tot het verlenen van mandaat aan de directeur van de Omgevingsdienst West-Holland dan wel diens plaatsvervanger voor wat betreft de bevoegdheid tot:
a. het uitvoeren van de bij of krachtens de navolgende wetten toebedeelde taken en bevoegdheden:
i. de Omgevingswet, voor zover het taken en bevoegdheden met betrekking tot het milieu (waaronder mede wordt verstaan: de milieubelastende activiteit, geluid en de bescherming van de bodem en de ondergrond) betreft die krachtens de Omgevingswet, een algemene maatregel van bestuur behorende bij de Omgevingswet, een ministeriële regeling behorende bij de Omgevingswet en/of het omgevingsplan zijn toebedeeld aan het college van burgemeester en wethouders, met uitzondering van:
- de bevoegdheid tot het besluiten op meervoudige aanvragen om een omgevingsvergunning;
- de bevoegdheid tot het besluiten op een aanvraag om een omgevingsplanactiviteitvergunning waarbij wordt afgeweken van het omgevingsplan;
- de taken en bevoegdheden die krachtens titel 10.4 van de Wet milieubeheer in het omgevingsplan zijn gesteld;
ii. de Omgevingswet, voor zover het taken en bevoegdheden met betrekking tot asbest en/of met betrekking tot sloopactiviteiten (waaronder mede het mobiel breken van bouw- en sloopafval wordt verstaan) betreft die krachtens de Omgevingswet, een algemene maatregel van bestuur behorende bij de Omgevingswet, een ministeriële regeling behorende bij de Omgevingswet en/of het omgevingsplan zijn toebedeeld aan het college van burgemeester en wethouders, met uitzondering van de bevoegdheid tot het stellen van maatwerkvoorschriften over de in de paragrafen 7.1.4 en 7.2.3 van het Besluit bouwwerken leefomgeving gestelde regels;
iii. de Omgevingswet, voor zover het taken en bevoegdheden met betrekking tot de labelverplichting voor kantoorgebouwen betreft die krachtens de Omgevingswet zijn toebedeeld aan het college van burgemeester en wethouders;
iv. de Wet milieubeheer, met uitzondering van titel 10.4;
b. het uitvoeren van de bij of krachtens de navolgende wetten toebedeelde taken en bevoegdheden, indien op grond van de Omgevingswet, de Invoeringswet Omgevingswet en/of het Invoeringsbesluit Omgevingswet overgangsrecht van toepassing is:
i. de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, voor zover het de bij of krachtens artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e en/of i toebedeelde taken en bevoegdheden met betrekking tot het verlenen van enkelvoudige vergunningen betreft;
ii. de Wet milieubeheer, met uitzondering van titel 10.4;
iii. de Wet geluidhinder, met inbegrip van het aangaan en ondertekenen van overeenkomsten voor het treffen van maatregelen aan woningen;
iv. de Wet bodembescherming;
v. de Woningwet, voor zover het de taken en bevoegdheden betreffende asbest betreft;
vi. het Bouwbesluit 2012, voor zover het de taken en bevoegdheden betreffende asbest en sloopmeldingen betreft;
c. het uitvoeren van taken en bevoegdheden met betrekking tot toezicht en handhaving voor zover dit betrekking heeft op de taken en bevoegdheden die genoemd staan in de onderdelen onder a en b en die krachtens de daar genoemde wetten en/of de Algemene wet bestuursrecht zijn toebedeeld aan het college van burgemeester en wethouders, waaronder mede wordt verstaan de bevoegdheid tot het aanwijzen van toezichthouders als bedoeld in artikel 18.6 van de Omgevingswet;
d. het in relatie met de onder a tot en met c genoemde wetgeving, besluiten en verordeningen uitvoeren van taken en bevoegdheden bij of krachtens de navolgende wetten, waaronder begrepen het voeren van bestuursrechtelijke procedures en het ter zitting vertegenwoordigen van het college van burgemeester en wethouders dan wel de burgemeester:
1° Gemeentewet;
2° Algemene wet bestuursrecht;
3° Wet open overheid;
4° Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur;