Wijziging (2023) Verordening materiële financiële gelijkstelling onderwijs gemeente Harderwijk 2009

De raad van de gemeente Harderwijk;

 

Gelezen het voorstel van het college van 5 september 2023, nummer h230306750;

 

Gelet op artikel 128 en 129 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 123 en 124 van de Wet op de expertisecentra en artikel 5.23 en 5.24 van de Wet voortgezet onderwijs 2020;

 

Gelet op de artikelen XIII, XV en XVII van de Wet dualisering gemeentelijke medebewindsbevoegdheden;

 

Gelet op artikel 108 en 149 van de Gemeentewet;

 

Gelet op titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht;

 

Gelet op de Verordening materiële financiële gelijkstelling onderwijs gemeente Harderwijk 2009

 

Gezien het gevoerde op overeenstemming gericht overleg met de vertegenwoordigers van de bevoegde gezagsorganen;

 

b e s l u i t

vast te stellen de Wijziging (2023) Verordening materiële financiële gelijkstelling onderwijs gemeente Harderwijk 2009.

Artikel 1.  

De Verordening materiële financiële gelijkstelling onderwijs gemeente Harderwijk 2009 (hierna: Verordening) wordt als volgt gewijzigd:

 

A.

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

 

Er wordt, onder verlettering van onderdeel m naar n, een nieuw onderdeel toegevoegd:

  • m.

    subsidieverlening: de beschikking van het college waarbij een voorwaardelijke financiële aanspraak ontstaat op het subsidiebedrag voor een voorziening of een aanvullende voorziening.

B.

Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    Het eerste lid komt als volgt te luiden:

    • a.

      een feitelijke beschikbaarstelling van de voorziening, of

    • b.

      een subsidieverlening, of

    • c.

      een subsidievaststelling.

  • 2.

    De aanhef van het derde lid komt als volgt te luiden:

    De beschikking bevat voorts:

C.

Er wordt een nieuwe bijlage toegevoegd aan de Verordening, die als volgt luidt:

 

Bijlage 3 Bijdrage bouwkosten voor nieuwbouw en/of renovatie

 

Artikel 1. Verhouding tot de hoofdtekst van deze verordening

Al hetgeen hierna wordt geregeld geldt in aanvulling op, dan wel in afwijking van hetgeen is geregeld in de artikelen 1 tot en met 18 van de hoofdtekst van deze verordening.

 

Artikel 2. Begrippen

  • 1.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • -

      beschikbare doordecentralisatiemiddelen: dat deel van het totale bedrag dat ingevolge de in het desbetreffende jaar meest actuele versie van de met het bevoegd gezag gesloten doordecentralisatieovereenkomst voor huisvestingsvoorzieningen beschikbaar is, dat aan de hand van een toerekening op basis van leerlingenaantal beschikbaar geacht moet worden te zijn voor de huisvestingsvoorziening waarvoor de subsidie wordt verzocht;

    • -

      bestaande huisvestingsvoorziening: huisvestingsvoorziening zoals die bestaat ten tijde van de aanvraag;

    • -

      bevoegd gezag: bevoegd gezag van een school waarmee een doordecentralisatieovereenkomst is gesloten;

    • -

      doordecentralisatiemiddelen: beschikbare doordecentralisatiemiddelen vermeerderd met de eigen middelen en de overige projectgerelateerde opbrengsten;

    • -

      doordecentralisatieovereenkomst: de met de afzonderlijke schoolbesturen in het voortgezet (speciaal) onderwijs gesloten overeenkomsten, en de aanvulling(en) daarop, tot doordecentralisatie ex artikel 109 van de Wet op de expertisecentra (WEC) dan wel ex artikel 76v van de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO);

    • -

      eigen middelen: beschikbare liquide middelen die het bevoegd gezag structureel kan inzetten voor de extra bouwkosten. Dit bedrag wordt minimaal op 10 % van de kosten van nieuwbouw, uitbreiding en/of renovatie gesteld;

    • -

      extra bouwkosten: kosten van nieuwbouw, uitbreiding en/of renovatie voor een noodzakelijk en urgent te realiseren huisvestingsvoorziening, voor zover die kosten de voor die voorziening op grond van de doordecentralisatieovereenkomst beschikbare jaarlijkse bijdrage, als gevolg van sterk gestegen bouwkosten.

