewerker die deskundigheid niet heeft, zorgt de gemeente ervoor dat iemand die wel deskundig is een advies uitbrengt. Dit advies (deskundig oordeel) betrekt de gemeente bij de beoordeling van de melding of de aanvraag.
[Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Wgs, Llv, Awb]
Om te bepalen of de gemeente hulp verleent, volgt de gemeente de stappen zoals vermeld in artikel 2.2.2 lid 1. Als deze onderzoeksstappen al voor de aanvraag zijn doorlopen dan volgt in deze fase het besluit op de aanvraag op basis van de uitkomsten van het onderzoek.
[Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Wgs, Llv, Awb]
De gemeente beslist zo snel mogelijk, maar in ieder geval binnen 8 weken nadat de aanvraag is ontvangen. Gaat het om een aanvraag in het kader van de Wmo, dan beslist de gemeente binnen 2 weken nadat de aanvraag voor Wmo-hulp is ontvangen. De beslistermijn kan schriftelijk worden verlengd als de inwoner onvoldoende gegevens heeft verstrekt. De gemeente vraagt de inwoner dan opnieuw om de ontbrekende gegevens te verstrekken.
[Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Wgs, Llv, Awb]
De gemeente legt in een brief uit wat het besluit is, en stuurt deze brief naar de inwoner. Als de inwoner een vertegenwoordiger heeft, dan wordt de brief naar die persoon gestuurd. In het besluit staat of de gemeente wel of geen hulp geeft. Als de gemeente hulp geeft, staat in het besluit ook of de hulp in natura, in de vorm van een pgb, in geld of op een andere manier wordt gegeven.
In spoedeisende gevallen kan de gemeente afwijken van de normale procedure om ervoor te zorgen dat de inwoner de hulp krijgt die nodig is.
Met de komst van de Wet inburgering 2021 is de gemeente verantwoordelijk voor het aanbieden van passende inburgeringstrajecten aan nieuwe inburgeringsplichtigen. Asielmigranten worden vanuit een asielzoekerscentrum gekoppeld aan de gemeente Berkelland. Waar mogelijk begint de brede intake al op het asielzoekerscentrum. Gezinsmigranten krijgen een kennisgeving van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) over de inburgeringsplicht. In de DUO portal krijgt de gemeente een seintje wanneer de gezinsmigrant zich in de gemeente heeft ingeschreven. Dat is het signaal dat de gemeente betrokkene moet uitnodigen voor de brede intake. De regisseur nieuwkomers nodigt de gezinsmigrant uit voor een brede intake. Daarnaast krijgen de inburgeringsplichtigen een andere brede intake dan de intake zoals in fase 1 tot en met fase 4 (artikelen 2.1 tot en met 2.4) beschreven staat.
De gemeente neemt bij de inburgeringsplichtigen een brede intake af. De brede intake geeft een beeld van de startpositie en de ontwikkelingsmogelijkheden van de inwoner. In overleg met de inwoner en op basis van de uitkomsten van de brede intake, geeft de gemeente invulling aan het inburgeringstraject.
De brede intake wordt zo vroeg mogelijk afgenomen. Als het kan wordt de brede intake gepland zodra de inwoner bekend is bij de gemeente. Voor asielstatushouders is dit het moment van koppeling aan de gemeente. Voor gezinsmigranten en overige migranten is dit het moment van inschrijving in de gemeente.
2.5.3.2 Persoonlijk plan Inburgering en Participatie
Na afronding van de brede intake en op basis van de hieruit ontvangen informatie, stelt de gemeente het Persoonlijk plan Inburgering en Participatie (PIP) op. Dit gebeurt zoveel mogelijk in samenspraak met de inburgeringsplichtige. In ieder geval worden in het gesprek over de PIP de volgende onderwerpen besproken:
In het PIP staat wat de inwoner moet doen om aan de inburgeringsplicht te voldoen. Het PIP geeft een compleet beeld van de rechten en plichten van de inwoner gedurende het inburgeringstraject. De gemeente stemt het plan af op de persoonlijke situatie, ontwikkelbehoeften en capaciteiten van de inwoner.
De gemeente stelt het PIP vast uiterlijk binnen 10 weken na inschrijving van de inwoner in de Basisregistratie Personen (BRP) van de gemeente waar hij of zij is gehuisvest of wordt gehuisvest na verblijf in het AZC, tenzij betrokkene op dat moment nog niet woonachtig is in de gemeente. Dus voor gezinsmigranten 10 weken na schriftelijke kennisgeving DUO en voor statushouders 10 weken na inschrijving in BRP gemeente.
Wanneer de inwoner voor wie de leerroute al is vastgesteld verhuist naar de gemeente Berkelland, stelt de gemeente het PIP opnieuw vast binnen 10 weken na in na de dag van verzending van de schriftelijke kennisgeving inburgeringsplicht door DUO. De leerroute die daarbij wordt vastgesteld, is gelijk aan de leerroute zoals die door de gemeente van vertrek is vastgesteld.
3 Werken en meedoen in de samenleving
Dit hoofdstuk gaat over werk en participatie (meedoen in de samenleving). Het is belangrijk dat inwoners in hun eigen levensonderhoud kunnen voorzien. De gemeente verwacht daarom van inwoners met een uitkering die kunnen werken, dat zij werk zoeken. De gemeente wil inwoners daarbij ondersteunen. Welke hulp de gemeente kan geven, staat in dit hoofdstuk. Die hulp noemen we ook wel: een voorziening. De gemeente kan iets terugvragen van inwoners met een uitkering. Dat wordt een tegenprestatie genoemd. In dit hoofdstuk wordt daar meer over uitgelegd. De gemeente vindt het belangrijk dat inwoners meedoen in de samenleving. Dat kan via werk, maar ook op andere manieren. Meedoen is niet alleen een verantwoordelijkheid van de inwoner zelf of van de gemeente, maar ook van de samenleving (omkijken naar elkaar). In dit hoofdstuk staan de belangrijkste regels voor de hulp die de gemeente kan geven om mee te doen in de samenleving. De regels in dit hoofdstuk zijn gebaseerd op de Participatiewet of op de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo).
De gemeente kan per soort voorziening een budgetplafond vaststellen. Een budgetplafond is het maximale bedrag dat de gemeente per kalenderjaar kan uitgeven aan een bepaalde voorziening. Als dit budgetplafond bereikt is, verstrekt de gemeente zo’n voorziening niet meer. Voor wettelijke loonkostensubsidie en voor beschut werk kan de gemeente geen budgetplafond vaststellen.
De gemeente bekijkt per inwoner welke hulp nodig is. De gemeente zet passende voorzieningen in. Voor mensen die ver van de arbeidsmarkt afstaan zijn er mogelijkheden om zich te ontwikkelen. Van ontwikkelingsgerichte arbeidsmatige dagbesteding tot regulier werk. Daarbij hoort ook de mogelijkheid om een stapje terug te doen als het even wat minder gaat.
Sommige voorzieningen worden aan werkgevers verstrekt, zoals loonkostensubsidie. Dit kan op initiatief van de gemeente of op aanvraag van de werkgever.
De gemeente houdt zich aan het preferente proces loonkostensubsidie dat voortkomt uit landelijke samenwerkingsafspraken. Deze zijn te vinden op de website (Externe link: www.fijnder.nl).
De gemeente beoordeelt per persoon of het zinvol is om een voorziening in te zetten. De gemeente bepaalt in overleg met de inwoner, welke voorziening wordt ingezet en voor hoe lang. Daarbij kijkt de gemeente naar verschillende dingen: de omstandigheden van de inwoner, zijn mogelijkheden en eventuele beperkingen, de zorg voor kinderen, mantelzorg, wettelijke verplichtingen en het beschikbare budget. Gaat het om hulp-op-maat, dan zijn ook de voorwaarden uit artikel 2.3.2 van toepassing.
De proefplaatsing is alleen mogelijk als de werkgever de inwoner goed begeleidt tijdens de proefplaatsing. Hierover worden afspraken gemaakt voor de start van de proefplaatsing. Wordt de proefplaatsing niet omgezet in een dienstverband dan moet de werkgever uitleggen wat hij heeft gedaan om de inwoner te begeleiden.
De duur van de proefplaatsing hangt af van de duur van het dienstverband. Normaal duurt de proefplaatsing twee maanden. Met goede reden is er de mogelijkheid de proefplaatsing te verlengen met maximaal vier maanden. Bij een proefplaatsing van twee maanden volgt een dienstverband van minstens zes maanden. Bij een proefplaatsing tussen de twee en zes maanden volgt een dienstverband van minimaal twaalf maanden.
De gemeente biedt een inwoner een beschutte werkplek aan als UWV heeft geadviseerd dat dit nodig is. Dat is nodig, als de inwoner alleen kan werken zodra het werk en de werkplek zijn aangepast aan de mogelijkheden van die inwoner. Inwoners met een uitkering van UWV en inwoners zonder werk kunnen ook in aanmerking komen voor een beschutte werkplek. Voor deze inwoners geldt dit artikel ook.
Het kan zijn, dat een inwoner niet meteen een beschutte werkplek kan krijgen. Dat kan als de gemeente alle beschutte werkplekken voor het kalenderjaar al ingevuld heeft. De inwoner komt dan op een wachtlijst. De gemeente heeft hiervoor ‘Beleidsregels wachtlijst nieuw Beschut Werk Fijnder 2022’ opgesteld. De geldende beleidsregels zijn te vinden op www.overheid.nl.
De gemeente kan een werkgever die een inwoner in dienst neemt, voor een korte periode plaatsingssubsidie geven. Dit doet de gemeente alleen, als de werkgever voor deze inwoner geen wettelijke loonkostensubsidie kan krijgen (zie artikel 3.4.8), en ook niet in aanmerking komt voor andere vergoedingen voor het in dienst nemen van de inwoner.
