Financiële Verordening 2023

De raad van de gemeente Leiden:

 

Gezien het voorstel van burgemeester en wethouders (Raadsvoorstel RV 23.0072 van 29 augustus 2023), mede gezien het advies van de commissie Werk en Middelen,

 

BESLUIT

  • I.

    De Financiële Verordening 2023 als volgt vast te stellen:

Financiële verordening gemeente Leiden 2023

 

Hoofdstuk 1 Inleidende bepalingen

Artikel 1. Definities

In deze verordening wordt verstaan onder de volgende begrippen:

  • BBV: het Besluit Begroting en Verantwoording gemeenten en provincies. Het is een algemene maatregel van bestuur ter invulling van artikel 186 uit de gemeentewet. Het BBV regelt de financiële beleidskaders waaraan de gemeenten gebonden zijn.

  • Beleidsterrein: onderdeel van een programma met één of meerdere doelen die bijdragen aan de totale programmarealisatie. De beleidsterreinen staan tussen programma en prestatie in. De som van de beleidsterreinen is het programma.

  • College: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leiden.

  • Componentenbenadering: de componentenbenadering houdt in dat verschillende samenstellende delen van een materieel vast actief, afzonderlijk worden afgeschreven op basis van het individuele waardeverloop van die delen. Per samenstellend deel kunnen de economische gebruiksduren namelijk verschillen.

  • Financiering: het aantrekken en uitzetten van liquide middelen.

  • Investering met economisch/maatschappelijk nut: investeringen hebben een economisch nut indien ze verhandelbaar zijn en/of indien ze kunnen bijdragen aan het genereren van middelen, bijvoorbeeld vastgoed, vervoermiddelen. Investeringen met een maatschappelijk nut zijn naar hun aard niet verhandelbaar, bijvoorbeeld veel zaken in de openbare ruimte.

  • Jaarstukken: de jaarrekening en het jaarverslag. Beide worden door de raad vastgesteld op grond van artikel 198 van de Gemeentewet.

  • Plankosten: plankosten zijn kosten die horen bij de voorbereiding en ontwikkeling van ruimtelijke plannen, infrastructurele projecten en vastgoedprojecten. Het gaat om o.a. de volgende disciplines: projectmanagement, planning, financieel management, communicatie, stedenbouwkunde, civiele techniek, landmeten, groen, verkeer, verwerving, uitgifte, juridische ondersteuning en administratie.

  • Planning- en controlcyclus: reeks van rapportages over een kalenderjaar of een aantal kalenderjaren, ten behoeve van een adequate verantwoording van het college aan de raad over het voorgenomen of uitgevoerde beleid en financieel beheer. De cyclus bestaat in ieder geval uit de wettelijk verplichte begroting en jaarstukken, en daarnaast uit twee of meer voortgangsrapportages en een kaderstellend stuk voor de opstelling van de begroting (kaderbrief).

  • Prestatie: een activiteit die of een project dat bijdraagt aan de realisatie van een beleidsterrein. De som van de prestaties vormt een beleidsterrein.

  • Programma: de door de raad vastgestelde hoofdindeling van de begroting. Een programma bestaat uit één of meerdere beleidsterreinen.

  • Raad: de gemeenteraad van de gemeente Leiden.

  • Verbonden Partij: een verbonden partij is een privaatrechtelijke of publiekrechtelijke organisatie waarin de gemeente Leiden een bestuurlijk én een financieel belang heeft. Van een financieel belang is sprake indien Leiden risico loopt met aan deze partij beschikbaar gestelde middelen of als Leiden aangesproken kan worden als de verbonden partij haar verplichtingen niet nakomt. Van bestuurlijk belang is sprake als Leiden zeggenschap heeft, hetzij uit hoofde van vertegenwoordiging in het bestuur, hetzij uit hoofde van stemrecht.

  • Weerstandvermogen/weerstandscapaciteit: het weerstandsvermogen is de relatie tussen de weerstandscapaciteit en alle risico’s waarvoor geen maatregelen zijn getroffen en die van materiële betekenis kunnen zijn in relatie tot de financiële positie.

Hoofdstuk 2 Begroting en verantwoording

Artikel 2. Planning- en controlcyclus

  • 1.

    De planning-en-controlcyclus bestaat in ieder geval uit de wettelijk verplichte begroting en jaarstukken;

  • 2.

    De planning-en-controlcyclus bestaat daarnaast uit twee of meer voortgangsrapportages en een kaderstellend stuk voor de opstelling van de begroting (kaderbrief). Het college kan hiervan afwijken, bijvoorbeeld in verkiezingsjaren bij de vorming van een nieuw college. In dat geval informeert het college de raad over de afwijkende lijn en de argumenten hiervoor.

Artikel 3. Kaderbrief

Het college biedt voor 15 juni aan de raad ter vaststelling de kaderbrief aan met daarin een beschrijving van het beleid en de financiële kaders van de begroting voor het lopende begrotingsjaar, het volgende begrotingsjaar en de meerjarenraming.

Artikel 4. Inrichting begroting en jaarstukken

  • 1.

    De raad kan bij aanvang van een nieuwe raadsperiode zo nodig een nieuwe programma-indeling vaststellen.

  • 2.

    Het college stelt per begrotingsprogramma de beleidsterreinen vast.

  • 3.

    In de begroting en de jaarstukken wordt inhoudelijke en financiële informatie verstrekt op het niveau van beleidsterrein.

  • 4.

    In de programmabegroting en jaarstukken worden verschillen vanaf € 250.000 toegelicht bij:

    • a)

      de bijgestelde programmabudgetten per beleidsterrein ten opzichte van de gewijzigde lopende begroting (programmabegroting);

    • b)

      de realisatie op de programmabudgetten per beleidsterrein ten opzichte van de gewijzigde begroting (jaarstukken);

  • 5.

    Naast de verplichte basisset beleidsindicatoren stelt de raad per programma eigen indicatoren vast voor het meten van de maatschappelijke effecten van het gemeentelijk beleid.

  • 6.

    De raad autoriseert met het vaststellen van de begroting, de baten en de lasten per programma en de daaraan verbonden reservemutaties.

  • 7.

    In het overzicht van de incidentele baten en lasten per programma worden per programma alle posten vanaf € 250.000 afzonderlijk toegelicht.

Artikel 5. Vaststellen begroting: investeringen

Bij de begrotingsbehandeling geeft de raad aan van welke investeringen, niet zijnde investeringen in bedrijfsmiddelen, hij op een later tijdstip een apart voorstel voor autorisatie van het investeringskrediet wil ontvangen. De overige investeringen worden bij de vaststelling van de begroting geautoriseerd.

Artikel 6. Vaststellen begroting: post onvoorzien

  • 1.

    De raad stelt in de begroting een post onvoorzien in. Het college beslist over de besteding van deze post. De raad stelt de begrotingswijziging die daarmee samenhangt vast.

  • 2.

    Over het gebruik van de post onvoorzien stelt het college nadere regels.

Artikel 7. Voortgangsrapportages

  • 1.

    Het college informeert in de voortgangsrapportages de raad tussentijds over de realisatie van de begroting van de gemeente over het lopende begrotingsjaar in termen van kwaliteit, tijd en geld.

  • 2.

    De voortgangsrapportages volgen de indeling van de begroting.

  • 3.

    Het college informeert de raad als het verwacht dat de lasten, baten en investeringsuitgaven de geautoriseerde lasten, baten en investeringsuitgaven in het begrotingsjaar met meer dan € 100.000 gaan onder- of overschrijden.

