11e Verordening tot wijziging van de Algemene plaatselijke verordening Nieuwkoop 2012

[Deze bekendmaking is slechts een tekstplaatsing. De oorspronkelijke publicatie is op 11 mei 2023 bekendgemaakt, beschikbaar via Gemeenteblad 2023, 208189.

Dit wijzigingsbesluit zal vanwege de verschillende data van inwerkingtreding in drie verschillende publicaties verwerkt worden. In dit Gemeenteblad zullen de wijzigingen van artikel 1:1, 1:2, 1:4, 1:5, 1:6, 2:10, 2:10b, 2:11, 2:12, 2:21, 2:23, 2:28, 2:29, 2:34e, 2:34m, 2:34p, 2:39, 2:60, 4:6, 4:13, 4:15, 4:17, 4:18, 5:5, 5:6, 5:18, 5:21, 5:21, 5:32, 5:33, 5:34 verwerkt worden.]

 

Gelet op de artikelen 147 en 149 van de Gemeentewet;

 

Besluit

 

  • 1.

    Vast te stellen de 11e Verordening tot wijziging van de "Algemene plaatselijke verordening Nieuwkoop 2012", conform bijgaand raadsbesluit met gewaarmerkte bijlage 1.

  • 2.

    Te bepalen dat de 11e Verordening tot wijziging als bedoeld onder 1 in werking treedt op de eerste dag na haar bekendmaking, met uitzondering van de hierin met het oog op de invoering van de Wet van 23 maart 2016, houdende regels over het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving (Omgevingswet) opgenomen technisch gewijzigde artikelen, welke artikelen in werking treden met ingang van de dag waarop de Omgevingswet in werking treedt.

 

Artikel 1:1 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 1:1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • 1.

    bebouwde kom: het gebied binnen de grenzen die zijn vastgesteld op grond van artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994;

  • 2.

    bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een omgevingsvergunning als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • 3.

    bouwwerk: hetgeen in artikel 1 van de bouwverordening Nieuwkoop 2012 daaronder wordt verstaan;

  • 4.

    bromfiets hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder e, van de Wegenverkeerswet 1994;

  • 5.

    college: het college van burgemeester en wethouders;

  • 6.

    gebouw: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Woningwet;

  • 7.

    handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

  • 8.

    motorvoertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

  • 9.

    openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;

  • 10.

    openbare plaats: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties;

  • 11.

    parkeren: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

  • 12.

    rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk;

  • 13.

    recreatiegebied: een aaneengesloten terrein dat geschikt is voor vrijetijdsbesteding (sport en spel, verblijf in de natuur, amusement, uitstapjes);

  • 14.

    voertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, met uitzondering van kleine wagens zoals kruiwagens en kinderwagens en rolstoelen;

  • 15.

    weg: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 1:1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • -

    bebouwde kom: het gebied binnen de grenzen die zijn vastgesteld op grond van artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994;

  • -

    beperkingengebiedactiviteit: hetgeen daaronder wordt verstaan in de bijlage, onder A, bij de Omgevingswet;

  • -

    bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een omgevingsvergunning als bedoeld in de Omgevingswet;

  • -

    bouwwerk: hetgeen in daaronder wordt verstaan in de bijlage, onder A, bij de Omgevingswet;

  • -

    bromfiets hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder e, van de Wegenverkeerswet 1994;

  • -

    college: het college van burgemeester en wethouders;

  • -

    gebouw: hetgeen daaronder wordt verstaan in bijlage I bij het besluit bouwwerken leefomgeving;

  • -

    handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

  • -

    motorvoertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

  • -

    openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;

  • -

    openbare plaats: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties;

  • -

    parkeren: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

  • -

    rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk;

  • -

    recreatiegebied: een aaneengesloten terrein dat geschikt is voor vrijetijdsbesteding (sport en spel, verblijf in de natuur, amusement, uitstapjes);

  • -

    voertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, met uitzondering van kleine wagens zoals kruiwagens en kinderwagens en rolstoelen;

  • -

    weg: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994.

 

Artikel 1:2 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 1:2 Beslistermijn

  • 1.

    Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

  • 2.

    Het bestuursorgaan kan de termijn met ten hoogste acht weken verlengen.

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid is artikel 3:9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing indien beslist wordt op een aanvraag om een vergunning/ontheffing als bedoeld in artikel 2:10A, 2:11 tweede lid, aanhef en onder a, 2:12 of artikel 4:11.

Artikel 1:2 Beslistermijn

  • 1.

    Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

  • 2.

    Het bestuursorgaan kan de termijn met ten hoogste acht weken verlengen.

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing op een aanvraag om een omgevingsvergunning.

 

Artikel 1:4 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen

  • 1.

    Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2.

    Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen

  • 1.

    Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2.

    Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen;

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing op een omgevingsvergunning.

 

Artikel 1:5 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing is persoonlijk, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

  • 1.

    De vergunning of ontheffing is persoonlijk, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op een omgevingsvergunning.

 

Artikel 1:6 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

  • 1.

    ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • 2.

    op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

  • 3.

    de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

  • 4.

    van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn;

  • 5.

    de houder dit verzoekt.

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

  • 1.

    De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd als:

    • a.

      ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

    • b.

      op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

    • c.

      de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

    • d.

      van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn;

    • e.

      de houder dit verzoekt.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op een omgevingsvergunning.

 

Artikel 2:10a en artikel 2:10b worden als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:10 Het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de publieke functie ervan (Vervangen door 2:10a)

 

Artikel 2:10a Vergunning voor omgevingsvergunning voor het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de publieke functie van de weg

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan.

  • 2.

    Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

    • a.

      indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

    • b.

      in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

  • 3.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing).

Artikel 2:10b Afbakingsbepalingen en uitzonderingen

  • 1.

    Het verbod in het eerste lid van het vorige artikel geldt niet voor:

    • a.

      evenementen als bedoeld in artikel 2:24;

    • b.

      terrassen als bedoeld in artikel 2:28 juncto artikel 2:28a;

    • c.

      standplaatsen als bedoeld in artikel 5:18.

  • 2.

    Het verbod in het eerste lid van het vorige artikel is voorts niet van toepassing op voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard.

