Gemeenteblad van Capelle aan den IJssel
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Capelle aan den IJssel | Gemeenteblad 2023, 496785 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Capelle aan den IJssel | Gemeenteblad 2023, 496785 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Financiële Verordening Capelle aan den IJssel 2023
De raad van de gemeente Capelle aan den IJssel;
gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders;
gelet op artikel 212 van de Gemeentewet;
gezien het advies van de Commissie Bestuur, Veiligheid en Middelen;
besluit vast te stellen de volgende verordening:
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
Overheidsbedrijf: onderneming met privaatrechtelijke rechtspersoonlijkheid, niet zijnde een personenvennootschap met rechtspersoonlijkheid, waarin de gemeente, al dan niet tezamen met een of meer andere publiekrechtelijke rechtspersonen, in staat is het beleid te bepalen of een onderneming in de vorm van een personenvennootschap, waarin een publiekrechtelijke rechtspersoon deelneemt.
Hoofdstuk 2. Begroting en verantwoording
De raad stelt bij aanvang van iedere raadsperiode vast over welke onderwerpen hij in extra paragrafen naast de verplichte paragrafen van de begroting en de jaarstukken kaders wil stellen en wil worden geïnformeerd. In uitzonderlijke situaties kan er tussentijds tot een extra paragraaf worden besloten.
Artikel 3. Inrichting begroting, tussentijdse rapportages en jaarstukken
Bij de uiteenzetting van de financiële positie in de Begroting wordt van de nieuwe investeringen per investering het benodigde investeringskrediet weergegeven en wordt van de lopende investeringen het geautoriseerde investeringskrediet en de raming van de uitputting van het investeringskrediet in het lopende boekjaar weergegeven.
In de Jaarrekening wordt van de investeringen de uitputting van de geautoriseerde investeringskredieten en het verschil tussen raming en realisatie weergegeven. Aanvullend wordt in de tussenrapportages naast deze informatie ook een prognose van de verwachte uitgaven opgenomen op einde looptijd van de investering.
In de jaarstukken wordt een overzicht opgenomen met betrekking tot de eventuele begrotingsonrechtmatigheden. Uitgangspunt hierbij is dat iedere kostenoverschrijding en batenonderschrijding onrechtmatig is, maar niet in alle gevallen hoeven te worden toegelicht in de rechtmatigheidsverantwoording:
De kosten overschrijding geconstateerd wordt na het verantwoordingsjaar betreffende activiteiten welke achteraf als onrechtmatig moeten worden beschouwd omdat dit bijvoorbeeld bij nader onderzoek van de subsidieverstrekker, belastingdienst of een toezichthouder blijkt (bijvoorbeeld een belastingnaheffing). Het zal hier in de praktijk vaak gaan om interpretatieverschillen bij de uitleg van wet- en regelgeving die na het verantwoordingsjaar aan het licht komen.
Het college biedt in de eerste helft van het begrotingsjaar aan de raad een Voorjaarsnota aan met een voorstel voor het beleid en de financiële kaders van de begroting voor het volgende begrotingsjaar en de meerjarenraming. Ook mutaties in het beleid en de financiën van het lopende begrotingsjaar worden hierin opgenomen. De raad stelt uiterlijk in zijn laatste vergadering voor het zomerreces deze Voorjaarsnota vast.
Het college biedt in de tweede helft van het begrotingsjaar aan de raad een Najaarsnota aan met een voorstel voor wijzigingen van het beleid en de financiële kaders van de Begroting en de meerjarenraming. De raad stelt uiterlijk in zijn laatste vergadering van het begrotingsjaar deze Najaarsnota vast.
Artikel 5. Autorisatie begroting en investeringskredieten
De raad autoriseert met het vaststellen van de begroting de baten en de lasten per programma. Wettelijk gezien stelt de raad alleen het eerste jaar van de begroting vast, conform artikel 190 lid 1 Gemeentewet, en niet de zeven jaren van de meerjarenraming daarna. Echter, de meerjarenraming vormt wel telkens het startpunt van de nieuw te maken begroting en valt als zodanig onder de begrotingsautorisatie van de raad.
Bij de begrotingsbehandeling geeft de raad aan van welke nieuwe investeringen hij op een later tijdstip een apart voorstel voor autorisatie van het investeringskrediet wil ontvangen. De overige nieuwe investeringen worden bij de begrotingsbehandeling met het vaststellen van de financiële positie geautoriseerd.
Het college informeert de raad als ze verwacht, dat de lasten van een programma of deelprogramma de geautoriseerde lasten dreigen te overschrijden met meer dan € 250.000, de investeringsuitgaven van een investeringskrediet het geautoriseerde investeringskrediet dreigen te overschrijden met meer dan € 250.000, of de baten van een programma of deelprogramma de geautoriseerde baten dreigen te onderschrijden met meer dan € 250.000. De raad geeft aan of hij een voorstel wil voor het wijzigen van de geautoriseerde lasten van het programma of deelprogramma, voor het wijzigen van het geautoriseerde investeringskrediet, of voor het bijstellen van het beleid. Daarnaast zal bij voorzienbare prijsstijgingen van toekomstige nationale en Europese aanbestedingen groter is dan 100.000 of 25% van het beschikbare budget of krediet de raad geïnformeerd worden.
In de tussenrapportages worden afwijkingen op de actuele ramingen van de baten en lasten van (deel)programma’s groter dan € 100.000 toegelicht. In de tussenrapportages en begroting wordt voor nieuw beleid een grens van € 25.000 gehanteerd. Tevens worden afwijkingen op de actuele raming van investeringskredieten groter dan € 25.000 toegelicht.
Voor een investering waarvan het investeringskrediet niet met het vaststellen van de begroting is geautoriseerd, legt het college voorafgaand aan het aangaan van verplichtingen een investeringsvoorstel met een voorstel voor het vaststellen van een investeringskrediet aan de raad voor. Bij investeringen groter dan € 2.500.000 informeert het college de raad in het voorstel over het effect van de investering op de schuldpositie van de gemeente.
Wanneer het Rijk de gemeente bericht dat alle gemeenten samen het collectieve aandeel van gemeenten in het EMU-tekort, bedoeld in artikel 3, zesde lid, van de Wet houdbare overheidsfinanciën, hebben overschreden, informeert het college de raad of een aanpassing van de begroting nodig is. Als het college een aanpassing nodig acht, doet het college een voorstel voor het wijzigen van de begroting.
Hoofdstuk 3. Financieel beleid
Artikel 10. Reserves en voorzieningen
Het college verstrekt jaarlijks gelijktijdig met de in artikel 3 genoemde Voorjaarsnota informatie over de stand van zaken met betrekking tot reserves en voorzieningen. De Algemene reserve en de Bestemmingreserve eenmalige uitgaven vormen daarin een standaard onderdeel. Nadere informatie wordt bovendien bekend gemaakt in de Begroting, Najaarsnota en de Jaarstukken.
Artikel 11. Kostprijsberekening
Voor het bepalen van de geraamde kostprijs van rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, en van goederen, werken en diensten die worden geleverd aan overheidsbedrijven en derden, wordt een extracomptabel stelsel van kostentoerekening gehanteerd. Bij deze kostentoerekening worden naast de directe kosten in ieder geval ook betrokken: de overheadkosten en de rente van de inzet van vreemd vermogen voor de financiering van de in gebruik zijnde activa.