3.4.8 Wettelijke loonkostensubsidie
De gemeente stelt vast of het gaat om een inwoner die niet in staat is om het wettelijk minimumloon te verdienen. Om te bepalen hoe productief de inwoner op de werkplek zal zijn (welke loonwaarde hij heeft), past de gemeente een erkende methode toe. Dit kan ook vastgesteld worden na het begin van het dienstverband of proefplaatsing door inzet van de Praktijkroute. Informatie hierover kan worden opgevraagd bij het Werkgeversservicepunt Achterhoek. Contactgegevens zijn te vinden op de website Externe link: https://wspachterhoek.nl/.
3.4.11 Hulp bij het leren van de Nederlandse taal
Het beheersen van de Nederlandse taal is nodig voor het vinden en behouden van een werkplek. De gemeente kan aan een inwoner die de Nederlandste taal onvoldoende beheerst een voorziening aanbieden om de taal beter te leren. Soms is het volgen van scholing verplicht. De gemeente heeft ‘Beleidsregels taaleis Participatiewet Fijnder’ vastgesteld. De geldende beleidsregels zijn te vinden op www.overheid.nl. Daarnaast kan in overleg met de inwoner ondersteuning worden geboden bij laaggeletterdheid. Deze ondersteuning kan plaatsvinden bij een onderwijsinstelling of binnen de gemeente via het Taalhuis.
3.5 Persoonlijke ondersteuning bij werk en andere voorzieningen
3.5.1 Aanvraag persoonlijke ondersteuning bij werk en andere voorzieningen
Bij de toekenning van persoonlijke ondersteuning bij werk en overige voorzieningen is er sprake van individueel maatwerk. Verder gelden, naast artikel 2.3.2., de volgende voorwaarden:
de voorziening komt niet in aanmerking voor vergoeding vanuit de UWV-werkvoorzieningen (Externe link: www.uwv.nl/particulieren/voorzieningen);
3.5.3 Hulp op de werkplek van een jobcoach
Voor jobcoaching door een erkende jobcoach worden de begeleidingsniveaus ‘licht’, ‘midden’ en ‘intensief’ gebruikt. Voor welk niveau van jobcoaching in een situatie wordt gekozen, hangt af van de ondersteuningsbehoefte van een werknemer in deze situatie. Voor iedere werknemer die jobcoaching gaat krijgen, wordt vastgesteld voor welk maximumbedrag die werknemer jobcoaching kan krijgen.
3.5.6 Ondersteuning bij een visuele of motorische beperking
De gemeente kan een voorziening in de vorm van een intermediaire activiteit toekennen. Dit is hulp of ondersteuning voor taken die een inwoner bij het werken niet goed zelf kan doen. Dat dit niet lukt komt door problemen met zien of met bewegen.
3.5.8 Ondersteuning door de inzet van een vervoersvoorziening
De hoogte van de vergoeding in geld hangt af van het aantal dagen dat moet worden gewerkt. Bij reizen met eigen vervoer vergoedt de gemeente de reiskosten tot een bedrag van de maximale onbelaste kilometervergoeding (vastgesteld door de Belastingdienst). Bij reizen met het openbaar vervoer baseert de gemeente de vergoeding op de goedkoopst en meest passende manier van reizen.
Inwoners zijn in de eerste plaats zelf verantwoordelijk om mee te doen. Een inwoner kan daar hulp bij nodig hebben, vanwege een beperking of een langdurig psychisch of psychosociaal probleem. Die inwoner kan aan de gemeente hulp vragen, als diegene zelf geen oplossing kan vinden voor zijn problemen. De hulp kan verschillende vormen hebben. Gaat het om hulp-op-maat, dan zijn er wel enkele voorwaarden. Die zijn te vinden in artikel 2.3.2. De hulp moet daarnaast langdurig nodig zijn. Hieronder staat welke hulp-op-maat door de gemeente kan worden ingezet.
3.7.1 Herstelgerichte ondersteuning
Om te voorkomen dat mensen minder zelfstandig worden, richt de gemeente zich ook met andere manieren op ondersteunen van inwoners. Er is aandacht voor de verbetering van zelfstandigheid van ouderen in hun eigen leefomgeving. De ondersteuning is gericht op verbetering van de situatie van de inwoner in plaats van een voorziening of ondersteuning waarbij zaken worden overgenomen. Een gericht bewegingsprogramma onder begeleiding van daarvoor opgeleide fysiotherapeuten wordt aangeboden aan inwoners die zich (voor het eerst) melden bij de Wmo en waarvoor herstelgerichte ondersteuning een passende oplossing kan zijn voor hun hulpvraag.
Als herstelgerichte ondersteuning is ingezet als goedkoopst passende voorziening (artikel 2.3.2 lid 3 van de verordening) en een inwoner maakt hier zonder gegronde reden geen gebruik van, dan kan de inwoner geen andere hulp-op-maat krijgen voor de ondersteuningsbehoefte waarvoor die voorziening is ingezet. De voorziening wordt daarmee beschouwd als voorliggende voorziening ten opzichte van hulp-op-maat. Gegronde reden wil zeggen dat uit het advies van de deskundige blijkt dat er redenen zijn waardoor deelname niet mogelijk is. Denk daarbij bijvoorbeeld aan het niet veilig kunnen deelnemen in de trainingsgroep, de instructies niet kunnen opvolgen of een acute klacht hebben waardoor bewegen niet kan of mag (bijvoorbeeld een gebroken been).
3.7.2 Wmo Integrale Ondersteuning
Integrale Ondersteuning is gericht op inwoners vanaf 18 jaar met een beperking of met (chronische) psychische of psychosociale problemen. De ondersteuning vindt zoveel mogelijk plaats in de eigen leefomgeving van de inwoner. Voorliggende voorzieningen en ondersteuning in de sociale basis zijn voor deze inwoner niet voldoende passend. Integrale Ondersteuning is gericht op het vergroten van de zelfredzaamheid en participatie van de inwoner. Deze ondersteuning heeft als doel om bijvoorbeeld praktische vaardigheden te stimuleren die nodig zijn in het dagelijks leven. Maar ook om de eigen regie en zelfredzaamheid van de inwoner te vergroten en de inwoner maatschappelijk te laten meedoen. Integrale Ondersteuning bestaat uit Ondersteuning en Persoonlijke Verzorging. De verschillende vormen van Integrale Ondersteuning zijn bedoeld om de eigen kracht en mogelijkheden van de inwoner te vergroten. Afhankelijk van de behoefte van de inwoner vindt de ondersteuning persoonlijk of in een groep plaats.
Artikel 3.7.4 Vervoer in de eigen omgeving
De gemeente wil graag dat collectief taxivervoer beschikbaar en betaalbaar blijft voor inwoners die dat nodig hebben. Daarom kijkt de gemeente eerst of een vervoersprobleem opgelost kan worden met collectief taxivervoer. Zo ja, dan kan de inwoner gebruik maken van collectief taxivervoer voor een lager tarief, via ZOOV.
Jongeren moeten zo gezond en veilig mogelijk opgroeien. Dat is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de ouders, de jongeren, en van hun netwerk. Als zij daarbij hulp nodig hebben, dan kunnen zij een beroep doen op ondersteuning door de gemeente. Deze hulp wordt zo vroeg mogelijk geboden. Zo kan het beroep op gespecialiseerde hulp worden beperkt. Bij het geven van hulp staat de eigen kracht van ouders en jongeren voorop. De hulp sluit hierbij aan en vergroot het probleemoplossend vermogen van het gezin en de sociale omgeving. Met jongeren bedoelen we in deze verordening kinderen en tieners tot 18 jaar, en in bepaalde situaties tot 23 jaar.
4.1 Uitgangspunten bij het bieden van jeugdhulp
In bepaalde situaties kunnen ouders en jongeren hun problemen niet op eigen kracht of met het sociale netwerk oplossen. Als de gemeente deze jongeren en hun ouders kan ondersteunen met hulp die vrij toegankelijk is, dan wordt die hulp ingezet. Kan het gewenste effect niet bereikt worden met die hulp, dan wordt hulp-op-maat ingezet. Daar zijn wel enkele voorwaarden aan verbonden. Die zijn te vinden in artikel 2.3.2.
De gemeente zet zich ervoor in dat jongeren zoveel mogelijk gezond, kansrijk en veilig kunnen opgroeien. Om dat te bereiken biedt de gemeente hulp aan die vrij toegankelijk is. De inwoner kan van die hulp gebruik maken, zonder besluit van de gemeente. Ook heeft de inwoner geen verwijzing nodig van een huisarts, een medisch specialist of een jeugdarts.
4.3 Individuele voorzieningen (Hulp-op-maat)
Als vrij toegankelijke hulp niet voldoende is, kan de gemeente hulp-op-maat aanbieden. Deze hulp is niet vrij toegankelijk. De inwoner heeft daarvoor een besluit van de gemeente nodig of een verwijzing door een jeugdarts, een huisarts, een medisch specialist, of een gecertificeerde instelling. Artikel 2.3.2 is van toepassing op een besluit van de gemeente.
De inwoner kan gebruik maken van Veilig Thuis. Dit advies- en meldpunt biedt 24 uur per dag 7 dagen per week advies en ondersteuning aan iedereen die direct of indirect is betrokken bij huiselijk geweld en/of kindermishandeling. Het advies-en meldpunt is te bereiken via telefoonnummer 0800-2000 (gratis) of via Externe link: www.veiligthuis.nl.
4.5 Afstemming met andere vormen van hulp
De gemeente zorgt ervoor dat de hulp aansluit bij andere vormen van hulp die aan de jongere of zijn ouders wordt gegeven. Om dat te bereiken kan de gemeente afspraken maken met hulpverleners, instellingen, onderwijs, zorgverzekeraars en andere personen of organisaties. Die afspraken kunnen onder andere gaan over:
De afspraken kunnen worden vastgelegd in een plan of in een andere geschikte vorm.