    • a.

      Het verbod in het eerste lid van het vorige artikel is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatwerken of het Provinciaal wegenreglement;

    • b.

      De weigeringsgrond van het tweede lid, onder a, van het vorige artikel is niet van toepassing indien in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet;

    • c.

      De weigeringsgrond van het tweede lid, onder b, van het vorige artikel is niet van toepassing op bouwwerken;

    • d.

      De weigeringsgrond van het tweede lid, onder c, van het vorige artikel is niet van toepassing indien in het geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 2:10 Het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de publieke functie ervan (Vervangen door 2:10a)

 

Artikel 2:10a Vergunning voor omgevingsvergunning voor het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de publieke functie van de weg

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het bevoegde bestuursorgaan de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan.

  • 2.

    Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

    • a.

      indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

    • b.

      in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

  • 3.

    Op de aanvraag om een niet zijnde een omgevingsvergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing).

Artikel 2:10b Afbakingsbepalingen en uitzonderingen

  • 1.

    Het verbod in het eerste lid van het vorige artikel geldt niet voor:

    • a.

      evenementen als bedoeld in artikel 2:24;

    • b.

      terrassen als bedoeld in artikel 2:28 juncto artikel 2:28a;

    • c.

      standplaatsen als bedoeld in artikel 5:18.

    • d.

      Beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening of waterschapsverordening.

  • 2.

    Het verbod in het eerste lid van het vorige artikel is voorts niet van toepassing op voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard.

    • a.

      Het verbod in het eerste lid van het vorige artikel is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatwerken of het Provinciaal wegenreglement;

    • b.

      De weigeringsgrond van het tweede lid, onder a, van het vorige artikel is niet van toepassing indien in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet;

    • c.

      De weigeringsgrond van het tweede lid, onder b, van het vorige artikel is niet van toepassing op bouwwerken;

    • d.

      De weigeringsgrond van het tweede lid, onder c, van het vorige artikel is niet van toepassing indien in het geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

 

Artikel 2:11 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:11 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

  • 1.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering aan te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2.

    De vergunning wordt verleend:

    • a.

      als omgevingsvergunning door het college, indien de activiteiten zijn verboden bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit; of

    • b.

      door het college in de overige gevallen.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing indien in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam publieke taken worden verricht.

  • 4.

    Het verbod is voorts niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wegenwet, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de provinciale wegenverordening, de Waterschapskeur, de Telecommunicatiewet of de Algemene Verordening Kabels en Leidingen gemeente Nieuwkoop.

  • 5.

    Op de aanvraag om een vergunning bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:11 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

  • 1.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering aan te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing voor zover in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam werkzaamheden worden verricht.

  • 3.

    Het verbod is voorts niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening of waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, de Wegenwet, het Wetboek van Strafrecht of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet.

 

Artikel 2:12 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:12 Maken of veranderen van een uitweg

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag:

    • a.

      een uitweg te maken naar de weg;

    • b.

      van de weg gebruik te maken voor het hebben van een uitweg;

    • c.

      verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

  • 2.

    Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 3.

    Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de bruikbaarheid van de weg;

    • b.

      het veilig en doelmatig gebruik van de weg;

    • c.

      de bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente.

  • 4.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of de provinciale wegenverordening.

  • 5.

    Op de vergunning bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:12 Maken of veranderen van een uitweg

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag:

    • a.

      een uitweg te maken naar de weg;

    • b.

      van de weg gebruik te maken voor het hebben van een uitweg;

    • c.

      verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

  • 2.

    Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 3.

    Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de bruikbaarheid van de weg;

    • b.

      het veilig en doelmatig gebruik van de weg;

    • c.

      de bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente.

  • 4.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op beperkingengebied-activiteiten met betrekking tot een weg of een waterstaatswerk waarvoor regels zijn opgesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening of waterschapsverordening. 

  • 5.

    Op de aanvraag om vergunning als bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking biij niet tijdig beslissen) van toepassing.

 

Artikel 2:21 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

  • 1.

    De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet of de Belemmeringenwet Privaatrecht.

Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

  • 1.

    De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door hoofdstuk 10 van de Omgevingswet.

 

Artikel 2:23 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:23 Veiligheid op het ijs

  • 1.

    Het is verboden:

    • a.

      voor het publiek toegankelijke ijsvlakten te beschadigen, te verontreinigen, te versperren of het verkeer daarop op enige andere wijze te belemmeren of in gevaar te brengen;

    • b.

      bakens of andere voorwerpen ten behoeve van de veiligheid geplaatst op de onder a bedoelde ijsvlakten te verplaatsen, weg te nemen, te beschadigen of op enige andere wijze het gebruik daarvan te verijdelen of te belemmeren.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht of de provinciale vaarwegenverordening.

Artikel 2:23 Veiligheid op het ijs

  • 1.

    Het is verboden:

    • a.

      voor het publiek toegankelijke ijsvlakten te beschadigen, te verontreinigen, te versperren of het verkeer daarop op enige andere wijze te belemmeren of in gevaar te brengen;

    • b.

      bakens of andere voorwerpen ten behoeve van de veiligheid geplaatst op de onder a bedoelde ijsvlakten te verplaatsen, weg te nemen, te beschadigen of op enige andere wijze het gebruik daarvan te verijdelen of te belemmeren.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht of de provinciale omgevingsverordening.

 

Artikel 2:26 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:26 Ordeverstoring

  • 1.

    Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.

  • 2.

    Het is verboden bij een evenement zichtbaar goederen te dragen, bij zich te hebben of te vervoeren die uiterlijke kenmerken zijn van een organisatie die bij rechterlijke uitspraak of bestuurlijke besluit verboden is verklaard of is ontbonden vanwege een doel of werkzaamheid in strijd met de openbare orde.

  • 3.

    Het verbod in het tweede lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:23 Ordeverstoring

Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.

 

Artikel 2:28 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:28 Exploitatievergunning openbare inrichting

  • 1.