Bij de directe kosten worden betrokken de bijdragen aan en onttrekkingen van voorzieningen voor de noodzakelijke vervanging van de betrokken activa en de afschrijvingskosten van de in gebruik zijnde activa. Voor de rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, worden daarbij ook de gederfde inkomsten van het kwijtscheldingsbeleid betrokken.
Voor de toerekening van de overheadkosten aan de kostprijs van de rioolheffing en afvalstoffenheffing is uitgegaan van het aandeel in de totale geraamde overheadkosten ter grootte van de geraamde personeelslasten die aan de rioolheffing en afvalstoffenheffing worden toegerekend, gedeeld door de totale geraamde personeelslasten van de taakvelden.
Het percentage van de omslagrente voor de toerekening van rente voor de financiering van de in gebruik zijnde activa, bedoeld in het eerste lid, wordt jaarlijks met de begroting vastgesteld. Het percentage van deze omslagrente wordt berekend door de aan de taakvelden toe te rekenen rente (in euro’s) te delen door de boekwaarde per 1 januari van de vaste activa die integraal is gefinancierd. De regels met betrekking tot rente worden in een Notitie rentebeleid vastgelegd. Deze notitie wordt minimaal eens per vier jaar geactualiseerd.
Artikel 12. Prijzen economische activiteiten
Voor de levering van goederen, diensten of werken door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden waarbij de gemeente in concurrentie met marktpartijen treedt, wordt ten minste de geraamde integrale kostprijs in rekening gebracht. Bij afwijking vanwege een publiek belang doet het college vooraf voor elk van deze activiteiten afzonderlijk een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek belang van de levering van de desbetreffende goederen, diensten of werken wordt gemotiveerd.
Bij het verstrekken van kapitaal door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden gaat het college uit van een vergoeding van ten minste de geraamde integrale kosten van de verstrekte middelen. Bij afwijking vanwege een publiek belang doet het college vooraf een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek belang van de kapitaalverstrekking wordt gemotiveerd.
In de begroting bepalen we het renteomslagpercentage van het begrotingsjaar en de zeven daaropvolgende jaren. In de Najaarsnota, en eventueel in de Voorjaarsnota, actualiseren we deze berekening en vergelijken deze met de begroting. Indien de afwijking groter is dan 25% herberekenen we het percentage en de toerekening aan de taakvelden.
Bij de begroting en de jaarstukken neemt het college in de paragraaf lokale heffingen naast de verplichte onderdelen op grond van artikel 10 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten in ieder geval op:
In de paragraaf financiering bij de begroting en de jaarstukken neemt het college tenminste de verplichte onderdelen op grond van artikel 13 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten op.
Artikel 18. Weerstandsvermogen & risicobeheersing
Voor het in beeld brengen van de weerstandscapaciteit van de gemeente wordt aan de hand van het eigen vermogen (algemene reserves en bestemmingsreserves), de vrij te besteden (budget)ruimte, de ruimte voor onvoorziene uitgaven beoordeeld of deze een omvang heeft die voldoende is om de financiële gevolgen van de risico’s, als die zich voordoen af te kunnen dekken.
Artikel 19. Onderhoud kapitaalgoederen
Het college stelt ten minste eenmaal in de vijf jaar een Integraal beheerplan openbare ruimte en een Integraal projectenboek vast. Het plan geeft het kader weer voor het beoogde onderhoudsniveau, de planning van het onderhoud en de kosten van het onderhoud voor het openbaar groen, water, wegen, kunstwerken en straatmeubilair en eveneens de normkostensystematiek en het meerjarig budgettair beslag. De raad stelt middels de Stedelijke Beheervisie de beleidskaders voor deze plannen vast.
Het college stelt ten minste eenmaal in de vijf jaar een (bijgesteld) Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (VGRP) vast. Het plan geeft het kader weer voor het beoogde onderhoudsniveau, de planning van het onderhoud, de uitbreiding van de riolering en de kosten van het onderhoud en de eventuele uitbreidingen, alsmede de kwaliteit van het milieu en eveneens de normkostensystematiek en het meerjarig budgettair beslag. De raad stelt middels de Stedelijke Beheervisie de beleidskaders voor dit plan vast.
In de paragraaf bedrijfsvoering bij de begroting en de jaarstukken neemt het college naast de verplichte onderdelen op grond van artikel 14 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten in ieder geval op:
Artikel 21. Verbonden partijen
Bij de begroting en de jaarstukken neemt het college in de paragraaf verbonden partijen naast de verplichte onderdelen op grond van artikel 15 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten in ieder geval op:
Hoofdstuk 5. Financiële organisatie en financieel beheer
De administratie is zodanig van opzet en werking, dat zij in ieder geval dienstbaar is voor:
Het college zorgt ervoor dat de jaarrekening een getrouw beeld geeft en dat de baten, lasten en balansmutaties rechtmatig tot stand zijn gekomen, in overeenstemming met artikel 213 lid 3a en lid 3b van de Gemeentewet. Hiervoor zorgt het college voor jaarlijkse interne toetsing van de getrouwheid van de informatieverstrekking en de rechtmatigheid van de beheershandelingen. Bij afwijkingen neemt het college maatregelen tot herstel.
Het college zorgt voor de systematische controle van de registratie en de ontwikkeling van de bezittingen en het financieel vermogen van de gemeente met dien verstande dat de waardepapieren, de voorraden, de uitstaande leningen, de debiteurenvorderingen, de liquiditeiten, de opgenomen leningen, de kortlopende schulden en de vorderingen van crediteuren jaarlijks worden gecontroleerd en registergoederen en bedrijfsmiddelen ten minste eenmaal in de vier jaar. Bij afwijkingen in de registratie neemt het college maatregelen voor herstel van de tekortkomingen.
Bijlage afschrijvingsbeleid bij artikel 8
Afschrijving vindt plaats met ingang van het jaar nadat de activa volledig zijn gerealiseerd.
De afschrijvingen geschieden onafhankelijk van het resultaat van het boekjaar.
Afschrijvingsbeleid immateriële vaste activa
De volgende immateriële vaste activa worden lineair afgeschreven in:
Afschrijvingsbeleid materiële vaste activa met economisch nut
Activa met economisch nut en een verkrijgingsprijs van minder dan € 25.000 worden niet geactiveerd, uitgezonderd gronden en terreinen. Gronden en terreinen worden altijd geactiveerd.
Op gronden en terreinen wordt niet afgeschreven.
De volgende materiële vaste activa met economisch nut worden lineair afgeschreven in:
Afschrijvingsbeleid materiële vaste activa met maatschappelijk nut
Vanaf 1 januari 2017 moeten investeringen met maatschappelijk nut verplicht worden geactiveerd en worden afgeschreven naar gelang de gebruiksduur.
De volgende materiële vaste activa met maatschappelijk nut worden lineair afgeschreven in:
Het begrip administratie is gedefinieerd ten behoeve van artikel 23 van de verordening.