  • 4.

    Indien een voortgangsrapportage gelijktijdig met de kaderbrief wordt aangeboden, worden voorstellen voor het wijzigen van de geautoriseerde budgetten en de investeringskredieten verwerkt in de kaderbrief.

Artikel 7a. Technische wijziging begroting

  • 1.

    Het college kan gedurende het jaar technische / beleidsarme begrotingswijzigingen separaat aan de raad voorleggen;

  • 2.

    Van een technische wijziging is sprake als een redelijkerwijs niet-politiek gevoelige begrotingswijziging voldoet aan één van de volgende criteria:

    • a.

      er is sprake van een verschuiving van budgetten / kredieten / reserve-onttrekking of -storting tussen jaren of programma’s waarbij het nagestreefde kwaliteitsniveau niet verandert en de totaal (meerjarig) beschikbare middelen voor de activiteit niet wijzigen.

    • b.

      er is sprake van een verhoging van baten waartegenover een verhoging in lasten staat door verplichte besteding van deze extra inkomsten.

    • c.

      de begrotingswijziging betreft de boekhoudkundige verwerking van een raadsbesluit dat de raad eerder heeft genomen.

Artikel 7b. Slotwijziging

  • 1.

    Het college biedt voor de laatste raadsvergadering van het kalenderjaar de gemeenteraad een begrotingswijziging aan, met het voorstel om:

    • a.

      dan bekende mee- en tegenvallers ten opzichte van de gewijzigde begroting in de lopende begroting te verwerken;

    • b.

      resultaten volgens de geldende kaders van de gemeenteraad te verrekenen met bestemmingsreserves of de concernreserve;

    • c.

      incidentele / tijdelijke budgetten die nodig zijn om afgesproken prestaties af te ronden naar een volgend begrotingsjaar over te hevelen.

  • 2.

    Besluitvorming over de inzet van ontstane financiële ruimte of het oplossen van tekorten vindt plaats bij de eerstvolgende kaderbrief.

Hoofdstuk 3 Paragrafen in programmabegroting en jaarstukken

Paragraaf 3.1 Verplichte paragrafen conform titel 2.3 BBV

Artikel 8. Lokale heffingen

In de paragraaf Lokale heffingen bij de begroting en de jaarstukken neemt het college naast de verplichte onderdelen op grond van het BBV in ieder geval op:

  • a.

    de samenstelling van het pakket van gemeentelijke belastingen en heffingen;

  • b.

    de mate van kostendekkendheid van de rioolrechten, de afvalstoffenheffing, leges en retributies;

  • c.

    de belastingdruk in vergelijking met die van andere gemeenten;

  • d.

    eventuele andere informatie op grond van het beleidskader lokale heffingen.

Artikel 9. Weerstandvermogen en risicobeheersing

In de paragraaf Weerstandsvermogen en risicobeheersing bij de begroting en de jaarstukken neemt het college naast de verplichte onderdelen op grond van het BBV in ieder geval op:

  • a.

    een overzicht van de belangrijkste tien risico’s en daarbij behorende beheersmaatregelen;

  • b.

    een uiteenzetting en berekening van de benodigde weerstandscapaciteit en het beschikbare weerstandsvermogen.

Artikel 10. Onderhoud kapitaalgoederen

Bij de begroting en de jaarstukken doet het college in de paragraaf Onderhoud kapitaalgoederen verslag van:

  • a.

    het beleidskader kapitaalgoederen (inclusief het gewenste onderhoudsniveau en kosten instandhouding van het kapitaalgoed) voor water, openbare verlichting, groen, kunstwerken, walmuren, straatmeubilair, spelen, wegen, riolering, gemeentelijk vastgoed en sportaccommodaties;

  • b.

    de aanwezigheid van actuele beheerplannen voor de in dit artikel onder a. genoemde kapitaalgoederen;

  • c.

    voortgang van het geplande onderhoud en het eventuele achterstallig onderhoud aan de kapitaalgoederen.

Artikel 11. Financiering

In de paragraaf Financiering bij de begroting en de jaarstukken neemt het college naast de verplichte onderdelen op grond van het BBV in ieder geval op:

  • a.

    algemene ontwikkelingen;

  • b.

    overzicht van de kasgeldlimiet van de laatste vier kwartalen;

  • c.

    overzicht van de renterisiconorm;

  • d.

    alleen in begroting: de rentevisie voor de komende vier jaar.

Artikel 12. Bedrijfsvoering

In de paragraaf Bedrijfsvoering bij de begroting en de jaarstukken neemt het college naast de verplichte onderdelen op grond van het BBV in ieder geval op:

  • a.

    de personele bezetting en inhuur derden;

  • b.

    de stand van zaken ten aanzien van het informatiebeleid inclusief het informatiebeveiligingsbeleid;

  • c.

    de in artikel 37 bedoelde en uit hoofde van artikel 213a Gemeentewet uit te voeren en uitgevoerde doelmatigheids- en doeltreffendheidsonderzoeken door het college;

Artikel 12a Openbaarheid

Voor de verplichte paragraaf Openbaarheid is geen regelgeving nodig als aanvulling op de regels uit de Wet open overheid.

Artikel 13. Verbonden partijen

Voor de verplichte paragraaf Verbonden partijen is geen regelgeving nodig als aanvulling op de regels uit het BBV en de Wet gemeenschappelijke regelingen en het door de raad vastgestelde beleidskader Verbonden Partijen.

Artikel 14. Grondbeleid

Voor de verplichte paragraaf Grondbeleid is geen regelgeving nodig als aanvulling op de regels uit het BBV.

 

Paragraaf 3.2. Overige paragrafen, niet verplicht

Artikel 15. Subsidies

  • 1.

    De begroting bevat een paragraaf subsidies met daarin:

    • a.

      een overzicht van de subsidies ingedeeld naar programma of beleidsterrein;

    • b.

      een toelichting op de belangrijkste wijzigingen ten opzichte van het voorafgaande jaar;

    • c.

      een verwijzing naar het subsidieoverzicht van alle beschikbare subsidiebedragen, met filter- en selectiemogelijkheden;

    • d.

      een overzicht van subsidies naar ontvanger (voor zover al bekend);

    • e.

      een overzicht van subsidies van € 100.000 of meer;

    • f.

      een overzicht van de door het college vastgestelde subsidieplafonds van € 100.000 of meer.

  • 2.

    De jaarstukken bevatten een paragraaf subsidies met daarin:

    • a.

      een overzicht van de subsidies ingedeeld naar programma of beleidsterrein;

    • b.

      een toelichting op de belangrijkste wijzigingen ten opzichte van de begroting;

    • c.

      een verwijzing naar het subsidieregister van alle verleende subsidiebedragen, met filter- en selectiemogelijkheden;

    • d.

      een overzicht van subsidies naar ontvanger;

    • e.

      een overzicht van subsidies van € 100.000 of meer.

Artikel 16. Taakstellingen

  • 1.

    In de begroting is een paragraaf opgenomen met daarin een meerjarig overzicht van de voorgenomen bezuinigingen vanaf het begrotingsjaar t tot en met het jaar t+3 en de wijze waarop deze bezuinigingen zullen worden gerealiseerd.

  • 2.

    In de jaarstukken wordt verslag gedaan over de voortgang m.b.t. invulling van de voorgenomen bezuinigingen.

Artikel 17. Demografische ontwikkelingen

De paragraaf Demografische ontwikkelingen bevat de ontwikkeling van het aantal inwoners en huishoudens en analyses op aspecten van de samenstelling van de bevolking.