    Voor openbare inrichtingen van de volgende categorieën is geen exploitatievergunning vereist:

    • a.

      een openbare inrichting in zorginstellingen en uitvaartcentra;

    • b.

      een openbare inrichting in musea;

    • c.

      een openbare inrichting bij sportverenigingen en instellingen belast met het beheer van buurt- en clubhuizen;

    • d.

      een openbare inrichting waar tevens op grond van artikel 3 van de Drank- en Horecawet een vergunning is vereist;

    • e.

      een openbare inrichting in een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet voor zover de horeca een nevenactiviteit is van de winkelactiviteit. Voor zowel het horecabedrijf als de winkel gelden dezelfde sluitingstijden.

  • 2.

    Voor overige horeca-inrichtingen is het verboden een openbare inrichting te exploiteren zonder of in afwijking van een vergunning van de burgemeester.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 weigert de burgemeester de vergunning indien:

    • a.

      de vestiging of exploitatie van openbare inrichting in strijd is met een geldend bestemmingsplan; of

    • b.

      de exploitant of de leidinggevende in enig opzicht van slecht levensgedrag is; of

    • c.

      naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- of leefsituatie in de omgeving van de openbare inrichting of openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed. Hierbij houdt de burgemeester rekening met het karakter van de straat en de wijk, waarin de openbare inrichting is gelegen of zal zijn gelegen, de aard van de openbare inrichting en de spanning, waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie.

  • 4.

    De vergunning kan eveneens worden geweigerd in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.

  • 5.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:7 kan de burgemeester de vergunning voor bepaalde tijd verlenen, indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de openbare orde in het geding is.

  • 6.

    De exploitatievergunningplicht is altijd van toepassing op discotheken en seksinrichtingen.

  • 7.

    De burgemeester kan, in het belang van de openbare orde, veiligheid, gezondheid en het voorkomen van overlast, beleidsregels opstellen ten behoeve van de exploitatie van openbare inrichtingen.

  • 8.

    De burgemeester is bevoegd om in het belang van de openbare orde en veiligheid en bij onevenredige overlast, lid 1 voor een individuele openbare inrichting buiten toepassing te verklaren.

  • 9.

    Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:28 Exploitatievergunning openbare inrichting

  • 1.

    Voor openbare inrichtingen van de volgende categorieën is geen exploitatievergunning vereist:

    • a.

      een openbare inrichting in zorginstellingen en uitvaartcentra;

    • b.

      een openbare inrichting in musea;

    • c.

      een openbare inrichting bij sportverenigingen en instellingen belast met het beheer van buurt- en clubhuizen;

    • d.

      een openbare inrichting waar tevens op grond van artikel 3 van de Alcoholwet een vergunning is vereist;

    • e.

      een openbare inrichting in een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet voor zover de horeca een nevenactiviteit is van de winkelactiviteit. \\\Voor zowel het horecabedrijf als de winkel gelden dezelfde sluitingstijden.

  • 2.

    Voor overige horeca-inrichtingen is het verboden een openbare inrichting te exploiteren zonder of in afwijking van een vergunning van de burgemeester.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 weigert de burgemeester de vergunning als:

    • a.

      de exploitatie van de openbare inrichting in strijd is met het omgevingsplan; of

    • b.

      de exploitant of de leidinggevende in enig opzicht van slecht levensgedrag is; of

    • c.

      naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- of leefsituatie in de omgeving van de openbare inrichting of openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed. Hierbij houdt de burgemeester rekening met het karakter van de straat en de wijk, waarin de openbare inrichting is gelegen of zal zijn gelegen, de aard van de openbare inrichting en de spanning, waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie.

  • 4.

    De vergunning kan eveneens worden geweigerd in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.

  • 5.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:7 kan de burgemeester de vergunning voor bepaalde tijd verlenen, indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de openbare orde in het geding is.

  • 6.

    De exploitatievergunningplicht is altijd van toepassing op discotheken en seksinrichtingen.

  • 7.

    De burgemeester kan, in het belang van de openbare orde, veiligheid, gezondheid en het voorkomen van overlast, beleidsregels opstellen ten behoeve van de exploitatie van openbare inrichtingen.

  • 8.

    De burgemeester is bevoegd om in het belang van de openbare orde en veiligheid en bij onevenredige overlast, lid 1 voor een individuele openbare inrichting buiten toepassing te verklaren.

  • 9.

    Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

 

Artikel 2:29 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:29 Sluitingstijden

  • 1.

    Het is de exploitant van een openbare inrichting verboden bezoekers tot dit bedrijf toe te laten op maandag tot en met zondag tussen 01:30 en 06:00 uur.

  • 2.

    Het is de houder van een openbare inrichting verboden een terras tussen 01:30 en 06:00 uur voor bezoekers geopend te hebben of aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven.

  • 3.

    De burgemeester kan met inachtneming van artikel 1:8 en van lid 3 van artikel 2:28 andere sluitingstijden vaststellen voor een afzonderlijke openbare inrichting of een daartoe behorend terras.

  • 4.

    Het eerste en het tweede lid zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.

Artikel 2:29 Sluitingstijden

  • 1.

    Het is de exploitant van een openbare inrichting verboden bezoekers tot dit bedrijf toe te laten op maandag tot en met zondag tussen 01:30 en 06:00 uur.

  • 2.

    Het is de houder van een openbare inrichting verboden een terras tussen 01:30 en 06:00 uur voor bezoekers geopend te hebben of aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven.

  • 3.

    De burgemeester kan met inachtneming van artikel1:8 en van lid 3 van artikel 2:28 andere sluitingstijden vaststellen voor een afzonderlijke openbare inrichting of een daartoe behorend terras.

  • 4.

    Het eerste en het tweede lid zijn niet van toepassing op situaties waarin bij of krachtens de Omgevingswet is voorzien.