Het begrip afdeling is gedefinieerd ten behoeve van de artikelen 23 en 24 van de verordening.
Het begrip overheidsbedrijf gedefinieerd om in artikel 13 van de verordening nadere invulling te kunnen geven aan de verplichtingen die volgen uit de Mededingingswet voor het vaststellen van de hoogte van prijzen.
De begrippen Debt Service Coverage Ratio en Afschrijvingsratio zijn gedefinieerd ten behoeve van artikel 18 van de verordening.
Dit artikel bevat bepalingen over de inrichting van de begroting en de jaarstukken. De indeling van de programma’s worden bij aanvang van iedere raadsperiode door de raad vastgesteld.
Het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten (hierna: BBV) bepaalt in aanvulling hierop, dat de taakvelden aan de programma’s moeten worden toegewezen.
Het tweede lid bepaalt, dat op voorstel van het college de raad beleidsindicatoren per programma vaststelt. Het is het zogenaamde SMART maken van de begroting. Wat de verplichte beleidsindicatoren zijn, volgt uit de (ministeriële) Regeling vaststelling beleidsindicatoren door gemeenten in programma’s en programmaverantwoording, welke zijn grondslag vindt in artikel 25, tweede lid, onder a, van het BBV.
Overigens bepaalt dit artikel niet dat elke nieuwe raadsperiode de gehele begroting en jaarstukken moeten worden herzien. In de meeste gevallen is dat niet raadzaam. Als de indeling en gebruikte beleidsindicatoren in de vorige raadsperiode goed zijn bevallen, kunnen deze ongewijzigd opnieuw worden vastgesteld. In andere gevallen zijn (kleine) bijstellingen of wijzigingen meestal voldoende.
De Capelse beleidsindicatoren zijn niet verplicht en geven, net als de landelijke indicatoren, een beeld van de reeds gerealiseerde en na te streven prestaties en effecten op de beleidsvelden.
Het BBV schrijft een aantal verplichte paragrafen voor. In een paragraaf wordt de raad integraal over een bepaald thema dat dwars door de begroting loopt, geïnformeerd. Het vierde lid bepaalt, dat de raad bij aanvang van een nieuwe raadsperiode kan aangeven, welke paragrafen hij nog meer wenst. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een paragraaf subsidies of een paragraaf duurzaamheid. In uitzonderlijke situaties kan er tussentijds tot een extra paragraaf worden besloten. Een voorbeeld hiervan is de paragraaf impact coronacrisis.
Artikel 3. Inrichting begroting, tussentijdse rapportages en jaarstukken
In dit artikel zijn aanvullend op het BBV bepalingen opgenomen voor de inrichting van de begroting. Het artikel schrijft voor, dat de baten en lasten onder de programma’s in de begroting per taakveld worden weergegeven.
De begroting is het huishoudboekje voor de gemeente. Op basis voor de artikel 189 van de Gemeentewet biedt het college een ontwerpbegroting aan de gemeenteraad aan. De gemeenteraad stelt deze vervolgens vast. In het Besluit Begroting en Verantwoording staat verder gespecificeerd wat er in een begroting opgenomen moet worden. Verder brengt de provincie jaarlijks een circulaire uit met aandachtspunten voor de begroting.
In de jaarstukken legt het college beleidsmatig en financieel verantwoording af aan de gemeenteraad. In het Besluit Begroting en Verantwoording staat verder gespecificeerd wat er in de jaarstukken opgenomen moet worden. De jaarstukken voor de raad zijn onderverdeeld in het jaarverslag en de jaarrekening. De jaarstukken vormen een spiegel van de programmabegroting.
De jaarrekening bestaat uit ten minste:
In het tweede lid wordt de verplichting in het BBV (artikel 20) om in de begroting aandacht te besteden aan de investeringen nader uitgewerkt door te bepalen, dat er bij de uiteenzetting van de financiële positie een overzicht van de investeringen wordt gegeven. Dit is nodig om ook de autorisatie van investeringskredieten mogelijk te maken.
Het derde lid bepaalt, dat in de jaarrekening en de najaarsnota inzicht wordt gegeven over de uitputting van de investeringskredieten.
Het vierde lid gaat over welke wijze wordt omgegaan met begrotingsonrechtmatigheden en wanneer er sprake is van een uitzondering.
Het vijfde en zesde lid gaat over de tussenrapportages en zijn een belangrijk onderdeel van de planning- en controlcyclus voor de raad. Bij de voorjaarsnota, die niet wettelijk verplicht is, geven we het kader voor de begroting van het komende jaar. Nieuw beleid dat de raad vaststelt, verwerken we vervolgens in de begroting. Nieuw beleid kan bestaan uit de uitbreiding of vermindering van bestaand beleid. Ook is het mogelijk dat we bestaand beleid continueren, maar dat dit meer of minder budget vraagt. De uitkomst van de voorjaarsnota vormt de basis voor de begroting. In de voorjaarsnota verwerken wij ook de financiële effecten van de actualisatie van de grondexploitaties. Daarnaast geven wij inzicht in de omvang van de reserve en voorzieningen, het verloop van de post onvoorzien en in de uitputting van de investeringskredieten (inclusief prognose einde looptijd).
Behalve de functie kaderstelling heeft de voorjaarsnota ook een functie voor bijsturing op het lopende begrotingsjaar. Ook kunnen financiële effecten uit de jaarrekening van het vorige jaar verwerkt worden. De voorjaarsnota heeft betrekking op negen begrotingsjaren: het lopende jaar (jaar t) en de acht begrotingsjaren voor de meerjarenbegroting erna (t+1 t/m t+8).
De gemeenteraad stelt de voorjaarsnota in de laatste raadsvergadering voor de zomer vast. De politieke partijen spreken hierbij hun algemene beschouwingen uit.
Een voorjaarsnota is in tegenstelling tot een begroting en een jaarrekening niet wettelijk verplicht en dus vormvrij. Met ingang van de Voorjaarsnota 2022 is de opbouw van de voorjaarsnota als volgt:
In de najaarsnota, welke eveneens niet wettelijk verplicht is, verwerken we de knelpunten van de uitvoering van het lopende begrotingsjaar. Ook verwerken we de financiële effecten van de Septembercirculaire van het gemeentefonds. De najaarsnota heeft net als de voorjaarsnota ook betrekking op de meerjarenbegroting, waardoor we eventuele wijzigingen in andere jaren of structurele budgettaire effecten ook kunnen verwerken. Aanvullende ten opzichte van de Voorjaarsnota verstrekken we bij de Najaarsnota een kredietenoverzicht en overzicht met inkomende subsidies.
Het zevende lid gaat over de meerjarenraming. In de Begroting, Voorjaarsnota en Najaarsnota geeft het college inzicht in de ontwikkeling hiervan. De Voorjaarsnota en Najaarsnota bevatten ook nog het lopende jaar, waardoor er totaal negen jaren ontstaan. Voorbeeld:
Het achtste lid geeft een aanvulling op het bepaalde in artikel 19c,23b en 28c van het Besluit begroting en verantwoording over incidentele baten en lasten in de jaarrekening en begroting een rapportagegrens aan van € 100.000.