5 Wonen in een veilige en gezonde omgeving
Inwoners met een beperking kunnen problemen hebben bij het gebruik van hun woning of bij het voeren van het huishouden. Als inwoners zulke problemen niet zelf kunnen oplossen, kan de gemeente hen helpen. Welke hulp dat kan zijn, wordt in dit hoofdstuk uitgelegd. De gemeente kan ook helpen, als inwoners met een beperking niet goed voor zichzelf kunnen zorgen, en als inwoners opvang of hulp bij het (zelfstandig) wonen nodig hebben. Ten slotte speelt de gemeente een rol bij het ondersteunen van mantelzorgers. In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen over de hulp die de gemeente op grond van de Wmo aan al deze inwoners kan geven.
Het is belangrijk dat inwoners zo lang mogelijk zelfstandig kunnen wonen, de normale dagelijkseactiviteiten kunnen doen en een huishouden kunnen voeren. Dat is in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van de inwoner zelf. Het kan zijn dat een inwoner hulp nodig heeft, vanwege een beperking of door een langdurig psychisch of een psychosociaal probleem. Die inwoner kan aan de gemeente hulp vragen als hij zelf geen oplossing kan vinden voor zijn problemen. De hulp kan verschillende vormen hebben. Gaat het om hulp-op-maat, dan zijn er wel enkele voorwaarden. Die zijn te vinden in artikel 2.3.2. De hulp moet daarnaast langdurig nodig zijn, tenzij het gaat om hulp bij huishouden (huishoudelijke ondersteuning). Als de inwoner hulp bij het (zelfstandig) wonen of opvang nodig heeft, dan moet de hulp van de gemeente eraan bijdragen dat de inwoner zichzelf zo snel mogelijk weer kan redden in de samenleving. Inwoners worden zoveel mogelijk thuis en in hun eigen wijk geholpen.
5.2 Zelfstandig en veilig wonen
Voor de inwoner die voldoet aan de voorwaarden uit artikel 5.1 zijn in bepaalde gevallen de volgende voorzieningen beschikbaar.
5.2.1 Geschikte woning (woonvoorziening)
Als verhuizing voorgaat, dan kan de inwoner in aanmerking komen voor een geldbedrag voor de verhuizing en inrichting van een geschikte woning. Deze tegemoetkoming in de verhuiskosten is € 2.500. Als de inwoner zijn hoofdverblijf in een Wlz-instelling heeft, kan één woning bezoekbaar worden gemaakt voor maximaal € 2.500.
5.2.2 Een schone en leefbare woning
Als er in het huishouden van de inwoner minderjarige kinderen zijn, dan kan de hulp ook bestaan uit het voor een korte periode overnemen van de hulp die kinderen normaal gesproken moeten bieden (gebruikelijke hulp). Deze hulp is vooral bedoeld om de periode tot er andere hulp is te overbruggen, of totdat de kinderen in staat zijn de gebruikelijke hulp (weer) te leveren.
De hulp bij het huishouden (huishoudelijke ondersteuning) zorgt voor het schoonmaken van het huis. Op basis van maatwerk kan de gemeente besluiten dat de schoonmaakhulp meer doet, zoals het klaarzetten van maaltijden of het helpen bij de was. Als het nodig is, ondersteunt die hulp ook bij het organiseren van het huishouden. Dat kan advies, instructie of voorlichting zijn. Dat helpt de inwoner om het huishouden zelfstandig uit te voeren.
5.3 Hulp bij het (zelfstandig) wonen
De inwoner kan in aanmerking komen voor hulp bij het (zelfstandig) wonen, als de inwoner psychische en/ of psychosociale problemen heeft. Het gaat niet om problematiek die voortkomt uit een (acute) crisissituatie waarin de gemeente nog geen noodzaak voor hulp bij het (zelfstandig) wonen kan vaststellen. Daarvoor is de voorziening maatschappelijke opvang beschikbaar (zie artikel 5.4).
Hulp bij het (zelfstandig) wonen kent verschillende vormen: Beschermd Thuis, Beschut Wonen en Beschermd Wonen. Beschermd Thuis biedt de inwoner die zelfstandig woont de mogelijkheid om 24 uur per dag hulp op afroep in te schakelen. Beschut en Beschermd Wonen biedt de inwoner een beschermde woonomgeving in een woonvorm met begeleiding en mogelijkheid tot 24-uurs toezicht. Afhankelijk van de aard en omvang van de problematiek kan onder een beschermde woonomgeving ook een woning worden verstaan waarbij begeleiding en toezicht in de directe nabijheid wordt geboden.
Inwoners die ziek zijn of een beperking hebben, worden vaak geholpen door familieleden, vrienden of kennissen. Deze hulp wordt mantelzorg genoemd als de hulp langdurig en onbetaald wordt gegeven en verder gaat dan wat gebruikelijk is tussen mensen. Degene die deze hulp geeft is de mantelzorger. Mantelzorg is maatschappelijk van groot belang voor een leefbare samenleving en sociale samenhang. De gemeente wil zorgen voor huidige en toekomstige mantelzorgers in Berkelland en hen passende ondersteuning bieden.
5.5.1 Ondersteuning mantelzorger
De inwoner die mantelzorg ontvangt kan in aanmerking komen voor respijtzorg als deze niet vanuit een voorliggende voorziening of andere wetgeving wordt verstrekt. Respijtzorg is het logeren in een accommodatie van een instelling of in een logeergezin. Respijtzorg heeft als doel het tijdelijk ontlasten van de mantelzorger of diens omgeving, of om ontsporing van de situatie te voorkomen.
De gemeente waardeert de inzet van mantelzorgers. De mantelzorger kan jaarlijks éénmalig een mantelzorgwaardering aanvragen. De mantelzorgwaardering bedraagt minimaal € 50,00. De gemeente stelt in het Financieel Besluit de hoogte van de mantelzorgwaardering vast. De mantelzorgwaardering is bedoeld voor de mantelzorger(s) van de inwoner (zorgvrager) die in de gemeente Berkelland woont.
De gemeente kan inwoners die een mantelzorgwoning willen realiseren, ondersteunen. Een mantelzorgwoning is tijdelijke woonruimte op het erf van een inwoner, die is bedoeld om goede mantelzorg mogelijk te maken. De mantelzorgwoning kan bewoond worden door de mantelzorger of door de inwoner die mantelzorg ontvangt. De ondersteuning van Voormekaar houdt in dat beoordeeld wordt of er sprake is van een mantelzorgsituatie waardoor een inwoner in aanmerking komt voor het vergunningsvrij plaatsen van een mantelzorgwoning. Voor vragen over de regels voor het realiseren van een mantelzorgwoning of woonunit kan een inwoner terecht bij het team Dienstverlening Omgeving.
6 Vervoer naar school (leerlingenvervoer)
Ieder kind heeft recht op passend onderwijs dat aansluit bij de levensovertuiging of godsdienst van de ouders. Soms is de afstand van huis naar school groot voor het kind of kan het kind vanwege zijn beperking niet zelfstandig naar school reizen. Ouders kunnen dan in bepaalde gevallen een beroep doen op leerlingenvervoer. In dit hoofdstuk is geregeld hoe de gemeente ouders ondersteunt bij het vervoer van hun kind naar school.
De hulp van de gemeente heet een vervoersvoorziening. Het kan gaan om een vergoeding voor reiskosten of om aangepast vervoer dat wordt geregeld door de gemeente, zoals een taxibusje. Het kan zijn dat ouders van kinderen op de basisschool een deel van de kosten zelf moeten betalen. Dat is de eigen bijdrage en wordt geregeld in artikel 6.4.1 van dit hoofdstuk.
De gemeente onderzoekt of ouders in aanmerking komen voor een vervoersvoorziening. Als dat zo is gaat de gemeente na welke voorziening er nodig is. Bij nieuwe aanvragen, bij nieuw onderwijs en bij 9-jarigen en ouder kan het gesprek over zelfstandigheid worden gevoerd. De gemeente onderzoekt dan met welk vervoermiddel het kind kan reizen en welke route naar school de kortste veilige route voor het kind is. Ook gaat de gemeente na of er begeleiding nodig is bij het reizen.
De gemeente verstrekt aan ouders een vergoeding voor de reiskosten van een begeleider, als hun kind begeleiding nodig heeft bij het vervoer naar school en de ouders voor dit kind een vervoersvoorziening krijgen. De ouders moeten wel overtuigend hebben aangetoond, dat het kind niet zonder begeleiding met het OV of de fiets kan reizen.
6.4 Vorm en hoogte van de vervoersvoorziening
Als aan de voorwaarden is voldaan, stemt de gemeente de vervoersvoorziening af op de goedkoopste manier van reizen. Als het kind naar school kan fietsen (eventueel met begeleiding), dan krijgen de ouders een vergoeding voor het gebruik van de fiets. Kan het kind niet fietsen naar school, ook niet met begeleiding, dan kunnen de ouders een vergoeding krijgen voor het OV. Als ouders in aanmerking komen voor aangepast vervoer, dan kunnen ouders daarvan gebruikmaken voor het vervoer van hun kind. Ouders kunnen het kind ook zelf vervoeren, als de gemeente toestemming geeft. Gaat het kind naar de basisschool, dan betalen de ouders de reiskosten soms zelf (zie artikel 6.4.1).
Bestaat de vervoersvoorziening uit een vergoeding voor de reiskosten, dan is de hoogte van die vergoeding afhankelijk van de reisafstand naar de dichtstbijzijnde voor het kind toegankelijke school. De reisafstand wordt bepaald via de kortste veilige route op basis van de routeplanner van de ANWB. Als ouders recht hebben op een vervoersvoorziening op basis van het OV, dan is de vergoeding gebaseerd op de kosten van het OV.