    • -

      financieringsbehoefte: de behoefte aan financiering voor een huisvestingsvoorziening ter zake van extra bouwkosten, onder aftrek van eigen middelen, beschikbare doordecentralisatiemiddelen en overige projectgerelateerde opbrengsten;

    • -

      huisvestingsvoorziening: de voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen bestaande uit:

      • -

        nieuwbouw ter gehele of gedeeltelijke vervanging van een gebouw waarin een school is gehuisvest, al dan niet op dezelfde locatie, maar wel binnen de gemeentegrenzen van Harderwijk;

      • -

        uitbreiding van een gebouw waarin een school is gehuisvest;

      • -

        renovatie.

    • -

      kosten van nieuwbouw, uitbreiding en/of renovatie: de stichtingskosten berekend op basis van “genormeerde bouwkosten” op basis van een objectieve bouwindex;

    • -

      noodzakelijk: een huisvestingsvoorziening is noodzakelijk indien:

      • a.

        de aard of de hoedanigheid van de bestaande huisvestingvoorziening niet langer aanvaardbaar of geschikt is met het oog op de continuïteit en de kwaliteit van de school of een onderdeel daarvan. De hoedanigheid van de huisvestingvoorziening is in elk geval niet langer aanvaardbaar of geschikt als uit een bouwkundige opname overeenkomstig in artikel 7, tweede lid onder c van de Verordening huisvesting, blijkt dat zodanig veel voor het gebruik bepalende gebouwelementen in zodanige slechte conditie verkeren dat onderhoud en/of aanpassing daarvan, mede gelet op de kosten daarvan, niet tegen redelijke kosten het resultaat opleveren dat de duurzame aanvaardbaarheid en geschiktheid van de huisvestingsvoorziening is geborgd. Datzelfde geldt indien het gebouw(deel) minimaal 40 jaar oud is en zonder renovatie niet meer aanvaardbaar of geschikt kan worden gemaakt voor het soort onderwijs dat het bevoegd gezag biedt , of

      • b.

        om andere, niet aan het bevoegd gezag toe te rekenen, redenen het gebruik van de huisvestingsvoorziening moet worden beëindigd, en

      • c.

        er voldoende te huisvesten leerlingen aanwezig zijn voor een voor blijvend gebruik van de huisvestingsvoorziening voor de school of het betreffende onderdeel daarvan, en gedurende ten minste vijftien jaren ook aantoonbaar zullen blijven, blijkend uit een prognose overeenkomstig de vereisten uit bijlage II van de Verordening huisvesting, en

      • d.

        een beschikbare en geschikte of geschikt te maken bestaande huisvestingsvoorziening ontbreekt, alsmede mogelijkheden om door medegebruik binnen 2000 meter hemelsbreed een passende huisvestingsvoorziening te realiseren binnen de door de noodzaak en urgentie van de onderwerpelijke huisvestingsvoorziening bepaalde termijn;

    • -

      OCW: het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.

    • -

      overige projectgerelateerde opbrengsten: alle overige inkomsten die samenhangen met de realisering van de huisvestingsvoorziening, zoals bijvoorbeeld, maar niet uitsluitend, investeringssubsidies, vergoeding overname oude schoolgebouwen en gronden door de gemeente, eventuele overnamesommen ondergrond nieuwbouw;

    • -

      renovatie: vernieuwing of grootschalige verandering van een gebouw of een gedeelte daarvan, als alternatief voor nieuwbouw, door een geheel van maatregelen, dat erop is gericht de levensduur en geschiktheid van het gebouw of het gedeelte daarvan, voor het onderwijs met tenminste veertig jaar te verlengen;

    • -

      urgent: de huisvestingsvoorziening is urgent indien in de aanvraag voldoende aannemelijk is gemaakt dat de realisatie daarvan binnen 3 jaar na de aanvraag dient te zijn aangevangen teneinde te voorkomen dat de continuïteit van het onderwijs dat door de school in de bestaande huisvestingsvoorziening wordt verzorgd in zijn voortbestaan wordt bedreigd;

    • -

      verordening: de onderhavige bijlage bij de Verordening materiële financiële gelijkstelling onderwijs gemeente Harderwijk 2009

    • -

      Verordening huisvesting: de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs 2012 van de gemeente Harderwijk;

  • 2.

    Overige begrippen hebben dezelfde betekenis als in de hoofdtekst van deze verordening, de Verordening huisvesting, WVO 2020 en de WEC.

Artikel 3. Doel en doelgroep van de voorziening

  • 1.