Omdat de provincie als toezichthouder alle mutaties in reserves als incidenteel aanmerkt geldt deze grens niet voor mutaties in reserves en de lasten en baten gerelateerd aan de mutaties.
Artikel 4 biedt de kaders voor het opstellen van de begroting en de meerjarenraming. Hierin staan een aantal uitgangspunten die het college bij het opstellen van deze stukken in acht moet nemen. Dit in aanvulling op de bepalingen van de artikelen 189 en 193 van de Gemeentewet en het BBV.
Het eerste lid van het artikel bepaalt, dat de gemeenteraad vooraf (uiterlijk in de laatste vergadering voor het zomerreces) aan het opstellen van de begroting een Voorjaarsnota vaststelt, waarin de hoofdlijnen voor het beleid en de financiële kaders voor de komende jaren zijn vastgelegd.
De kaders geven richting aan het college voor het opstellen van de begroting en de meerjarenraming. Deze systematiek wordt in veel gemeenten toegepast en deze nota draagt vaak de naam kadernota of voorjaarsnota.
Artikel 8 van het BBV zegt, dat het bedrag voor onvoorzien moet zijn opgenomen in het programmaplan. In het derde van artikel 4 wordt een nadere invulling aan deze wettelijke verplichtingen gegeven door de omvang van het bedrag voor onvoorzien vast te leggen (€ 0,50 per inwoner opgenomen onder de algemene dekkingsmiddelen).
Artikel 5. Autorisatie begroting en investeringskredieten
Eerste lid. Artikel 5 bevat regels voor de autorisatie van de baten en lasten in de begroting en van de investeringskredieten. Op grond van artikel 189 van de Gemeentewet berust het budgetrecht bij de raad. De raad neemt uiteindelijk de beslissing welke bedragen zij voor taken en activiteiten op de begroting beschikbaar stelt. Gedurende het begrotingsjaar kan de raad op grond van artikel 192 van de Gemeentewet besluiten nemen voor het wijzigen van de begroting. De gemeente kan slechts uitgaven doen voor de bedragen die hiervoor op de begroting zijn gebracht (derde lid van artikel 189 van de Gemeentewet). De raad kan kiezen op welk niveau hij budgetten beschikbaar stelt. Autorisatie door de raad van de baten en de lasten vindt plaats op het niveau van programma’s.
Tweede lid. In het tweede lid is opgenomen dat de raad binnen een programma, deelprogramma’s kan vaststellen waarbij de autorisatie van de baten en lasten plaatsvindt op het niveau van het deelprogramma.
Derde lid. Naast lopende uitgaven doet een gemeenten investeringen, waaronder investeringen in grondexploitaties. Ook uitgaven voor investeringen moeten door de raad worden geautoriseerd. Voor de autorisatie van deze investeringskredieten is er voor gekozen deze bij de begrotingsbehandeling mee te nemen. Wel kan de raad bij de begrotingsbehandeling aangegeven, welke investeringskredieten hij op een later tijdstip wenst te autoriseren. Zo kan de raad de autorisatie van politiek belangrijke investeringen combineren met de behandeling van de inhoudelijke kant van het investeringsvoorstel. Het bedrag voor een dergelijke investering blijft wel op de begroting staan als voorziene uitgaaf, maar de raad autoriseert de uitgaaf nog niet. Het college is dus nog niet bevoegd verplichtingen voor de investering aan te gaan.
Vierde lid. Het college dient dreigende overschrijdingen van geautoriseerde lasten en investeringskredieten met meer dan € 250.000 en dreigende onderschrijdingen van geautoriseerde baten met meer dan € 250.000 bij het bekend worden aan de raad te melden, zodat de raad kan besluiten of het budget moet worden gewijzigd of dat het beleid moet worden bijgesteld. Verder is in dit artikel bepaalt wanneer het college de raad moet informeren over voorzienbare prijsstijgingen van toekomstige nationale en Europese aanbestedingen. Het college informeert de raad bij een voorzienbare prijsstijging van nationale en Europese aanbestedingen die groter is dan € 100.000 of 25% van het beschikbare budget/krediet.
De raad kan binnen tien werkdagen haar reactie kenbaar kan maken en heeft zo de kans tot bijsturing. Waar er eerder dus sprake was van een (meer) passieve informatievoorziening, zal het college de raad nu (nog) actiever informeren.
Vijfde lid. Bij de voorjaarnota 2002 heeft de raad besloten de bevoegdheid tot het doen van uitgaven ten laste van de post onvoorzien aan het college over te dragen. Het college rapporteert hier vervolgens over bij de voor- en najaarsnota en de jaarrekening.
Zesde lid. Voor het behandelen van de daadwerkelijke begrotingswijzigingen en bijstellingen van beleid is er voor gekozen deze mee te nemen bij de behandeling van de tussenrapportages.
Bij investeringen met een meerjarig karakter waaronder ook grondexploitaties wordt bij elke begroting een actualisatie van de ramingen gegeven en doet het college aan de raad voorstellen voor het wijzigen van de investeringskredieten.
Zevende lid. Dit lid bevat regels over de rapportagegrens in de tussenrapportages. Om de raad meer op hoofdlijnen te laten sturen en de rapportages compacter te maken wordt een grens van € 100.000 voor exploitatie en € 25.000 voor investeringen gehanteerd. Met de grens van € 100.000 voor exploitatie wordt een totale afwijking per (deel)programma bedoeld en niet een afwijking per individuele post binnen het betreffende (deel)programma. Positieve en negatieve afwijkingen kunnen binnen een (deel)programma gesaldeerd worden voor zover het saldo van de afwijkingen niet boven de € 100.000 uitkomt en komen derhalve niet in de tussenrapportage terecht, tenzij er sprake is van nieuw beleid. Als er sprake is van nieuw beleid worden afwijkingen groter dan € 25.000 altijd gerapporteerd in de tussenrapportage.
Achtste lid. Meestal komen gedurende het begrotingsjaar nieuwe investeringsvoornemens op tafel, die bij het opstellen van de begroting niet waren voorzien. Het achtste lid van het artikel regelt de autorisatie van de investeringskredieten anders dan bij vaststelling van de begroting. Dus ook voor investeringen die pas in de loop van het begrotingsjaar worden voorzien. Daarbij draagt dit lid aan het college op bij grote investeringen (> € 2.500.000) aan te geven wat het effect is op de schuldpositie van de gemeente.
Negende lid. In dit artikel is bepaalt op welke wijze wordt omgegaan met begrotingsonrechtmatigheden bij overschrijdingen op investeringskredieten en wanneer er sprake is van een uitzondering.
Tiende lid. Bij strategische verwerving wordt afgeweken van de normale budgetautorisatie als bepaald in het eerste lid in deze gevallen worden de bepalingen zoals opgenomen in de Nota Strategisch Verwerven nageleefd.
Elfde lid. Elk jaar bij de Voorjaarsnota wordt er een nieuw jaar toegevoegd aan de meerjarenraming. Dit nieuwe laatste jaar is gelijk aan het oude laatste jaar bij de Najaarsnota.