De gemeente houdt bij het vaststellen van de vervoersvoorziening rekening met andere (gedeeltelijke) vergoedingen voor de reiskosten die ouders voor het kind ontvangen. Die andere vergoedingen trekt de gemeente af van de vergoeding die de gemeente geeft. Bij aangepast vervoer brengt de gemeente dan een bedrag (de eigen bijdrage) bij de ouders in rekening.
6.4.1 Bijzondere regeling vervoer naar basisschool
Is de reisafstand naar de dichtstbijzijnde toegankelijke (speciale) basisschool meer dan 20 kilometer, dan betalen ouders de reiskosten voor een deel zelf of helemaal zelf (eigen bijdrage). Als de gemeente zorgt voor aangepastvervoer, dan betalen de ouders de eigen bijdrage aan de gemeente. Als het kind op een andere manier wordt vervoerd, dan wordt de eigen bijdrage afgetrokken van de vergoeding die de ouders van de gemeente krijgen. De hoogte van de eigen bijdrage wordt per gezin per schooljaar berekend en hangt af van het inkomen van de ouders in het peiljaar:
Voor inwoners die te weinig inkomen hebben om de dagelijkse kosten te kunnen betalen heeft de gemeente een financieel vangnet: een maandelijkse bijstandsuitkering. Om deze inwoners en andere inwoners met een laag inkomen extra te ondersteunen heeft de gemeente een aantal aanvullende uitkeringen en toeslagen beschikbaar. In dit hoofdstuk staan de belangrijkste aanvullingen. Ook worden er enkele basisregels gegeven voor de hulp die de gemeente kan bieden bij een schuldenprobleem.
De gemeente heeft als taak om armoede en schulden tegen te gaan. In deze paragraaf staat waar de gemeente rekening mee houdt bij het uitvoeren van die taak.
De gemeente vindt het belangrijk dat inwoners met een laag inkomen en zonder financiële buffer hun noodzakelijke bestaanskosten kunnen betalen. De inwoner heeft een financiële buffer, als zijn vermogen hoger is dan de toepasselijke vermogensgrens uit de Participatiewet. Is het vermogen hoger dan die grens, dan kan de inwoner in principe geen financiële ondersteuning van de gemeente krijgen. Voor bijzondere bijstand kan de gemeente andere vermogensgrenzen vaststellen.
Bijzondere bijstand is een belangrijke voorziening van de gemeente om inwoners financieel te helpen, als zij bepaalde onverwachte kosten niet kunnen betalen. In deze paragraaf staan de belangrijkste uitgangspunten van de gemeente over bijzondere bijstand.
De gemeente biedt bijzondere bijstand actief aan als een financieel vangnet. Bijzondere bijstand is bedoeld voor inwoners met een laag inkomen en zonder financiële buffer, die extra noodzakelijke uitgaven niet kunnen betalen. Dat zijn onverwachte kosten die niet uit het maandelijkse inkomen kunnen worden betaald door bijzondere omstandigheden.
Studenten met een beperking hebben soms extra hulp nodig om een opleiding te volgen. Met een studietoeslag krijgen deze studenten een financiële steun in de rug. Het inkomen uit studiefinanciering wordt dan maandelijks aangevuld wanneer er wordt voldaan aan de gestelde voorwaarden. De regeling over de studietoeslag staat in artikel 36b van de Participatiewet. Meer informatie staat in het besluit loonkostensubsidie en minimumbedragen studietoeslag Participatiewet 2021.
7.4 Individuele inkomenstoeslag
Met de individuele inkomenstoeslag kan het inkomen worden aangevuld. Het is een toeslag die jaarlijks kan worden aangevraagd. In deze paragraaf staat voor welke inwoners de individuele inkomenstoeslag is bedoeld en welke aanvullende voorwaarden er gelden.
De individuele inkomenstoeslag is bedoeld voor de inwoner van 21 jaar of ouder, maar jonger dan de Aow-leeftijd die:
De hoogte van de toeslag vindt u op Externe link: www.fijnder.nl, wanneer u zoekt op inkomenstoeslag. De inkomenstoeslag wordt per jaar in één bedrag uitbetaald en bedraagt:
Voor gehuwden en samenwonenden geldt het volgende: als één van de partners geen recht heeft op individuele inkomenstoeslag, krijgt de ander het bedrag voor een alleenstaande of alleenstaande ouder. Het gaat om situaties, waarbij de partner uitgesloten is van de individuele inkomenstoeslag op grond van artikel 11 en 13, eerste lid, van de Participatiewet.
Voor gehuwden en samenwonenden geldt het volgende: als één van de partners geen recht heeft op individuele inkomenstoeslag, krijgt de ander het bedrag voor een alleenstaande of alleenstaande ouder. Het gaat om situaties, waarbij de partner uitgesloten is van de individuele inkomenstoeslag op grond van artikel 11 en 13, eerste lid, van de Participatiewet.
De gemeente wil kinderen helpen die opgroeien in armoede, zodat ze zich kunnen ontwikkelen en mee kunnen doen aan sociale, culturele en sportieve activiteiten. De gemeente heeft maatregelen genomen om deze kinderen te ondersteunen. Deze maatregelen zijn vastgelegd in ‘Beleidsregels meedoen gemeente Berkelland’. De geldende beleidsregels zijn te vinden op www.overheid.nl. Daarin is geregeld wanneer een inwoner in aanmerking kan komen voor ondersteuning en hoe hoog de ondersteuning dan is.
7.5.2 Inhoud meedoenregeling voor kinderen
Vanuit de meedoenregeling voor kinderen kunnen de volgende zaken worden vergoed:
7.5.2.2 Participatieregeling voor kinderen van 0-18 jaar
Deze activiteiten of producten kunnen worden uitgezocht in de meedoenapplicatie van Fijnder. Nadat een activiteit of product is uitgezocht krijgt de inwoner een voucher die kan worden gescand bij betaling van de activiteit. Fijnder betaalt de vergoeding hiermee rechtstreeks aan de organisatie of persoon die de activiteit aanbiedt.
7.5.2.3 Vergoeding indirecte schoolkosten
Fijnder geeft een vergoeding aan aanvrager voor indirecte schoolkosten voor zijn kind(eren) in de leeftijd van 4 tot 18 jaar, die op de eerste dag van een schooljaar ingeschreven zijn bij een basisschool of school voor voortgezet onderwijs. Indirecte schoolkosten zijn kosten die nodig zijn om mee te kunnen doen (aan activiteiten) in het onderwijs.
De bestemming van de schoolkosten kunnen worden uitgezocht in de meedoenapplicatie van Fijnder. Nadat de bestemming voor de schoolkosten is uitgezocht, krijgt de inwoner een voucher die kan worden gescand bij betaling van de schoolkosten. Fijnder betaalt de vergoeding hiermee rechtstreeks aan de organisatie of persoon die de activiteit aanbiedt.
7.6 Collectieve zorgverzekering
Voor inwoners met een inkomen tot 130% van de bijstandsnorm heeft de gemeente een collectieve zorgverzekering afgesloten. Het college heeft beleidsregels gemaakt. Daarin staat wanneer en hoe deze inwoners kunnen meedoen aan de collectieve zorgverzekering. Inwoners kunnen zich aanmelden via Externe link: www.gezondverzekerd.nl.
De gemeente heeft de taak om inwoners met schulden te helpen. Inwoners kunnen daarom de gemeente om hulp vragen. De gemeente helpt bij het vinden van een oplossing voor hun schulden. Hieronder staan de belangrijkste uitgangspunten van de gemeente voor het geven van hulp.
Als inwonershulp kunnen krijgen van de gemeente, moet de gemeente ook bepalen in welke vorm die hulp dan wordt gegeven. De hulp van de gemeente kan in de vorm van geld zijn, of ‘in natura’: de gemeente zorgt ervoor dat er hulp wordt ingezet (een dienst of een product). Gaat het om Wmo-hulp of jeugdhulp, dan kan de inwoner ook kiezen voor een pgb, als aan de voorwaarden is voldaan. Dit hoofdstuk regelt in welke vorm de hulp wordt ingezet en welke regels daarbij horen. Ook is geregeld wanneer de gemeente een financiële bijdrage aan de inwoner kan vragen op grond van de Wmo.
[Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Llv, Awb]
De gemeente betaalt op het bankrekeningnummer dat de inwoner heeft doorgegeven. De gemeente kan het bedrag op een andere manier, in een andere vorm of aan een andere persoon betalen. De gemeente kan dat doen, als het doel van de hulp alleen op die manier kan worden bereikt. Het kan bijvoorbeeld gaan om een betaling aan een hulpverlener of een schuldeiser van de inwoner.
8.3 Persoonsgebonden budget (pgb)
8.3.2 Professionele of niet-professionele hulp
De hoogte van het pgb voor professionele hulp voor ondersteuning (individueel, groep en logeren), persoonlijke verzorging, behandeling (individueel en groep), wonen en gezins- en woonvormen en hulp bij het (zelfstandig) wonen stelt de gemeente vast op basis van het laagst geoffreerde tarief op dienstverleningsniveau binnen de aanbesteding van zorg in natura voor de Wmo en Jeugdwet. Het pgb is toereikend voor de aanschaf van het product of dienst bij minimaal 1 aanbieder. Maatwerk is mogelijk.
De hoogte van het pgb voor niet-professionele hulp voor ondersteuning in het kader van de Jeugdwet, met uitzondering van logeren, en voor Wmo Integrale Ondersteuning, met uitzondering van de ondersteuning individueel (Wmo) en logeren, is gelijk aan het wettelijk minimum (uur)loon. Het gaat om het uurloon bij een 36-urige werkweek per 1 januari van het jaar waarin het pgb wordt verstrekt, inclusief vakantiegeld, vakantie-uren en sociale lasten.
De hoogte van het pgb voor niet-professionele hulp voor huishoudelijke ondersteuning (Wmo) is gelijk aan het uurloon van de hoogste periodiek behorende bij hulp bij het huishouden van de voor de betreffende periode geldende cao VVT, te vermeerderen met vakantietoeslag en de tegenwaarde van de verlofuren.
