Gemeenteblad van Nissewaard
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Nissewaard | Gemeenteblad 2023, 457984 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Nissewaard | Gemeenteblad 2023, 457984 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Verordening tot vierde wijziging van de Algemene plaatselijke verordening Nissewaard 2020
De raad der gemeente Nissewaard;
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van d.d. 4 oktober 2023;
gehoord het advies van de gecombineerde commissie Bestuur en Leefomgeving van 26 september 2023;
gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;
besluit de volgende verordening vast te stellen:
Verordening tot vierde wijziging van de Algemene plaatselijke verordening Nissewaard 2020.
De Algemene plaatselijke verordening Nissewaard 2020 wordt gewijzigd als volgt:
worden na 'Artikel 2:28 Exploitatie openbare inrichting ' ingevoegd 'Artikel 2:28a Indieningsvereisten exploitatievergunning openbare inrichting’, ‘Artikel 2:28b Weigeringsgronden’, ‘Artikel 2:28c Inhoud exploitatievergunning en aanhangsel vergunning’, ‘Artikel 2:28d Eisen aan exploitant en leidinggevenden’, ‘Artikel 2:28e Aanwezigheid exploitant/ leidinggevende’, ‘Artikel 2:28f Wijziging aanhangsel exploitatievergunning’, Artikel 2:28g ‘Wijziging exploitatievergunning openbare inrichting’, ‘Artikel 2:28h Intrekkings-, wijzigings- en schorsingsgronden’en ‘Artikel 2:28i Beëindiging en overgang exploitatie’;
Artikel 1:1 wordt vervangen door:
In deze verordening wordt verstaan onder:
Artikel 1:2 wordt vervangen door:
Artikel 1:6 wordt vervangen door:
Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing
De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd als:
Artikel 2:1 wordt vervangen door:
Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden
Artikel 2:10 wordt vervangen door:
Artikel 2:10 Voorwerpen op of aan een openbare plaats.
Artikel 2:11 wordt vervangen door:
Artikel 2:11 (Omgevings-)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg.
Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegde bestuursorgaan een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, ineen weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.
Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Keur waterschap Hollandse Delta 2014, de Omgevingsverordening Zuid-Holland, de Telecommunicatiewet en de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening Nissewaard.
Artikel 2:12 wordt vervangen door:
Artikel 2:12 Maken, veranderen van een uitweg
Artikel 2:23 wordt vervangen door:
Artikel 2:23 Veiligheid op het ijs
Artikel 2:25 wordt vervangen door:
Artikel 2:27 wordt vervangen door:
In deze afdeling wordt verstaan onder:
Openbare inrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie ter plaatse worden verstrekt of bereid dan wel gelegenheid wordt gegeven anders dan om niet enigerlei eet- of drinkwaar te verkrijgen, af te halen of te verbruiken;
Onder een openbare inrichting wordt in ieder geval verstaan: een hotel, restaurant, pension, café, waterpijpcafé, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis, clubhuis, afhaalpunten, take away en maaltijdbezorging.
Onder openbare inrichting wordt ook verstaan een bij deze openbare inrichting behorend terras en andere aanhorigheden.
Artikel 2:28 wordt vervangen door:
Artikel 2:28 Exploitatie openbare inrichting
Na artikel 2:28 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 2:28a Indieningsvereisten exploitatievergunning openbare inrichting
Na artikel 2:28a wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 2:28b Weigeringsgronden
Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester de vergunning weigeren als:
de exploitant of de leidinggevende(n) binnen drie jaar voor de aanvraag een openbare inrichting heeft geëxploiteerd die op grond van (ernstige vrees voor) verstoring van de openbare orde dan wel aantasting van het woon- en of leefklimaat, dan wel op grond van artikel 13b van de Opiumwet gesloten is geweest.
Na artikel 2:28b wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 2:28c Inhoud exploitatievergunning en aanhangsel vergunning
Na artikel 2:28c wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 2:28d Eisen aan exploitant en leidinggevenden
De exploitant en leidinggevenden voldoen aan de volgende eisen:
Na artikel 2:28d wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 2:28e Aanwezigheid exploitant/ leidinggevende
Het is verboden een openbare inrichting voor het publiek geopend te houden zonder dat:
Na artikel 2:28e wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 2:28f Wijziging aanhangsel exploitatievergunning
Na artikel 2:28f wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 2:28g Wijziging exploitatievergunning openbare inrichting
Na artikel 2:28g wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 2:28h Intrekkings-, wijzigings- en schorsingsgronden
In aanvulling op het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester de vergunning intrekken, wijzigen of schorsen als:
aannemelijk is dat de exploitant en/of leidinggevenden betrokken zijn, of hun ernstige nalatigheid kan worden verweten, bij activiteiten in of vanuit de openbare inrichting die een gevaar opleveren voor de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid en/of een bedreiging vormen voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van de openbare inrichting;
zich in of vanuit de openbare inrichting feiten hebben voorgedaan die de vrees wettigen dat het (ongewijzigd) geopend blijven van de openbare inrichting gevaar oplevert voor de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid en/of een bedreiging vormt voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van de openbare inrichting.
een vergunninghouder in een periode van twee jaar ten minste drie maal op grond van artikel 2:28f, eerste lid van deze verordening om bijschrijving van een persoon op het aanhangsel bij de vergunning heeft verzocht en de burgemeester die wijziging van het aanhangsel ten minste driemaal heeft geweigerd op grond van artikel 2:28f, derde lid van deze verordening.
Na artikel 2:28h wordt een nieuw artikel ingevoegd:
Artikel 2:28i Beëindiging en overgang exploitatie
De burgemeester kan in het geval van een ongewijzigde bedrijfsovername op verzoek van de rechtsopvolger onder voorwaarden toestemming geven om na het indienen van een aanvraag de exploitatie van het horecabedrijf voort te zetten. Een verkregen toestemming geldt totdat de burgemeester op de aanvraag heeft beslist.
Artikel 2:29 wordt vervangen door:
Artikel 2:30 wordt vervangen door:
Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting
Na artikel 2:36 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 2:36a Verschaffing gegevens nachtregister
Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt of de kampeerder is verplicht de exploitant of feitelijk leidinggevende van die inrichting volledig en naar waarheid naam, woonplaats, dag van aankomst en de dag van vertrek te verstrekken.
Artikel 2:37b wordt vervangen door:
Artikel 2:37b Exploitatie kamerverhuurbedrijf
Artikel 2:38 wordt vervangen door:
Artikel 2:38 Sluiting voor publiek toegankelijke gebouwen.
De burgemeester kan, indien zulks naar zijn oordeel in het belang van de openbare orde of ter voorkoming of beperking van overlast of nadelige beïnvloeding van het woon- of leefklimaat is vereist, de gehele of gedeeltelijke sluiting bevelen van een voor het publiek openstaand gebouw - niet zijnde een seksinrichting - of een bij dat gebouw behorend erf, een perceel of gedeelte van het perceel of enige andere ruimte, niet zijnde een woning die als zodanig in gebruik is.
De burgemeester maakt de sluiting bekend door het aanbrengen van een afschrift van zijn bevel op of nabij de toegang van het voor het publiek openstaande gebouw of het bij dat gebouw behorende erf, het perceel of een gedeelte van het perceel of de ruimte. De sluiting treedt in werking op het moment dat bedoeld afschrift is aangebracht.
Na artikel 2:38 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 2:38a Tegengaan onveilig, niet leefbaar en malafide ondernemersklimaat
De burgemeester kan gebouwen, gebieden of bedrijfsmatige activiteiten aanwijzen waarop het verbod uit het derde lid van toepassing is. Een gebouw of gebied wordt uitsluitend aangewezen als in of rondom dat gebouw, dan wel in dat gebied de leefbaarheid of de openbare orde en veiligheid onder druk staat of ernstige vrees hiertoe bestaat. Een aanwijzing van een gebouw of gebied kan zich tot één of meer bedrijfsmatige activiteiten beperken. Een bedrijfsmatige activiteit wordt uitsluitend voor de gehele gemeente aangewezen als de leefbaarheid of de openbare orde en veiligheid door de bedrijfsmatige activiteit onder druk staat.
Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 weigert de burgemeester een vergunning als bedoeld in het derde lid indien de vestiging of de exploitatie in strijd is met een geldend bestemmingsplan een ter inzage gelegd bestemmingsplan, een voorbereidingsbesluit, een beheersverordening, een exploitatieplan of daarmee gelijk te stellen regelingen.
De vergunning wordt aangevraagd door de exploitant. Een aanvraag om vergunning wordt ingediend door gebruikmaking van een door de burgemeester vastgesteld formulier. Bij de aanvraag om een vergunning wordt vermeld voor welke bedrijfsmatige activiteit(en) de vergunning wordt gevraagd en worden in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden overgelegd:
Artikel 2:41a komt te vervallen
Vervallen, wordt artikel 2:38.