Artikel 18. Instellen paragrafen

De raad kan ervoor kiezen voor bepaalde onderwerpen een aparte paragraaf op te laten nemen in begroting en jaarstukken. Dat kan onder andere als de raad een bijzonder programma heeft ingesteld voor een programma-overstijgend onderwerp.

Hoofdstuk 4 Financieel beleid

Artikel 19. Financieringsfunctie

  • 1.

    Het college zorgt bij het uitoefenen van de financieringsfunctie voor:

    • a.

      het aantrekken van voldoende financiële middelen en het uitzetten van overtollige gelden om de programma’s binnen de door de raad vastgestelde kaders van de begroting uit te voeren;

    • b.

      het beheersen van de risico’s verbonden aan de financieringsfunctie zoals renterisico’s, koersrisico’s en kredietrisico’s;

    • c.

      het beperken van de kosten van leningen en het bereiken van een voldoende rendement op uitzettingen;

    • d.

      het beperken van de interne verwerkingskosten en externe kosten bij het beheren van de geldstromen en financiële posities;

    • e.

      ten minste drie prijsopgaven bij verschillende financiële instellingen bij het aantrekken van financieringen met een looptijd langer dan één jaar.

  • 2.

    Bij het uitzetten van middelen en het aangaan van financiële participaties uit hoofde van de publieke taak bedingt het college indien mogelijk zekerheden. Het college motiveert in zijn besluit het openbaar belang van dergelijke uitzettingen van middelen en financiële participaties.

  • 3.

    Het college is zeer terughoudend met het verstrekken van leningen; het college motiveert in zijn besluit waarom het doel niet via een subsidie of gemeentegarantie voor een geldlening kan worden bereikt.

  • 4.

    Voorgenomen besluiten tot het verstrekken van leningen buiten door de raad vastgestelde regelingen en de Stadsbank biedt het college aan voor een zienswijzeprocedure als bedoeld in artikel 169 4e lid van de Gemeentewet.

  • 5.

    Bij publiekrechtelijke en privaatrechtelijke vorderingen wordt een door het management vastgesteld invorderingsbeleid gehanteerd.

  • 6.

    De raad stelt voor het verstrekken van garanties voor geldleningen kaders vast in een separate verordening.

Artikel 20. Prijzen, tarieven en kostenverdeling

  • 1.

    Het college doet de raad jaarlijks voorstellen voor de hoogte van de gemeentelijke tarieven voor de belastingen, heffingen en leges.

  • 2.

    Er is een beleidskader voor de prijsvorming voor de verhuur en verkoop van vastgoed. De raad stelt dit beleidskader vast.

  • 3.

    De kosten voor overhead (niet direct aan het taakveld toerekenbare kosten) worden op basis van de loonsom per taakveld aan de tarieven toegerekend.

  • 4.

    Voor het doorberekenen van overhead aan investeringen en grondexploitaties wordt jaarlijks een overheadtarief per uur berekend. Hiervoor wordt het saldo van de overhead (taakveld 0.4) omgeslagen over het aantal direct productieve uren.

Artikel 20a. Inkoop, aanbesteden en inhuur personeel derden.

  • 1.

    In aanvulling op de Europese regelgeving stelt het college een Inkoop- en aanbestedingsbeleid op.

  • 2.

    Bij de inhuur van personeel van derden geldt het uitgangspunt dat externen niet meer dan een bepaald maximumtarief per uur in rekening mogen brengen. Het maximumtarief is gebaseerd op de salariskosten en de werkgeverslasten van de burgemeester, en een bedrag aan overhead.

  • 3.

    Afwijkingen boven het maximumtarief voor externe inhuur worden periodiek aan de Commissie voor de Rekeningen gerapporteerd.

Artikel 21. Grondbeleid

In de omgevingsvisie is de (primaire) beleidskeuze voor het te voeren grondbeleid opgenomen. Aanvullend worden in de vigerende Nota Grondbeleid instrumenten en werkwijzen benoemd en beschreven. De raad stelt de nota vast. In de nota wordt aandacht besteed aan:

  • a.

    de mate waarin gemeente bereid is risicovol te ondernemen om daarmee haar ruimtelijke doelen te realiseren (actief – faciliterend);

  • b.

    samenwerkingsvormen tussen markt en overheid (trends en ontwikkelingen);

  • c.

    relevante ontwikkelingen in wet- en regelgeving (aanbesteding, grondbeleidsinstrumenten en beleidsuitgangspunten);

  • d.

    gronduitgifte en uitgifteprijsbeleid (prijzen in separate jaarlijkse Grondprijzenbrief);

  • e.

    besluitvorming rondom grondexploitaties;

  • f.

    risicomanagement en grondexploitaties;

  • g.

    meerjarig perspectief vermogensbeheer;

  • h.

    bevoegdheden en verantwoordelijkheden.

Artikel 22. Plankosten

  • 1.

    Het College stelt uitvoeringsregels op over plankosten. In deze uitvoeringsregels is nadere regelgeving opgenomen over de diverse fasen in het planvormingsproces conform de geldende plankostensystematiek.

  • 2.

    Het college rapporteert in de 2e voortgangsrapportage over de inzet van het krediet plankosten definitiefase, het krediet plankosten definitiefase infrastructuur en het krediet plankosten initiatieven derden.

Hoofdstuk 5 Reserves en voorzieningen

Artikel 23. Reserves

  • 1.

    Reserves worden ingesteld en opgeheven met een raadsbesluit.

  • 2.

    Bij een voorstel voor de instelling van een bestemmingsreserve wordt minimaal aangegeven:

    • a.

      het specifieke doel van de reserve;

    • b.

      de voeding van de reserve;

    • c.

      de maximale hoogte van de reserve;

    • d.

      de maximale looptijd van de reserve;

    • e.

      categorisering van de reserve naar functie: bestedings-, egalisatie-, buffer-, inkomens- of financieringsfunctie.

  • 3.

    Bij het opheffen van een reserve wordt de reden van opheffing aangegeven, waarbij zo nodig een voorstel gedaan wordt voor aanwending van de resterende middelen.

  • 4.

    Aan reserves wordt in principe geen rente toegevoegd, tenzij de raad een uitdrukkelijk besluit heeft genomen om jaarlijks een rente gerelateerd bedrag toe te voegen.

  • 5.

    Bij reserves met een egalisatie- of inkomensfunctie mag een positief of negatief exploitatiesaldo bij de jaarrekening vóór bestemming worden verrekend met de corresponderende reserve. In deze gevallen maakt het betreffende exploitatiesaldo geen onderdeel uit van het bestemmingsvoorstel bij de jaarrekening.

  • 6.

    Voor het afdekken van specifieke risico’s vormt de gemeente bij voorkeur geen afzonderlijke bestemmingsreserves. Risico’s worden primair afgedekt door de concernreserve of door de risicoreserves voor de grondexploitaties.

  • 7.

    In aanvulling op lid 5 mag de mutatie op de Voorziening negatieve grondexploitaties bij de jaarrekening vóór bestemming worden verrekend met de Reserve grondexploitaties.

Artikel 24. Concernreserve en risicomanagement

  • 1.

    Het weerstandsvermogen van de gemeente Leiden bestaat uit de concernreserve.

  • 2.

    Het college draagt zorg voor het systematisch monitoren, inventariseren en kwantificeren van de risico’s die de gemeente loopt en het opstellen en actualiseren van beheersmaatregelen hiervoor.

  • 3.

