Gemeenteblad van Edam-Volendam
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Edam-Volendam | Gemeenteblad 2023, 451516 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Edam-Volendam | Gemeenteblad 2023, 451516 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Verordening van de raad van de gemeente Edam-Volendam regelende de instelling en werkwijze van de gemeentelijke adviescommissie fysieke leefomgeving bedoeld voor het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit (Verordening gemeentelijke adviescommissie fysieke leefomgeving Edam-Volendam)
De raad van de gemeente Edam-Volendam;
gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 12 april 2022;
gelet op artikel 108 en 149 van de Gemeentewet en afdeling 17.2 van de Omgevingswet;
vast te stellen de Verordening op de gemeentelijke adviescommissiefysieke leefomgeving Edam-Volendam.
Artikel 2. Taak en werkzaamheden
De commissie heeft als taak de raad en burgemeester te adviseren bij de uitoefening van hun taken en bevoegdheden op grond van de wet met het oog op het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit en al hetgeen daarmee verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn. Daaronder wordt in elk geval begrepen het geven van voorlichting over de doelstelling van een goede omgevingskwaliteit en over de werkzaamheden van de commissie.
adviseert de commissie op verzoek van burgemeester en wethouders over het door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aanwijzen van een onroerende zaak als rijksmonument ingevolge artikel 3.1, eerste lid, van de Erfgoedwet, of over het aan een locatie geven, wijzigen of intrekken van de functie-aanduiding gemeentelijk monument of een functie-aanduiding anders dan een gemeentelijk monument die betrekking heeft op cultureel erfgoed op grond van artikel 4.2, eerste lid, van de wet;
adviseert de commissie op verzoek van burgemeester en wethouders in een geval van een verkenning als bedoeld in artikel 5.48 van de wet en in andere gevallen waarin burgemeester en wethouders een advies nodig achten in verband met een verkenning van een mogelijk bestaande of toekomstige opgave in de fysieke leefomgeving.
Artikel 3. Verplichte advisering
Burgemeester en wethouders winnen advies van de commissie in omtrent een te nemen beslissing als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onder a, onderdelen 1 tot en met 3, en onder b.
In afwijking van het eerste lid wordt de commissie uitgebreid met een burgerlid. Een burgerlid wordt op afroep toegevoegd als lid van de commissie voor de behandeling van plannen binnen de gebieden in Zeevang, het beschermde Stadsgezicht van Edam en het cultuurhistorisch attentiegebied binnen de Oude Kom van Volendam.
Artikel 8. Beraadslaging en standpuntbepaling
De vergaderingen waarin een of meer adviezen over aanvragen om omgevingsvergunning door of namens de commissie worden vastgesteld zijn openbaar. De agenda voor de vergadering van de commissie wordt tijdig op een geschikte wijze bekend gemaakt.
Indien burgemeester en wethouders - al dan niet op verzoek van de aanvrager – een verzoek indienen tot niet-openbare behandeling, dan dienen burgemeester en wethouders daaraan klemmende redenen op grond van artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur ten grondslag te leggen. De openbaarheid geldt zowel voor de beraadslagingen, de beoordeling als de adviezen.
Over de uit te brengen adviezen wordt niet besloten dan in aanwezigheid van ten minste drie leden. Over een advies over een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit met betrekking tot een monument of een activiteit voor een provinciaal of een gemeentelijk monument wordt niet besloten dan in aanwezigheid van ten minste twee leden met deskundigheid op het gebied van monumentenzorg.
Leden die als opdrachtgever, ontwerper of anderszins betrokken zijn bij de uitvoering van een activiteit waarvoor een aanvraag is gedaan waarover de commissie adviseert, onthouden zich van medewerking aan het desbetreffende advies en zijn tijdens de behandeling van en de besluitvorming over het advies niet in de vergadering aanwezig.
Artikel 9. Afdoening onder verantwoordelijkheid van de commissie
De commissie kan onverminderd het bepaalde in artikel 17.9, eerste lid, van wet de advisering over een aanvraag om een omgevingsvergunning of over de voorbereiding van een andere beschikking onder verantwoordelijkheid van de commissie overlaten aan een of meer daartoe aangewezen leden, of een subcommissie.
Artikel 11. Verwerking van het advies
In geval burgemeester en wethouders een beschikking geven in afwijking van het door de commissie uitgebrachte advies verzenden zij een afschrift van die beschikking aan de commissie.