Artikel 2:43 wordt vervangen door:
Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap en dergelijke
Artikel 2:44a wordt vervangen door:
Artikel 2:44a Vervoer geprepareerde voorwerpen
Artikel 2:50a wordt vervangen door:
Artikel 2:50a Messen en andere voorwerpen als wapen
Het is verboden op een openbare plaats of in voor het publiek toegankelijke gebouwen messen of andere voorwerpen die als wapen kunnen worden gebruikt bij zich te hebben indien dit gepaard gaat met overlast of andere gedragingen die de openbare orde verstoren, het woon- of leefklimaat nadelig beïnvloeden of anderszins hinder veroorzaken.
Artikel 2:57 wordt vervangen door:
Artikel 2:57 Loslopende honden
Artikel 2:58 wordt vervangen door:
Artikel 2:58 Verontreiniging door honden
Artikel 2:59 wordt vervangen door:
Artikel 2:59 Gevaarlijke honden
Artikel 2:64 wordt vervangen door:
Artikel 2:73a wordt vervangen door:
Artikel 2:73b wordt vervangen door:
Artikel 2:73b Vervoeren of bij zich hebben van carbid of soortgelijke stoffen
Het is verboden op een openbare plaats carbid of soortgelijke stoffen [of voorwerpen] als bedoeld in artikel 2:73a te vervoeren of bij zich te hebben, waarvan gelet op hun aard of de omstandigheden waaronder deze worden aangetroffen, redelijkerwijs kan worden aangenomen dat deze zullen worden gebruikt in strijd met het bepaalde in artikel 2:73a.
Na artikel 2:74a wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 2:74b Verzamelingen van personen in verband met drugs
Het is verboden op of aan openbare plaats, die door de burgemeester is aangewezen indien de openbare orde dat in verband met het openlijk gebruik van en/of de handel in middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet, naar zijn oordeel noodzakelijk maakt, aan een verzameling van meer dan vier personen deel te nemen.
Na artikel 2:74b wordt een nieuw artikel ingevoegd luidende:
Artikel 2:74c verblijfsverbod drugsdealers.
De burgemeester kan degene die in een door het college aangewezen gebied waarin sprake is van ernstige overlast, veroorzaakt door de aanwezigheid van verslaafden en/of handelaren in harddrugs, zich op of aan een openbare plaats ophoudt waarbij aannemelijk is dat dit gebeurt om middelen, als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar, te verkopen of te koop aan te bieden en die antecedenten heeft op het gebied van het verkopen of te koop aanbieden van drugs of daarop gelijkende waar, bevelen om zich onmiddellijk uit dat overlastgebied te verwijderen en zich daar voor de duur van drie maanden niet meer te bevinden.
De burgemeester kan aan degene, aan wie eerder een bevel als bedoeld in het eerste lid is gegeven en die binnen een periode van een jaar opnieuw de in dat lid genoemde bepalingen overtreedt, bevelen om zich onmiddellijk uit het in lid 1 genoemde gebied te verwijderen en zich daar gedurende een periode van maximaal zes maanden niet meer te bevinden.
Artikel 3:2 wordt vervangen door:
Na artikel 3:2 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
Met het oog op de in dit hoofdstuk genoemde belangen, kan het college over de uitoefening van de bevoegdheden zoals genoemd in dit hoofdstuk nadere regels vaststellen.
Artikel 3:7 lid 1 onder i, wordt vervangen door:
Artikel 3:7 lid 1 onder i, 1 Weigeringsgronden
Een vergunning wordt geweigerd als:
de exploitant of de beheerder minder dan vijf jaar geleden voor de dag dat de vergunning wordt aangevraagd, bij meer dan één rechterlijke uitspraak of strafbeschikking onherroepelijk veroordeeld is tot een onvoorwaardelijke geldboete van € 500 meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht , wegens dan wel mede wegens overtreding van: bepalingen, gesteld bij of krachtens de Alcoholwet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet 2000, de Wet arbeid vreemdelingen en hoofdstuk 3 van de APV Nissewaard;
Artikel 3:8 wordt vervangen door:
Artikel 3:8 Eisen met betrekking tot de vergunning
Na artikel 3:8 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 3:8a Sluiten van een seksinrichting
Een sluiting kan op aanvraag van een belanghebbende door het bevoegde bestuursorgaan worden opgeheven, wanneer later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven en naar het oordeel van het bevoegde bestuursorgaan voldoende garanties aanwezig zijn, dat geen herhaling van de situatie die tot de sluiting heeft geleid, zal plaatsvinden.
Artikel 3:12 wordt vervangen door:
Artikel 3:12 Sluitingstijden seksinrichtingen; aanwezigheid; toegang
Artikel 3:18 wordt vervangen door:
Het is een prostituee verboden:
Artikel 3:18 wordt vervangen door:
Het is verboden zich op of aan een openbare plaats of op, aan of in een andere vanaf een openbare plaats zichtbare plaats, niet zijnde een seksinrichting waarvoor een vergunning is verleend, op te houden met het kennelijke doel zich beschikbaar te stellen voor prostitutie of op aan een openbare plaats ontuchtige handelingen te verrichten als dit kennelijk geschiedt in het kader van prostitutie.
Artikel 3:21 wordt vervangen door:
Artikel 3:21 Verbodsbepalingen klanten
Artikel 4:2 wordt vervangen door:
Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten
De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 3.148, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.
Tijdens de op grond van het eerste lid aangewezen dagen en dagdelen, mag het geluidsniveau, veroorzaakt door een inrichting de normen die zijn opgenomen in de volgende tabel, niet overschrijden:
Artikel 4:3 wordt vervangen door:
Artikel 4:3 Melding incidentele activiteiten
Het is een inrichting toegestaan op maximaal 10 dagen of dagdelen per kalenderjaar incidentele festiviteiten te houden waarbij de geluidsnormen, bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer en artikel 4:5, niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit daarvan melding heeft gedaan aan het college.
Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal 10 dagen of dagdelen per kalenderjaar in verband met de viering van incidentele festiviteiten de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 3.148, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste tien werkdagen voor de aanvang van de festiviteit daarvan melding heeft gedaan aan het college.
Artikel 4:5 wordt vervangen door:
Artikel 4.5 Onversterkte muziek
Artikel 4:6 wordt vervangen door:
Artikel 4:6 Overige geluidhinder
Na artikel 4:9a wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 4:9b Verbod oplaten ballonnen
Artikel 5:12 wordt vervangen door:
Artikel 5:12 Overlast van fietsen of bromfietsen
Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.
Artikel 5:13 wordt vervangen door:
Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen of leden of donateur werving
Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden, dan wel in het openbaar leden of donateurs te werven als daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.
Onder een inzameling als bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan het aanvaarden van geld of goederen bij het aanbieden van diensten of goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, als daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.
Artikel 5:18 wordt vervangen door:
Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden
Artikel 5:18a komt te vervallen:
Artikel 5:20 wordt vervangen door:
Artikel 5:20 Afbakeningsbepalingen
Artikel 5:25 wordt vervangen door:
Artikel 5:25 Ligplaats vaartuigen
Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Woningwet, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Wet milieubeheer, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet, de Verordening nautisch beheer Zuid-Holland 2022 of de Omgevingsverordening Zuid-Holland, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening, de Herziene Rijnvaartakte van 17 oktober 1868 en het Rijnvaartpolitiereglement 1995.
Artikel 5:28 wordt vervangen door:
Artikel 5:28 Beschadigen van waterstaatswerken
Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand openbare wateren, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen die bij de gemeente in beheer zijn.
Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet, de Verordening nautisch beheer Zuid-Holland 2022, de Omgevingsverordening Zuid-Holland, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening, de Herziene Rijnvaartakte van 17 oktober 1868 en het Rijnvaartpolitiereglement 1995.
Artikel 5:34 wordt vervangen door:
Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken
Artikel 5:36 wordt vervangen door:
Artikel 5:36 Verboden plaatsen
Artikel 6:2 wordt vervangen door:
In de Toelichting wordt de tekst onder artikel 2:10 vergunning voor het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de publieke functie van de weg vervangen door:
Artikel 2:10 Voorwerpen op of aan een openbare plaats.
Dit artikel geeft de gemeente de mogelijkheid greep te houden op situaties die hinder of gevaar kunnen opleveren of ontsierend kunnen zijn. Voor de toepassing kan worden gedacht aan het plaatsen van winkeluitstallingen, containers of fietsparkeervoorzieningen.
Dit lid regelt de vergunningplicht.
De vergunning wordt verleend als omgevingsvergunning indien het in het eerste lid bedoelde gebruik een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j of k, van de Wabo.
Hier is naast de algemeen geldende weigeringsgronden een verbijzondering opgenomen: de vergunning kan worden geweigerd als het gevraagde gebruik problemen, hinder of schade zou opleveren voor de weg of het gebruik ervan.
Vierde lid, onder a (evenementen)
Indien een evenement wordt gehouden, waartoe vergunning is verleend op basis van artikel 2:25, dan hoeft geen vergunning te worden verleend op basis van artikel 2:10. Deze bepaling voorkomt een samenloop van beide vergunningen. In de voorschriften bij een vergunning voor een evenement kan immers ook de verkeersveiligheid worden gewaarborgd.