    De ratio weerstandsvermogen (verhouding tussen de beschikbare weerstandscapaciteit en de waardering van de geïnventariseerde risico’s) is minimaal 1,0. Bij een te lage stand van de concernreserve geeft het college aan welke maatregelen er getroffen worden om de concernreserve weer op peil te krijgen.

  • 4.

    In het meerjarenbeeld in de programmabegroting dient de ratio weerstandsvermogen aan het eind van het laatste jaar ten minste 1,5 te bedragen.

  • 5.

    Nadelige rekeningresultaten worden primair opgevangen door de concernreserve en vervolgens door herschikking van bestemmingsreserves en/of exploitatiebudgetten.

Artikel 25. Bedrijfsvoeringsreserve concern

  • 1.

    Er is een Bedrijfsvoeringsreserve concern.

  • 2.

    De Bedrijfsvoeringsreserve concern heeft als functies:

    • a.

      het opvangen van jaarlijkse fluctuaties in de bedrijfsvoering. De reserve heeft om die reden een egaliserend karakter;

    • b.

      het oplossen van knelpunten in de bedrijfsvoering.

  • 3.

    De voeding van deze reserve vindt plaats vanuit het resultaat op de bedrijfsvoering bij de jaarrekening.

  • 4.

    De minimale en de maximale omvang van de Bedrijfsvoeringsreserve concern bedraagt 1% respectievelijk 3,5% van de personele lasten van het concern.

  • 5.

    Een eventueel lager saldo dan het hiervoor genoemde minimum zal binnen een redelijke termijn worden aangevuld tot het minimum. Het college doet hiervoor een voorstel.

  • 6.

    Aanwending van de Bedrijfsvoeringsreserve concern kan, zonder raads- en collegebesluit, zelfstandig door de concerndirectie plaatsvinden. Hierover wordt in de jaarrekening en bij de voortgangsrapportages verantwoording afgelegd.

Artikel 25a. Bedrijfsvoeringsreserve Centrumregeling

  • 1.

    Er is een Bedrijfsvoeringsreserve Centrumregeling.

  • 2.

    De Bedrijfsvoeringsreserve Centrumregeling heeft als functie het opvangen van jaarlijkse fluctuaties (egalisatiefunctie) en knelpunten in de bedrijfsvoering voor de werkzaamheden die binnen de centrumregeling vallen. Daarnaast kan de reserve worden ingezet voor het ontwikkelen van innovaties en aanpassingen in de bedrijfsvoering, voor zover die ten goede komen aan de dienstverlening in het kader van de centrumregeling.

  • 3.

    De voeding van deze reserve bestaat uit het saldo op de door de aan de centrumregeling deelnemende gemeenten ingebrachte bijdragen.

  • 4.

    De minimale omvang van de Bedrijfsvoeringsreserve Centrumregeling bedraagt € 0. Er is geen maximum.

  • 5.

    Aanwending van de Bedrijfsvoeringsreserve Centrumregeling kan, zonder raads- en collegebesluit, zelfstandig door de directeur Interne Dienstverlening en Advisering plaatsvinden. Hierover wordt in de jaarrekening en bij de voortgangsrapportages verantwoording afgelegd.

Artikel 26. Bedrijfsreserves

  • 1.

    Er zijn algemene bedrijfsreserves voor de instellingen Lakenhal, De Zijl Bedrijven en Erfgoed Leiden en Omstreken.

  • 2.

    De bedrijfsreserves hebben als functies:

    • a.

      het opvangen van jaarlijkse fluctuaties in de bedrijfsvoering (egalisatiefunctie);

    • b.

      het oplossen van knelpunten in de bedrijfsvoering.

  • 3.

    De jaarlijkse exploitatieresultaten van de Lakenhal, De Zijl Bedrijven en Erfgoed Leiden en Omstreken worden, na eventuele verrekening met hiertoe gevormde bestemmingsreserves, verrekend met de betreffende bedrijfsreserve.

  • 4.

    De minimale omvang van de bedrijfsreserves bedraagt 1% en de maximale omvang 10% van de totale exploitatielasten.

  • 5.

    Een eventueel lager saldo van de bedrijfsreserve dan het hiervoor genoemde minimum zal binnen een redelijke termijn ongedaan worden gemaakt. Het college doet hiervoor een voorstel.

  • 6.

    Aanwending van de bedrijfsreserve kan, zonder collegebesluit, zelfstandig door de manager van de instelling plaatsvinden. Hierover wordt in de jaarrekening verantwoording afgelegd.

Artikel 27. Voorzieningen

Voorzieningen worden ingesteld en opgeheven met een raadsbesluit. Bij een raadsbesluit tot instelling van een voorziening wordt minimaal aangegeven:

  • a.

    doel voorziening in overeenstemming met artikel 44 BBV;

  • b.

    dotatie in de voorziening;

  • c.

    termijn;

  • d.

    beredeneerde omvang.

Artikel 28. Onderhoudsvoorziening

  • 1.

    Voor groot (planmatig) onderhoud stelt de raad een onderhoudsvoorziening in.

  • 2.

    Een onderhoudsvoorziening is onderbouwd door een meerjarig beheerplan in aansluiting op het door de raad vastgestelde onderhoudsniveau. De beheerplannen dienen conform beleidskader kapitaalgoederen periodiek geactualiseerd te worden.

Hoofdstuk 6 Investeringen en afschrijvingen

Artikel 29. Autorisatie van investeringen

  • 1.

    De Raad stelt de investeringskredieten vast.

  • 2.

    In het Meerjareninvesteringsplan in de programmabegroting en separate kredietvoorstellen worden per te autoriseren investeringskrediet de onderstaande gegevens vermeld:

    • a.

      programma en prestatie waaraan de investering bijdraagt;

    • b.

      unieke naam / omschrijving van de investering;

    • c.

      categorisering in:

      • economisch nut / maatschappelijk nut;

      • nieuw en uitbreiding / vervanging.

    • d.

      totaal investeringskrediet;

    • e.

      dekking (reserves, bijdrage derden).

  • Bij separate kredietvoorstellen worden aanvullend ten minste de onderstaande gegevens verstrekt:

    • f.

      beleidsdoelen en samenhang met andere projecten;

    • g.

      risico’s en samenhang met andere projecten;

    • h.

      onderbouwing budgettair effect meerjarenraming.

  • 3.

    Bij de begrotingsbehandeling geeft de raad aan van welke investeringen hij op een later tijdstip een apart voorstel voor autorisatie van het investeringskrediet wil ontvangen. De overige investeringen worden bij de vaststelling van de begroting geautoriseerd.

  • 4.

    Voor vervangingsinvesteringen in bedrijfsmiddelen stelt het college kredieten beschikbaar. Hierover vindt verantwoording plaats bij het onderdeel investeringen van de jaarstukken.

  • 5.

    Ter voorbereiding op een investering mag het college, zonder voorafgaande goedkeuring door de raad, maximaal voor 5% van het investeringsbedrag, genoemd in het investeringsplan, met een maximum van € 50.000, aan verplichtingen aangaan. Indien de nieuwe ontwikkeling niet leidt tot een kaderbesluit worden de voorbereidingskosten bij de jaarrekening afgeboekt.

  • 6.

    Bij een kredietaanvraag voor de investering in een kapitaalgoed dienen ook de budgetten voor beheer en onderhoud te worden geregeld.

Artikel 30. Kapitaalgoederen

  • 1.