Artikel 13. Relatie met andere adviseurs.
Bij het aanstellen van een adviseur op het gebied van omgevingskwaliteit, niet zijde een lid of een adviseur van de commissie dragen burgemeester en wethouders zorg voor een goede afstemming tussen de werkzaamheden van deze adviseur en de commissie.
De leden en de adviseurs als bedoeld in artikel 10, tweede lid, ontvangen van de Stichting Mooi Noord-Holland een vergoeding op basis van de contractuele verbintenis die zij hebben met de stichting. Mooi Noord-Holland brengt vervolgens kosten in rekening op grond van de dienstverleningsovereenkomst en de tariefregeling zoals door de gemeente overeengekomen met de Stichting Mooi Noord-Holland.
Als voor de inwerkingtreding van de wet een aanvraag om een besluit is ingediend, blijft het oude recht, met betrekking tot de commissie op het gebied van welstand en monumentenzorg van kracht, met dien verstande dat de gemeentelijke adviescommissie fysieke leefomgeving Edam-Volendam wordt geacht de in artikel 8 van de Woningwet, dan wel de in artikel 9.1, eerste lid, onder a, van de Erfgoedwet in samenhang met artikel 15 van de Monumentenwet 1988 en bedoelde commissie te zijn.
Artikel 17. Vervallen oude regeling
De regels met betrekking tot de commissie in de Bouwverordening Edam-Volendam 2019 vervallen.
Aldus besloten door de gemeenteraad van
Edam-Volendam in zijn openbare vergadering
d.d. 19 mei 2022,
de griffier,
mr. M. van Essen.
de voorzitter,
L.J. Sievers.
Met de Omgevingswet (hierna: de wet) is het stelsel van ruimtelijke regels volledig herzien. De wet bundelt de wetgeving en regels voor ruimte, wonen, infrastructuur, milieu, natuur en water. Belangrijk verbeterdoel van de nieuwe wet is een kader te bieden dat overheden meer afwegingsruimte biedt om doelen voor de leefomgeving te bereiken. “Decentraal, tenzij” is een belangrijk principe van de wet. Dit betekent dat taken en bevoegdheden in principe bij het lokale bestuur, zoals de gemeente liggen. Alleen indien het gaat om een nationaal of internationaal belang of als dat doelmatiger of doeltreffender is, stelt het Rijk regels.
Eén van de doelen van de wet is het bereiken van een goede omgevingskwaliteit (artikel 1.3 van de wet). Daarbij gaat het om het belang van aspecten als cultureel erfgoed, architectonische kwaliteit van bouwwerken, stedenbouwkundige kwaliteit en kwaliteit van natuur en landschap. Gemeenten hebben een grote vrijheid in de wijze waarop zij het doel van een goede omgevingskwaliteit willen bereiken. Dat geldt ook voor de rol van de gemeentelijke adviescommissie (hierna: commissie) daarbij. Deze commissie is de opvolger van de welstands- en monumentencommissie. Een adequate invulling van de taak en de werkwijze van deze commissie draagt bij aan het doel van een goede omgevingskwaliteit.
Dit is de gemeentelijke adviescommissie op grond van artikel 17.9 van de wet.
"Een goede omgevingskwaliteit" is naast veiligheid en gezondheid opgenomen in de maatschappelijke doelstelling van de wet (artikel 1.3 van de wet). Dit geeft aan dat aspecten als cultureel erfgoed, architectonische kwaliteit van bouwwerken, stedenbouwkundige kwaliteit en kwaliteit van natuur en landschap belangrijk zijn. Het gaat daarbij zowel om de menselijke beleving van de fysieke leefomgeving als om de waarden die de maatschappij toekent aan de identiteit van gebieden (Kamerstukken II 2013-2014, 33962, nr. 3). De gemeente heeft de plicht de zorg voor de omgevingskwaliteit zelf in te vullen, inclusief het adviesstelsel op het gebied van de omgevingskwaliteit. Burgers kunnen, wanneer geen concrete gedragsbepalingen voorhanden zijn of deze niet toereikend blijken, ten aanzien van de het doel van een goede omgevingskwaliteit een beroep doen op de algemene zorgplicht.