Vierde lid, onder b (standplaatsen)
Hier wordt een uitzondering gemaakt voor standplaatsen waarop artikel 5:17 van toepassing is.
Vierde lid onder c (voorwerpen met gedachten en gevoelens daarop
Het verbod is niet van toepassing op voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard. Een vergunningstelsel voor zulke uitingen zou in strijd zijn met artikel 7 van de Grondwet (vrijheid van meningsuiting). Het is op grond van artikel 2:10 wel verboden om uitingen te doen als daardoor het verkeer wordt gehinderd of in gevaar gebracht.
Vijfde lid onder a (terrassen)
Het in artikel 2:10 bedoelde verboden gebruik van de weg geldt niet voor terrassen behorend bij een horecabedrijf, waarvoor door de burgemeester vergunning is verleend op grond van artikel 2:28. Zo’n terras maakt blijkens de definitie in artikel 2:27, tweede lid, deel uit van dat bedrijf. Daarom is deze situatie vrijgesteld van een vergunning op grond van artikel 2:10.
Het college kan een aanzienlijke verlaging van de administratieve lasten bereiken door een ruime invulling te geven aan de vrijstellingsbepaling van het vijfde lid onder g. Eén van de belangrijkste ergernissen die de toepassing van dit artikel oproept, is dat gemeenten soms een vergunning eisen, terwijl van reële hinder of overlast geen sprake is. Er kan worden gedacht aan vlaggenmasten, laadpalen, anti-parkeervoorzieningen, inzamelvoorzieningen etc.
Deze leden betreffen ook een afbakening met bestaande wetgeving.
In de Toelichting wordt de tekst onder Artikel 2:25 Evenementen vervangen door:
Bij evenementen is vooraf een vergunning noodzakelijk, controle achteraf kan niet volstaan wegens mogelijk gevaar voor de openbare orde, overlastsituaties, verkeersveiligheid, volksgezondheid, zedelijkheid e.d. Ook de organisator is bij een vergunningstelsel gebaat, omdat hij met de gemeente kan onderhandelen om goede afspraken te maken. Zo krijgt hij op het evenement toegesneden voorwaarden. In sommige gevallen kan volstaan worden met een melding. Het is dan niet per se noodzakelijk en proportioneel om een vergunning te eisen.
Evenementen en bestemmingsplan
Een aanvraag voor een APV-vergunning voor een evenement kan niet geweigerd worden enkel omdat het in strijd is met een bestemmingsplan. Een aanvraag voor een evenementenvergunning moet namelijk worden beoordeeld aan de hand van de belangen die zijn opgenomen in de weigeringsgronden. Andersoortige belangen kunnen bij het beoordelen van de aanvraag geen zelfstandige weigeringsgrond opleveren (ABRvS 29-03-2003, ECLI:NL:RVS:AF8028).
Het bestemmingsplan is vanuit het oogpunt van ruimtelijke ordening uiteraard wel relevant.
Het bestemmingsplan moet het gebruik ten behoeve van het gewenste evenement namelijk toestaan. Daarbij moet worden beoordeeld of het evenement naar omvang, duur en uitstraling een planologische relevantie heeft.
Evenementen die geen of slechts geringe planologische relevantie hebben, kunnen gewoon plaatsvinden. Daarvoor is geen omgevingsvergunning nodig. Voor deze evenementen is wel een evenementenvergunning vereist op grond van de APV en eventuele andere toestemmingen of ontheffingen voor muziek/geluidhinder, meldingen brandveiligheid enz.
Voor het gebruik van een terrein in strijd met het bestemmingsplan voor een evenement met planologische relevantie kan (naast de APV evenementenvergunning) een omgevingsvergunning (artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo) worden aangevraagd. Het college kan de omgevingsvergunning verlenen met behulp van de in artikel 2.12, eerste lid, onder a, van de Wabo genoemde afwijkingsmogelijkheden.
Vaak zal daarbij gebruik kunnen worden gemaakt van de ‘buitenplanse afwijkingsmogelijkheid’. Het Bor biedt het college namelijk de bevoegdheid om van de bepalingen in het bestemmingsplan af te wijken als het gaat om het gebruiken van gronden of bouwwerken ten behoeve van evenementen met een maximum van drie per jaar en een duur van ten hoogste vijftien dagen per evenement, het opbouwen en afbreken van voorzieningen ten behoeve van het evenement hieronder begrepen (artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2, van de Wabo juncto artikel 4, achtste lid, van de Bijlage II Bor).
Wanneer het bestemmingsplan het gebruik als evenemententerrein niet toestaat, er wel sprake is van planologische relevantie en het verlenen van een omgevingsvergunning niet mogelijk is, zal handhavend moet worden opgetreden ((ABRvS 13-04-2005, ECLI:NL:RVS:2005:AT3708 (Schuttersfeest Diepenheim, hof van Twente) en Rb. Leeuwarden 27-07-2005, ECLI:NL:RBLEE:2005:AU0442 (Veenhoopfestival Smallingerland)).
Het is daarom van belang dat gemeenten naast de vergunningverlening erop toezien dat de bestemmingsplannen voorzien in de te houden evenementen.
In het bestemmingsplan dient dan niet alleen het betreffende gebied als evenementterrein te worden bestemd, ook moet daarbij het aantal, soort en duur van de evenementen en het maximaal toegestane aantal bezoekers per evenement worden geregeld. Dit zijn allemaal aspecten met ruimtelijke relevantie die in het kader van de rechtszekerheid in het bestemmingsplan moeten worden vastgelegd (ABRvS 05-01-2011, ECLI:NL:RVS:2011:BO9802 en ABRvS 16-02-2011, ECLI:NL:RVS:2011:BP4728).
Regionaal is de 'Handreiking Publieksveiligheid evenementen regio Rotterdam Rijnmond' vastgesteld. In deze handreiking wordt geadviseerd om te werken met een risicoscan. Zo worden alle evenementen regionaal gelijkwaardig beoordeeld en behandeld als het gaat om de inschatting van de mogelijke risico's die een evenement met zich meebrengt. In het evenementenbeleid zijn de termijnen opgenomen voor het melden van evenementen. Bij de vaststelling van deze termijnen is aansluiting gezocht bij hetgeen regionaal hieromtrent is vastgesteld.
Voor de bepaling of een evenement valt onder de vergunningplicht wordt aangesloten bij de uitkomsten van de risicoscan. De risicoscan wordt door de gemeente en de politie ingevuld aan de hand van de gegevens die bij de vergunningaanvraag worden overhandigd.
Bij het beoordelen van een aanvraag wordt gekeken of de vergunning al dan niet geweigerd wordt aan de hand van de in artikel 1:8 genoemde criteria. De burgemeester is bevoegd voorschriften te verbinden aan het houden van een evenement. Voor de toelaatbaarheid van de voorschriften gelden een aantal voorwaarden, de voorschriften mogen niet in strijd zijn met enige wettelijke regeling.
De voorschriften moeten redelijkerwijs nodig zijn in verband met het voorkomen van aantasting van de openbare orde, openbare veiligheid en volksgezondheid, zie de artikelen 1:4 en 1:8.
De voorschriften mogen niet in strijd komen met enig beginsel van behoorlijk bestuur. Een vergunning wordt afgegeven voor één evenement.
Kleinschalige evenementen zoals buurtbarbecues en straatfeesten hebben vaak geen of slechts een beperkte uitstraling naar de directe omgeving. In de praktijk blijkt dat aanvragen voor dergelijke evenementen in beginsel vrijwel altijd worden gehonoreerd. Aan dergelijke vergunningen worden enkel standaardvoorschriften verbonden. Door de termijnen die gelden voor het aanvragen van een evenementenvergunning, blijkt dat spontane initiatieven vanuit de wijken tot het organiseren van een straatfeest bemoeilijkt worden. Meerdere gemeenten hebben daarom in de APV een uitzondering op de vergunningplicht opgenomen voor dergelijke kleinschalige evenementen (zogenaamde 0 -evenementen). Er zijn in dit artikel duidelijke criteria opgenomen om te kunnen beoordelen of er sprake is van een klein evenement. Om een goed overzicht te houden over de georganiseerde evenementen binnen de gemeente wordt een meldingsplicht voor de kleine evenementen ingevoerd. De burgemeester krijgt wel de mogelijkheid om naar aanleiding van een ingekomen melding een kleinschalig evenement te verbieden. Dit is alleen mogelijk, als de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt. De bevoegdheid van de burgemeester in het kader van het toezicht op evenementen stoelt op artikel 174 Gemeentewet.
Bijkomend voordeel voor van het invoeren van een meldingsplicht is dat zowel de administratieve lasten voor de organisator als de bestuurlijke lasten worden verminderd.
Daar komt ook nog bij dat de VRR in de Regionale Handreiking Publieksevenementen Rotterdam-Rijnmond een onderscheid hanteert in vergunningsplichtige en meldingsplichtige evenementen.
Door een meldingsplicht voor dergelijke evenementen in de APV op te nemen, haakt Nissewaard aan bij het regionale beleid.