De hoogte van het pgb voor niet-professionele hulp voor Integrale Ondersteuning (ondersteuning individueel Wmo) is gelijk aan het uurloon van de hoogste periodiek behorende bij FWG 30 van de voor de betreffende periode geldende cao VVT, te vermeerderen met vakantietoeslag en de tegenwaarde van de verlofuren.
Voor logeren uitgevoerd door niet-professionele hulp bedraagt de tegemoetkoming € 141 per kalendermaand, tenzij, op basis van het pgb-plan van de inwoner, een lagere tegemoetkoming genoeg is. De inwoner dient een “Verklaring hulp uit het sociaal netwerk” in te vullen en in te dienen bij de gemeente die deze doorstuurt naar de Sociale VerzekeringsBank (SVB).
De gemeente stelt in het besluit maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Berkelland de hoogte van het pgb vast op basis van de in dit artikel vermelde regels. Aanpassing van de lopende pgb-budgetten vindt, indien nodig, plaats door middel van een overgangsregeling. De gemeente stelt hiervoor nadere regels vast.
De kostprijs van een product of dienst wordt als volgt bepaald:
voor hulp-op-maat in de vorm van een pgb wordt de kostprijs vastgesteld op basis van laagst geoffreerde tarief op dienstverleningsniveau binnen de aanbesteding van zorg in natura voor Wmo en Jeugdwet. Het gaat om ondersteuning (individueel, groep en logeren), persoonlijke verzorging, behandeling (individueel en groep), wonen en gezins- en woonvormen. Het pgb is toereikend voor de aanschaf van de voorziening bij minimaal 1 aanbieder. Maatwerk is mogelijk.
De inwoner betaalt een bijdrage in de kosten voor Wmo-hulp-op-maat, zolang de inwoner gebruik maakt van die hulp of voor de periode waarvoor een pgb is verstrekt. Gaat het om een product, dan betaalt de inwoner een bijdrage totdat de kostprijs is betaald. De inwoner betaalt de bijdrage per maand aan het Centraal Administratiekantoor (CAK). De hoogte van deze periodieke bijdrage is gelijk aan het bedrag dat maximaal betaald moet worden op grond van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. De hoogte van de bijdrage in de kosten voor hulp bij het (zelfstandig) wonen in de vorm van beschermd wonen en opvang is afhankelijk van het inkomen en vermogen van de inwoner en diens eventuele echtgenoot op grond van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.
De inwoner betaalt een bijdrage in de kosten van Wmo-hulp voor de Mantelzorgregeling, zolang de inwoner gebruik maakt van die hulp. De Mantelzorgregeling is een algemene voorziening die bedoeld is om mantelzorgers te ondersteunen. De inwoner betaalt de bijdrage per maand aan het Centraal Administratiekantoor (CAK). De hoogte van de periodieke bijdrage van de inwoner is gelijk aan het bedrag dat maximaal betaald moet worden op grond van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.
9 Afspraken tussen inwoner en gemeente
Dit hoofdstuk gaat over de manier waarop de gemeente en de inwoner met elkaar omgaan. Het gaat over de manier waarop de gemeente zich moet gedragen en wat er van de inwoner wordt verwacht. Als de inwoner rechten heeft, dan staan daar plichten tegenover. Houdt de inwoner daar onvoldoende rekening mee, dan kan de gemeente de uitkering of voorziening beëindigen, terugvorderen of verlagen. Hieronder staan de hoofdregels die daarvoor gelden.
9.1 Hoe gaan we met elkaar om?
De gemeente reageert op een professionele manier op ontoelaatbaar gedrag van de inwoner. De gemeente zorgt voor het volgende:
De gemeente stuurt de inwoner een brief met daarin duidelijk vermeld wat de gemeente gaat doen als reactie op het gedrag, wat dit precies betekent voor de inwoner en wat de inwoner daartegen kan doen.
De gemeente maakt de inwoner ook duidelijk op welke manier de inwoner het gedrag kan aanpassen, zodat de relatie hersteld wordt en de gemeente eventueel de dienstverlening zal voortzetten (als die is stopgezet).
9.2 Het verlagen van een uitkering
9.2.3 Het besluit om de uitkering te verlagen
De gemeente stuurt de inwoner een brief als de uitkering wordt verlaagd. In die brief staat in ieder geval:
9.2.4 Ingangsdatum en periode verlaging
De verlaging gaat in op de eerste dag van de kalendermaand die op het besluit volgt. De verlaging duurt één maand of langer. Als de uitkering tijdens die periode wordt beëindigd, dan kan de verlaging niet volledig worden uitgevoerd. De gemeente legt dan het overgebleven deel van de verlaging alsnog op, als de inwoner binnen twaalf maanden na de beëindiging opnieuw een uitkering gaat ontvangen.
De uitkering wordt verlaagd met een percentage van de uitkeringsnorm. De uitkeringsnorm is de uitkering die de inwoner in zijn situatie maximaal kan krijgen. Krijgt de inwoner bijstand, dan gaat het om de bijstandsnorm. Krijgt de inwoner een IOAW- of IOAZ-uitkering, dan is het de grondslag uit de IOAW of IOAZ. Hieronder staat met welk percentage de uitkeringsnorm verlaagd wordt.
9.2.6 Niet nakomen wettelijke (geüniformeerde) arbeidsverplichtingen
De gemeente verlaagt de bijstandsuitkering met een maand met 100% van de uitkeringsnorm, als de inwoner een verplichting uit artikel 18, vierde lid, aanhef en onderdeel a, b, c, d, e, f, g en h van de Participatiewet niet nakomt. Het gaat om bijzondere verplichtingen in verband met werk. De verlaging kan over 2 maanden worden uitgesmeerd. Dit doet de gemeente alleen als dit past bij bijzondere omstandigheden van de inwoner. De bijstandsuitkering wordt dan 2 maanden achter elkaar met 50% van de uitkeringsnorm verlaagd.
9.2.7 Niet nakomen andere verplichtingen in verband met werk en tegenprestatie
De gemeente verlaagt de bijstandsuitkering een maand met 50% van de uitkeringsnorm, als de inwoner:
Niet of niet voldoende de in artikel 56a, tweede lid, van de Participatiewet neergelegde verplichting nakomt. Het gaat hierbij om meerwerken aan het betalen van huur, gas, water en stroom en de verplichte zorgverzekering, gedurende een periode van zes maanden, gerekend vanaf de dag waarop het recht op bijstand ontstaat. De gemeente verricht die betalingen uit de toegekende bijstand in naam van de inwoner.
9.2.8 Te weinig besef van verantwoordelijkheid
De gemeente verlaagt de bijstandsuitkering van een inwoner die te weinig beseft dat hij zelf verantwoordelijk is voor zijn eigen levensonderhoud. Door dat gedrag heeft de inwoner meer of langer uitkering nodig, dan als de inwoner zich verantwoordelijk had gedragen. De gemeente is daardoor benadeeld. De verlaging hangt af van het bedrag dat de gemeente meer heeft uitbetaald dan nodig was (benadelingsbedrag).
9.2.9 Ontoelaatbaar gedrag (zeer ernstige misdragingen)
De gemeente verlaagt de uitkering van een inwoner die zich ontoelaatbaar gedraagt tegenover personen en instanties die de Participatiewet, de IOAW en IOAZ uitvoeren. De uitkering wordt een maand verlaagd met 50% van de uitkeringsnorm.
9.2.11 Samenloop van gedragingen
Als sprake is van meerdere gedragingen die ertoe leiden dat meerdere verplichtingen uit deze paragraaf niet worden nagekomen, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke verlaging opgelegd. Deze verlagingen worden gelijktijdig opgelegd. De gemeente stelt de verlaging naar beneden bij, als de gedragingen nauw met elkaar samenhangen en de totale verlaging niet meer in verhouding staat tot de ernst van de gedragingen.
De duur van de verlaging wordt verdubbeld als de inwoner binnen 12 maanden na het verlagingsbesluit zich opnieuw zo gedraagt dat de uitkering wordt verlaagd. De duur wordt ook verdubbeld als de gemeente eerder alleen een waarschuwing heeft gegeven. Het moet dan gaan om een gedraging die kan leiden tot eenzelfde of grotere verlaging dan bij de eerdere gedraging.
9.3 Handhaving in de Wet Inburgering 2021
9.3.2 Handhaving verplichtingen bij de brede intake
Wanneer de inburgeringsplichtige na de eerste oproep voor de brede intake niet verschijnt of onvoldoende meewerkt, geeft de gemeente een schriftelijke waarschuwing. De gemeente wijst daarbij op de gevolgen voor de inburgeringsplichtige als hij of zij opnieuw niet verschijnt na een oproep of als hij of zij op een andere manier onvoldoende meewerkt aan de brede intake. De gemeente nodigt de inburgeringsplichtige opnieuw uit om te verschijnen binnen 2 weken.
Voordat de gemeente een boete oplegt, wordt onderzocht waarom de inburgeringsplichtige niet komt of onvoldoende meewerkt. De inburgeringsplichtige krijgt in een gesprek hierover de gelegenheid een verklaring te geven. Wanneer de inburgeringsplichtige niet verschijnt bij dit gesprek, biedt de gemeente hem of haar de gelegenheid zijn of haar zienswijze binnen 2 weken per brief, digitaal of in een gesprek duidelijk te maken.
In de brief (beschikking) waarmee de boete wordt opgelegd, nodigt de gemeente de inburgeringsplichtige opnieuw uit om binnen 2 weken alsnog te verschijnen of mee te werken. Wanneer de inburgeringsplichtige hieraan niet voldoet, legt de gemeente weer een boete op met inachtneming van artikel 7.1.1 van het Besluit inburgering 2021.