    Als gevolg van ontwikkelingen zijn de kosten van kosten van nieuwbouw, uitbreiding en/of renovatie van huisvestingsvoorzieningen buitenproportioneel en onverwacht sterk gestegen. Scholen ten aanzien waarvan de raad een besluit als bedoeld in artikel 76v WVO (inmiddels: artikel 6.21 WVO 2020) en/of artikel 109 WEC heeft genomen en een doordecentralisatieovereenkomst is gesloten dragen zelf dat risico. De beschikbare gemeentelijke middelen staan niet toe dat de jaarlijkse vergoedingen in de doordecentralisatieovereenkomsten generiek worden verhoogd. Dat betekent dat scholen die worden geconfronteerd met een, vanwege de continuïteit en de kwaliteit van het onderwijs, acute behoefte aan een huisvestingsvoorziening in een noodsituatie kunnen komen te verkeren. De onderhavige regeling beoogt door middel van subsidies een bijdrage te leveren aan de leniging van die noodsituatie.

Artikel 4. Subsidiabele activiteiten/kosten (aanduiding van de voorziening)

  • 1.

    Het college kan aan het bevoegd gezag subsidie verlenen voor extra bouwkosten ter leniging van de financieringsbehoefte.

  • 2.

    Subsidie wordt slechts verleend voor (delen van) hoofdgebouwen met een permanente bouwaard.

  • 3.

    Subsidie wordt slechts verleend voor huisvestingsvoorzieningen waarvan redelijkerwijs kan worden verwacht dat deze gedurende minimaal 40 jaar als huisvestingsvoorziening zullen worden gebruikt, dan wel verlengd, waarbij deze ook daadwerkelijk door het bevoegd gezag ten behoeve van de verplichte onderwijsactiviteiten worden benut.

  • 4.

    De subsidie wordt verleend onder het in artikel 4:34 Awb bedoelde voorbehoud dat voldoende gelden ter beschikking worden gesteld door de raad.

Artikel 5. Aard en omvang van de subsidie

  • 1.

    De subsidie kan bestaan in een gemeentegarantie, in een jaarlijkse tegemoetkoming in geld of in een lening.

  • 2.

    Indien het college besluit tot subsidiëring, wordt de subsidie verstrekt in de vorm van:

    • a.

      een gemeentegarantie tot zekerheid van een lening van het bevoegd gezag bij een financier ter leniging van de financieringsbehoefte, tot een maximum ter grootte van de uitkomst van de berekening opgenomen in bijlage 1 bij deze wijziging van de verordening, of, doch slechts indien deze gemeentegarantie op zichzelf niet toereikend is om de huisvestingsvoorziening mogelijk te maken,

    • b.

      al of niet naast een gemeentegarantie, een jaarlijkse tegemoetkoming in geld, tot een maximumbedrag ter grootte van de uitkomst van de berekening opgenomen in bijlage 2 bij deze wijziging van de verordening, of, doch slechts indien ook dat niet volstaat om de huisvestingsvoorziening mogelijk te maken,

    • c.

      een aanvullende lening van de gemeente, tot een maximum ter grootte van de uitkomst van de berekening opgenomen in bijlage 3 bij de wijziging van deze verordening.

  • 3.

    Wanneer de jaarlijkse vergoeding op grond van de doordecentralisatieovereenkomst stijgt als gevolg van een toename van de rijksbijdrage aan het gemeentefonds voor huisvestingsvoorzieningen, wordt deze stijging in mindering gebracht op de jaarlijkse subsidie zoals bedoeld in lid 2, onder b, voor dat deel dat die stijging, aan de hand van een toerekening op basis van leerlingenaantal, kan worden toegerekend aan de huisvestingsvoorziening waarvoor subsidie is verleend.

Artikel 6. Weigeringsgronden, voorwaarden en verplichtingen

  • 1.

    Het college weigert de subsidie als het subsidieplafond wordt overschreden.

  • 2.

    Het college weigert de subsidie indien geen sprake is van een subsidiabele activiteit zoals omschreven in deze verordening, waaronder in elk geval wordt verstaan dat:

    • -

      geen sprake is van een aanvraag afkomstig van een bevoegd gezag;

    • -

      geen sprake is van extra bouwkosten,

    • -

      niet wordt voldaan aan enige voorwaarde of vereiste uit deze verordening of de daarbij behorende bijlagen, of

    • -

      de subsidieverstrekking in strijd zou zijn met enig ander wettelijk voorschrift.