Voor evenementen waarbij een groot aantal bezoekers wordt verwacht zijn meer risico’s te verwachten. Om deze risico’s goed te kunnen beoordelen is er meer tijd nodig om de aanvraag te beoordelen. Daarom wordt per categorie een andere indieningstermijn gehanteerd.
Voor de categorisering van evenementen sluit de gemeente Nissewaard aan bij het onderscheid dat is opgenomen in de Handreiking Publieksveiligheid. Om te bepalen onder welke categorie een bepaald evenement valt, wordt een risicoscan ingevuld. Het soort categorie is bepalend voor het niveau van advisering door de diverse ketenpartners als onderdeel van het vergunningentraject. Het is daarmee een hulpmiddel voor alle bij de veiligheid betrokken partners om een goede
risico-inschatting te kunnen maken. Het puntenaantal wat volgt uit het invullen van de risicoscan is bepalend voor het in behandeling nemen van een aanvraag als zijnde een meldingplichtige aanvraag of een vergunningplichtige aanvraag. Daarbij wordt de volgende verdeling aangehouden:
Risicoscan geeft 0 tot en met 5 punten:
de aanvraag wordt in behandeling genomen als een melding.
Risicoscan geeft 6 tot en met 11 punten:
de aanvraag wordt in behandeling genomen als een aanvraag voor een categorie A vergunningaanvraag.
Risicoscan geeft 12 of meer punten:
de aanvraag wordt in behandeling genomen als een aanvraag voor een categorie B of C vergunningaanvraag. De uiteindelijke advisering door de politie en de brandweer zal bepalen of hier sprake is van een B of C categorie.
Aansprakelijkheid vergunninghouder/organisator.
Voorop staat dat de vergunninghouder of de organisator zelf, of degene die bijvoorbeeld tijdens een evenement een gevaar in het leven roept dat zich vervolgens verwezenlijkt, primair aansprakelijk kan worden gesteld voor daardoor veroorzaakte schade. Het arrest Vermeulen/Lekkerkerker (HR 10 maart 1972, NJ 1972, 278) is van overeenkomstige toepassing op de houder van de evenementenvergunning. De Hoge Raad oordeelt in dat arrest dat het feit dat een Hinderwetvergunning (nu: Wet milieubeheer) is verleend, nog niet betekent dat eigenaren van naburige erven schade en hinder, welke zij in het algemeen niet behoeven te dulden, wel zouden moeten verdragen van een vergunninghouder. Een dergelijke vergunning vrijwaart de vergunninghouder volgens de Hoge Raad dan ook niet voor zijn aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad, ook niet als door de desbetreffende eigenaar tegen verlening van de vergunning tevoren bezwaren zijn ingebracht, maar deze bezwaren zijn verworpen.
Het spreekt voor zich dat een aanvraag ook tijdig moet worden ingediend om zorgvuldig te kunnen beoordelen of er een vergunning kan worden verleend. Op dit punt geeft de Awb geen concrete voorschriften en komt het aan op de gemeentelijke invulling in de APV en het beleid. Vandaar dat de aanvraagtermijn voor een A-evenement 8 weken, voor een B-evenement 13 weken en voor een C-evenement 26 weken is gesteld. Een aanvraag die niet tijdig is ingediend staat een volledige en goede beoordeling redelijkerwijs in de weg.
Voor het organiseren van een vechtsportevenement is in Nissewaard een (evenementen-) vergunning noodzakelijk. De organisator van of aanvrager van een vergunning voor een full-contact vechtsportevenement is verantwoordelijk voor een goede gang van zaken tijdens het evenement en voor een ordelijk verloop ervan, zowel in het gebouw als in de directe omgeving daarvan. De voorwaarde over het levensgedrag wordt gesteld om te kunnen toetsen of de organisator of de aanvrager van de vergunning op grond van zijn levensgedrag kan worden geacht aan deze verantwoordelijkheid te voldoen. De voorwaarde ziet alleen op de organisator(en) of de aanvrager van de vergunning, dat wil zeggen degene voor wiens rekening en risico het evenement wordt georganiseerd.
Uit een onderzoek van het Regionale Informatie- en Expertise Centrum Noord-Holland blijkt verwevenheid te bestaan van de onderwereld en de bovenwereld bij full contact vechtsport vechtsportevenementen. Dit doordringen van de onderwereld in de bovenwereld, zoals bij sommige vechtsportevenementen die openbaar toegankelijk zijn, krijgt extra aandacht van de politie in het kader van het bestrijden van ondermijning. Vanuit de VNG is daarom voorgesteld om de weigeringsgrond “slecht levensgedrag” van de aanvrager bij vergunningen voor vechtsportevenementen in de APV op te nemen.
Informatiebron voor de burgemeester kunnen politie- of strafvorderlijke gegevens zijn. Op grond van artikel 16, eerste lid, onder c, van de Wet politiegegevens kan de politie aan de burgemeester politiegegevens verstrekken voor zover hij deze behoeft in het kader van de handhaving van de openbare orde. En op grond van artikel 39f, eerste lid, onder b en d, en tweede lid, onder a, van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens kan het college van procureur-generaals aan de burgemeester strafvorderlijke gegevens verstrekken voor zover dit noodzakelijk is met het oog op een zwaarwegend algemeen belang in het kader van het handhaven van de orde en veiligheid en het nemen van een bestuursrechtelijke beslissing.
Evenementen waarvoor een meldingsplicht geldt zijn vergunningsvrij. Deze vergunning ziet derhalve op grotere evenementen. Daarbij is een lex silencio positivo niet wenselijk, gezien de impact die een groot evenement kan hebben, met name op de openbare orde. Ook vragen vele aspecten van een groot evenement, zoals brandveiligheid, geluid, aanvoer, afvoer en parkeren van bezoekers, om maatwerk dat alleen een inhoudelijke vergunningsbeschikking kan bieden. Er zijn derhalve verschillende dwingende redenen van algemeen belang, met name de openbare orde, openbare veiligheid en milieu om van een Lex silencio positivo af te zien. Paragraaf 4.1.3.3. Awb wordt niet van toepassing verklaard.
In de Toelichting wordt de tekst onder Artikel 2:27 Definities vervangen door:
In plaats van de term "horecabedrijf" wordt nu de term "openbare inrichting" gebruikt. In de Alcoholwet wordt met "horecabedrijf" alleen gedoeld op bedrijven waar bedrijfsmatig of anders dan om niet alcoholhoudende drank wordt verstrekt voor gebruik ter plaatse, de zogenaamde "natte horeca". De bepalingen in de APV betreffen juist ook de bedrijven waar geen alcoholhoudende drank wordt verstrekt, de zogenaamde "droge horeca": tearooms, lunchrooms en dergelijke, maar ook coffeeshops.
Het waterpijpcafé is aan de definitie toegevoegd. Hierdoor is de zogenaamde ‘shisha lounge’ expliciet als openbare inrichting in de zin van dezee afdeling opgenomen. Het roken van een waterpijp, ook bekend onder de namen shisha, hookah, nargileh, ghaliyan of hubble bubble, wordt steeds populairder in Nederland, met name in de grote- en middelgrote steden. Het roken van waterpijpen is niet zonder brandgevaar en het levert ook de nodige (stank)overlast voor de omgeving op. Bij het omvallen van een waterpijp kunnen brandende kooltjes een ontstekingsbron vormen voor het interieur van de inrichting met rookontwikkeling of brand tot gevolg. ‘Shisha lounges’ en soortgelijke inrichtingen die het roken van waterpijp aanbieden, stralen daarnaast een bepaalde aantrekkingskracht uit op jongeren. In dit soort inrichtingen wordt naast de waterpijpactiviteiten ook vaak gedeald of illegaal gegokt en is vaak sprake van vernielingen, geluids- en parkeeroverlast, bedreiging en mishandeling. Tot slot kunnen er ook banden zijn met criminele organisaties of netwerken.
Gelet op de genoemde gevaren en risico’s voor de omgeving van een dergelijke inrichting, die direct ingrijpen in de openbare orde en veiligheid, vallen dit soort inrichtingen altijd onder het vergunningstelsel.
Er is de afgelopen periode sprake van een toename aan afhaal- en bezorgrestaurants. Dergelijke restaurants zijn vaak geopend tot in de late uurtjes. Juist dan is er het risico van overlast en het aantasten van het woon- en leefklimaat. Om dit risico te beperken zijn afhaal- en bezorgrestaurants exploitatievergunning plichtig. Een afhaalrestaurant wordt gedefinieerd als een voor het publiek toegankelijke ruimte waar bedrijfsmatig of anders dan om niet, etenswaren worden bereid om te worden afgehaald. Ook het Riec Rotterdam Rijnmond adviseert om dergelijke vormen van horeca vergunningplichtig te maken. In dergelijke gevallen kan dan ook getoetst worden of een exploitant van slecht levensgedrag is. Overigens hebben de gemeenten Den Haag, Eindhoven en Nijmegen een soortgelijke bepaling in hun APV opgenomen.