 

Artikel 2:34e wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:34e Weigeringgronden

De burgemeester kan de in artikel 2:34b, lid 1, bedoelde vergunning weigeren indien:

  • a.

    de exploitant of de leidinggevende(n) niet voldoet aan de in artikel III gestelde eisen;

  • b.

    de exploitant of de leidinggevende(n) binnen drie jaar voor de aanvraag een inrichting heeft geëxploiteerd die op grond van (ernstige vrees voor) verstoring van de openbare orde, dan wel aantasting van het woon- en leefklimaat, dan wel op grond van artikel 13b van de Opiumwet, gesloten is geweest;

  • c.

    de vestiging of exploitatie strijd oplevert met het geldende bestemmingsplan of beheersverordening;

  • d.

    naar het oordeel van de burgemeester het woon- en leefklimaat in de omgeving van de inrichting en/of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van de inrichting;

  • e.

    de vestiging of exploitatie strijd oplevert met de nadere regels als bedoeld in artikel 2:34b, lid 2;

  • f.

    in het geval en onder de voorwaarden als bedoeld in artikel 3 van de Wet Bevordering integriteitbeoordelingen door het openbaar bestuur;

  • g.

    de vestiging leidt tot concentratie van inrichtingen in een bepaald gebied;

  • h.

    de inrichting is gevestigd in de nabijheid van een school of jongerencentrum.

Artikel 2:34e Weigeringgronden

De burgemeester kan de in artikel 2:34b, lid 1, bedoelde vergunning weigeren indien:

  • a.

    de exploitant of de leidinggevende(n) niet voldoet aan de in artikel III gestelde eisen;

  • b.

    de exploitant of de leidinggevende(n) binnen drie jaar voor de aanvraag een inrichting heeft geëxploiteerd die op grond van (ernstige vrees voor) verstoring van de openbare orde, dan wel aantasting van het woon- en leefklimaat, dan wel op grond van artikel 13b van de Opiumwet, gesloten is geweest;

  • c.

    de vestiging of exploitatie strijd oplevert met het geldende bestemmingsplan of beheersverordening of omgevingsplan;

  • d.

    naar het oordeel van de burgemeester het woon- en leefklimaat in de omgeving van de inrichting en/of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van de inrichting;

  • e.

    de vestiging of exploitatie strijd oplevert met de nadere regels als bedoeld in artikel 2:34b, lid 2;

  • f.

    in het geval en onder de voorwaarden als bedoeld in artikel 3 van de Wet Bevordering integriteitbeoordelingen door het openbaar bestuur;

  • g.

    de vestiging leidt tot concentratie van inrichtingen in een bepaald gebied;

  • h.

    de inrichting is gevestigd in de nabijheid van een school of jongerencentrum.

.

 

Artikel 2:34m en de daarboven opgenomen afdelingsaanduiding worden als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Afdeling 5B REGULERING PARACOMMERCIËLE RECHTSPERSONEN EN OVERIGE AANGELEGENHEDEN UIT DE DRANK- EN HORECAWET

 

Artikel 2:34m Schenktijden paracommerciële rechtspersonen

  • 1.

    Paracommerciële rechtspersonen verstrekken uitsluitend alcoholhoudende drank gedurende de periode beginnende na 12:00 uur tussen het tijdstip 1 uur voor aanvang en eindigende met 1 uur na beëindiging van activiteiten welke passen binnen de statutaire doelomschrijving van de desbetreffende paracommerciële rechtspersoon.

  • 2.

    Van het bepaalde in het eerste lid zijn uitgezonderd de Sportieve Instellingen. Voor de Sportieve Instellingen geldt dat zij uitsluitend alcoholhoudende drank verstrekekn gedurende de periode beginnende na 12:00 uur tussen het tijdstip van aanvang en eindigende 2 uur na beëindiging van activiteiten die passen binnen de statutaire doelomschrijving.

  • 3.

    Onverminderd en in aanvulling op het bepaalde in het tweede lid kunnen paracommerciële rechtspersonen die zich voornamelijk richten op activiteiten van sportieve aard opteren voor een regime van vaste schenktijden op de zaterdag en de zondag, waarbij alcoholhoudende drank mag worden verstrekt tussen 12:00 uur en 20:00 uur.

  • 4.

    Voor het mogen hanteren van het vaste regime van schenktijden op de zaterdag en zondag zoals bedoeld in het derde lid, is vereist dat de betreffende paracommerciële rechtspersoon vooraf schriftelijk melding doet aan de burgemeester dat van deze optie gebruik wordt gemaakt.

Afdeling 5B REGULERING PARACOMMERCIËLE RECHTSPERSONEN EN OVERIGE AANGELEGENHEDEN UIT DE ALCOHOLWET

 

Artikel 2:34m Schenktijden paracommerciële rechtspersonen

  • 1.

    Paracommerciële rechtspersonen verstrekken uitsluitend alcoholhoudende drank gedurende de periode beginnende na 12:00 uur tussen het tijdstip 1 uur voor aanvang en eindigende met 1 uur na beëindiging van activiteiten welke passen binnen de statutaire doelomschrijving van de desbetreffende paracommerciële rechtspersoon.

  • 2.

    Van het bepaalde in het eerste lid zijn uitgezonderd de Sportieve Instellingen. Voor de Sportieve Instellingen geldt dat zij uitsluitend alcoholhoudende drank verstrekken gedurende de periode beginnende na 12:00 uur tussen het tijdstip van aanvang en eindigende 2 uur na beëindiging van activiteiten die passen binnen de statutaire doelomschrijving.

  • 3.

    Onverminderd en in aanvulling op het bepaalde in het tweede lid kunnen paracommerciële rechtspersonen die zich voornamelijk richten op activiteiten van sportieve aard opteren voor een regime van vaste schenktijden op de zaterdag en de zondag, waarbij alcoholhoudende drank mag worden verstrekt tussen 12:00 uur en 20:00 uur.

  • 4.

    Voor het mogen hanteren van het vaste regime van schenktijden op de zaterdag en zondag zoals bedoeld in het derde lid, is vereist dat de betreffende paracommerciële rechtspersoon vooraf schriftelijk melding doet aan de burgemeester dat van deze optie gebruik wordt gemaakt.

.

 

Artikel 2:34p wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:34p Toelatingleeftijden tot alle horecalokaliteiten en terrassen

  • 1.

    Het is verboden tussen 23:00 en 8:00 uur bezoekers van wie niet is vastgesteld dat zij de leeftijd van zestien jaar hebben bereikt toe te laten tot horecalokaliteiten en terrassen.

  • 2.