  • 3.

    Het college kan, naast op de gronden bedoeld in artikel 4:35 Awb, de subsidie verder weigeren indien daarmee naar zijn oordeel niet of niet in voldoende mate wordt voldaan aan de met deze regeling te bereiken doeleinden.

  • 4.

    De gemeentegarantie als bedoeld in artikel 5, lid 2, onderdeel a, kan voorts worden geweigerd indien:

    • a.

      de financiële positie van het bevoegd gezag in de afgelopen vijf jaar niet voldoende gezond was en/of ook na realisatie van de huisvestingsvoorziening naar verwachting niet gezond zal worden en blijven. Financieel voldoende gezond betekent dat, uit de financiële informatie respectievelijk uit een door het college realistisch geachte (meerjaren)begrotingen, waarin rekening is gehouden met alle financieringslasten voor de huisvestingsvoorziening, blijkt dat:

      • -

        de verhouding eigen vermogen ten opzichte van het totale vermogen zoals opgenomen in de balansen meer dan dertig procent bedraagt,

      • -

        de verhouding vlottende activa ten opzichte van de vlottende passiva zoals opgenomen in de balansen meer dan honderd procent bedraagt,

      • -

        de aangegane financiële verplichtingen (rente en aflossingen) terug kunnen worden betaald door het bevoegd gezag binnen de afschrijvingsperiode van de huisvestingsvoorziening.

    • b.

      het bevoegd gezag niet of onvoldoende heeft aangetoond dat het zonder gemeentegarantie geen lening van een bank kan krijgen;

    • c.

      de lening waarvoor de gemeente garant staat geen lineaire aflossing behelst en/of een looptijd heeft die niet past bij de investering;

    • d.

      een beleggingsproduct onderdeel is van de financiering;

    • e.

      de verhouding van de investering ten opzichte van de m2/leerlingenaantallen, als bedoeld in bijlage III van de Verordening huisvesting, niet in acht wordt gehouden;

    • f.

      het bevoegd gezag niet de zekerheid heeft gesteld die het college noodzakelijk acht.

  • 5.

    De jaarlijkse tegemoetkoming in geld als bedoeld in artikel 5, lid 2, onder b, kan voorts worden geweigerd:

    • -

      overeenkomstig de gronden bedoeld in onderdelen a, e en f van lid 4,

    • -

      de subsidie niet noodzakelijk is voor de financieringsbehoefte.

  • 6.

    De lening als bedoeld in artikel 5, lid 2, onder c, kan voorts worden geweigerd:

    • -

      overeenkomstig de gronden bedoeld in onderdelen a en c tot en met f van lid 4;

    • -

      de lening niet noodzakelijk is om te voorzien in de financieringsbehoefte;

  • 7.

    De gemeentegarantie bedoeld in artikel 5, lid 2, onder a, wordt verleend onder de voorwaarde van de totstandkoming en het blijven bestaan van een garantstellingsovereenkomst tussen het bevoegd gezag en de gemeente.

  • 8.

    De lening bedoeld in artikel 5, lid 2, onder c, wordt verleend onder de voorwaarde van de totstandkoming en het blijven bestaan van een leenovereenkomst tussen het bevoegd gezag en de gemeente waar in ieder geval in is opgenomen:

    • a.

      de maximale looptijd van de lening (25 jaar);

    • b.

      het aflossingsschema (lineair);

    • c.

      de rentevoet.

  • 9.

    De subsidie wordt verstrekt onder de voorwaarde dat het bevoegd gezag de zekerheid heeft verstrekt die het college, blijkens de subsidieverlening, noodzakelijk acht.

  • 10.

    Aan de subsidie worden de volgende verplichtingen verbonden:

    • -

      het bevoegd gezag onderhoudt de huisvestingsvoorziening zodanig dat deze blijft aansluiten op de ontwikkelingen in het onderwijsveld. Hiertoe wordt minimaal elke vijf jaar een meerjarenonderhoudsplan opgesteld en aan de gemeente overhandigd;

    • -

      in de jaarrekening wordt verslag gedaan van de realisatie van het meerjarenonderhoudsplan en van de vraag in hoeverre sprake is van achterstalligheid;

    • -

      het bevoegd gezag rapporteert jaarlijks de staat van onderhoud van de huisvestingsvoorziening en stelt de gemeente in staat deze te inspecteren.