9.3.3 Handhaving tijdens het inburgeringstraject
Voordat de gemeente een boete oplegt, wordt onderzocht waarom de afspraken in het PIP of de afspraken over de activiteiten bij de gekozen leerroute niet zijn nagekomen. De inburgeringsplichtige krijgt in een gesprek hierover de gelegenheid een verklaring te geven. Wanneer de inburgeringsplichtige niet verschijnt bij dit gesprek, biedt de gemeente hem of haar de gelegenheid zijn of haar zienswijze binnen 2 weken per brief of digitaal kenbaar te maken.
Mede op basis van het gesprek met de inburgeringsplichtige dan wel zijn of haar schriftelijke zienswijze bepaalt de gemeente de mate van verwijtbaarheid. De gemeente beoordeelt of er sprake is van opzet, van grove schuld, van normale verwijtbaarheid of van verminderde verwijtbaarheid en stemt de boete daarop af met inachtneming van artikel 7.1 van het Besluit inburgering 2021.
9.3.4 Samenhang met handhaving op grond van de Participatiewet
Houdt een inburgeringsplichtige met een bijstandsuitkering (Participatiewet) zich niet aan verplichtingen en afspraken uit het PIP, waarin de nadruk ligt op het bevorderen van participatie en het verkleinen van de afstand tot de arbeidsmarkt, dan vindt bij voorkeur verlaging van de uitkering plaats op grond van artikel 18 Participatiewet en de verordening zoals bedoeld in artikel 9.2.1. De gemeente legt voor hetzelfde gedrag dan geen bestuurlijke boete op grond van de Wet inburgering 2021 op.
Houdt een inburgeringsplichtige met een bijstandsuitkering zich niet aan verplichtingen en afspraken uit het PIP, waarin de nadruk ligt op het vergroten van de taalbeheersing en aan overige afspraken en verplichtingen in het PIP, dan legt de gemeente bij voorkeur een boete op grond van de Wet inburgering 2021 op. De gemeente verlaagt in dat geval voor hetzelfde gedrag de bijstandsuitkering niet.
9.3.5 Verrekening boete met bijstandsuitkering
De gemeente kan de bestuurlijke boete die op grond van de Wet inburgering 2021 aan de inburgeringsplichtige is opgelegd, verrekenen met de algemene bijstandsuitkering. Onder verrekenen wordt in dit artikel verstaan verrekenen zoals geregeld in artikel 4.93 van de Awb. De gemeente houdt hierbij rekening met een fictieve draagkracht van 5% van de bijstandsnorm die van toepassing is, inclusief vakantietoeslag.
De gemeente vordert gemeentelijke uitkeringen terug in de gevallen die in de wet zijn beschreven. De gemeente doet dat volgens de regels van de wet en de gemeentelijke ‘Beleidsregels Terugvordering en Verhaal Fijnder’. De geldende beleidsregels zijn te vinden op www.overheid.nl. De gemeente vordert niet terug als terugvordering onaanvaardbare gevolgen heeft voor de inwoner.
9.5 Beëindigen en terugvorderen voorziening
[Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Wgs, Llv, Gemeentewet]
9.6 Hoe controleert de gemeente of de afspraken worden nagekomen?
[Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ]
De gemeente stelt alles in het werk om fraude te voorkomen (preventie). Daarom informeert de gemeente inwoners op een duidelijke en volledige manier over de rechten en plichten. Ook informeert de gemeente inwoners over de gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van uitkeringen en voorzieningen.
Bij het niet (behoorlijk) nakomen van de inlichtingenplicht kan de gemeente een waarschuwing geven of een boete opleggen. De gemeente heeft hiervoor ‘Beleidsregels bestuurlijke boete PW, IOAW en IOAZ Fijnder’ opgesteld. De geldende beleidsregels zijn te vinden op www.overheid.nl.
Het beleid dat de gemeente maakt en uitvoert is bedoeld voor de inwoners. Met de ervaringen van de inwoners kan de gemeente haar beleid als het nodig is aanpassen en verbeteren. In dit hoofdstuk is vastgelegd hoe inwoners hun invloed kunnen uitoefenen. Ook is geregeld dat er adviesraden zijn en staat de taak van deze raden beschreven. Ten slotte is hier ook geregeld op welke manier inwoners met leveranciers, zoals zorgaanbieders, kunnen overleggen over diensten en producten die bedoeld zijn voor inwoners met een beperking.
[Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Gemeentewet]
10.3 Cliëntenraad Participatiewet
De gemeente zet zich ervoor in dat er een cliëntenraad Participatiewet is die betrokken wordt bij de uitvoering van de Participatiewet, de IOAW en de IOAZ. De cliëntenraad vormt een afspiegeling van de inwoners die Fijnder ondersteunt. Het doel van de cliëntenraad is het geven van advies over beleid van de gemeente bij de uitvoering van de genoemde wetten.
10.3.1 Samenstelling en werkwijze
Inwoners kunnen een vergadering van de cliëntenraad bijwonen, behalve als er een zwaarwegend belang is om dit niet te doen. Inwoners kunnen bij de cliëntenraad onderwerpen voor de agenda aanmelden. De cliëntenraad informeert inwoners waar en wanneer de vergaderingen zijn en hoe zij onderwerpen kunnen aanmelden.
De gemeente zorgt voor goede ondersteuning van de cliëntenraad, bijvoorbeeld door
voldoende tijd om advies over nieuw beleid te kunnen geven. De gemeente zorgt ervoor dat een plan voor nieuw beleid bij de cliëntenraad ligt, uiterlijk 6 weken voordat het dagelijks bestuur van Fijnder een besluit wil nemen of een advies daarover wil geven aan de gemeenteraad of het algemeen bestuur van Fijnder;
De gemeente heeft een Welzijnsraad. De Welzijnsraad heeft als taak om de gemeente gevraagd en ongevraagd te adviseren over de voorbereiding, de uitvoering en de evaluatie van het gemeentelijk beleid binnen het sociaal domein. In de Regeling Welzijnsraad gemeente Berkelland 2022 staan de regels die gelden voor het functioneren van de Welzijnsraad.
De gemeente ziet erop toe dat de aanbieder van Wmo-hulp de regels over inspraak naleeft. De gemeente overlegt regelmatig met deze aanbieders over de dienstverlening en onderzoekt jaarlijks hoe tevreden inwoners met de aanbieder zijn. Voor jeugdhulp is het toezicht geregeld in de Jeugdwet. De Inspectie voor de Volksgezondheid ziet erop toe dat de aanbieder van jeugdhulp de regels uit de Jeugdwet naleeft.
11 Aanmerkingen op de uitvoering
De gemeente probeert het beleid en de regels zo goed mogelijk uit te voeren. Toch is het mogelijk dat inwoners het niet eens zijn met de aanpak van de gemeente. Wanneer een inwoner niet tevreden is, vindt de gemeente dit een belangrijk signaal. De gemeente wil dan graag de kritiek met de inwoner bespreken en nagaan of er een oplossing is. Als dit niet mogelijk is, bestaat de mogelijkheid om een klacht in te dienen of bezwaar te maken. In dit hoofdstuk staan enkele regels over de mogelijkheid om een klacht in te dienen of bezwaar te maken. Bij problemen met jeugdhulp, kan de inwoner een vertrouwenspersoon spreken. Dit hoofdstuk sluit aan bij de visie op klachtbehandeling van de Nationale ombudsman.
11.3 Klachten over andere personen of organisaties
De inwoner met een klacht over het gedrag van een medewerker van een organisatie die namens de gemeentehulp verleent, kan die klacht indienen bij die organisatie. De organisatie moet een klachtenregeling hebben en deze met de gemeente hebben gedeeld. Is de inwoner niet tevreden over de behandeling van de klacht, dan kan de inwoner zjin klacht alsnog indienen bij de gemeente.
De inwoner die het niet eens is met een besluit kan daartegen bezwaar maken volgens de regels die zijn beschreven in de Awb en de verordening commissie bezwaarschriften. Als het gaat om besluiten die door of namens het dagelijks bestuur van Fijnder zijn genomen, dan zijn de regels van de Procedureregeling commissie bezwaarschriften Fijnder 2022 van toepassing.
12 Kwaliteit, inkoop en aanbesteding
De diensten en producten die de gemeente en aanbieders leveren, moeten van goede kwaliteit zijn. Diensten moeten aansluiten bij de behoeften van de inwoner. Producten moeten veilig, degelijk en goed bruikbaar zijn voor de inwoner. De gemeente moet zich bij de inkoop van diensten en producten aan bepaalde regels houden. Dit hoofdstuk gaat over de kwaliteit, de inkoop en de aanbesteding van diensten en producten.
In deze verordening worden allerlei begrippen gebruikt. Deze begrippen hebben dezelfde betekenis als in de wetten waarop deze verordening is gebaseerd. Waarom deze begrippenlijst?
Aanbieder(s): de natuurlijke persoon of rechtspersoon die goederen of diensten levert op grond van een besluit van de gemeente.
Aangepast vervoer: vervoer met een besloten (school)bus, taxi, treintaxi of bustaxi, niet zijnde openbaar vervoer.
Aanvraag: een verzoek van een inwoner om een besluit te nemen.
Algemeen gebruikelijke voorziening(en): een voorziening die
Andere voorziening(en): een voorziening waarop de inwoner een beroep kan doen voor de hulp die hij nodig heeft, anders dan hulp-op-maat. Het gaat om voorzieningen die buiten de regeling liggen van de aangevraagde voorziening of om voorzieningen die binnen het bereik van die regeling liggen, maar vrij toegankelijk zijn voor de inwoner. Dat kan bijvoorbeeld een andere uitkering zijn, een algemeen gebruikelijke, algemene of voorliggende voorziening, of voorliggende voorzieningen op grond van andere regelingen, zoals alimentatie en toeslagen.
Anw-uitkering : een maandelijkse uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet.
Aow-leeftijd : leeftijd waarop een uitkering (pensioen) op grond van de Algemene ouderdomswet ingaat.