De exploitatievergunning wordt verleend aan de exploitant. Dat is de persoon die de vergunning heeft aangevraagd. Vaak is dat de ondernemer van de openbare inrichting. Maar het kan ook om meerdere personen gaan, zoals dat geval kan zijn bij een vennootschap onder firma (VOF). De houder van de vergunning is altijd verantwoordelijk voor de gang van zaken in en om het horecabedrijf. Bij overtreding van de regels wordt de exploitant daarom als eerste aangesproken.
De exploitantmoet altijd ingeschreven staan in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel. Dit geldt ook voor stichtingen en verenigingen.
Door het begrip leidinggevende op te nemen in de APV, wordt duidelijk dat deze persoon verantwoordelijk is voor de gang van zaken in en bij de openbare inrichting. In een openbare inrichting kunnen meer leidinggevenden (aanwezig) zijn. Van belang is dat als de openbare inrichting geopend is voor bezoekers dan ook altijd een leidinggevende aanwezig is. De omschrijving in de begripsbepaling sluit aan bij het begrip leidinggevende van de Alcoholwet.
De eisen aan de exploitant in artikel 2:28d gelden ook voor alle leidinggevenden van het horecabedrijf. Dit betekent bijvoorbeeld dat bij een besloten vennootschap (BV) alle bestuurders van de BV hieraan moeten voldoen. Als de BV onderdeel is van een holdingstructuur, dan gelden de eisen voor alle bestuurders (natuurlijke personen) van de holding. Bij een Vennootschap onder firma (VOF) – en alle andere personenvennootschappen - gelden de eisen voor alle vennoten (personen) van de vennootschap.
Niet iedereen in een horecabedrijf is een bezoeker van dat bedrijf. De leidinggevende en het personeel zijn er bijvoorbeeld aan het werk. Ook anderen kunnen daar aanwezig zijn als dat vereist is voor bijvoorbeeld schoonmaak of reparatie. Het gaat erom dat buiten sluitingstijden om geen bezoekers in het horecabedrijf aanwezig mogen zijn.
In de Toelichting wordt de tekst onder Artikel 2:28 Exploitatie openbare inrichting vervangen door:
Artikel 2:28 Exploitatie openbare inrichting
De basisregel is dat elke openbare inrichting een exploitatievergunning nodig heeft. De burgemeester toetst elke aanvraag aan een aantal criteria voordat zij de vergunning verleent. Dat kan onder meer gaan om de eisen die gesteld worden aan de aanvrager van de vergunning en leidinggevenden, de locatie waar de openbare inrichting moet komen, de planologische regels, en de invloed op de woon – en leefsituatie in de omgeving de openbare inrichting..
De burgemeester kijkt ook altijd of de openbare orde, de veiligheid van personen of goederen, de zedelijkheid, de gezondheid, de bescherming van het milieu en de woon- en leefsituatie van omwonenden voldoende worden beschermd. Deze mogen niet op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed. Als het nodig is, kan de burgemeester voorschriften aan een exploitatievergunning verbinden om hiervoor te zorgen.
De exploitatievergunning wordt verleend voor een openbare inrichting zoals dat is aangevraagd
De burgemeester kan in een besluit bepalen dat bepaalde bedrijven geen exploitatievergunning hoeven aan te vragen. De burgemeester kan daaraan voorwaarden verbinden. Het gaat hierom bedrijven die onder de begripsbepaling ‘openbare inrichting’ vallen, maar waarvan eventuele nadelige invloed op de (woon)omgeving (zeer) beperkt is, en waarvan weinig tot geen overlast te verwachten valt.
De bevoegdheid van de burgemeester kan gelden voor bepaalde delen van de stad of voor de hele gemeente. Als de nadelige invloed van een openbare inrichting te groot wordt, dan kan de burgemeester besluiten dat voor een horecabedrijf de vergunningplicht alsnog geldt. De burgemeester kan dan voorschriften verbinden aan de vergunning ter bescherming van de belangen van de woonomgeving.
In de Toelichting wordt na artikel 2:28 de toelichting op de artikelen 2:28a tot en met 2:28i ingevoegd, luidende:
Artikel 2:28a Indieningsvereisten exploitatievergunning openbare inrichting
Om een aanvraag om een exploitatievergunning goed te kunnen beoordelen, moet de aanvrager de nodig gegevens en documenten aanleveren. Aanvragers maken gebruik van een vastgesteld aanvraagformulier om ervoor te zorgen dat de aanvraag zo volledig mogelijk wordt ingediend.
Voldoet een aanvrager hier niet aan, dan wordt hij altijd in de gelegenheid gesteld om zijn aanvraag aan te vullen, voordat de aanvraag buiten behandeling worden gelaten.
Bij de aanvraag wordt in ieder geval een duidelijke beschrijving van het soort horecabedrijf toegevoegd, met een plattegrond van het hele horecabedrijf en een situatietekening van de indeling van het horecabedrijf. De plattegrond en situatietekening hebben een duidelijk maatvoering (schaal 1:100)..
Als een terras wordt aangevraagd, dan moet ook duidelijk blijken waar dat terras in de openbare ruimte komt te liggen en waar voorwerpen (zoals tafels, stoelen, parasols en afscheidingen) worden geplaatst.
De burgemeester kan altijd aanvullende stukken vragen voor de beoordeling van een aanvraag om een vergunning. Een opsomming is niet limitatief, maar het kan bijvoorbeeld gaan om een ondernemingsplan, menukaart, huurcontracten van het pand, verklaringen van de Belastingdienst etc. De aanvullende stukken kunnen nodig zijn ter verduidelijking van de aanvraag.
Artikel 2:28b Weigeringsgronden
Bij het bepalen van de bestemming van panden in een gebied is gekeken vanuit ruimtelijke gronden of een horecabedrijf daar passend kan zijn. Is dat niet het geval, en wordt dus niet voldaan aan de planologische regels, dan weigert de burgemeester de aanvraag voor een exploitatievergunning.
Als de aanwezigheid van een horecabedrijf een ontoelaatbaar nadelige invloed heeft op de
Omgeving van het horecabedrijf, dan weigert de burgemeester de aanvraag voor een exploitatievergunning. De belangen die de burgemeester toetst zien op de openbare orde, de veiligheid van personen of goederen, de zedelijkheid, de gezondheid, de bescherming van het milieu en de woon- en leefsituatie van omwonenden.
Daarbij houdt de burgemeester rekening met het karakter van de straat en wijk, de aard van het horecabedrijf, de spanning waaraan de woon- en leefsituatie al blootstaat en verder komt te staan door de exploitatie van het horecabedrijf en eventueel de wijze van bedrijfsvoering van de aanvrager in andere horecabedrijven.
De burgemeester weigert de aanvraag als naar haar oordeel de feitelijke toestand niet overeen kan komen met de situatie uit de aanvraag. Met deze regel is aansluiting gezocht bij de Alcoholwet, waarin een soortgelijke regel is opgenomen (artikel 27, eerste lid, sub b).
Hiermee wordt onder meer voorkomen dat schijnconstructies worden gebruikt om een exploitatievergunning te krijgen of dat de wijze van exploitatie of de bedrijfsvoering, zoals die op papier is aangevraagd, redelijkerwijs niet overeenkomen met de situatie in de praktijk.
Artikel 2:28c Inhoud exploitatievergunning en aanhangsel vergunning
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Artikel 2:28d Eisen aan exploitant en leidinggevenden
Een exploitant en de leidinggevenden van een horecabedrijf moeten aan verschillende eisen voldoen voordat een exploitatievergunning wordt verleend. Dit is ook het geval als een nieuwe leidinggevende op het aanhangsel van de vergunning moet worden bijgeschreven.
Deze eisen zijn opgenomen, omdat een exploitant en een leidinggevende een belangrijke rol hebben in de wijze van de bedrijfsvoering en exploitatie van een openbare inrichting. Zo zal de exploitant en leidinggevenden het personeel en de bezoekers moeten kunnen aanspreken op hun gedrag. Hierbij speelt het eigen gedrag van de exploitant en de leidinggevende een grote rol.
Er geldt een leeftijdseis van achttien jaar. Van een persoon met deze leeftijd mag worden verwacht dat hij voldoende verantwoordelijkheidsgevoel en overwicht heeft om op te treden bij verstoring van de belangen die de APV beoogt te beschermen.
De exploitant en de leidinggevende mogen niet in enig opzicht van slecht levensgedrag zijn. Voor de beoordeling of daar sprake van is, wordt aansluiting gezicht bij het Alcoholbesluit en de bestaande jurisprudentie. De burgemeester weigert aanvragen voor een exploitatievergunning als een exploitant leidinggevende gedrag heeft vertoond of een veroordeling op zijn naam heeft staan die aanleiding geven om te oordelen dat een exploitant en/of leidinggevende van slecht levensgedrag is.
In deze beoordeling worden in ieder geval de volgende gedragingen meegenomen: betrokkenheid bij geweldsdelicten, witwaspraktijken, illegaal gokken, gebruik en/of handel in drugs, rijden onder invloed, discriminatie, bejegening, bedreiging en fysiek handelen/geweld tegen medewerkers van politie en toezichthouders en een eventuele eerdere weigering van een exploitatievergunning vanwege slecht levensgedrag. Daarnaast heeft het intrekken van een eerdere vergunning gevolgen voor de boordeling van levensgedrag.