  • 11.

    Het college kan bij de beschikking tot subsidieverlening aanvullende verplichtingen opleggen die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie.

Artikel 7. Subsidieplafond, verdeelregels en maximale bedragen

  • 1.

    Het college kan een subsidieplafond instellen. Het subsidieplafond met betrekking tot de jaarlijkse tegemoetkoming, als bedoeld in artikel 5, lid 2, onder b, wordt, met inachtneming van de door de raad vastgestelde begroting, jaarlijks door het college vastgesteld en gepubliceerd.

  • 2.

    De aanvragen worden behandeld op volgorde van het moment waarop, naar opgave van de aanvrager, naar realistische inschatting, het begin van de realisatie van de huisvestingsvoorziening ligt, waarbij een eerder begin voorgaat boven een later begin. Indien de inschatting van de aanvrager door het college in redelijkheid niet realistisch wordt geacht, telt de inschatting van het college. Eerder toegekende aanvragen gaan boven nieuwe aanvragen.

Artikel 8. Aanvraag en aanvraagperiode (indieningsdatum en tijdvak)

  • 1.

    Een aanvraag wordt schriftelijk ingediend bij het college met inachtneming van het bepaalde in artikel 9.

  • 2.

    Aanvragen moeten worden ingediend vóór 1 februari van het jaar voorafgaande aan het jaar waarop de subsidieaanvraag ziet. Dit behoudens voor zover, blijkens de besluitvorming in de raad, budget beschikbaar is of wordt gesteld in het jaar waarop de subsidieaanvraag ziet en voor dat jaar een subsidieplafond is vastgesteld. Aanvragen voor subsidie in hetzelfde jaar, die worden ingediend vóór vaststelling van het budget en het subsidieplafond voor dat jaar overeenkomstig de vorige volzin, worden afgewezen.

Artikel 9. Vereisten aanvraag

Bij de schriftelijke aanvraag dienen de volgende gegevens te worden gevoegd, die ook voldoende aannemelijk moeten worden gemaakt met verifieerbare gegevens:

  • -

    een onderbouwing van de aard, de noodzaak en de urgentie van de huisvestingsvoorziening;

  • -

    de (begrote) bouwkosten op basis van een objectieve bouwindex;

  • -

    een berekening van de extra bouwkosten;

  • -

    een berekening van de eigen middelen;

  • -

    een berekening van de beschikbare doordecentralisatiemiddelen;

  • -

    een berekening van de overige projectgerelateerde opbrengsten;

  • -

    een berekening van de financieringsbehoefte;

  • -

    afspraken of offertes omtrent de financiering;

  • -

    een overzicht van de gevraagde en/of verkregen gemeentegaranties;

  • -

    een realistische inschatting van het verwachte moment van het begin van de realisatie van de huisvestingsvoorziening;

  • -

    de jaarrekening van het voorgaande jaar (bij subsidie in jaar t, jaarrekening t-2);

  • -

    een meerjarenbegroting voor de komende tien jaar met daarin opgenomen de kosten van nieuwbouw, uitbreiding en/of renovatie, de beoogde financieringswijze, de geprognosticeerde balansen en de staat van herkomst en besteding der middelen waaruit ook blijkt dat aan te trekken leningen volgens schema kunnen worden afgelost en binnen de OCW-signaleringswaarden geopereerd wordt;

  • -

    een aanbod omtrent de te stellen zekerheid of een toelichting waarom dat niet mogelijk is.

Artikel 10. Beslissing op aanvraag

  • 1.

    Het college beslist uiterlijk twaalf weken na de vaststelling van de begroting door de raad in het jaar volgende op de uiterste indieningsdatum van de aanvraag zoals bepaald in artikel 8, en kan deze termijn eenmalig met vier weken verlengen. In het geval bedoeld in artikel 8, lid 2, tweede volzin, begint deze termijn bij indiening van de aanvraag.

  • 2.

    De bevoorschotting van het subsidiebedrag vindt plaats overeenkomstig de subsidieverlening.

  • 3.

    Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (subsidie van rechtswege) is niet van toepassing.

Artikel 11. Subsidieverantwoording en -vaststelling

  • 1.