    Met betrekking tot de vaststelling bedoeld in het eerste lid is artikel 20, vierde lid, van de wet van toepassing.

Artikel 2:34p Toelating leeftijden tot alle horecalokaliteiten en terrassen

  • 1.

    Het is verboden tussen 23:00 en 8:00 uur bezoekers van wie niet is vastgesteld dat zij de leeftijd van zestien jaar hebben bereikt toe te laten tot horecalokaliteiten en terrassen.

  • 2.

    Met betrekking tot de vaststelling bedoeld in het eerste lid is artikel 20, derde lid, van de wet van toepassing.

 

Artikel 2:39 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:39 Speelgelegenheden

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet op de kansspelen of de Verordening speelautomaten gemeente Nieuwkoop 2007

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 weigert de burgemeester de vergunning als:

    • a.

      naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid; of

    • b.

      de exploitatie van de speelgelegenheid in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

  • 4.

    Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:39 Speelgelegenheden

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet op de kansspelen of de Verordening speelautomaten gemeente Nieuwkoop 2007

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 weigert de burgemeester de vergunning als:

    • a.

      naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid; of

    • b.

      de exploitatie van de speelgelegenheid in strijd is met het omgevingsplan.

  • 4.

    Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

 

Artikel 2:48 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:48 Verboden drankgebruik

  • 1.

    Het is voor personen die de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt verboden op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te gebruiken of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      een terras dat behoort bij een horecabedrijf, als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet; en

    • b.

      een andere plaats dan een horecabedrijf, als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank- en Horecawet.

Artikel 2:48 Verboden drankgebruik

  • 1.

    Het is voor personen die de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt verboden op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te gebruiken of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      een terras dat behoort bij een horecabedrijf, als bedoeld in artikel 1 van de Alcoholwet; en

    • b.

      een andere plaats dan een horecabedrijf, als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Alcoholwet.

 

Artikel 2:48a wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:48a Verkoop en gebruik van lachgas

  • 1.

    Onder lachgas wordt verstaan dikstofmonoxide, (N20), een anorganische verbinding van stikstof en zuurstof met als bruto formule N20, waarvan de verkoop een het gebruik – al dan niet in combinatie met gaspatronen, ballonnen, (slagroom) spuiten of een tank- voor recreatieve doeleinden plaatsvindt.

  • 2.

    Het is verboden op openbare plaatsen en in voor het publiek openstaande gebouwen lachgas te gebruiken als dit gepaard gaat met gedragingen die de openbare orde verstoren, het woon- en leefklimaat aantasten of anderszins overlast veroorzaken.

  • 3.

    Het is verboden op openbare plaatsen en in voor publiek openstaande gebouwen, die deel uitmaken van een door het college respectievelijk de burgemeester aangewezen gebied, lachgas te gebruiken, voorbereidingen daartoe te verrichten of al dan niet tegen betaling aan te bieden of te vervoeren.

Artikel 2:48a Verboden lachgasgebruik1

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats lachgas recreatief als roesmiddel te gebruiken, voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen bij zich te hebben, indien dit gepaard gaat met overlast of andere gedragingen die de openbare orde verstoren, het woon- of leefklimaat nadelig beïnvloeden of anderszins hinder veroorzaken.

  • 2.

    Het is verboden op een openbare plaats die deel uitmaakt van een door het college ter bescherming van de openbare orde of het woon- en leefklimaat aangewezen gebied lachgas recreatief als roesmiddel te gebruiken, voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen bij zich te hebben.

  • 3.

    Het college kan in het aanwijzings- besluit het in het tweede lid bedoelde verbod beperken tot bepaalde tijden.

 

Artikel 2:50a wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:50a Verbod op zichtbare uitingen van verboden organisaties

  • 1.

    Het is verboden op openbare plaatsen of in voor het publiek toegankelijke openstaande gebouwen en daarbij behorende erven zichtbaar goederen te dragen, bij zich te hebben of te vervoeren die uiterlijke kenmerken zijn van een organisatie die bij rechterlijke uitspraak of bestuurlijk besluit verboden is verklaard of is ontbonden vanwege werkzaamheid of doel in strijd met de openbare orde.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:50a Verbod op zichtbare uitingen van verboden organisaties

Vervallen

 

Artikel 2:60 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:60 Houden of voeren van hinderlijke of schadelijke dieren

  • 1.

    Het is verboden op door het college ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, bij dat aanwijzingsbesluit aangeduide dieren:

    • a.

      aanwezig te hebben;

    • b.

      aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college gestelde regels;

    • c.

      aanwezig te hebben in een groter aantal dan in die aanwijzingsbesluit is aangegeven of;

    • d.

      te voeren.

  • 2.

    Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen krachtens het eerste lid is aangewezen plaats, ontheffing verlenen van een of meer verboden bedoeld in het eerste lid.

Artikel 2:60 Houden of voeren van hinderlijke of schadelijke dieren

  • 1.

    Het is verboden op door het college ter voorkoming of beëindiging van overlast of schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, bij dat aanwijzingsbesluit aangeduide dieren:

    • a.

      aanwezig te hebben;

    • b.

      aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college gestelde regels;

    • c.

      aanwezig te hebben in een groter aantal dan in die aanwijzingsbesluit is aangegeven of;

    • d.

      te voeren.

  • 2.

    Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen krachtens het eerste lid is aangewezen plaats, ontheffing verlenen van een of meer verboden bedoeld in het eerste lid.

 

Artikel 2:71 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:71 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk: hetgeen daaronder wordt verstaan in het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit).

Artikel 2:71 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt onder consumentenvuurwerk verstaanvuurwerk van categorie F1, F2 of F3 dat op grond van artikel 2.1.1 van het Vuurwerkbesluit is aangewezen als vuurwerk dat ter beschikking mag worden gesteld voor particulier gebruik. 

 

Artikel 2:79 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:79 Woonoverlast

  • 1.

    Degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt of tegen betaling in gebruik geeft aan een persoon die niet als een ingezetene met een adres in de gemeente i de basisregistratie personen is ingeschreven, draagt er zorg voor dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.

  • 2.