Artikel 2. Taak en werkzaamheden
Dit lid beschrijft de adviestaak in algemene zin: het adviseren van de raad en het college van burgemeester en wethouders (hierna: college) op het gebied van de omgevingskwaliteit als bedoeld in artikel 1.3 van de wet. De commissie adviseert dus niet over andere aspecten van de fysieke leefomgeving, zoals een veilige en gezonde fysieke leefomgeving. De commissie geeft ook voorlichting over de doelstelling van een goede omgevingskwaliteit en over de werkzaamheden van de commissie zelf. De commissie baseert de voorlichting (net als haar concrete adviezen) op de vastgestelde beleidskaders (zoals de omgevingsvisie, het omgevingsplan en de beleidsregels over het uiterlijk van bouwwerken, bedoeld in artikel 4.19 van de wet).
Dit betreft de advisering over aanvragen om een omgevingsvergunning of de advisering over een ontwerpbesluit als het college geen bevoegd gezag is. De commissie adviseert op verzoek van het college over een aanvraag voor:
1 ̊. een rijksmonumentenactiviteit met betrekking tot een monument
De wet definieert een rijksmonumentenactiviteit als volgt:
“een activiteit inhoudende het slopen, verstoren, verplaatsen of wijzigen van een rijksmonument of een voorbeschermd rijksmonument of het herstellen of gebruiken daarvan waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht”. De commissie adviseert niet over aanvragen om een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit met betrekking tot archeologische rijksmonumenten.
De commissie brengt advies uit met het oog op het behoud van cultureel erfgoed. Uitgangspunten daarbij zijn:
Dit volgt uit artikel 8.80 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) dat de beoordelingsregels voor de rijksmonumentenactiviteit bevat.
Voor rijksmonumentenactiviteiten met betrekking tot archeologische rijksmonumenten is de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: de Minister van OCW) aangewezen als advies- en instemmingsorgaan in de gevallen dat het college het bevoegd gezag is. Dit in verband met zijn verantwoordelijkheid voor de archeologische rijksmonumenten en met het landelijk overzicht en de vereiste specialistische kennis en ervaring die aanwezig zijn bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Ook is de Minister van OCW (mede) bevoegd tot toezicht en handhaving waar het gaat om archeologische rijksmonumenten. Behoud in situ (in de bodem) is hierbij het uitgangspunt.
De gemeenten spelen desalniettemin in de archeologie een cruciale rol. De afweging om archeologische monumenten in situ (in de bodem) dan wel ex situ (door ze op te graven) te behouden, wordt meestal door de gemeente gemaakt in het kader van het opstellen van het omgevingsplan en de belangenafweging bij de specifieke omgevingsplanactiviteiten waaraan een archeologische onderzoeksplicht is gekoppeld. De gemeente is op grond van artikel 5.130 van het Bkl verplicht om bij het opstellen van het omgevingsplan rekening te houden met het belang van het behoud van cultureel erfgoed, waaronder (aantoonbaar te verwachten) archeologische monumenten.
Daarbij kan de (aantoonbaar te verwachten) aanwezigheid van archeologische monumenten van invloed zijn op onder meer de toedeling van functies aan locaties – bijvoorbeeld de keuze om geen parkeergarage toe te staan op een locatie met hoge archeologische waarde – of op de inhoud van in het omgevingsplan op te nemen beschermende regels of beoordelingsregels. De commissie kan hierover op grond van de andere onderdelen van dit artikel adviseren.
Voor als gemeentelijk monument beschermde archeologische monumenten is de commissie wel het aangewezen adviesorgaan.
2 ̊. een omgevingsplanactiviteit die betrekking heeft op een voorbeschermd gemeentelijk of provinciaal monument of een gemeentelijk of provinciaal monument
In dit artikel is geregeld dat de commissie adviseert over omgevingsplanactiviteiten met betrekking tot andere beschermde monumenten. De bescherming van en de advisering over provinciale monumenten gebeurt middels de provinciale verordening en instructieregels. Voor provinciale monumenten geldt instandhoudingsplicht, de gemeente ziet hierop toe en handhaaft hierop. De vergunningverlening voor provinciale monumenten valt onder de verantwoordelijkheid van de gemeente. De bescherming van monumenten of archeologische monumenten als gemeentelijk monument gebeurt door aan het monument of archeologisch monument in het omgevingsplan de functie-aanduiding gemeentelijk monument te geven. Met een voorbereidingsbesluit kan voorbescherming worden geboden aan een locatie waarvoor wordt overwogen deze de functie-aanduiding gemeentelijk monument te geven.