    Ten behoeve van de jaarlijkse vaststelling van de subsidie als bedoeld in artikel 5, lid 2, onderdeel b levert het bevoegd gezag jaarlijks uiterlijk voor 1 september, volgende op het jaar waarop de subsidie ziet, ter verantwoording de daarvoor benodigde gegevens aan, waaronder in elk geval worden verstaan:

    • a.

      de voor de aanvraag noodzakelijk geachte en zo nodig geactualiseerde stukken;

    • b.

      het jaarverslag met daarin de jaarrekening, de gedane investeringen, de aangetrokken leningen (al dan niet met gemeentegarantie), een overzicht van de beschikbare en bestede doordecentralisatiemiddelen en aanvullend verstrekte subsidies en van de daadwerkelijk ondervonden financieringslasten in dat jaar;

    • c.

      een controleverklaring van een registeraccountant bij de jaarrekening, inclusief het overzicht van de beschikbare en bestede doordecentralisatiemiddelen en aanvullende subsidies;

    • d.

      alle overige door het college in de individuele situatie noodzakelijk geachte documenten, zoals vermeld bij de verleningsbeschikking;

    • e.

      een toelichting op de besteding van de subsidie.

  • 2.

    De subsidie wordt, na de verantwoording als bedoeld in het eerste lid, jaarlijks achteraf vastgesteld aan de hand van de onder het eerste lid genoemde aangeleverde informatie. Afdeling 4.2.5 van de Awb is op de beslissing tot vatstelling van toepassing.

Artikel 12. Subsidie intrekken, betalen en terugvorderen

  • 1.

    De subsidie kan worden ingetrokken op de gronden bedoeld in Afdeling 4.2.6 van de Awb. De subsidie kan voorts worden ingetrokken indien zich een weigeringsgrond als bedoeld in deze verordening voordoet.

  • 2.

    Afdeling 4.2.7 Awb is van toepassing op de betaling en terugvordering van de subsidie.

Artikel 13. Hardheidsclausule en onvoorziene gevallen

  • 1.

    Door het college kan, na voorafgaande instemming van de raad, van deze regeling worden afgeweken, indien onverkorte toepassing daarvan zou leiden tot onbillijkheden van overwegende aard.

  • 2.

    Toepassing van de hardheidsclausule wordt gemotiveerd in het besluit.

  • 3.

    In gevallen waarin deze verordening niet voorziet besluit het college niet eerder dan na besluitvorming door de raad.

Berekening bedrag gemeentegarantie (bijlage 1)

 

Achtergrond

 

Uitgangspunt is dat het bevoegd gezag (vertegenwoordigd door het bevoegd gezag) zelf verantwoordelijk is voor de financiering van de nieuwbouw of renovatie. Mocht het bevoegd gezag de school zonder gemeentegarantie de financiering van de extra bouwkosten niet rond kunnen krijgen, dan kan het college – onder voorwaarden – besluiten garant te staan voor de lening die het bevoegd gezag aantrekt.

 

Berekening

 

Het maximale bedrag waarvoor de gemeente eventueel garant staat, wordt als volgt berekend:

 

stichtingskosten

 

-/- (verlaagd met) inbreng eigen middelen (minimaal 10% van de stichtingskosten)

 

-/- (verlaagd met) gespaard saldo doordecentralisatie

 

-/- (verlaagd met)investeringssubsidies anders dan gemeente

 

-/- opbrengst overdracht oude locatie tegen boekwaarde (overeenkomstig doordecentralisatie-overeenkomst)

 

-/- (verlaagd met) overige opbrengsten die samenhangen met de nieuwbouw, uitbreiding en/of renovatie

 

-/- (verlaagd met) leningen die het bevoegd gezag de school kan verwerven zonder gemeentegarantie

 

-/- (verlaagd met) eventuele aanvullende leningen die door de gemeente rechtstreeks worden verstrekt

 

Eventuele prijsstijgingen ten aanzien van de stichtingskosten na de subsidieverlening worden door het bevoegd gezag vanuit eigen middelen opgevangen en leiden niet tot verhoging van het bedrag van de gemeentegarantie.

 

Berekening jaarlijkse aanvullende subsidie (bijlage 2)

 

Achtergrond

 

Jaarlijks ontvangt het bevoegd gezag een financiële bijdrage van de gemeente op basis van de doordecentralisatie-overeenkomst V(S)O. Voor de exacte berekening van dit bedrag wordt verwezen naar de overeenkomst.

 

Het bedrag dat het bevoegd gezag op basis van deze overeenkomst ontvangt, is gebaseerd op het bedrag dat het Rijk – als onderdeel van de gemeentefondsuitkering – betaalt aan de gemeente. Hierbij geldt het principe: “wat erin komt, gaat er ook uit”.