In beginsel wordt alleen gekeken naar gedragingen en veroordelingen die in een periode tot vijf jaar voorafgaand aan de aanvraag van een exploitatievergunning hebben plaatsgevonden. Maar een vergunning kan ook geweigerd worden als oudere gedragingen of veroordelingen wijzen op slecht levensgedrag. De burgemeester heeft de beoordelingsvrijheid om alle gedragingen en veroordelingen te betrekken bij haar oordeel om te bepalen of sprake is van slecht levensgedrag.
De burgemeester zal beleidsregels opstellen over de beoordeling van slecht levensgedrag.
Artikel 2:28e Aanwezigheid exploitant/ leidinggevende
De exploitant en de leidinggevenden hebben een belangrijke rol in de exploitatie en de wijze waarop door de exploitatie de openbare orde, de veiligheid, de gezondheid, de zedelijkheid en de woon- en leefsituatie van omwonenden kan worden beïnvloed. Daarom moet tijdens openingstijden te allen tijde de exploitant of een leidinggevende in de openbare inrichting aanwezig zijn. Immers van een leidinggevende wordt verwacht dat hij voldoende gezag en verantwoordelijkheid heeft om de orde in en rondom het horecabedrijf te handhaven en bezoekers aan te spreken als dat nodig is.
Artikel 2:28f Wijziging aanhangsel exploitatievergunning
Door leidinggevenden op te nemen in een aanhangsel bij de exploitatievergunning hoeft niet bij elke wijziging van een leidinggevende een nieuwe vergunning aangevraagd te worden. Dit is in overeenkomstig met de procedure van de Alcoholwet. Een logischgevolg hiervan is dat een vergunninghouder tijdig een aanvraag moet indienen om een leidinggevende bij te laten schrijven.
In het horecabedrijf moet altijd een actuele vergunning met aanhangsel aanwezig zijn. Om die reden verstrekt de burgemeester bij een wijziging altijd een nieuwe versie van het aanhangsel
Artikel 2:28g Wijziging exploitatievergunning openbare inrichting
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Artikel 2:28h Intrekkings-, wijzigings- en schorsingsgronden
Er zijn verschillende redenen zijn om een verleende exploitatievergunning in te trekken, te wijzigen of te schorsen. De burgemeester heeft beoordelingsruimte of hiertoe over te gaan.
Het gaat hier om het intrekken van een exploitatievergunning voor een horecabedrijf en niet om het volledig sluiten van een pand. Dit betekent dat andere functies in het pand wel zijn toegestaan. Het intrekken van de vergunning voor een bepaalde termijn is veelal op grond van ontoelaatbare verstoring van de woon- en leefsituatie door de exploitatie van een horecabedrijf.
Bij het wijzigen van een vergunning kan gedacht worden aan veranderde omstandigheden en nieuwe inzichten kunnen ertoe leiden dat een exploitatievergunning moet worden gewijzigd. Dit is bijvoorbeeld het geval als beleid verandert of als een herinrichting van de openbare ruimte gevolgen heeft voor de grootte van een terras.
De wijziging wordt goed gemotiveerd en tijdig kenbaar gemaakt aan de vergunninghouder, omdat de vergunninghouder geen rekening kon houden met deze nieuwe situatie en daar geen directe invloed op heeft.
Artikel 2:28i Beëindiging en overgang exploitatie
De exploitatievergunning vervalt als de exploitatie van een horecabedrijf is beëindigd, als het horecabedrijf wordt overgedragen aan een andere ondernemer of geen gebruik (meer) wordt gemaakt van de vergunning na vergunningverlening. Dit betekent dat de exploitatie wordt gestopt door de vergunninghouder en hij het horecabedrijf niet meer exploiteert of niet meer op de wijze exploiteert zoals dat is aangevraagd en vergund. Dit moet binnen een redelijke termijn van twee weken worden gemeld.
In de toelichting wordt artikel 2:38 gewijzigd in artikel 2:36a;
Artikel 2:36a Verschaffing gegevens nachtregister
Artikel 2:36a komt de exploitant van een inrichting tegemoet. Degene die in de inrichting de nacht doorbrengt, is op grond van deze bepaling verplicht de voor registratie vereiste gegevens volledig en naar waarheid aan de exploitant te verstrekken. Een dergelijke aanvulling van het Wetboek van strafrecht bij plaatselijke verordening werd door de Hoge Raad toelaatbaar geacht: HR 10 april 1979, NJ 1979, 442.
Daarbij wordt vaak opgemerkt dat een goed bijgehouden nachtregister ook in het belang van de gemeente is, bijvoorbeeld voor de brandweer, mocht er onverhoopt brand uitbreken in een hotel of pension. De sinds 25 mei 2018 geldende AVG heeft, net als de daarvoor geldende Wbp, als uitgangspunt dat er niet meer wordt uitgevraagd dan nodig. Er worden alleen de gegevens uitgevraagd die artikel 438 van het WvSr noemt.
In de toelichting wordt in de aanhef artikel 2:41a gewijzigd in artikel 2:38:
Artikel 2:38 Sluiting voor publiek toegankelijke gebouwen.
In de Toelichting wordt na artikel 2:38 de toelichting op artikelen 2:38a ingevoegd, luidende:
Artikel 2:38a Tegengaan onveilig, niet leefbaar en malafide ondernemersklimaat
Drugshandel, witwassen, (belasting)fraude, illegaal gokken, underground banking en uitbuiting zijn voorbeelden van criminele (economische) activiteiten die de samenleving kunnen ondermijnen. De aanpak van deze vorm van (georganiseerde) criminaliteit is een bijzonder lastige taak. De verwevenheid van boven- en onderwereld, alsmede de verhulling van de criminaliteit, bemoeilijken de bestrijding daarvan. Deze vormen van criminaliteit zijn niet altijd zichtbaar, maar tasten de fundering van de wijk aan. Ze bedreigen niet alleen de legale lokale economie, maar zorgen ook voor een onveilig, niet leefbaar woon- en ondernemersklimaat. Het risico bestaat dat malafide ondernemers zich vestigen in sectoren waar het toezicht van de overheid beperkter is. Daarnaast kennen de meeste gemeenten gebieden die fysiek, sociaal en economisch achterblijven. Deze delen van de gemeenten zijn extra vatbaar voor criminele ondermijnende activiteiten. Dit in combinatie met brancheverschraling, leegstand en een hoog verloop van ondernemers maakt dat de leefbaarheid onder druk staat.
Om het vestigingsklimaat voor ondernemers te verbeteren en de ondermijnende criminaliteit te bestrijden kennen veel gemeenten een aanpak van ondermijning. Dit betreft een integrale aanpak bestaande uit een combinatie van het stimuleren van positieve ontwikkelingen en het voorkomen, signaleren en terugdringen van ondermijnende criminaliteit. Zo worden kwetsbare straten weer in hun kracht gezet waarbij wordt gestuurd op kwalitatief goed ondernemerschap. Om de aanpak ondermijning te versterken, wordt in deze Handreiking Regionaal Model APV Ondermijningsproof een artikel opgenomen gericht op het stimuleren van een gezond ondernemingsklimaat. Dit artikel geeft de burgemeester de bevoegdheid om via een aanwijzing een vergunningplicht te introduceren voor panden, straten, gebieden of branches om een onveilig, niet leefbaar en malafide ondernemingsklimaat tegen te gaan. Uit juridisch wetenschappelijk onderzoek blijkt dat de gemeenteraad bevoegd is op grond van de autonome verordenende bevoegdheid om openbare belangen zoals een veilig, leefbaar en bonafide ondernemersklimaat te reguleren met een vergunningplicht. Het betreft hier geen vergunning in het belang van economische ordening, maar primair in het belang van openbare orde en veiligheid. Om die reden is de bevoegdheid belegd bij de burgemeester.
De mogelijkheid tot het instellen van een vergunningplicht voor ondernemers is een van de instrumenten voor de bestrijding van malafiditeit in het ondernemerschap. De gemeente kan controle uitoefenen op de naleving van de gestelde voorwaarden en handhaven bij overtreding. Van de mogelijkheid om een vergunningplicht te introduceren gaat bovendien een preventieve werking uit. Dit draagt bij aan het aantrekken van bonafide ondernemers en het weren van malafide ondernemers. Pandeigenaren worden zo gestimuleerd hun verantwoordelijkheid te nemen om bonafide ondernemers in hun panden te vestigen. Ook kan bij de aanvraag voor een vergunning de Wet Bibob worden ingezet. In 2013 is het toepassingsbereik van de Wet Bibob uitgebreid naar alle gemeentelijke vergunningen die worden afgegeven voor een bedrijfsmatige activiteit.
Het instrument van een vergunningplicht is overigens niet ongebruikelijk in een gemeente. Zo geldt voor horeca-inrichtingen een vergunningplicht, waarbij aan vergelijkbare voorwaarden wordt getoetst. Het gaat dan ook om voorwaarden waarvan in beginsel van ondernemers kan worden geëist dat zij daar aan voldoen.