In artikel 6 van de financiële verordening is een nadere invulling van de informatieplicht van het college aan de raad opgenomen. Het betreft een uitwerking van het vierde lid van artikel 169 van de Gemeentewet. Dat artikel verplicht het college vooraf aan het aangaan van bepaalde verplichtingen de raad inlichtingen te verstrekken, indien de raad daar om verzoekt of indien de uitoefening van deze bevoegdheden van het college ingrijpende gevolgen heeft voor de gemeente.
In artikel 6 lid 1a is opgenomen dat het college niet bevoegd is tot het aangaan van een verplichting boven de € 2.500.000 als geen of onvoldoende beschikbaar budget of krediet is. Indien er wel voldoende middelen door de raad zijn geautoriseerd is deze informatieplicht niet van toepassing.
Bij lid b geldt dat er een informatieplicht is indien er leningen en/of borgstellingen groter dan€ 2.500.000 zijn. Met de Verordening leningverstrekking 2020 en Verordening borgstellingen 2020 is de bevoegdheid hiervoor bij de raad gelegd. De raad beslist op voorstel van het college tot verstrekken van lening of borgstelling groter dan € 2.500.000.
Bij lid c zal er los van de hoogte van het verstrekken van kapitaal altijd een consultatie bij de raad plaatsvinden.
De bepalingen uit het artikel ontslaan het college niet van de informatieplicht in andere gevallen.
Ook moeten besluiten van het college voor het doen van privaatrechtelijke rechtshandelingen passen binnen de kaders van het beleid dat door de raad is uiteengezet. Het artikel schept slechts duidelijkheid tussen het college en de raad over de vraag wanneer de raad in elk geval vóóraf wenst te worden geïnformeerd en in de gelegenheid wil worden gesteld zijn wensen en bedenkingen aan het college kenbaar te maken.
Voor gemeenten is in de Wet houdbare overheidsfinanciën vastgelegd, dat ze een aandeel hebben in het plafond voor het totale EMU-tekort van Nederland. Wordt dit gemeentelijk aandeel in het EMU-tekort door de gezamenlijke gemeenten overschreden, dan kan dat tot een correctieve maatregel van het Rijk leiden of tot een boete uit Europa die naar gemeenten wordt door vertaald. Maar het kan ook zijn, dat de overschrijding niet tot aanvullend beleid van het Rijk of Europa leidt.
Gemeenten krijgen in het voorjaar van het Rijk bericht of het gemeentelijk aandeel in het nationale toegestane EMU-tekort met de lopende begroting dreigt te worden overschreden. Ook wordt dan duidelijk of daarop actie van gemeenten is gewenst. Pas als dit laatste het geval is, moeten gemeenten met een individueel EMU-saldo hoger dan de gemeentelijke EMU-referentiewaarde hun begroting neerwaarts bijstellen om de overschrijding van het collectieve aandeel ongedaan te maken.
In het artikel is opgenomen, dat het college de raad informeert als de gemeente van het Rijk een bericht heeft ontvangen dat het toegestane EMU-tekort voor alle gemeenten dreigt te worden overschreden. Als daarop actie nodig is van de gemeente, doet het college een voorstel voor het wijzigen van de begroting.
Artikel 8. Waardering & afschrijving vaste activa
In het tweede lid, onder a, van artikel 212 van de Gemeentewet is opgenomen, dat de financiële verordening in elk geval de regels voor waardering en afschrijving van activa bevat. Hieraan is in artikel 8 invulling gegeven. Voor de bepalingen over afschrijvingsmethodieken en afschrijvingstermijnen van de immateriële en materiële vaste activa wordt in de verordening verwezen naar de bijlage bij de verordening. In de bijlage zijn naast de methodiek de afschrijvingstermijnen voor de verschillende categorieën immateriële vaste activa en materiële vaste activa opgenomen. Deze vorm sluit aan bij de voorheen gebruikelijke werkwijze in sommige gemeenten om de afschrijvingstermijnen in een apart document vast te leggen.
Voor bepaalde vaste activa is een maximale afschrijvingstermijn (op basis van een bandbreedte) op genomen in plaats van een vaste afschrijvingstermijn. Van een maximale afschrijvingstermijn kan met de afschrijvingstermijn naar beneden worden afgeweken. Reden hiervoor is, dat de economische levensduur van bijvoorbeeld nieuwe riolering langer is dan die van oude riolering. Door het opnemen van de maximale afschrijvingstermijn kan voor oude riolering een kortere afschrijvingstermijn worden toegepast zonder hiervoor in de verordening een aparte bepaling op te nemen.
Vanaf 1 januari 2017 is ook het activeren van investeringen met maatschappelijk nut verplicht.
Het BBV laat een aanzienlijke beleidsvrijheid aan gemeenten voor het zelf vaststellen van de eigen afschrijvingsmethodieken en afschrijvingstermijnen. Natuurlijk geldt hierbij wel het criterium dat gemeenten de afschrijvingsmethodiek en afschrijvingstermijn van een actief moeten afstemmen op de verwachte gebruiksduur. Indien dit wordt nagelaten, wordt het getrouwe beeld van de jaarrekening aangetast.
Artikel 9. Voorziening voor oninbare vorderingen
Voor de oninbaarheid van vorderingen moet een gemeente een voorziening vormen. Dit artikel bevat regels voor het vaststellen van de hoogte van deze voorziening. Bij het artikel is onderscheid gemaakt tussen gemeentelijke aanslagen en heffingen die het karakter hebben van bulkfacturen en overige vorderingen. Er is sprake van een transitie van de statische methode naar de dynamische methode voor de voorziening oninbaar voor de bijstandsverstrekkingen.
Vorderingen van de gemeente worden individueel beoordeeld op oninbaarheid.
Maar voor de in het tweede lid genoemde gemeentelijke belastingen en heffingen wordt een voorziening getroffen op basis van het historisch percentage van oninbaarheid. Een individuele beoordeling per belastingaanslag of heffing is bij dit soort vorderingen namelijk zeer bewerkelijk.
Wel zal een accountant eisen, dat de grote bedragen (> € 100.000) onder deze vorderingen toch individueel worden beoordeeld. Hiervoor is een aanvullende bepaling opgenomen.
Op zich zijn de bepalingen van artikel 9 niet noodzakelijk. De accountant controleert bij zijn controle van het getrouwe beeld van de jaarrekening sowieso de hoogte van deze voorziening. Hij zal indien over de waarderingsgrondslagen geen afspraken bestaan, mogelijk aandringen op het hanteren van een methodiek voor het onderbouwen van de hoogte van deze voorziening.
Artikel 10. Reserves en voorzieningen
Eerste lid. Met de wijziging van het BBV met ingang van 2017 moeten de overheadkosten apart worden verantwoord. Daarom is het noodzakelijk geworden kostprijzen van rechten en heffingen en van gemeentelijke goederen, werken en diensten die worden geleverd aan overheidsbedrijven en derden, extracomptabel te onderbouwen. Daarmee vervalt ook de noodzaak de rentevergoeding over reserves en voorzieningen in de beleidsbegroting, de financiële begroting, het jaarverslag en de jaarrekening aan de taakvelden toe te rekenen. Het eerste lid bepaalt daarom, dat voor de toerekening van rentelasten en rentebaten in de beleidsbegroting, de financiële begroting, het jaarverslag en de jaarrekening aan de taakvelden geen rentevergoeding over reserves en voorzieningen wordt meegenomen. De Commissie BBV adviseert gemeenten bovendien om geen rente toe te rekenen over de reserves en voorzieningen (Notitie Rente 2017, aanbeveling B).