    De raad stelt minimaal één keer in de acht jaar de volgende beleidskaders vast:

    • a.

      water;

    • b.

      wegen;

    • c.

      openbare Verlichting;

    • d.

      groen;

    • e.

      kunstwerken;

    • f.

      walmuren;

    • g.

      beschoeiingen en natuurvriendelijke oevers;

    • h.

      straatmeubilair;

    • i.

      sport- en speelvoorzieningen;

    • j.

      gebouwen en overig vastgoed.

  • 2.

    Het beleidskader geeft op basis van scenario’s het minimale onderhoudsniveau van de voorzieningen in de stad aan en mogelijke uitzonderingen daarop.

Artikel 31. Actualisering, uitputting en afsluiting van kredieten

  • 1.

    Jaarlijks actualiseert het college het investeringsplan over (minimaal) 4 jaar en voorziet deze investeringsplanning van een overzicht van de ontwikkeling van de kapitaallasten.

  • 2.

    In de begroting wordt bij de uiteenzetting van de financiële positie, onderdeel investeringen, de ontwikkeling van de kapitaallasten over 4 jaar weergegeven. Ook is een overzicht opgenomen van investeringen in bedrijfsmiddelen die door het college beschikbaar worden gesteld. Daarnaast wordt in het meerjareninvesteringsplan een totaaloverzicht gegeven van de investeringen over een periode van 4 jaar. Hierbij is het jaar van beschikbaarstelling van het krediet bepalend voor opname in enig jaar. Tot slot wordt het overzicht te voteren kredieten weergegeven.

  • 3.

    In de jaarrekening wordt, in de staat investeringskredieten en af te sluiten kredieten, van investeringen en meerjarige projecten de uitputting van de geautoriseerde investeringskredieten en de actuele raming van de totale uitgaven weergegeven.

  • 4.

    Met het vaststellen van de jaarrekening worden kredieten die langer dan 3 jaar openstaan afgesloten, tenzij in een toelichting is gemotiveerd waarom het betreffende krediet nog beschikbaar moet blijven.

  • 5.

    Onderuitputting en vrijval op kapitaallasten van vervangingsinvesteringen in bedrijfsmiddelen blijven beschikbaar voor besteding in de bedrijfsvoering.

Artikel 32. Waardering, activering en afschrijving

  • 1.

    Investeringen met een investeringsbedrag kleiner of gelijk aan € 25.000 en / of een gebruiksduur korter dan 3 jaar worden niet geactiveerd, maar in één keer ten laste van de exploitatie gebracht. Gronden en terreinen worden in uitzondering hierop echter altijd geactiveerd.

  • 2.

    De afschrijving van een activum start op de eerste dag van het jaar volgend op het jaar waarin het (deel)object in gebruik wordt genomen.

  • 3.

    Als afschrijvingsmethode wordt gekozen voor de lineaire afschrijvingsberekening. Een uitzondering kan worden gemaakt indien de investering wordt verwerkt in een tarief dat in rekening wordt gebracht bij derden. In dat geval kan de afschrijving worden bepaald op basis van de annuïtaire systematiek.

  • 4.

    Voor het afschrijven gelden de maximale termijnen zoals opgenomen in bijlage 1 bij deze verordening.

  • 5.

    Het college stelt de omslagrente vast waarbij geen rekening wordt gehouden met een fictieve (bespaarde) rente over het eigen vermogen.

  • 6.

    Bij een collegebesluit tot voorgenomen verkoop van een investering met economisch nut wordt de afschrijving beëindigd. Indien de verwachte verkoopwaarde lager is dan de boekwaarde wordt het verschil afgeboekt.

  • 7.

    Bij investeringen kan om bedrijfseconomische redenen rekening gehouden worden met een restwaarde aan het eind van de gebruiksduur tot 50% van de vervaardigings- of verkrijgingswaarde. De hoogte van de restwaarde wordt gemotiveerd in het raadsvoorstel.

  • 8.

    Samengestelde investeringen worden volgens de componenten-benadering afgeschreven.

Hoofdstuk 7 Financieel beheer en interne controle

Artikel 33. Administratie

De administratie is zodanig van opzet en werking, dat zij in ieder geval dienstbaar is voor:

  • a.

    het sturen en het beheersen van activiteiten en processen in de gemeente als geheel en in de organisatieonderdelen;

  • b.

    het verstrekken van informatie over ontwikkelingen in de omvang van activa met economisch nut, activa met maatschappelijk nut, voorraden, vorderingen, schulden en contracten;

  • c.

    het verschaffen van informatie over uitputting van de toegekende budgetten en investeringskredieten en voor het maken van kostencalculaties;

  • d.

    het verschaffen van informatie over indicatoren met betrekking tot de gemeentelijke productie van goederen en diensten en de maatschappelijke effecten van het gemeentelijke beleid;

  • e.

    het afleggen van verantwoording over de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving;

  • f.

    de controle van de registratie van gegevens als zodanig en van de daaraan ontleende informatie, alsmede voor de controle op de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving.

Artikel 34. Financiële organisatie

Het college zorgt voor en legt vast:

  • a.

    een eenduidige indeling van de gemeentelijke organisatie en een eenduidige toewijzing van de gemeentelijke taken en te leveren prestaties;

  • b.

    een adequate scheiding van taken, functies, bevoegdheden, verantwoordelijkheden, zodat aan de eisen van interne controle wordt voldaan en de betrouwbaarheid van de verstrekte informatie aan beleids- en beheersorganen is gewaarborgd;

  • c.

    verlening van mandaten, volmachten en machtigingen.

Artikel 35a. Rechtmatigheidscriterium: Misbruik en oneigenlijk gebruik

  • 1.

    Het misbruik en oneigenlijk gebruik-criterium is het criterium van rechtmatigheid, dat betrekking heeft op het voorkomen, detecteren en corrigeren van misbruik en oneigenlijk gebruik van overheidsgelden en gemeentelijke eigendommen bij financiële beheershandelingen.

  • 2.

    Het college zorgt voor en legt vast de uitgangspunten voor het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke regelingen en eigendommen.

Artikel 35b Voorwaardencriterium

  • 1.

    Het voorwaardencriterium is het criterium van rechtmatigheid, dat betrekking heeft op de eisen die worden gesteld bij de uitvoering van de financiële beheershandelingen. De eisen/voorwaarden zijn afkomstig uit diverse wet- en regelgeving en hebben betrekking op aspecten als doelgroep, termijn, grondslag, administratieve bepalingen, normbedragen, bevoegdheden, bewijsstukken, recht, hoogte en duur.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders bieden de raad jaarlijks ter vaststelling een normenkader rechtmatigheid aan. Dit kader bestaat uit alle relevante (interne) wet- en regelgeving waaruit financiële beheershandelingen kunnen voortvloeien.

Artikel 35c Begrotingscriterium

  • 1.

    Het begrotingscriterium is een criterium van rechtmatigheid dat betrekking heeft op de grenzen van de baten en lasten in de door de raad geautoriseerde begroting van exploitatie en investeringskredieten en de hiermee samenhangende programma’s, waarbinnen de financiële beheershandelingen tot stand moeten zijn gekomen;

  • 2.

    De begrotingsrechtmatigheid wordt beoordeeld op programmaniveau. Dat is het niveau waarop de begroting door de raad is geautoriseerd.

  • 3.

    Bij investeringsprojecten wordt de begrotingsrechtmatigheid beoordeeld op het niveau van het totaal gevoteerde kredietbedrag. Een overschrijding van het jaarbudget, passend binnen het totaal bedrag van het krediet, wordt daarmee als rechtmatig beschouwd.