 

De uitkering van het Rijk is echter al geruime tijd niet kostendekkend en daardoor is het voor schoolbesturen moeilijk benodigde nieuwbouw of renovatie te plegen. Eigen middelen zijn hiervoor niet altijd toereikend.

 

Als de Gemeente met het bevoegd gezag van mening is dat nieuwbouw, uitbreiding of renovatienoodzakelijk is tot een bepaald investeringsbedrag, dan kan de gemeenteraad besluiten in te stemmen met het door het college jaarlijks toekennen van een aanvullende subsidie die het prijsverschil tussen de rijksvergoeding en werkelijk prijsniveau geheel of gedeeltelijk overbrugt.

 

Berekening

 

Het maximale bedrag met betrekking tot de eventuele jaarlijks te verlenen aanvullend subsidiebedrag wordt als volgt berekend:

 

Beschikbare doordecentralisatiemiddelen (op basis van doordecentralisatie-overeenkomst)

 

-/- (verlaagd met) bedrag beschikbare doordecentralisatiemiddelen (op basis van doordecentralisatie-overeenkomst)

 

= aanvullend subsidiebedrag

 

Eventuele prijsstijgingen ten aanzien van de stichtingskosten na de subsidieverlening worden door het bevoegd gezag vanuit eigen middelen opgevangen en leiden niet tot verhoging van het jaarlijkse subsidiebedrag.

 

Berekening aanvullende lening van de gemeente (bijlage 3)

 

Achtergrond

 

Wanneer de gemeente met het bevoegd gezag van mening is dat nieuwbouw, uitbreiding of renovatie noodzakelijk en urgent is tot een bepaalde investeringsbedrag en een schoolbestuur niet in staat is voldoende leningen aan te trekken om de financiering van de nieuwbouw, uitbreiding en/of renovatie mogelijk te maken, dan kan de gemeente bij raadsbesluit besluiten zelf een aanvullende lening te verstrekken.

 

Deze lening kent een lineair aflossingsschema van maximaal 25 jaar. Hierbij wordt de aflossing verrekend met jaarlijks beschikbare doordecentralisatiemiddelen en aanvullend verleende subsidie.

 

Wanneer het bevoegd gezag door hantering van een lineair aflossingsschema niet binnen de signaleringswaarden van OCW blijft, dan kan het college besluiten – mits aan alle overige voorwaarden wordt voldaan – de aflossing gedurende maximaal de eerste vijf jaar op te schorten en vervolgens in de resterende jaren lineair te laten plaatsvinden.

 

Berekening

 

Het maximale bedrag dat de gemeente eventueel aanvullend uitleent, wordt als volgt berekend: stichtingskosten

 

-/- (verlaagd met) inbreng eigen middelen (minimaal 10% van de stichtingskosten)

 

-/- (verlaagd met) gespaard saldo doordecentralisatie

 

-/- (verlaagd met) investeringssubsidies anders dan gemeente

 

-/- (verlaagd met) opbrengst overdracht oude locatie tegen boekwaarde (overeenkomstig doordecentralisatieovereenkomst)

 

-/- (verlaagd met) overige opbrengsten die samenhangen met de nieuwbouw, uitbreiding of renovatie

 

-/- (verlaagd met) leningen die het bevoegd gezag kan verwerven zonder gemeentegarantie

 

-/- (verlaagd met) leningen die het bevoegd gezag kan verwerven met gemeentegarantie

 

= eventuele aanvullende lening die door de gemeente rechtstreeks wordt verstrekt

 

Eventuele prijsstijgingen ten aanzien van de stichtingskosten na raadsbesluit met betrekking tot de subsidieverlening worden door het bevoegd gezag vanuit eigen middelen opgevangen en leiden niet tot verhoging van het bedrag van de lening.

 

---------------------------------------------------------

Artikel 2.  

  • 1.

    Deze wijziging van de Verordening treedt in werking met ingang van de dag na bekendmaking.

  • 2.

    Deze wijziging van de Verordening zal worden aangehaald als ‘Wijziging (2023) Verordening materiële financiële gelijkstelling onderwijs gemeente Harderwijk 2009’.

Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente

Harderwijk in zijn openbare vergadering van

12 oktober 2023.

de heer J. Joon

voorzitter

de heer H.R. Lanning

raadsgriffier

Naar boven