Tweede lid. Het tweede lid bepaalt, dat het college een Nota Reserves en Voorzieningen aan de raad aanbiedt. Met het vaststellen van deze nota stelt de raad de kaders vast voor de vorming van reserves en voorzieningen.
Derde lid. Voor een investeringsvoornemen kan de raad een bestemmingsreserve vormen. Een deel van de algemene reserve wordt hiervoor afgezonderd. Hiermee wordt op de balans van de gemeente tot uitdrukking gebracht, dat een toekomstige investering in de loop van de jaren middels de afschrijvingen een beslag op het eigen vermogen gaat leggen. In het derde lid zijn de voorwaarden voor een voorstel voor een dergelijke bestemmingsreserve opgenomen.
Vierde lid. Investeringsvoornemens leiden niet altijd tot investeringen. Er bestaat het gevaar, dat bestemmingsreserves op de balans blijven staan waar tegenover in het geheel geen investeringsvoornemen meer bestaat. Door voor elke nieuwe bestemmingsreserve voor een investeringsvoornemen een maximale “houdbaarheidsdatum” op te nemen kan dit worden voorkomen. Hiervoor is in de verordening de bepaling opgenomen dat bestemmingsreserves die de houdbaarheidsdatum hebben overschreden, vervallen en weer aan de algemene reserve worden toegevoegd.
Vijfde lid. In de voorjaarsnota en najaarsnota wordt een meerjarig overzicht van de reserves en voorzieningen opgenomen, waarbij de mutaties uit de voorjaarsnota en najaarsnota zelf ook apart inzichtelijk worden gemaakt. In de jaarstukken wordt een overzicht van de mutaties van reserves en voorzieningen in het verantwoordingsjaar opgenomen.
Zesde lid. Om te voorkomen dat er relatief kleine bedragen via de reserve éénmalig worden gemuteerd wat leidt tot extra administratieve lasten wordt er een ondergrens van € 25.000 gehanteerd.
Zevende lid. Bij de najaarsnota 1999 is besloten tot het instellen van een Reserve Eenmalige Uitgaven. De reserve heeft een administratief karakter en is bedoeld om eenmalig budget dat in enig jaar niet is besteed in een volgend jaar beschikbaar te houden. Hiervoor hoeft dan niet opnieuw budget door de raad beschikbaar worden gesteld. Besteding moet binnen drie jaar plaatsvinden. De raad neemt bij de Voor- en Najaarsnota besluiten over het via deze reserve overhevelen van budget naar andere jaren, en over eventuele verlenging van de termijn van drie jaar. Wanneer bij het opmaken van de Jaarrekening blijkt dat de inschatting die gemaakt is bij de Voor- of Najaarsnota over het over te hevelen bedrag, groter dan € 25.000 afwijkt van de realisatie, dan kan het verschil in de realisatie van het lopende boekjaar gedoteerd/minder onttrokken worden aan de Reserve Eenmalige Uitgaven. In de Voorjaarsnota van het jaar daarop kan het bedrag onttrokken worden. Naast de Reserve Eenmalige Uitgaven is lid zeven ook op andere reserves van toepassing.
Artikel 11. Kostprijsberekening
Eerste lid. Artikel 212 Gemeentewet bepaalt in het tweede lid, onder b, dat de verordening in ieder geval de grondslagen bevat voor de berekening van de door het gemeentebestuur in rekening te brengen prijzen en van tarieven voor rechten als bedoeld in artikel 229b (leges, rioolheffing) en heffingen als bedoeld in artikel 15.33 van de Wet milieubeheer (afvalstoffenheffing).
De grondslagen voor de prijzen die de gemeente bij overheidsbedrijven en derden in rekening brengt, en voor de tarieven van rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, worden gevormd door de opbouw van de kostprijs.
Met de herziening van het BBV met ingang van 2017 moeten de overheadkosten apart worden verantwoord. Ze worden bij de gemeente niet meer doorberekend aan de taakvelden.
Daarmee vervalt de mogelijkheid om de integrale kostprijzen in de administratie van de baten en lasten op taakvelden van de beleidsbegroting, de financiële begroting, het jaarverslag en de jaarrekening in beeld te brengen. De kostprijzen moeten daarom extracomptabel worden berekend en vastgelegd.
Het eerste lid van artikel 12 bepaalt, dat de kostprijsberekeningen extracomptabel worden vastgelegd en dat de kostprijzen bestaan uit de directe kosten en een opslag voor de overhead en voor de rente over de inzet van vreemd vermogen voor de financiering van (vaste) activa die voor desbetreffende rechten en heffingen en voor de desbetreffende goederen, werken en diensten worden ingezet.
Tweede lid. Het tweede lid bepaalt, dat ook bijdragen aan en onttrekkingen van voorzieningen voor de noodzakelijke vervanging van de betrokken activa en de afschrijvingskosten van de in gebruik zijnde activa worden betrokken bij de kostprijsberekening. Voor de gemeentelijke rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht zoals de rioolheffing, worden in de kostprijsberekening ook de gederfde inkomsten van het kwijtscheldingsbeleid meegenomen.
Derde lid. Het derde lid geeft aan, dat de overheadkosten die kunnen worden toegerekend aan de activiteiten die onder de vennootschapsbelastingplicht vallen extracomptabel vanuit de administratie worden bepaald en in de belastingaangifte aan deze activiteiten worden toegerekend.
Vierde lid. Het vierde lid geeft de definitie van de kostenverdeelsleutel voor de toerekening van de overheadkosten aan de kostprijzen van rioolheffing en afvalstoffenheffing. Er wordt voor de toerekening van de overheadkosten bepaald, dat deze plaatsvindt naar het aandeel in de totale geraamde overheadkosten ter grootte van de geraamde personeelslasten die aan de rioolheffing en afvalstoffenheffing worden toegerekend gedeeld door de totale geraamde personeelslasten van de taakvelden.
Vijfde lid. Het vijfde lid van artikel 11 geeft de berekeningswijze van de omslagrente voor het toerekenen van de rente aan de kostprijs voor de inzet van vreemd vermogen voor de financiering van activa. Het percentage van de omslagrente wordt berekend door de aan de taakvelden toe te rekenen rente te delen door de boekwaarde per 1 januari van de vaste activa die integraal is gefinancierd.
Zesde lid. Het zesde lid geeft voor de omslagrente voor de kostprijs van verstrekte leningen een afwijkend voorschrift. Die kostprijs wordt gebaseerd op de rente van de lening die is aangetrokken voor de verstrekte lening. Die rente moet worden verhoogd met een risico-opslag voor de kans dat (een deel van) de lening niet wordt terugbetaald. Dit heet het debiteurenrisico. Daarnaast moeten voor het bepalen van die kostprijs natuurlijk als directe kosten ook de afsluitkosten e.d. worden meegenomen.