  • 4.

    Uitgangspunt is dat iedere overschrijding van de begroting als onrechtmatig wordt beschouwd. Overschrijdingen worden als acceptabel en niet als onrechtmatig aangemerkt in de volgende situaties:

    • a.

      er is sprake van een overschrijding waarbij direct gerelateerde inkomsten de overschrijding compenseren

    • b.

      er is sprake van een overschrijding die volgens de afspraken met de raad wordt verrekend met een (egalisatie)reserve

    • c.

      de overschrijding minder bedraagt dan € 50.000

    • d.

      er is sprake van een overschrijding op een open-einde-regeling.

  • 5.

    Begrotingsonrechtmatigheden die passen binnen het bestaande beleid van de raad, worden opgenomen in de rechtmatigheidsverantwoording (voor zover de verantwoordingsgrens voor afzonderlijke fouten of onduidelijkheden is overschreden), maar worden niet nader toegelicht in de paragraaf bedrijfsvoering.

Artikel 36. Interne controle en rechtmatigheidsverantwoording

  • 1.

    Het college zorgt voor de jaarlijkse interne toetsing van de getrouwheid van de informatieverstrekking en van de rechtmatigheid van de beheershandelingen. Bij afwijkingen neemt het college maatregelen tot herstel.

  • 2.

    De kaders voor de interne toetsing worden jaarlijks vastgelegd in het Algemeen Controleplan. Op voordracht van het college stelt de raad dit plan jaarlijks vast.

  • 3.

    In de jaarstukken leggen burgemeester en wethouders aan de raad met de rechtmatigheidsverantwoording verantwoording af over de naleving van de regels die relevant zijn voor het financiële reilen en zeilen van de gemeente. In het controleprotocol zijn hier nadere regels over opgenomen.

  • 4.

    In de paragraaf bedrijfsvoering worden de geconstateerde afwijkingen (fouten of onduidelijkheden) boven het in het controleprotocol vermelde bedrag toegelicht.

Artikel 37. Doelmatigheidsonderzoeken ex artikel 213a Gemeentewet

  • 1.

    Het college draagt er zorg voor dat de doelmatigheid en doeltreffendheid van het door hem gevoerde bestuur periodiek wordt onderzocht.

  • 2.

    Het college neemt in de paragraaf Bedrijfsvoering van de programmabegroting een planning op van de doelmatigheids- en doeltreffendheidsonderzoeken die hij in het komend jaar gaat uitvoeren.

  • 3.

    Het college geeft in de paragraaf bedrijfsvoering van het Jaarverslag een overzicht van de doelmatigheids- en doeltreffendheidsonderzoeken waarvan de resultaten in het voorgaande begrotingsjaar aan de raad zijn aangeboden met een verwijzing naar de plaats waar deze online zijn te vinden.

Hoofdstuk 8 Bestuurlijke deelname in organisaties

Artikel 38. Verbonden partijen

Er is een beleidskader verbonden partijen, vastgesteld door de raad.

Hoofdstuk 9 Overige bepalingen

Artikel 39. Uitvoering

Het college kan naar aanleiding van artikel 1 tot en met 38 uitvoeringsregels financiën vaststellen. De indeling van de uitvoeringsregels volgt die van de Financiële Verordening.

Artikel 40. Evaluatie

De financiële verordening wordt op zijn minst één keer in de vijf jaar geëvalueerd.

Artikel 41. Inwerkingtreding en citeerartikel

  • 1.

    De “Financiële verordening gemeente Leiden 2020” ex artikel 212 Gemeentewet vastgesteld door de raad op 28 mei 2020 (RV 20.0024) wordt ingetrokken op het moment van inwerkingtreding van de nieuwe verordening.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking één dag na publicatie.

  • 3.

    Deze verordening wordt in de gemeentelijke stukken aangehaald onder de naam “Financiële verordening gemeente Leiden 2023”.

 

  • II.

    De artikelsgewijze toelichting op de Financiële verordening 2023 en de bijbehorende bijlage 1 met afschrijvingstermijnen vast te stellen.

Gedaan in de openbare raadsvergadering van 12 oktober 2023,

de plaatsvervangend griffier,

mw. A.M. Slink

de voorzitter,

dhr. P.A.C.M. van der Velden

Artikelsgewijze toelichting bij Financiële verordening 2023 gemeente Leiden

Hoofdstuk 2 Begroting en verantwoording

 

Artikel 2. Planning- en controlcyclus

De planning-en-controlcyclus wordt op basis van de kaders in deze Financiële verordening in overleg met de griffie ingepland.

 

Artikel 3. Kaderbrief

De kaderbrief bevat de hoofdlijnen voor het beleid en de financiële kaders voor het lopende jaar en de vier komende jaren. Door ook het lopende jaar mee te nemen in de kadernota, kan de raad in één keer de integrale afweging over de jaren heen maken. Als het college besluit tot het opstellen van een kaderbrief wordt deze aan de raad aangeboden vóór 15 juni. Dat is nodig omdat de kaderbrief bepalend is voor het financieel kader aan de hand waarvan in de zomer de begroting wordt opgesteld. Het is wenselijk dat de raad voor de zomer zich heeft kunnen uitspreken over het kader voor de begroting. Het kan voorkomen dat in enig jaar geen kaderbrief wordt uitgebracht. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn in een verkiezingsjaar als de formatie van een nieuw college meer tijd vraagt. In dat geval informeert het college de raad over de afwijkende lijn en de argumenten hiervoor.

 

Artikel 4. Inrichting begroting en jaarstukken

Dit artikel gaat over de inrichting van de programmabegroting en de jaarstukken, waarin de kaderstellende functie van de raad tot uiting komt. De financiële verantwoording en informatievoorziening van het college aan de raad vindt plaats op het niveau van beleidsterrein. De raad besluit op het niveau van programmabudget. Op dit niveau worden ook de incidentele baten en lasten toegelicht. Daarmee wordt inzicht gegeven in het aandeel van incidentele (en dus tijdelijke) baten en lasten ten opzichte van het totale programma.

Op grond van het BBV moet een verplichte ‘basisset’ aan effectindicatoren in de begroting worden opgenomen. Dit zijn dus indicatoren die iedere gemeente opvoert. Aanvullend kan de gemeenteraad ook ‘eigen’ effectindicatoren opnemen.

 

Artikel 5 en 6 Vaststellen begroting, investeringen en post onvoorzien

Deze artikelen regelen de verhouding tussen de bevoegdheden van het college en van de raad op het gebied van investeringen en de post onvoorzien. Dit is vooral van belang voor het duidelijk vastleggen van de onderdelen uit de begroting die door de raad worden vastgesteld.

 

Artikel 7. Voortgangsrapportages

De voortgangsrapportages zijn het instrument waarmee het college aan de raad verantwoording aflegt over het lopende begrotingsjaar. Dit artikel regelt hoe wordt gerapporteerd en vanaf welk niveau afwijkingen worden toegelicht. Als een voortgangsrapportage gelijktijdig met de kaderbrief wordt aangeboden, worden eventuele begrotingswijzigingen meegenomen in de kaderbrief. Op deze manier wordt de integrale afweging over de jaren heen ondersteund. Op andere momenten, bijvoorbeeld in het najaar, worden begrotingswijzigingen naar aanleiding van de voortgangsrapportage in een afzonderlijk besluit aan de raad voorgelegd.