Arbeidsverplichting: de verplichting om mee te werken aan de arbeidsinschakeling of het leveren van een tegenprestatie, als bedoeld in artikel 9 van de Participatiewet, artikel 37 van de IOAW en artikel 37 van de IOAZ.
Asielmigrant: Deze inwoner is als vluchteling in Nederland gekomen en heeft een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Deze inwoner is verplicht om inburgering te volgen.
Awb: Algemene wet bestuursrecht
Basisonderwijs: onderwijs op een basisschool of speciale school voor basisonderwijs als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs.
Basisschool: basisschool als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs.
Beperking(en): de vermindering van mogelijkheden door een lichamelijke, verstandelijke, zintuiglijke, psychische of psychosociale handicap. Dat heeft tot gevolg gehad dat er een belemmering is ontstaan in het sociaal-maatschappelijk functioneren, of, als het om vervoer naar school gaat, het vervoer naar school.
Bestuurlijke boete: een boete, vanwege het niet (behoorlijk) nakomen van de inlichtingenplicht op grond van artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet, artikel 13, eerste lid, van de IOAW, artikel 13, eerste lid, van de IOAZ, of artikel 30c van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
BIG: Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg. De Wet BIG geeft regels voor beroepen in de gezondheidszorg en beschermt patiënten tegen ondeskundig en onzorgvuldig handelen. Op grond van de Wet BIG zijn bepaalde zorgverleners verplicht zich in te schrijven in het BIG-register.
Brede intake: voor de Wet inburgering wordt er een brede intake afgenomen. De brede intake is een onderzoek naar de mogelijkheden die de inburgeringsplichtige heeft om aan de inburgeringsplicht te voldoen. De brede intake bestaat in ieder geval uit een leerbaarheidstoets, een onderzoek over het onderwijs dat is gevolgd en de werkervaring uit het land van herkomst. Daarnaast bestaat de brede intake uit een verkenning naar de persoonlijke omstandigheden. En tot slot een verkenning van de mogelijkheden om het kind van de inburgeringsplichtige deel te laten nemen aan de voorschoolse educatie.
Burger Portaal: is een digitale toegang tot uw gegevens. In Mijn Burger Portaal kan de inwoner zelf zien wat er met zijn/haar aanvraag om hulp of ondersteuning gebeurt. Inloggen gaat via DigiD.
Bijstandsnorm: de maximale hoogte van de bijstandsuitkering, bedoeld in artikel 5, onderdeel c van de Participatiewet. De hoogte hangt af van de woon- en leefsituatie en de leeftijd van de inwoner.
Bijstandsuitkering: de algemene bijstand voor levensonderhoud, bedoeld in artikel 5, onderdeel b van de Participatiewet. Gaat het om een jongere van 18 tot 21 jaar, dan wordt met bijstandsuitkering bedoeld: de algemene bijstand plus de aanvullende bijzondere bijstand op grond van artikel 12 van de Participatiewet.
Collectief taxivervoer: vervoer van deur tot deur, op afroep en met een deeltaxi (ook wel collectief vraagafhankelijk vervoer genoemd).
Dichtstbijzijnde school: school die het dichtst bij de woning of opstapplaats van het kind ligt, gemeten via de kortste route waarlangs het kind veilig kan reizen. Als het kind naar een speciale school voor basisonderwijs gaat, dan is de dichtstbijzijnde school de school in het samenwerkingsverband waarop het kind eerst zat, of een andere speciale school voor basisonderwijs binnen dit samenwerkingsverband, als het vervoer naar die school voor de gemeente goedkoper is.
DUO: Dienst Uitvoering Onderwijs.
Eigen kracht: Eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen.
Eigen vervoermiddel: een vervoermiddel dat de inwoner zelf bezit of dat hij kan gebruiken. Daaronder valt ook een vervoermiddel zoals een deel-, leen- of lease-auto.
Fijnder: Werkleerbedrijf Oost-Achterhoek
Financiële buffer: het vermogen boven de vermogensgrens uit artikel 34, lid 3 van de Participatiewet, dat past bij de leefsituatie. Vermogen is de waarde van geld en bezittingen.
Fraude: het verstrekken van onjuiste en/of onvolledige gegevens, of het verzwijgen of niet (op tijd) verstrekken van gegevens. Het gaat om gegevens die nodig zijn om te bepalen of er recht op een uitkering of een voorziening is, en om de duur en hoogte van die uitkering of voorziening vast te stellen. Hierdoor wordt een uitkering of voorziening helemaal of gedeeltelijk ten onrechte verstrekt.
Gebruikelijke hulp: de hulp die over het algemeen mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten. Voor de Jeugdwet worden met ouders ook andere opvoeders en verzorgers bedoeld.
Gedrag(en): het geheel van acties en reacties van een persoon.
Gemeente: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Berkelland.
Geüniformeerde arbeidsverplichtingen: de verplichtingen die een inwoner met een bijstandsuitkering heeft om werk te zoeken en te aanvaarden, of om mee te werken aan activiteiten om aan het werk te komen, zoals het volgen van een opleiding. Deze verplichtingen staan concreet opgesomd in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet.
Gezinsmigranten en overige migranten: Deze inwoners zijn als migranten naar Nederland gekomen omdat zij een Nederlandse partner hebben of omdat zij ouders of kinderen in Nederland hebben wonen. Zij zijn inburgeringsplichtig en hebben een reguliere verblijfsvergunning in Nederland voor bepaalde tijd.
Hulp in natura: hulp of zorg die de gemeente voor de inwoner inzet.
Hulp-op-maat: een op de inwoner afgestemde voorziening:
Hulpvraag: de behoefte aan ondersteuning die de inwoner bij de melding heeft.
Inburgeringsplichtige: de inburgeringsplicht is bedoeld voor inwoners die vreemdeling zijn in Nederland en op basis van artikel 8, onderdelen a en c, van de Vreemdelingenwet een rechtmatig verblijf in Nederland hebben. Zij zijn ouder dan 18 jaar, maar hebben de pensioenleeftijd nog niet bereikt.
Inkomen: het inkomen, uit artikel 32, lid 1 van de Participatiewet. Gaat het om vervoer naar school (hoofdstuk 6) dan wordt onder inkomen verstaan: inkomensgegevens als bedoeld in artikel 21, aanhef en onder e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Het inkomen wordt dan gemeten over het peiljaar (artikel 4, zevende lid, van de Wet op het primair onderwijs).
Inspraak: inspraak als bedoeld in artikel 150 van de Gemeentewet. Met inspraak wordt in artikel 10.1 van deze verordening ook bedoeld het recht om invloed uit te oefenen en over iets mee te beslissen.
Instelling(en): een organisatie die bedrijfsmatig zorg of hulp verleent.
Interne werkbegeleiding: dagelijkse werkbegeleiding bij de werkgever door een medewerker in dienst van de werkgever.
Inwoner(s): de persoon die zijn/haar woonplaats heeft binnen de gemeente volgens de regels van het Burgerlijk Wetboek (titel 3, Boek 1 BW) en die daar rechtmatig verblijft. Gaat het om:
Voor de toepassing van de hoofdstukken 9 en 11 wordt onder inwoner ook verstaan: de persoon die hulp van de gemeente heeft gehad maar zijn woonplaats niet meer daar heeft. Onder rechtmatig verblijf wordt verstaan: verblijf dat geen wettelijke belemmering oplevert voor hulp door de gemeente.
IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers.
IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen.
Jeugdhulp: hulp als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet.
Jobcoaching: door een erkende deskundige geboden methodische ondersteuning aan inwoners met een arbeidsbeperking, gericht op het vinden en behouden van werk.
Jongere(n): Als het gaat om de Jeugdwet: de jeugdige, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet. Als het om werk en inkomen gaat: personen die jonger zijn dan 27 jaar.
Kind(eren): de minderjarige (0-18 jaar).
Jongerenwerk: activiteiten die bij ‘Jimmy’s’ worden georganiseerd. Jimmy’s is de plek en het netwerk van jongeren voor jongeren waar inspirerende en nuttige activiteiten worden georganiseerd. De jongerenwerkers helpen bij het proces van zelforganisatie door jongeren, ouders, vrijwilligers, maatschappelijke partners en ondernemers. De jongerenwerkers werken nauw samen met politie, BOA’s, scholen, Voormekaarteams en hulpverleners.
Levensonderhoud: de dagelijkse bestaanskosten, zoals kosten voor voeding, kleding, huur, energie, water en (zorg)verzekeringen.
Llv: de wetten die regelen dat gemeenten leerlingenvervoer aanbieden, dat wil zeggen de Wet op het primair onderwijs, de Wet voortgezet onderwijs 2020 en de Wet op de expertisecentra.
Mantelzorger(s): langdurige, vrijwillige en onbetaalde zorgverlening aan een chronisch zieke, gehandicapte of hulpbehoevende partner, (schoon)ouder, kind of ander familielid, vriend of kennis. Deze zorg wordt niet-beroepsmatig verleend voor minimaal 8 uur per week en langer dan 3 maanden.
MAP: de Module Arbeidsmarkt en Participatie, bedoeld in artikel 6, eerste lid onder b van de Wet inburgering 2021.
Medewerker(s): de persoon die namens het college van burgemeester en wethouders optreedt.
Melding(en): het kenbaar maken van een hulpvraag aan de gemeente.
Normale dagelijkse activiteiten: noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen, bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van de Wmo.
Ondersteuningsplan: Een plan dat de opdrachtgever samen met de inwoner opstelt, waarin de resultaten worden beschreven (het ‘WAT’) die bijdragen aan het realiseren van de beoogde effecten voor de cliënt.
Openbaar vervoer: openbaar toegankelijk personenvervoer dat met een vaste route en een vaste dienstregeling rijdt (of vaart). Daaronder valt ook een buurtbus.
Opstapplaats: plaats die is aangewezen door de gemeente, vanaf waar het kind (de leerling) gebruik kan maken van het vervoer naar school.