    De burgemeester kan een last onder bestuursdwang wegens overtreding van het eerste lid in ieder geval opleggen bij ernstige en herhaaldelijke:

    • a.

      geluid- of geurhinder;

    • b.

      hinder van dieren;

    • c.

      hinder van bezoekers of personen die tijdelijk in een woning of op een erf aanwezig zijn;

    • d.

      overlast door vervuiling of verwaarlozing van een woning of een erf.

Artikel 2:79 Woonoverlast

  • 1.

    Degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt of tegen betaling in gebruik geeft, draagt er zorg voor dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.

  • 2.

    De burgemeester kan een last onder bestuursdwang wegens overtreding van het eerste lid in ieder geval opleggen bij ernstige en herhaaldelijke:

    • a.

      geluid- of geurhinder;

    • b.

      hinder van dieren;

    • c.

      hinder van bezoekers of personen die tijdelijk in een woning of op een erf aanwezig zijn;

    • d.

      overlast door vervuiling of verwaarlozing van een woning of een erf;

    • e.

      Intimidatie van derden vanuit een woning of een erf.

 

Artikel 4:1 wordt als volgt gewijzigd

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 4:1 Definities

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • Inrichting: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1. van de Wet milieubeheer, met dien verstande dat de artikelen 4:2 tot en met 4:5 uitsluitend van toepassing zijn op inrichtingen type A of B als bedoeld in het Activiteitenbesluitmilieubeheer;

Artikel 4:1 Definities

  • Activiteitenbesluit milieubeheer :

    Activiteitenbesluit milieubeheer, zoals dat besluit luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

  • Inrichting: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1. van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, met dien verstande dat de artikelen 4:2 tot en met 4:5 uitsluitend van toepassing zijn op inrichtingen type A of B als bedoeld in het Activiteitenbesluitmilieubeheer;

 

Artikel 4:5 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 4:5 Onversterkte muziek

  • 1.

    Bij het ten gehore brengen van onversterkte muziek als bedoeld in artikel 2.18, eerste lid onder f en vijfde lid van het Activiteitenbesluit is de in het tweede lid opgenomen tabel van toepassing, met dien verstande dat:

    • a.

      de in de tabel aangegeven waarden binnen in- of aanpandige gevoelige gebouwen niet gelden indien de gebruiker van deze gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluidsmetingen;

    • b.

      de in de tabel aangegeven waarden op de gevel ook gelden bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein;

    • c.

      de waarden in in- en aanpandige gevoelige gebouwen, voor zover het woningen betreft, gelden in geluidsgevoelige ruimten als bedoeld in artikel 1.1, onder d van het Besluit geluidhinder;

    • d.

      bij het bepalen van de geluidsniveaus zoals vermeld in de tabel geen bedrijfsduurcorrectie wordt toegepast.

  • 2.

    Tabel

  • 17.00 -19.00 uur

    19.00-23.00 uur

    23.00-7.00 uur

    LAr,LT op de gevel van gevoelige gebouwen

    50 dB(A)

    45 dB(A)

    40 dB(A)

    LAr,LT in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

    35 dB(A)

    30 dB(A)

    25 dB(A)

    LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen

    70 dB(A)

    65 dB(A)

    60 dB(A)

    LAmax in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

    55 dB(A)

    50 dB(A)

    45 dB(A)

  • 3.

    Voor de duur van zes (6) uur in de week is onversterkte muziek, vanwege het oefenen door muziekgezelschappen zoals orkesten, harmonie- en fanfaregezelschappen, in een inrichting gedurende de dag- en avondperiode uitgezonderd van de genoemde geluidsniveaus in het eerste lid.

  • 4.

    Als versterkte elementen worden gecombineerd met onversterkte elementen, wordt het hele samenspel beschouwd als versterkte muziek en is het Actititeitenbesluit milieubeheer van toepassing.

  • 5.

    Het eerste lid is niet van toepassing op collectieve en incidentele festiviteiten als bedoeld in artikel l 4:2 of artikel 4:3.

Artikel 4:5 Onversterkte muziek

  • 1.

    Bij het ten gehore brengen van onversterkte muziek als bedoeld in artikel 2.18, eerste lid onder f en vijfde lid van het Activiteitenbesluit is de in het tweede lid opgenomen tabel van toepassing, met dien verstande dat:

    • a.

      de in de tabel aangegeven waarden binnen in- of aanpandige gevoelige gebouwen niet gelden indien de gebruiker van deze gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluidsmetingen;

    • b.

      de in de tabel aangegeven waarden op de gevel ook gelden bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein;

    • c.

      de waarden in in- en aanpandige gevoelige gebouwen, voor zover het woningen betreft, gelden in geluidsgevoelige ruimten als bedoeld in artikel 1.1, onder d van het Besluit geluidhinder, zoals die wet en dat besluit luidden direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet;

    • d.

      bij het bepalen van de geluidsniveaus zoals vermeld in de tabel geen bedrijfsduurcorrectie wordt toegepast.

  • 2.

    Tabel

  • 17.00 -19.00 uur

    19.00-23.00 uur

    23.00-7.00 uur

    LAr,LT op de gevel van gevoelige gebouwen

    50 dB(A)

    45 dB(A)

    40 dB(A)

    LAr,LT in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

    35 dB(A)

    30 dB(A)

    25 dB(A)

    LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen

    70 dB(A)

    65 dB(A)

    60 dB(A)

    LAmax in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

    55 dB(A)

    50 dB(A)

    45 dB(A)

  • 3.

    Voor de duur van zes (6) uur in de week is onversterkte muziek, vanwege het oefenen door muziekgezelschappen zoals orkesten, harmonie- en fanfaregezelschappen, in een inrichting gedurende de dag- en avondperiode uitgezonderd van de genoemde geluidsniveaus in het eerste lid.

  • 4.

    Als versterkte elementen worden gecombineerd met onversterkte elementen, wordt het hele samenspel beschouwd als versterkte muziek en is dit artikel niet van toepassing.

  • 5.

    Het eerste lid is niet van toepassing op collectieve en incidentele festiviteiten als bedoeld in artikel 4:2 of artikel 4:3.

 

Artikel 4:5b wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 4.5a Geluidhinder in de openlucht

  • 1.