De vergunning wordt aangevraagd door de exploitant. Het ‘voor rekening en risico’ heeft betrekking op de natuurlijke persoon of op de rechtspersoon. Het bestuur van een rechtspersoon kan zelf ook een rechtspersoon zijn, maar gelet op de (persoonlijke) eisen die worden gesteld aan de exploitant dient er uiteindelijk altijd één natuurlijke persoon te zijn die kan worden beschouwd als exploitant in de zin van de APV – al dan niet als vertegenwoordiger van die rechtspersoon. De dagelijkse leiding in het bedrijf kan in plaats van bij de exploitant zelf, bij een beheerder rusten. Er wordt dus in het kader van de vergunningverlening gewerkt met een beheerderslijst. Voor het begrip bedrijf wordt aangesloten bij het algemeen spraakgebruik. Het betreft hier voor het publiek toegankelijke bedrijven, zoals winkels (al dan niet met een horecacomponent) of dienstverlenende bedrijven.
De systematiek van dit artikel gaat uit van een pand-, gebieds- of branchegerichte aanpak. Hiermee kan maatwerk geleverd worden. De burgemeester kan met een aanwijzingsbesluit nieuwe en reeds gevestigde ondernemers onderwerpen aan een systeem van verplichte vergunningen.
De noodzaak van een aanwijzing, alsmede de duur van de aanwijzing, wordt zorgvuldig gemotiveerd. De uitgangspunten van proportionaliteit en subsidiariteit gelden. Bij een gebiedsgewijze aanpak wordt de noodzaak van de aanwijzing mede bezien in samenhang met de andere maatregelen in een gebied. De vergunning wordt op grond van het artikel met betrekking tot de geldigheidsduur van de vergunning of ontheffing verleend voor de duur van het aanwijzingsbesluit.
De vergunningplicht kan op pandniveau worden ingezet door deze bijvoorbeeld na concrete incidenten (strafbare feiten) van toepassing te verklaren op het pand of wanneer als gevolg van de wijze van exploitatie in dat pand de leefbaarheid of openbare orde onder druk staat (repressieve aanwijzing). Daar waar strafbare feiten in een pand worden geconstateerd en de pandeigenaar niet intrinsiek gemotiveerd is om mee te werken aan de bestrijding hiervan biedt een pandsgewijze vergunningplicht soelaas. De vergunningplicht is dan direct van toepassing op de nieuwe of zittende ondernemer. Daarmee kan maatwerk worden geboden, en worden andere ondernemers, voor zover dat niet nodig is, niet in de aanwijzing betrokken.
Een aanwijzing die specifiek op een bepaald pand is gericht, kan dan juist proportioneel en gerechtvaardigd zijn.
Indien sprake is van een (ernstige) structurele problematiek in een bepaalde branche of gebied kan op grond van het APV-artikel een vergunningplicht voor een branche of gebied worden ingevoerd.
Een aanwijzing van een bepaalde branche kan op een bepaalde wijk of straat betrekking hebben, maar het gebied waarvoor een bepaalde branche wordt aangewezen, kan ook de gehele gemeente beslaan. Bij aanwijzing van een branche wordt gemotiveerd waarom de bedrijfsmatige activiteiten met het oog op de openbare orde en veiligheid gereguleerd moeten worden.
Tot slot kunnen (op voorhand) straten of gebieden aangewezen worden (preventieve aanwijzing). Bij een dergelijke aanwijzing gelden voor gevestigde en nieuwe ondernemers in die gebieden of straten een vergunningplicht. Dit kan gerechtvaardigd zijn nu de aanwijzing alleen plaatsvindt bij straten of gebieden waar de leefbaarheidsproblemen het grootst zijn en de openbare orde en veiligheid onder druk staat. Het belang van de verbetering van de situatie in de gehele straat of het gebied kan zo’n aanwijzing rechtvaardigen. Het kan ook van belang zijn om te voorkomen dat het probleem zich onmiddellijk naar een naastgelegen pand verplaatst. Een dergelijke aanwijzing zal doorgaans deel uitmaken van een bredere aanpak.
De burgemeester wijst een pand, gebied of een bedrijfsmatige activiteit uitsluitend aan als in dat gebied dan wel door de wijze van exploitatie van het pand of door de bedrijfsmatige activiteiten naar het oordeel van de burgemeester de leefbaarheid of openbare orde en veiligheid onder druk staat dan wel nadelig kan worden beïnvloed. Dit criterium drukt uit dat het voor een aanwijzing niet noodzakelijk is dat zich concrete incidenten hebben voorgedaan. Een aanwijzing kan ook preventief worden gegeven voor een branche of gebied waar extra aandacht nodig is bijvoorbeeld om de leefbaarheid en openbare orde en veiligheid ten goede te keren.
In het derde lid is het verbod opgenomen om in een aangewezen gebouw, straat of gebied zonder vergunning van de burgemeester bedrijfsmatige activiteiten te verrichten. In het aanwijzingsbesluit worden de bedrijfsmatige activiteiten genoemd waar de aanwijzing betrekking op heeft. Dat kunnen ook alle bedrijfsmatige activiteiten zijn, zoals detailhandel. De burgemeester kan ook gemeentebreed een branche aanwijzen. Dan geldt een vergunningplicht voor die activiteiten die behoren tot de branche.
De algemene intrekkings- en weigeringsgronden staan vermeld in de artikelen Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing en Weigeringsgronden. In deze leden staan de specifieke weigerings- en intrekkingsgronden vermeld. Toezicht op en handhaving van de vergunningplicht is mogelijk door intrekking van een reeds verstrekte vergunning of door sluiting van het bedrijf. Aan een vergunning kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Voor de reikwijdte van het begrip ‘niet in enig opzicht van slecht levensgedrag’ wordt aangesloten bij de terminologie van de Drank- en Horecawet, nu Alcoholwet.
Indien de exploitant zijn verplichtingen uit het artikel of de vergunningvoorschriften niet nakomt, kan er reden zijn de vergunning in te trekken. Sub i is opgenomen om constructies van schijnbeheer tegen te kunnen gaan indien de praktijk niet in overeenstemming is met de situatie zoals op de vergunning vermeld.
In dit lid wordt de wijze van indiening van de aanvraag van een vergunning geregeld, alsmede welke gegevens en bescheiden moeten worden overgelegd. De vereiste gegevens worden nodig geacht teneinde een weloverwogen beslissing te kunnen nemen. Zo moet er in ieder geval sprake zijn van een geldige inschrijving bij de KvK. Indien dat op enig moment niet meer het geval is, kan dit reden zijn om de vergunning in te trekken (zevende lid, sub h en i).
Als het bevoegd bestuursorgaan dat nodig acht voor de beoordeling van een aanvraag, kan hij om aanvullende gegevens verzoeken (zesde lid). Uiteraard moeten die gegevens wel in verband staan met de weigeringsgronden van de aangevraagde vergunning. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een actuele verklaring betalingsgedrag nakoming fiscale verplichtingen.
Het artikel met betrekking tot de sluiting van voor het publiek openstaande gebouwen biedt de mogelijkheid voor het publiek openstaande gebouwen te sluiten waar sprake is van overlast of aantasting van de openbare orde. Dit artikel met betrekking tot het tegengaan van een malafide ondernemersklimaat bevat een aanvullende sluitingsbevoegdheid wanneer sprake is van een vergunningplicht.
Om oog te kunnen houden op relevante veranderingen moet de vergunningverlener daarvan weet hebben. De vergunninghouder is verplicht wijzigingen te melden. Als er met inachtneming van de geldende regels geen bezwaar bestaat tegen een voortgezet bedrijf, wordt een gewijzigde vergunning verleend. Als blijkt dat de wijzigingen niet zijn gemeld, kan dat leiden tot intrekking van de vergunning. Het is van groot belang om een actueel overzicht te hebben van de in de gemeente actieve exploitanten. Om die reden moet ook worden gemeld dat de exploitatie wordt beëindigd of overgedragen. Ook wanneer slechts een van de exploitanten stopt.
Om schijnbeheer te voorkomen en te bestrijden is het van belang dat de beheerders bij de gemeente bekend zijn. Een wijziging in het beheer kan pas plaatsvinden indien de burgemeester de gevraagde wijziging in het beheer heeft bijgeschreven en de exploitant hiervan bericht heeft ontvangen.
De vergunningplicht op grond van het aanwijzingsbesluit en het verbod om zonder vergunning bedrijfsmatige activiteiten te verrichten, geldt voor nieuwe exploitanten onmiddellijk na inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit. Onder nieuwe exploitanten worden ook verstaan: exploitanten die een andere bedrijfsmatige activiteit dan voorheen willen uitoefenen, en/of op een andere locatie dan voorheen. Exploitanten kunnen dus niet de inwerkingtreding van het verbod rekken door op een locatie waar zij al actief zijn, over te stappen op een andere bedrijfsmatige activiteit die ook onder de aanwijzing valt.