Zevende lid. Dit lid benoemt dat bij projectfinanciering de werkelijke rentekosten worden toegerekend, in plaats van het gewogen gemiddelde.
Artikel 12. Prijzen economische activiteiten
Als een gemeente goederen, diensten of werken levert aan overheidsbedrijven of derden dan mag zij deze activiteiten niet bevoordelen als het economische activiteiten betreffen. Dit is bepaald in de Wet Markt en Overheid. Economische activiteiten zijn hier activiteiten waarmee de gemeenten in concurrentie met andere ondernemingen treedt.
Het bevoordelingsverbod houdt feitelijk in, dat ten minste een integrale kostprijs voor de levering van goederen, diensten werken en het verstrekken van leningen borgstellingen en kapitaal in rekening moet worden gebracht.
De gemeente moet binnen zes weken een besluit nemen over het bezwaarschrift of – indien een commissie als bedoeld in artikel 7:13 van de Algemene wet bestuursrecht is ingesteld – binnen twaalf weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken. Bij afwijzing van de bezwaren kan de belanghebbende beroep instellen bij de bestuursrechter.
Voor het verplicht in rekening brengen van minimaal een integrale kostprijs voor de levering van goederen, werken en diensten of voor het verstrekken van leningen, borgstellingen en kapitaal gelden een aantal uitzonderingen. Deze uitzonderingen worden in het vierde lid opgesomd.
Artikel 13. Vaststelling hoogte belastingen, rechten, heffingen en prijzen
Het vaststellen van de tarieven voor belastingen, rechten, leges en heffingen is een bevoegdheid van de raad. Deze bevoegdheid kan niet worden gedelegeerd (artikel 156 lid 2h van de Gemeentewet).
Het eerste lid van artikel 13 bepaalt, dat de raad de tarieven voor de belastingen, rioolheffingen en afvalstoffenheffing jaarlijks vaststelt. Een gemeenteraad die ook voor andere rechten, leges en heffingen de tarieven jaarlijks wenst vast te stellen, kan het eerste lid met deze rechten, leges en heffingen uitbreiden. Het betekent, dat de bijbehorende verordeningen jaarlijks moeten worden herzien. Eventueel kan overwogen worden om ook de verordening ‘kwijtschelding gemeentelijke belastingen’ jaarlijks te herzien.
Het vaststellen van prijzen voor de levering van gemeentelijke goederen, diensten of werken die niet vallen onder artikel 229 van de Gemeentewet, is een privaatrechtelijk besluit. Deze besluiten zijn een bevoegdheid van het college (eerste lid, onder d, van artikel 160 van de Gemeentewet), maar hebben wel invloed op de hoogte van de inkomsten en raken daarom ook het budgetrecht van de raad.
Het tweede lid bepaalt, dat tussentijdse wijzigingen van besluiten voor het vaststellen van nieuwe prijzen en het wijzigen van prijzen die afwijken van de kaders uit de nota, vooraf ter besluitvorming aan de raad worden aangeboden.
Artikel 14. Financieringsfunctie
Artikel 212 van de Gemeentewet bevat de bepaling, dat de financiële verordening in elk geval regels voor de algemene doelstelling en de te hanteren richtlijnen en limieten van de financieringsfunctie bevat. Artikel 14 geeft invulling aan deze plicht. Het artikel bevat kaders voor het financieringsbeleid. De kaders voor de financiële organisatie van de financieringsfunctie staan in artikel 25 van deze verordening.
In aanvulling op de regels uit de Wet financiering decentrale overheden en daarop gebaseerde besluiten en regelingen stelt het eerste lid een aantal aanvullende kaders. Zo mag geen gebruik worden gemaakt van financiële derivaten. Gemeenten mogen alleen leningen en borgstellingen verstrekken en financiële participaties aangaan voor het behartigen van een publiek belang (artikel 2 van de Wet fido). Daarbij bepaalt het tweede lid van artikel 160 van de Gemeentewet, dat een besluit tot de oprichting van en de deelneming in stichtingen, maatschappen, vennootschappen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen niet eerder wordt genomen dan nadat de raad een ontwerpbesluit is toegezonden en hij zijn wensen en bedenkingen ter kennis van het college heeft kunnen brengen.
Het tweede lid draagt het college op bij het verstrekken van leningen, borgstellingen en kapitaal zo mogelijk zekerheden te bedingen om zo het financiële risico waaraan de gemeente bloot komt te staan, te verminderen. Dit is zeker als het om grote bedragen gaat, iets om op te letten.
Als instellingen bij een gemeente aankloppen voor een lening of borgstelling dan hebben de banken er in de regel niet al te veel vertrouwen meer in.
Het beleid omtrent de rente volgen we conform de geldende BBV Notitie Rente.
In het BBV staat in artikel 10, welke informatie de paragraaf lokale heffingen in elk geval moet bevatten. In dit artikel wordt de aanvullende informatievraag van de raad gedefinieerd. Een deel van de aanvullende informatie dient voor het met de begroting vaststellen van de gehanteerde omslagrente voor de kostprijsberekening van rechten en leges waarmee kosten in rekening worden gebracht. Ook wordt gevraagd de toerekening van de rente en de toerekening van de overheadkosten aan de verschillende rechten en heffingen in beeld te brengen.
In het BBV staat in artikel 13, welke informatie de paragraaf financiering in elk geval moet bevatten.
Artikel 18. Weerstandsvermogen & risicobeheersing
In het BBV staat in artikel 11, welke informatie de paragraaf weerstandsvermogen en risicobeheersing in elk geval moet bevatten. In dit artikel wordt de aanvullende informatievraag van de raad voor deze paragraaf gedefinieerd. Er zijn twee financiële kengetallen toegevoegd: de Debt Service Coverage Ratio en de Afschrijvingsratio.
In het tweede lid wordt aangegeven op welke wijze in beeld moet worden gebracht of de weerstandscapaciteit voldoende is. Het weerstandsratio wordt als volgt berekend: het weerstandsratio is het totaal van de weerstandscapaciteit (algemene reserves, bestemmingsreserves, (vrij te besteden) begroting- of rekeningsaldi, ruimte voor onvoorziene uitgaven) gedeeld door het totaal van de gekwantificeerde risico’s, waarbij structurele risico’s vijf jaar in de berekening worden meegenomen. Een actueel overzicht van de actuele gekwantificeerde en niet gekwantificeerde risico’s wordt bij de begroting en de jaarstukken toegevoegd.
Artikel 19. Onderhoud kapitaalgoederen
In het BBV staat in artikel 12, welke informatie de paragraaf onderhoud kapitaalgoederen in elk geval moet bevatten. In het eerste lid wordt de aanvullende informatievraag van de raad voor deze paragraaf geformuleerd. Er is opgenomen dat de raad in de paragraaf onderhoud kapitaalgoederen ook wordt geïnformeerd over de voortgang van het geplande onderhoud en de omvang van het achterstallig onderhoud. Het tweede en derde lid bevatten bepalingen waaruit volgt, dat het college ten minste eenmaal in de vijf jaar een integraal beheerplan openbare ruimte, een integraal projectenboek en een verbreed gemeentelijk rioleringsplan (VGRP) vaststelt. De raad stelt middels de Stedelijke Beheervisie de beleidskaders voor deze plannen vast. Het vierde lid bevat een bepaling over een Onderhoudsplan gebouwen die door het college aan de raad ter vaststelling wordt aangeboden.