    Het is verboden in de openlucht een geluidsapparaat, een toestel of een machine in werking te hebben op een zodanige wijze dat voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 2.

    Het college kan van het in het eerste lid bepaalde ontheffing verlenen.

  • 3.

    Het college kan terreinen of wateren aanwijzen, waarop het verbod niet van toepassing is op het in werking hebben van bepaalde in de aanwijzing aangegeven categorieën van geluidsapparaten, toestellen of machines, voor zover wordt voldaan aan de door het college vast te stellen voorschriften ter voorkoming of beperking van (geluid)hinder.

  • 4.

    De in het derde lid bedoelde voorschriften kunnen onder meer betreffen:

    • a.

      het maximale geluidsniveau;

    • b.

      de situering van geluidsbronnen;

    • c.

      de frequentie en tijden van gebruik.

  • 5.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit, het Activiteitenbesluit milieubeheer , het Bouwbesluit 2012 of de Provinciale milieuverordening Zuid-Holland.

Artikel 4.5a Geluidhinder in de openlucht

  • 1.

    Het is verboden in de openlucht een geluidsapparaat, een toestel of een machine in werking te hebben op een zodanige wijze dat voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 3.

    Het college kan terreinen of wateren aanwijzen, waarop het verbod niet van toepassing is op het in werking hebben van bepaalde in de aanwijzing aangegeven categorieën van geluidsapparaten, toestellen of machines, voor zover wordt voldaan aan de door het college vast te stellen voorschriften ter voorkoming of beperking van (geluid)hinder.

  • 4.

    De in het derde lid bedoelde voorschriften kunnen onder meer betreffen:

    • a.

      het maximale geluidsniveau;

    • b.

      de situering van geluidsbronnen;

    • c.

      de frequentie en tijden van gebruik.

  • 5.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Omgevingswet, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de provinciale omgevingsverordening

 

Artikel 4:6 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 4.6 Overige geluidhinder

  • 1.

    Het is verboden buiten een inrichting op een zodanige wijze toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit, het Activiteitenbesluit milieubeheer, het Bouwbesluit 2012 of de Provinciale milieuverordening Zuid-Holland.

Artikel 4.6 Overige geluidhinder

  • 1.

    Het is verboden buiten een inrichting op een zodanige wijze toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Omgevingswet, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit, of de provinciale omgevingsverordening.

 

Artikel 4:13 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.

  • 1.

    Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de openlucht of buiten de weg de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:

    • a.

      onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

    • b.

      bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

    • c.

      kampeermiddelen als bedoeld in artikel 4:17 of onderdelen daarvan, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel; of

    • d.

      mestopslag, gierkelder of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen

  • 2.

    Het college kan bij de aanwijzing nadere regels stellen.

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door of krachtens de Wet ruimtelijke ordening of de provinciale verordening.

Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen en dergelijke.

  • 1.

    Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of beëindiging van overlast dan wel ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkintreding van de Omgevingswet, in de openlucht of buiten de weg de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:

    • a.

      onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

    • b.

      bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

    • c.

      kampeermiddelen als bedoeld in artikel 4:17 of onderdelen daarvan, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel; of

    • d.

      mestopslag, gierkelder of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen

  • 2.

    Het college kan bij de aanwijzing nadere regels stellen.

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Omgevingswet of de provinciale omgevingsverordening..

 

Artikel 4:15 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 4:15 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame

  • 1.

    Het is verboden op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren door middel van een opschrift, aankondiging of afbeelding waardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder ontstaat voor de omgeving.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Activiteitenbesluit milieubeheer,

Artikel 4:15 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame

  • 1.

    Het is verboden op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren door middel van een opschrift, aankondiging of afbeelding waardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder ontstaat voor de omgeving.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing in gevallen waarin een omgevingsvergunning is verleend en het gevaar en de hinder zijn betrokken bij de afweging.

 

Artikel 4:17 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 4:17 Definitie

In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan een onderkomen of voertuig waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen in de zin van artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

Artikel 4:17 Definitie

In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan een niet-grondgebonden onderkomen of voertuig, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

 

Artikel 4:18 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 4:18 Nachtverblijf buiten kampeerterreinen

  • 1.

    Het is verboden ten behoeve van nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan, de beheersverordening, exploitatieplan of een voorbereidingsbesluit is bestemd of mede bestemd.

  • 2.

    Het verbod geldt tevens voor het, al dan niet in een voertuig, te slapen dan wel een ander kampeermiddel op of aan de weg te gebruiken met het kennelijke doel dit als slaapplaats te (laten) gebruiken.

  • 3.

    Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein.

  • 4.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het eerste en tweede lid.

  • 5.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van de bescherming van:

    • a.

      van natuur en landschap;

    • b.

      van een stadsgezicht; of

    • c.

      als de veiligheid van het wegverkeer in het gedrang komt.

Artikel 4:18 Nachtverblijf buiten kampeerterreinen

  • 1.

    Het is verboden ten behoeve van nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het omgevingsplan.is bestemd of mede bestemd.

  • 2.

    Het verbod geldt tevens voor het, al dan niet in een voertuig, te slapen dan wel een ander kampeermiddel op of aan de weg te gebruiken met het kennelijke doel dit als slaapplaats te (laten) gebruiken.

  • 3.

    Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein.

  • 4.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het eerste en tweede lid.

  • 5.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van de bescherming van:

    • a.

      van natuur en landschap;

    • b.

      van een stadsgezicht; of

    • c.

      als de veiligheid van het wegverkeer in het gedrang komt.

 

Artikel 5:5 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5:5 Voertuigwrakken

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 5:5 Voertuigwrakken

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Wet milieubeheer of het Besluit activiteiten leefomgeving.

 

Artikel 5:6 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5:6 Kampeermiddelen en andere voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruik langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg of openbare parkeergelegenheid te plaatsen of te hebben.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 3.

    Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door Wegenverordening Zuid-Holland.

  • 4.

    Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:6 Kampeermiddelen en andere voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruik langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg of openbare parkeergelegenheid te plaatsen of te hebben.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 3.

    Het eerste lid is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de provinciale omgevingsverordening.

  • 4.

    Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

 

Artikel 5:18 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en nadere regels

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.