3 ̊. een omgevingsplanactiviteit in geval de commissie in het omgevingsplan als adviseur is aangewezen
De raad kan op grond van artikel 16.15, tweede lid, van de wet in het nieuwe deel van het omgevingsplan bepalen in welke gevallen een advies verplicht is. Dit kan per gebied of per type activiteit of bouwwerk verschillen. Op deze manier kan bijvoorbeeld de advisering over beeldbepalende en karakteristieke panden worden geregeld. Zolang nog geen gevallen zijn aangewezen, zet het college het bestaande beleid met betrekking tot het vragen van commissieadvies voort.
Omdat het omgevingsplan ook bij een projectbesluit of een voorbereidingsbesluit kan worden gewijzigd, brengt dit mee dat ook Gedeputeerde Staten, het dagelijks bestuur van het Waterschap en de Minister van OCW de commissie als adviseur in het omgevingsplan kunnen aanwijzen. Regels over de aanwijzing van de commissie als adviseur kunnen ook onderdeel zijn van de voorbeschermingsregels waarmee een voorbereidingsbesluit het omgevingsplan wijzigt. Overigens betekent dit niet dat de commissie daarmee ook formeel adviesorgaan van die andere bestuursorganen wordt. Als het college geen bevoegd gezag is voor de aanvraag om een omgevingsvergunning maar adviseur, is de commissie ook adviseur en richt het advies van de commissie zich tot het college in plaats van het bevoegd gezag (artikel 4.22 van het Omgevingsbesluit).
4 ̊. een andere activiteit in geval burgemeester en wethouders een advies nodig achten met het oog op het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit
Dit onderdeel is gelijkwaardig aan de huidige zogenoemde “kan-bepaling” over de welstandsadvisering in artikel 6.2, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht. Het college kan – voor zover dat in het omgevingsplan niet anders is geregeld – op grond daarvan zelf bepalen of zij een advies inwinnen bij de commissie. Het lid maakt het tevens mogelijk dat de welstandsadvisering kan worden opgedragen aan een ambtelijk plantoetser.
De ambtelijk plantoetser adviseert niet over plannen met betrekking tot rijksmonumenten, provinciale monumenten en gemeentelijke monumenten. Ook niet over plannen binnen het beschermde stadsgezicht en het cultuurhistorisch attentiegebied.
De ambtelijk plantoetser adviseert over de toepassing van de beleidsregels over het uitelijk van bouwwerken. In de praktijk komt dat neer op het adviseren over veel voorkomende kleine bouwplannen zoals bijbehorende bouwwerken, dakkapellen, kozijnwijzigingen en erfafscheidingen. Ook adviseert de ambtelijk plantoetser in gevallen waarvan het oordeel van de commissie als bekend mag worden verondersteld. Dat kan zijn in navolging van een eerdere beoordeling van een (ontwerp) plan of omdat er over een soortgelijk plan in hetzelfde gebied al eerder door de commissie positief is geadviseerd.
De beoordeling van de omgevingsplanactiviteit bouwen door de commissie
Bij het beoordelen van een bouwplan volgt de commissie de beoordelingsregels die in het omgevingsplan staan. De beoordelingsregels geven aan onder welke voorwaarden de vergunning kan worden verleend of geweigerd. Het gaat hierbij om regels over het bouwwerk zelf als wel zijn relatie tot de omgeving en de te verwachten ontwikkeling daarvan. Bijvoorbeeld over de bouwhoogte, de bouwmassa, het maximale bebouwingsoppervlak, de aanwijzing van bouwvlakken, de situering op de bouwvlakken, de karakteristiek van de bebouwing en het uiterlijk van bouwwerken zoals vastgelegd in de beleidsnota. De wet biedt de gemeente een kans om te zorgen voor een betere inbedding en aansluiting van welstandsaspecten binnen het ruimtelijke kwaliteitsbeleid. Het streven naar een goede omgevingskwaliteit als bedoeld in artikel 1.3 van de wet is daarbij het overkoepelende doel. Daarom is de advisering niet beperkt tot ingrepen aan beschermde monumenten en het uiterlijk van bouwwerken. De commissie adviseert zowel over de toepassing van de regels in het omgevingsplan zelf (zoals de mogelijkheid tot “binnenplanse” afwijkingen), als over de toepassing van de beleidsregels over het uiterlijk van bouwwerken. Dit gebeurt vanuit het doel van een goede omgevingskwaliteit.