In het BBV staat in artikel 14, welke informatie de paragraaf bedrijfsvoering in elk geval moet bevatten. In dit artikel is de aanvullende informatievraag van de raad voor deze paragraaf gedefinieerd.
Er is opgenomen, dat de raad in de paragraaf bedrijfsvoering ook wordt geïnformeerd over de kosten, de opbouw en het verloop van het personeelsbestand, de kosten inhuur derden, de huisvestingskosten, de automatiseringskosten en de budgetten voor de raad, de griffie, de rekenkamer en de accountant. Daarnaast zijn de relevante bepalingen uit de kadernota rechtmatigheid van de commissie BBV hier opgenomen met betrekking tot de toelichting op de rechtmatigheidsverklaring.
Artikel 21. Verbonden partijen
In het BBV staat in artikel 15, welke informatie de paragraaf verbonden partijen in elk geval moet bevatten. In dit artikel is deze aanvullende informatievraag van de raad voor deze paragraaf gedefinieerd. Er is opgenomen dat de raad ook geïnformeerd over de periodieke beoordeling of voortzetting van de deelname aan de verbonden partijen nog wenselijk en over de jaarlijkse ontwikkelingen bij de verbonden partijen.
In het BBV staat in artikel 16, welke informatie de paragraaf grondbeleid in elk geval moet bevatten. In het eerste lid van artikel 21 is de aanvullende informatievraag van de raad voor deze paragraaf gedefinieerd. Er is opgenomen dat de raad in de paragraaf grondbeleid ook wordt geïnformeerd over het verloop van de grondvoorraad en de te ontwikkelen en in ontwikkeling genomen projecten.
Het tweede lid bepaalt, dat het college aan de raad een Nota Grondbeleid aanbiedt. Met de nota kan de raad de kaders voor het toekomstig grondbeleid vaststellen.
Onder artikel 23 zijn algemene bepalingen opgenomen voor de inrichting van de gemeentelijke administratie. Op hoofdlijnen wordt opgedragen welke gegevens systematisch moeten worden vastgelegd en aan welke eisen deze gegevens en de vastlegging er van moeten voldoen.
Artikel 24. Financiële organisatie
Artikel 24 geeft de uitgangspunten voor de financiële organisatie en draagt het college op hiervoor zorg te dragen. Het college is op grond van artikel 160 van de Gemeentewet bevoegd regels te stellen over de ambtelijke organisatie. Deze bevoegdheid betreft ook het stellen van regels voor de financiële organisatie, blijkt uit het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State en het nader rapport uit 2003 over de wijziging van artikel 212 van de Gemeentewet.
Artikel 24 geeft een opsomming op welke terreinen van de financiële organisatie het college beleid en interne regels moet stellen. Om hier invulling aan te geven ligt het voor de hand, dat het college een organisatiebesluit en een Financieringsstatuut vaststelt en dat het college de volmachten en mandaten alsook de kostenverdeelsleutels voor de (extracomptabele) kostentoerekening vastlegt.
Bij het beleid en de interne regels voor de inkoop en aanbesteding kan gedacht worden aan een inkoopreglement en ook aan gemeentelijke inkoopvoorwaarden.
Bij het beleid en de interne regels voor steunverlening en subsidieverstrekking gaat het om procedures die naleving van de Europese staatssteunregels en regels voor diensten van algemeen economisch belang, de Algemene wet bestuursrecht en de gemeentelijke subsidieverordening waarborgen.
In geval van misbruik en oneigenlijk gebruik gaat het bijvoorbeeld om het treffen van voldoende verificatiemaatregelen vooraf van de antecedenten van een aanvrager van een gemeentelijke subsidie, zodat subsidies wel daadwerkelijk worden verstrekt aan rechthebbenden.
De uitgangspunten voor de financiële organisatie zijn nodig om voor het financieel beheer en het financieel beleid aan de eisen voor rechtmatigheid, controle en verantwoording te voldoen.
Ze creëren de randvoorwaarden, waarop de interne controle en de accountantscontrole kan steunen bij het onderzoek naar de rechtmatigheid van de beheershandelingen met een financieel gevolg en de getrouwheid van de jaarrekening.
De accountant voert jaarlijks een controle uit op de getrouwheid van het beeld dat de gemeenterekening geeft van de gemeentelijke financiën en op de getrouwheid van de rechtmatigheidsverantwoording op de (financiële) beheershandelingen die eraan ten grondslag liggen.Het eerste lid van artikel 25 draagt het college op maatregelen te treffen, zodat gedurende het jaar of vooraf aan de accountantscontrole de gemeente zelf nagaat of de cijfers in de administraties een getrouw beeld geven en of de financiële beheershandelingen die aan de baten, de lasten en de balansmutaties ten grondslag liggen, rechtmatig (zijn) verlopen.
Het tweede lid bepaalt met welke periodiciteit welke controles uitgevoerd moeten worden.
Het derde lid bepaalt dat er een verantwoordingsgrens, inclusief rapportagegrens, moet worden vastgesteld in door de gemeenteraad. In het normenkader is opgenomen welke wet- en regelgeving moet worden nageleefd. De goedkeuringstolerantie bepaalt vanaf welke omvang er sprake is van een onrechtmatigheid. De rapportagegrens bepaalt vanaf welke omvang er een toelichting moet worden opgenomen in de paragraaf bedrijfsvoering conform artikel 20 lid f.
Artikel 26. Intrekken oude verordening en overgangsrecht
Bij het inwerkingtreden van de nieuwe verordening moet de oude worden ingetrokken. Volgens de Gemeentewet is een begrotingsjaar gelijk aan een kalenderjaar. In begrotingsjaar t worden de jaarstukken uit het begrotingsjaar t-1 vastgesteld, wordt uitvoering gegeven aan de begroting voor het jaar t en wordt tot slot de begroting voor het jaar t+1 vastgesteld. De nieuwe verordening is van toepassing op alle stukken die betrekking hebben op het begrotingsjaar t+1 en later.
De oude verordening is ondanks het intrekken nog wel van toepassing op de jaarstukken van het begrotingsjaar t-1 en de begroting en jaarstukken van het jaar t. Hiervoor is in artikel 26 een overgangsbepaling opgenomen.
Artikel 27. Inwerkingtreding en citeertitel
Uitgaande stukken van de raad moeten door de burgemeester worden ondertekend (eerste lid artikel 75 van de Gemeentewet). De griffier moet de uitgaande stukken van de raad medeondertekenen (artikel 107c van de Gemeentewet). De financiële verordening moet worden gepubliceerd.
Binnen twee weken na vaststelling door de raad moet het college de verordening aan gedeputeerde staten zenden (artikel 214 van de Gemeentewet). Gedeputeerde Staten kunnen te allen tijde een onderzoek instellen naar het beheer en de inrichting van de financiële organisatie en de verordening ex artikel 212 van de Gemeentewet (artikel 215 van de Gemeentewet).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2023-496785.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.