  • 2.

    Een vergunning wordt aangevraagd door middel van een volledig ingevuld en ondertekend formulier dat daartoe door het college is verstrekt.

  • 3.

    Het college kan ter bescherming van een belang bedoeld in artikel1:8 en 5:19a:

    • a.

      gebieden en dagen aanwijzen waar geen vergunning wordt verleend voor vaste standplaatsen;

    • b.

      gebieden aanwijzen waar een maximum aantal vergunningen wordt verleend voor vaste standplaatsen;

    • c.

      gebieden aanwijzen waar vergunning voor vaste standplaatsen slechts wordt verleend voor door het college vastgestelde producten of diensten;

  • 4.

    Het college kan regels geven ten aanzien van bij de aanvraag te verstrekken gegevens of bescheiden, de volgorde van toewijzing van vaste standplaatsen, de wijze waarop een standplaats wordt ingenomen en de omstandigheid waaronder een vergunning kan worden overgedragen.

Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en nadere regels

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.

  • 2.

    Een vergunning wordt aangevraagd door middel van een volledig ingevuld en ondertekend formulier dat daartoe door het college is verstrekt.

  • 3.

    Het college kan ter bescherming van een belang bedoeld in artikel1:8 en 5:19a:

    • a.

      gebieden en dagen aanwijzen waar geen vergunning wordt verleend voor vaste standplaatsen;

    • b.

      gebieden aanwijzen waar een maximum aantal vergunningen wordt verleend voor vaste standplaatsen;

    • c.

      gebieden aanwijzen waar vergunning voor vaste standplaatsen slechts wordt verleend voor door het college vastgestelde producten of diensten;

  • 4.

    Het college kan regels geven ten aanzien van bij de aanvraag te verstrekken gegevens of bescheiden, de volgorde van toewijzing van vaste standplaatsen, de wijze waarop een standplaats wordt ingenomen en de omstandigheid waaronder een vergunning kan worden overgedragen

  • 5.

    Het college weigert de vergunning wegens strijd met he omgevingsplan.

 

Artikel 5:21 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5:21 Afbakeningsbepalingen

  • 1.

    Het verbod van artikel 5:18 eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het provinciale wegenverordening.

  • 2.

    De weigeringsgrond van artikel 5:19a, eerste lid, onder a, is niet van toepassing op bouwwerken.

Artikel 5:21 Afbakeningsbepalingen

  • 1.

    Artikel 5:18 eerste lid is niet van toepassing op beperkingengebiedaktiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet of de provinciale omgevingsverordening.

  • 2.

    De weigeringsgrond van artikel 5:19a, eerste lid, onder a, is niet van toepassing op bouwwerken.

 

Artikel 5:32 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5:32 Crossterreinen

  • 1.

    Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig of een bromfiets te crossen buiten wedstrijdverband, een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

  • 2.

    Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan daarbij nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in het belang van:

    • a.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

    • c.

      de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, het Besluit omgevingsrecht, de Zondagswet of het Besluit geluidproductie sportmotoren.

Artikel 5:32 Crossterreinen

  • 1.

    Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig of een bromfiets te crossen buiten wedstrijdverband, een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

  • 2.

    Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan daarbij nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in het belang van:

    • a.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

    • c.

      de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Omgevingswet, afdeling 3.9 van het Besluit activiteiten leefomgeving, de Zondagswet of het Besluit geluidproductie sportmotoren.

 

Artikel 5:33 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden

  • 1.

    Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig, een bromfiets, een fiets of een paard.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan daarbij nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in het belang van:

    • a.

      het voorkomen van overlast;

    • b.

      de bescherming van natuur- of milieuwaarden;

    • c.

      de veiligheid van het publiek.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op motorvoertuigen, bromfietsen, fietsen en paarden:

    • a.

      ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de bevoegde minister aangewezen hulpverleningsdiensten;

    • b.

      die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • c.

      die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

    • d.

      van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • e.

      voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.

  • 4.

    Het verbod is voorts niet van toepassing:

    • a.

      op wegen die gelegen zijn binnen de in het eerste lid bedoelde gebieden of terreinen;

    • b.

      binnen de bij of krachtens de milieuverordening Zuid-Holland aangewezen stiltegebieden, ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als toestel.

  • 5.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden

  • 1.

    Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig, een bromfiets, een fiets of een paard.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan daarbij nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in het belang van:

    • a.

      het voorkomen van overlast;

    • b.

      de bescherming van natuur- of milieuwaarden;

    • c.

      de veiligheid van het publiek.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op motorvoertuigen, bromfietsen, fietsen en paarden:

    • a.

      ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de bevoegde minister aangewezen hulpverleningsdiensten;

    • b.

      die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • c.

      die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

    • d.

      van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • e.

      voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.

  • 4.

    Het verbod is voorts niet van toepassing:

    • a.

      op wegen die gelegen zijn binnen de in het eerste lid bedoelde gebieden of terreinen;

    • b.

      binnen de bij of krachtens de provinciale omgevingsverordening aangewezen stiltegebieden, ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als toestel.

  • 5.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

 

Artikel 5:34 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

  • 1.

    Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2.

    Mits er geen sprake is van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving, is het verbod niet van toepassing op:

    • a.

      verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

    • b.

      sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, voor zover geen afvalstoffen worden verbrand;

    • c.

      vuur voor koken, bakken en braden.

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.

  • 5.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429 aanhef en onder 1ᵒ of 3ᵒ, van het Wetboek van Strafrecht of de milieuverordening Zuid-Holland.

  • 6.

    Op de ontheffing als bedoeld in het derde lid is paragraag 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

  • 1.

    Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2.

    Mits er geen sprake is van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving, is het verbod niet van toepassing op:

    • a.

      verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

    • b.

      sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, voor zover geen afvalstoffen worden verbrand;

    • c.

      vuur voor koken, bakken en braden.

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.

  • 5.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429 aanhef en onder 1ᵒ of 3ᵒ, van het Wetboek van Strafrecht of de provinciale omgevingsverordening.

  • 6.

    Op de ontheffing als bedoeld in het derde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

 

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van 15 december 2022, nummer 2022-120.

Naar boven