 

Artikel 7a. Technische begrotingswijzigingen

Dit artikel regelt binnen welke kaders het college technische begrotingswijzigingen aan de raad kan voorleggen. De beleidsarme begrotingswijzigingen worden afzonderlijk en via een verkorte procedure aan de raad voorgelegd, zodat ze de integrale afweging bij kaderbrief en programmabegroting niet onnodig moeilijk en de beslisdocumenten onnodig complex en omvangrijk maken.

 

Artikel 7b. Slotwijziging

Dit artikel regelt binnen welke kaders het college de laatste begrotingswijziging van het jaar aan de raad kan voorleggen. Omdat bij de slotwijziging ook mee- en tegenvallers worden verwerkt, kan de slotwijziging leiden tot financiële ruimte of tekorten. Besluitvorming over de inzet van ontstane financiële ruimte of het oplossen van tekorten vindt plaats bij het eerstvolgende integrale afwegingsmoment: de kaderbrief.

 

Hoofdstuk 3. Informatievoorziening in programmabegroting en jaarstukken

 

Artikel 8 tot en met 18.

Het instrument van een paragraaf is bedoeld om onderwerpen uit te lichten die door de diverse begrotingsprogramma’s heen lopen of die betrekking hebben op de gehele begroting. Er is in dit hoofdstuk een onderscheid gemaakt tussen paragrafen die verplicht zijn vanuit hogere regelgeving (BBV), en paragrafen waartoe de raad zelf besluit.

 

Voor de verplichte paragrafen heeft de raad geen keuze of zij hiertoe wel of niet besluit. Dat is anders bij de niet-verplichte paragrafen, deze stelt de raad zelf vast. Een voorbeeld van deze laatste categorie is de paragraaf subsidies. Daarnaast kent Leiden ook bijzondere programma’s. Deze zijn opgenomen onder de paragrafen en bevatten beleidsterreinen die specifieke aandacht van de raad vragen.

 

Hoofdstuk 4 Financieel beleid

 

Artikel 19. Financieringsfunctie

In dit artikel besluit de raad tot de kaders waarbinnen het college de financieringsfunctie uitoefent. Van belang is vooral het beperken van de kosten én van de risico’s van het aantrekken en uitzetten van gemeentelijke middelen.

 

Artikel 20. Prijzen, tarieven en kostenverdeling

Prijzen en tarieven worden voor een groot deel door de Wet Markt en Overheid bepaald. Deze bepalingen zijn in onderhavige verordening niet opgenomen. Ook zijn in deze wet regels ingesteld over specifieke gemeentelijke beleidsterreinen waarop de raad regels vaststelt. Het gaat dan om belastingen, heffingen en leges en gemeentelijk vastgoed.

Naast de Leidse programma-indeling zijn gemeenten vanuit het BBV verplicht om alle lasten en baten te categoriseren naar ‘taakveld’. Kosten die niet direct bijdragen aan de gemeentelijke prestaties staan binnen deze indeling verantwoord op taakveld ‘0.4. Overhead’. Deze kosten slaan we om over investeringen en grondexploitaties op basis van het aantal productieve uren.

 

Artikel 20a. Inkoop, aanbesteden en inhuur personeel derden

De inkoop en de aanbesteding van werken, leveringen en diensten zijn belangrijke en kwetsbare activiteiten die een groot budgettair effect kunnen hebben. Dit artikel draagt het college op om aanvullende afspraken te maken omtrent inkopen en aanbesteden. Daarnaast geeft dit artikel een norm voor het maximumtarief per uur bij de inhuur van derden. De gemeente ziet excessieve beloningen als onwenselijk. Afwijkingen van het maximumtarief zijn bij uitzondering verdedigbaar. Hierover wordt één keer per half jaar aan de Commissie voor de Rekeningen gerapporteerd.

 

Artikel 21. Grondbeleid

Op het terrein van het grondbeleid loopt de gemeente potentieel veel risico omdat het over grote bedragen gaat met plannen die een langdurige tijdshorizon hebben. Door dit grote belang is het wenselijk om een duidelijk beleidskader te hebben waarbinnen de afwegingen van het grondbeleid kunnen plaatsvinden. Ook is het van belang dat de raad over de langere periode gezien de kaderstellende taak goed kan uitoefenen. Dit artikel geeft aan hoe de raad beleidsmatige kaders, instrumenten en werkwijzen van het grondbeleid vastlegt.

 

Artikel 22. Plankosten

Plankosten worden gemaakt voorafgaand, tijdens het opstellen en bij het uitvoeren van een (ruimtelijk) plan. Door het college is in de uitvoeringsregels aangegeven hoe de verantwoording plaatsvindt.

 

Hoofdstuk 5 Reserves en voorzieningen

 

Artikel 23. Reserves

Het instellen en beheren van reserves is een bevoegdheid van de raad. De raad stelt reserves in, heft ze op en bepaalt de hoogte van de onttrekkingen en dotaties. Positieve of negatieve exploitatiesaldi mogen niet voor bestemming bij de jaarrekening verrekend worden met de reserve. Een uitzondering hierop zijn reserves met een inkomens- of egalisatiefunctie en de verrekening van de Voorziening negatieve grondexploitaties met de Vereveningsreserve grondexploitaties.

 

In beginsel wordt aan reserves geen rente toegerekend. Voor sommige (egalisatie) reserves zou dit echter wél een logische afspraak zijn. De reden hiervoor is dat de verwachte uitgave die te zijner tijd uit de reserve zal worden gedaan door de rente wordt beïnvloed. Alleen na een uitdrukkelijk besluit van de raad wordt jaarlijks aan deze reserves rente toegevoegd. Bij toelichting reserves in de programmabegroting wordt onder het kopje bijzonderheden aangegeven als aan betreffende reserve rente wordt toegerekend en het gehanteerde rentepercentage.

 

Artikel 24. Concernreserve en risicomanagement

In dit artikel wordt ingegaan op de functie van de concernreserve als weerstandvermogen van de gemeente. Uit voorzichtigheid wordt alleen de concernreserve meegenomen bij het bepalen van de beschikbare weerstandscapaciteit en worden andere meer onzekere of beklemde vermogensbestanddelen niet meegerekend. Daarnaast is ervoor gekozen dat de concernreserve in het meerjarenbeeld altijd toegroeit naar anderhalf keer het benodigd weerstandsvermogen op dat moment. Dit maakt de begroting robuuster om incidentele tegenvallers in de toekomst op te kunnen vangen.

 

Artikel 25 en 25a. Bedrijfsvoeringsreserves

Bedrijfsvoeringsreserves hebben in principe een egalisatiefunctie. Dat betekent dat zij zijn ingesteld om schommelingen in de bedrijfsvoering op te kunnen vangen. Er bestaat in ieder geval een bedrijfsvoeringsreserve voor concern (i.e. de gehele organisatie) en voor de centrumregeling. In de centrumregeling zijn afspraken vastgelegd over de dienstverlening op het gebied van bedrijfsvoering, voornamelijk aan de gemeenten in de Leidse regio.

De bedrijfsvoeringsreserves kunnen ook worden benut voor het oplossen van knelpunten in de bedrijfsvoering. Omdat deze reserves betrekking hebben op de bedrijfsvoering, besluit het management over de inzet van de bedrijfsvoeringreserve, in een later stadium door de raad te bekrachtigen via een begrotingswijziging.

 

Artikel 26. Bedrijfsreserves

Voor de instellingen Lakenhal, De Zijl Bedrijven en Erfgoed Leiden e.o. is het uit oogpunt van bedrijfsvoering wenselijk om over een reserve te beschikken. Het college stelt over deze reserves nadere uitvoeringsregels.