Ouders: ouders, voogden of verzorgers van de jongere.
Participatie: deelnemen aan het maatschappelijke verkeer als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wmo.
Peiljaar: het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin het schooljaar begint, waarvoor een vervoersvoorziening voor leerlingenvervoer wordt aangevraagd.
Persoonlijk plan: een plan van aanpak dat de inwoner opstelt, waarin de knelpunten staan die de inwoner ervaart en de gewenste hulp wordt geïnventariseerd. Gaat het om jeugdhulp, dan wordt hieronder verstaan: een familiegroepsplan.
Persoonlijk plan Inburgering en Participatie: het Persoonlijk plan Inburgering en Participatie (PIP) wordt opgesteld op basis van de brede intake. Hierin staat welke leerroute de inburgeringsplichtige gaat volgen. Welke begeleiding en ondersteuning hij daarbij gaat krijgen. De intensiteit van het participatieverklaringstraject en de MAP wordt in het PIP beschreven. Wanneer de inwoner een kind heeft dat nog niet naar de basisschool gaat worden er afspraken gemaakt over deelname aan de voorschoolse educatie.
Persoonlijke situatie: alle omstandigheden, mogelijkheden en persoonskenmerken van de inwoner die van belang zijn.
Pgb-plan: een plan van aanpak dat de inwoner opstelt over de hulp die hij nodig heeft en die hij met het pgb wil inkopen. In het plan geeft de inwoner onder andere aan welke hulpverlener op welke manier en op welke momenten de noodzakelijke hulp gaat geven en hoe de kwaliteit en de continuïteit van die hulp gewaarborgd worden.
Positieve gezondheid: het vermogen om je aan te passen en een eigen regie te voeren in het licht van de fysieke, emotionele en sociale uitdagingen in het leven.
Praktijkroute: het proces om de inwoner toegang tot het doelgroepregister te laten verkrijgen. Dit gebeurt door het vaststellen van de loonwaarde op de werkplek.
PVT: het Participatieverklaringstraject, bedoeld in artikel 6, eerste lid onder a van de Wet inburgering 2021.
Reistijd: de tijd tussen het moment van het verlaten van de woning en de starttijd van de school volgens de schoolgids. Van deze reistijd mag maximaal 10 minuten worden afgetrokken als het kind gewoonlijk iets voor de start van de school aankomt op school. Voor de terugreis geldt de tijd tussen de eindtijd van de schooldag volgens de schoolgids en de aankomst bij de woning van het kind. Hierbij kan maximaal 10 minuten worden opgeteld voor een eventuele wachttijd voor openbaar vervoer of aangepast vervoer.
Richting: godsdienstige of levensbeschouwelijke visie.
Samenwonenden: degenen die een gezamenlijke huishouding voeren als bedoeld in artikel 3 van de Participatiewet.
School: basisschool, speciale school voor basisonderwijs, of school waar speciaal of voortgezet onderwijs wordt gegeven.
SKJ: Stichting Kwaliteitsregister Jeugd. Dat is het beroepsregister voor jeugdprofessionals in Nederland.
Sociaal netwerk: huisgenoten of andere personen met wie de inwoner een sociale relatie onderhoudt.
Sociale basis: de sociale basis (voorheen: voorliggend veld, inclusief algemene voorzieningen) bestaat uit drie onderling nauw verbonden pijlers: de inwoners zelf, hun netwerken en de meer formele, georganiseerde sociale basisvoorzieningen. De sociale basis heeft een belangrijke preventieve functie, verkleint de behoefte aan zwaardere (zorg)voorzieningen en raakt aan alle aspecten van het dagelijks leven. Zoals ontmoeting, onderwijs, opvoeding, werk, gezondheid, wonen, bewegen, cultuur en veiligheid. Alles bij elkaar vormt de sociale basis een vangnet voor hulp en steun. De sociale basis is zichtbaar en laagdrempelig, iedereen kan er gebruik van maken.
Speciaal onderwijs: onderwijs als bedoeld in de Wet op de expertisecentra.
Uitkering(en): de bijstandsuitkering, de IOAW- of de IOAZ-uitkering.
Uitkeringsnorm: de maximale hoogte van een uitkering; dit is de bijstandsnorm uit de Participatiewet of de grondslag bedoeld in de IOAW of IOAZ. Gaat het om een jongere van 18 tot 21 jaar, dan wordt met uitkeringsnorm bedoeld: de bijstandsnorm plus de aanvullende bijzondere bijstand op grond van artikel 12 van de Participatiewet.
Vaderschapsactie: een procedure die de biologische moeder van een kind instelt tegen een (vermoedelijke) vader, als een kind buiten een huwelijk of geregistreerd partnerschap wordt geboren, en de biologische vader het kind niet heeft erkend. Deze procedure dient om alimentatie van de vader te kunnen ontvangen en schept geen familierechtelijke band tussen de vader en het kind.
Vavo-onderwijs : voortgezet algemeen volwassenenonderwijs.
Vergoeding(en): vergoeding van kosten. In het kader van hoofdstuk 6 (vervoer naar school): de gehele of gedeeltelijke bekostiging van reiskosten, bedoeld in artikel 4 Wet op het primair onderwijs, artikel 8.28 Wet voortgezet onderwijs 2020 en artikel 4 van de Wet op de expertisecentra.
Verordening: bundeling van regels die door de gemeenteraad van Berkelland zijn vastgesteld.
Vertegenwoordiger: iedereen die omdat hij benoemd is vanuit de wet bevoegd is of door de inwoner is aangewezen om de belangen van die inwoner te behartigen.
Voorliggende voorziening(en): een voorziening op grond van een andere regeling of van een andere organisatie. Gaat het om bijstand, dan wordt ermee bedoeld een voorziening als bedoeld in artikel 5 onderdeel e van de Participatiewet.
Voormekaarteam (s): een door de gemeente Berkelland opgezet team van consulenten, die inwoners ondersteunen bij vragen op het gebied van zorg en welzijn, opvoeden, opgroeien, wonen en werken.
Voortgezet onderwijs: onderwijs als bedoeld in de Wet voortgezet onderwijs 2020.
Voorziening(en): hulp in de vorm van een dienst, activiteit, product, pgb, geldbedrag, of een combinatie daarvan.
Werkgever: degene die op basis van een arbeidsovereenkomst de bevoegdheid heeft om de arbeid van een werknemer gedurende een overeengekomen periode aan te wenden in zijn organisatie. Voor de Wsw-doelgroep kan de inlener gezien worden als werkgever.
Werknemer: persoon die op basis van een arbeidsovereenkomst arbeid verricht bij de werkgever of waar de werkgever van plan is om een dienstverband aan te bieden.
Wet: de Participatiewet, de IOAW, de IOAZ, de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening, de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, de Jeugdwet, de Algemene wet bestuursrecht, de Gemeentewet, de Wet kinderopvang, de Wet sociale werkvoorziening, de Wet op het primair onderwijs, de Wet op het voortgezet onderwijs of de Wet op de expertisecentra.
Wettelijk minimumloon: het wettelijk minimumloon, bedoeld in de Wet Minimumloon en minimumvakantiebijslag. Voor personen jonger dan 21 jaar: het leeftijdsgebonden minimumloon op grond van het Besluit minimumloon en minimumvakantiebijslag.
Wgs: Wet gemeentelijke schuldhulpverlening.
Wlz -instelling: een instelling die zorg verleent op grond van de Wet langdurige zorg.
Wmo: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.
Wmo -hulp: de maatschappelijke ondersteuning, bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wmo.
Woning: de woonruimte waar de inwoner zijn hoofdverblijf heeft. Gaat het om vervoer naar school (hoofdstuk 6), dan is de woning de plaats waar het kind structureel (over een langere periode) en feitelijk verblijft.
Wsw: Wet sociale werkvoorziening.
Wvggz: Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg.
Zelfredzaamheid: in staat zijn tot het uitvoeren van de normale dagelijkse activiteiten en het voeren van een gestructureerd huishouden, als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wmo.
Zorgplan: een plan dat de zorgaanbieder samen met de inwoner opstelt over de invulling en inzet van de zorg en/of ondersteuning (het ‘HOE’) en de wijze waarop deze bijdraagt aan de realisatie van de door de Voormekaar opgestelde resultaten en effecten. Het hulpverleningsplan en het (wettelijk verplichte) behandelplan kunnen hiervan onderdeel zijn.
In dit hoofdstuk zijn de laatste bepalingen opgenomen. Hier wordt geregeld welke verordeningen vervangen worden door deze verordening en wanneer deze verordening ingaat. In dit hoofdstuk staat ook dat de gemeente uitvoeringsregels kan vaststellen, en dat de gemeente van deze verordening kan afwijken als dit nodig is.
De gemeente kan uitvoeringsregels maken over de onderwerpen die in deze verordening zijn geregeld. Deze uitvoeringsregels kunnen de vorm hebben van beleidsregels of van een (nadere) regeling. Beleidsregels geven aan hoe de gemeente met een bepaalde bevoegdheid omgaat. Met een (nadere) regeling worden bepaalde regels van de verordening verder uitgewerkt. De mogelijkheid om deze uitvoeringsregels te maken wordt begrensd door de wet.
Op een aanvraag die de inwoner heeft ingediend na 1 januari 2024 en voor de datum van bekendmaking, zijn de bepalingen van deze verordening van toepassing tenzij de toepassing van de bepalingen van de bij 14.3 ingetrokken verordening gunstiger is. Voor een aanvraag op grond van de Participatiewet, de IOAW en de IOAZ die is ingediend vóór 1 januari 2024 geldt iets anders. De gemeente behandelt deze aanvraag volgens de ingetrokken verordening. Maar als een besluit volgens deze nieuwe verordening gunstiger uitpakt voor de inwoner, past de gemeente deze verordening toe.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2023-512760.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.