In de Toelichting wordt de tekst onder artikel 2:50a vervangen door:
Artikel 2:50a Messen en andere voorwerpen als wapen
Deze bepaling is van toepassing op messen en andere voorwerpen die als wapen kunnen worden gebruikt. Het artikel heeft ten doel de bescherming van de openbare orde en veiligheid in heel Nissewaard. Het bezit van dergelijke wapens dient daarom op alle openbare plaatsen in de gemeente verboden te worden. Om deze reden is gekozen voor het niet langer door het college laten aanwijzen van wegen. Het tweede lid grenst het verbod af van de op 1 september 1989 in werking getreden en in 2011 aangepaste Wet wapens en munitie. Deze wet verbiedt onder meer het dragen van steekwapens op de openbare weg of andere voor het publiektoegankelijke plaatsen, anders dan vervoer (dat wil zeggen: zodanig verpakt dat zij niet voor onmiddellijk gebruik kunnen worden aangewend). Ondanks de wetswijziging blijft een dergelijk APV artikel noodzakelijk. Het APV artikel maakt direct optreden beter mogelijk, doordat er ook kan worden opgetreden als er sprake is van hinder en overlast voor de omgeving. Afhankelijk van de omstandigheden vallen hieronder voorwerpen zoals dolkmessen, knuppels, flessen en tafelpoten. In die omstandigheden gaat het om de (directe) bescherming van de persoonlijke vrijheid of integriteit.
In de Toelichting wordt na artikel 2:74a de toelichting op artikel 2:74b en artikel 2:74c ingevoegd, luidende:
Artikel 2:74b Verzamelingen van personen in verband met drugs.
Met behulp van dit artikel kan de burgemeester gericht optreden om – zodanig – bepaalde straten of delen van straten in de stad vrij te maken van het zogenaamde drugstoerisme. Drugstoerisme geschiedt veelal groepsgewijs. Desondanks kan niet echt worden gesproken van een ‘samenscholing’ als bedoeld in het artikel met betrekking tot de begripsomschrijving van samenscholing. Daarom is voor deze vorm van overlast een speciale bepaling opgesteld. Aangezien de maatregel van de burgemeester nogal ingrijpend van aard is, zal de maatregel een tijdelijk karakter moeten hebben.
Het tweede lid verklaart het in het eerste lid opgenomen verbod niet van toepassing, indien de verzameling van personen geen verband houdt met drugs. De politie zal dat in het concrete geval moeten beoordelen op basis van ervaring en concrete omstandigheden, zoals het aanspreken van voorbijgangers, het waarnemen van transacties, het ruziën tussen aanbieders en afnemers etc.
In het derde lid wordt aan een persoon, die zich bevindt in een verzameling van personen als in het eerste lid bedoelde verplichting opgelegd om zich op een daartoe strekkend bevel van een politieambtenaar zijn weg te vervolgen of zich in de door deze aangewezen richting te verwijderen. De bevoegdheid van de politie om bevelen te geven volgt uit artikel 2 Politiewet. Het artikel met betrekking tot het verzamelen van personen in verband met drugs bevat het geven van een bevel in een concreet geval.
Artikel 2:74c verblijfsverbod drugsdealers.
In afwijking van het regime van het artikel dat ingaat op het verblijfsverbod, kan de burgemeester op grond van het artikel Verblijfsverbod dealers een verblijfsverbod opleggen voor de duur van drie maanden aan personen (dealers) die zich schuldig maken aan de handel in drugs of daarop gelijkende waar. Hieronder vallen dus ook slaapmiddelen, kalmeringsmiddelen of stimulerende middelen.
De reden voor een afwijkend regime is drieledig. Primair wordt beoogd een einde te maken aan de ernstige verstoring van de openbare orde die met het dealen zelf gepaard gaat. Daarnaast wordt beoogd “de loop uit het gebied” te halen. Door dealers voor langere tijd uit overlastgebieden te weren worden deze gebieden minder aantrekkelijk voor gebruikers, zodat ook de daaraan gerelateerde overlast afneemt. Tot slot is van belang dat de huidige systematiek van verblijfsverboden voor dealers vaak niet effectief is, omdat strafrechtelijk optreden de bestuurlijke maatregel doorkruist. Hierdoor wordt aan dealers veelal geen 24 uurs verblijfsverbod opgelegd en wordt er derhalve geen dossier opgebouwd.
De burgemeester kan alleen van de bevoegdheid van het artikel Verblijfsverbod dealers gebruik maken ten aanzien van personen die tevens antecedenten hebben op het gebied van handel in drugs of daarop gelijkende waar. Het kan daarbij gaan om veroordelingen, maar ook om politiemutaties. Hiermee wordt tot uitdrukking gebracht dat deze maatregel niet kan worden ingezet bij zogenaamde first-offenders. Het verblijfsverbod kan worden opgelegd indien wordt geconstateerd dat iemand zich schuldig maakt aan handel in drugs of daarop gelijkende waar, dan wel indien aannemelijk is dat iemand zich op straat ophoudt met het doel de hiervoor genoemde gedraging te plegen. Dit kan blijken uit ervaringsfeiten en concrete omstandigheden, het enkele vermoeden dat iemand drugs of daarop gelijkende waar verkoopt of te koop aanbiedt is derhalve niet voldoende.
Het tweede lid van het artikel Verblijfsverbod voorziet in een recidivebepaling. Degene die binnen een jaar na een gegeven drie maanden-bevel opnieuw de in het eerste lid genoemde overtreding begaat, krijgt een verblijfsverbod van zes maanden voor het desbetreffende overlastgebied.
In de Toelichting wordt na artikel 3:8 de toelichting op artikel 3:8a ingevoegd, luidende:
Artikel 3:8a Sluiten van een seksinrichting
Het bevoegd gezag kan om redenen van openbare orde (bijvoorbeeld bij het zich voordoen van een geweldsincident) dan wel de veiligheid of gezondheid van in de inrichting werkzame personen of klanten het noodzakelijk achten een seksinrichting (tijdelijk) te sluiten. Indien sprake is van een illegale seksinrichting kan het bevoegd gezag het pand (tijdelijk) sluiten. Er is sprake van een illegale seksinrichting wanneer een seksbedrijf wordt geëxploiteerd zonder een benodigde vergunning. Indien het gaat om een pand dat als woning is bestemd, maar dat pand door de exploitatie van bedrijfsmatige prostitutie feitelijk niet meer als woning wordt gebruikt, kan het bevoegde gezag deze illegale seksinrichting tevens sluiten. De wetgever heeft ervan afgezien het begrip woning te definiëren. Het bevoegd gezag verstaat onder woning een voor bewoning gebruikte ruimte. Of een woning gebruikt wordt als woonruimte blijkt uit de Basis Registratie Personen (BRP). Een persoon die incidenteel overnacht in een woning en niet op dit adres in de BRP staat ingeschreven, wordt niet aangemerkt als bewoner. Thuisprostitutie, prostitutie door één persoon in zijn of haar woning, is in principe toegestaan zonder vergunning zolang de activiteiten van de thuiswerkende prostituee geen zakelijke uitstraling hebben of bedrijfsmatig plaatsvinden.
In de Toelichting wordt na artikel 4:9 de toelichting op artikelen 4:9a ingevoegd, luidende:
Artikel 4:9b Verbod oplaten ballonnen
Dit artikel is met name bedoeld om milieuvervuiling door zwerfafval tegen te gaan en dierenleed te voorkomen. Het verbod is van toepassing op met helium of andere ‘lichte’ gassen gevulde ballonnen die door het gebruikte gas uit zichzelf opstijgen en vervolgens in de buitenlucht worden los gelaten om daar verder te stijgen en door de wind te worden meegevoerd. Met ‘enig ander gas dat lichter dan lucht is’ wordt verwezen naar het gewicht van het gas. Het gaat om gassen die een lager soortelijk gewicht hebben dan lucht, zoals bijvoorbeeld helium, waardoor de ballon flink kan stijgen. De ballonnen of restanten daarvan dwarrelen na verloop van tijd als zwerfafval op niet te voorziene plaatsen weer op de aarde. Dit zwerfafval vervuilt het milieu en veroorzaakt dierenleed als dieren het opeten of erin verstrikt raken.
Er is geen sprake van een totaalverbod op ballonnen. Zo valt het vasthouden van bijvoorbeeld een met helium gevulde ballon met een touwtje, lintje, stokje of iets dergelijks niet onder het verbod. Deze is immers nog op enige wijze met het aardoppervlak verbonden, dat wil zeggen via degene die de ballon vasthoudt.
De ballonnen waar het in dit artikel om gaat zijn feestballonnen, gelukslampionnen, papierballonnen, wensballonnen, herdenkingsballonnen en dergelijke. Daarbij kan het ook gaan om (deels) biologisch afbreekbare of zelfgemaakte exemplaren. Alhoewel de opsomming in het tweede lid niet limitatief is, zal het in de praktijk vaak gaan om ballonnen of lampionnen die bij feestelijkheden, herdenkingen, evenementen, bijzondere of gedenkwaardige gelegenheden en dergelijke, al dan niet in grote getale, worden opgelaten.
Een luchtballon (bemande ballon) is een luchtvaartuig en valt niet onder het verbod (lid 3)
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2023-457984.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.