 

Artikel 27. Voorzieningen

Net als bij de reserves ligt de formele bevoegdheid van het instellen en beheren van een voorziening bij de raad, maar volgt een voorziening altijd uit een boekhoudkundige noodzaak die de gemeente is opgelegd vanuit de verslaggevingsregels. Voor het instellen van een voorziening heeft de raad dus geen eigen beleidsruimte. Instellen van een voorziening in plaats van een reserve zit in het feit dat bij een voorziening een uitgaaf naar verwachting zal plaatsvinden maar het precieze tijdstip waarop dit gebeurt of de precieze hoogte is nog niet bekend. Ook kunnen verwachte verliezen door het treffen van een voorziening worden opgevangen. Als de voorziening niet (volledig) is besteed valt het overschot vrij.

 

Artikel 28. Onderhoudsvoorziening

Vooral groot onderhoud vraagt een planmatige benadering. Daarom wordt er een beheerplan opgesteld zodat het noodzakelijke onderhoud op langere termijn in beeld is. Om dit benodigde onderhoud te kunnen financieren stelt de raad een voorziening in.

 

Hoofdstuk 6 Investeringen en afschrijvingen

 

Artikel 29. Autorisatie van investeringen

Investeringen leggen de kosten van de gemeente op een bepaald terrein voor langere tijd vast. Daarom is de bevoegdheid tot het aangaan van investeringen belegd bij de raad. Uitzondering hierop is het besluiten over vervangingsinvesteringen voor bedrijfsmiddelen. Dit is de bevoegdheid van het college. Gedachte hierachter is dat dit valt binnen de grenzen van de bedrijfsvoering. Op het gebied van bedrijfsvoering is het college bevoegd.

 

Vaak is het wenselijk dat, ter voorbereiding op een plan en daarmee een gewenste investering, er verplichtingen kunnen worden aangegaan door het college. Om dit bij de raad te beleggen is uit oogpunt van de meest efficiënte wijze van besluitvorming niet gewenst. De hoogte van het bedrag waartoe het college bevoegd is, wordt vastgesteld door de raad.

 

Artikel 30. Kapitaalgoederen

Op de beleidsterreinen waarop dit artikel betrekking heeft is het benodigde kader redelijk constant. Bovendien hebben deze kapitaalgoederen een lange levensduur. Daarom is actualisatie van de beleidskaders één keer in de acht jaar voldoende. Zolang over het minimaal gewenste onderhoudsniveau overeenstemming is, kan het college daarbinnen bewegen. Voor de raad vormt dit een garantie dat het onderhoud in ieder geval daarbinnen blijft.

 

Artikel 31. Actualisering, uitputting en afsluiting van kredieten

De autorisatie van investeringen is geregeld in artikel 29, de actualisering ervan in dit artikel. Voor elke begroting actualiseert het college het investeringsplan voor 4 jaar. De effecten hiervan op de begroting zijn dan verwerkt in de kapitaallasten.

 

Artikel 32. Waardering, activering en afschrijving

De kapitaalgoederen van de gemeente Leiden moeten tegen een reële waarde op de balans gewaardeerd staan. Omdat de waarde in de loop der tijd afneemt en er rekening gehouden moet worden met vervanging in de toekomst schrijven we af. Om dit op een uniforme wijze te doen voor de hele gemeente zijn hiervoor regels opgesteld.

 

Hoofdstuk 7 Financieel beheer en interne controle

 

Artikel 33 t/m 37

De bepalingen in dit hoofdstuk zijn er op gericht de rechtmatigheid en getrouwheid van de gemeentelijke financiën te waarborgen. De artikelen hebben dan bijvoorbeeld betrekking op het inrichten van een administratie en de verdeling van bevoegdheden. Naast getrouwheid en rechtmatigheid is ook de doelmatigheid en doeltreffendheid van de uitgaven van belang. Dit vindt zijn uitwerking in het regelmatig houden van doelmatigheids- en doeltreffendheidsonderzoeken. De basis hiervoor ligt in de gemeentewet verankerd.

 

Hoofdstuk 8 Bestuurlijke deelname in organisaties

 

Artikel 38. Verbonden partijen

Het beleidskader, door de raad vast te stellen, regelt de kaders waarbinnen gemeenschappelijke regelingen kunnen worden ingesteld, gemonitord en beëindigd.

 

Bijlage 1 bij Financiële verordening 2023 gemeente Leiden: Maximale afschrijvingstermijnen

 

Afgeschreven wordt op:

a.

60 jaar

Aanleg en vervanging riolering.

Aanleg en vervanging grote civiele technische kunstwerken (bruggen, tunnels, viaducten en walmuren).

b.

40 jaar

Nieuwbouw woonruimten en bedrijfsgebouwen.

Aanleg en reconstructie van wegen.

Renovatie riolering.

Openbare verlichting (masten).

Natuurgrasveld.

Volkstuinen.

Zwembaden.

c.

30 jaar

Betonput en plaatsingskosten t.b.v. ondergrondse containers.

Onderbouw sportveld (Kunstgrasveld hockey waterveld, atletiekbaan met volkunststof toplaag)

d.

25 jaar

Renovatie, restauratie en aankoop woonruimten en bedrijfsgebouwen.

Aanleg, reconstructie of levensduurverlengende maatregelen houten bruggen

Aanleg, reconstructie of levensduurverlengende maatregelen parken.

e.

24 jaar

Onderbouw sportveld (WETRA voetbalveld, kunstgrasveld (voetbal, hockey, korfbal) met rubber, TPE of zand ingestrooid).

Tennisbaan gravel en gravel plus

Handbalveld asfalt

Diverse investeringen sportaccommodaties (hekwerken, bestrating, lichtmasten)

f.

20 jaar

Stenen bergplaatsen en loodsen.

Openbare verlichting (armaturen).

g.

15 jaar

Centrale verwarming.

Aanleg en vervanging van speelplekken en speeltoestellen.

Bewegwijzering.

Atletiekbaan met volkunststof toplaag.

h.

12 jaar

Toplaag sportveld (WETRA voetbalveld, kunstgrasveld (voetbal, hockey) met rubber, TPE of zand ingestrooid).

i.

10 jaar

Aanleg en vervanging technische installaties.

Houten bergplaatsen en loodsen.

Technische en veiligheidsvoorzieningen bedrijfsgebouwen.

Telefooninstallaties.

Kantoormeubilair.

Schoolmeubilair.

Verkeerslichteninstallaties.

Machines.

Waterrechten.

Afvalcontainers inclusief plaatsingskosten.

Toplaag sportveld (kunstgrasveld hockey waterveld)

Digitale basiskaarten, kasten kadasterkaarten, reader archief, kabelkrant

j.

8 jaar

Toplaag sportveld (Kunstgrasveld korfbal zand ingestrooid nieuwe veld afmeting 40x20)

Zware transportmiddelen

Personenauto’s

Lichte motorvoertuigen

Schuiten

Aanhangwagens

k.

6 jaar

Veegwagens

l.

5 jaar

Automatiseringsapparatuur.

Kosten voor onderzoek en ontwikkeling.

ICT software

 

Niet afgeschreven wordt op:

  • m.

    Gronden en terreinen.

  • n.

    Investeringen met een investeringsbedrag kleiner of gelijk aan € 25.000 en / of een gebruiksduur korter dan 3 jaar.

  • o.

    Kosten voor het afsluiten van geldleningen en het saldo van agio en disagio.

Naar boven