De Minister van OCW vraagt ingevolge de Erfgoedwet altijd advies aan het college van de gemeente waar een monument of archeologisch monument zich bevindt, alvorens te besluiten het aan te wijzen als rijksmonument. In dat geval is de commissie adviseur van het college. De commissie is ook adviseur in geval het college het voornemen heeft een monument of archeologisch monument aan te wijzen als gemeentelijk monument (door de locatie de functie-aanduiding gemeentelijk monument te geven), of bij wijziging of intrekking van een bestaande aanwijzing tot gemeentelijk monument. Dit geldt ook voor het aanwijzen, wijzigen of intrekken van andere functie-aanduidingen die betrekking hebben op cultureel erfgoed, zoals het aanwijzen van beeldbepalende of karakteristieke panden.
Dit onderdeel geeft invulling aan de mogelijkheid als bedoeld in artikel 17.9, tweede lid, van de wet om de commissie in te schakelen bij het ontwikkelen van beleid voor de kwaliteit van de fysieke leefomgeving. Zoals hierboven vermeld gaat het uitsluitend om beleid op het gebied van de omgevingskwaliteit.
Dit onderdeel betreft de opgavegerichte advisering in verband met een verkenning van een mogelijk bestaande of toekomstige opgave. In geval van een verkenning in het kader van een projectprocedure of projectbesluit als bedoeld in artikel 5.48, tweede lid, van de wet onderzoekt het bevoegd gezag de mogelijke oplossingen voor een opgave.
Door de verkenning kan het bevoegd gezag inzichten verkrijgen in:
Burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen van het Rijk en de provincie die een mogelijke oplossing hebben aangedragen, kunnen aan het college vragen een deskundige instantie als de commissie over hun oplossing te raadplegen. Het college kan ook zelf advies vragen over de aangedragen oplossingen voor de opgave. De laatste zinsnede van dit onderdeel geeft aan dat ook als er geen sprake is van een projectprocedure of projectbesluit het college aan de commissie advies kan vragen in het kader van een verkenning van een mogelijk bestaande of toekomstige opgave in de fysieke leefomgeving.
Dit onderdeel betreft de ontwerpgerichte advisering. Deze taak heeft geen betrekking op het adviseren over door het college op aanvraag te nemen besluiten, maar op het informeren en begeleiden van planindieners en ontwerpers gedurende het ontwerpproces, met het doel een hoogstaande landschappelijke, stedenbouwkundige en architectonische kwaliteit te bereiken. Dit onderdeel biedt de mogelijkheid om in een specifiek geval de commissie of een lid van de commissie te belasten met of te betrekken bij deze taak.
De mogelijkheid tot het voeren van vooroverleg, voorafgaand aan het indienen van een aanvraag wordt na inwerkingtreding van de Omgevingswet vervangen voor het proces begeleiden van initiatieven. Het deelnemen aan het proces begeleiden van initiatieven wordt ingezet om initiatiefnemers aan de voorkant van het proces te adviseren en uit te dagen om hun plannen, binnen de visie en kaders van de gemeente met zo veel mogelijk kwaliteit te realiseren. Als het proces aan de voorkant goed wordt doorlopen is de verwachting dat de beoordelingsgerichte advisering als sluitstuk soepel zal verlopen.
In dit onderdeel is bepaald dat de commissie ook adviseur kan zijn bij het stellen van maatwerkvoorschriften in verband met het uiterlijk van bouwwerken, de zorg voor cultureel erfgoed en [werelderfgoed en] andere zaken die de omgevingskwaliteit betreffen. De aanschrijvingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 13a van de Woningwet in geval van een bouwwerk dat in ernstige mate in strijd is met redelijke eisen van welstand, is opgenomen in de bruidsschat als bedoeld in artikel 7.1 van het Invoeringsbesluit Omgevingswet. Dit in de vorm van een bevoegdheid tot stellen van maatwerkvoorschriften (zie artikel 22.7 in samenhang met artikel 22.4 van het tijdelijke deel van het omgevingsplan). De specifieke zorgplicht voor rijksmonumenten verplicht initiatiefnemers om maatregelen te nemen om het beschadigen of vernielen van (voorbeschermde) rijksmonumenten te voorkomen. Een activiteit hoeft daarbij niet gericht te zijn op een rijksmonument. Het is voldoende dat een activiteit in de fysieke leefomgeving effect heeft op dat rijksmonument. Een voorbeeld hiervan is het bouwen van een tunnel, waardoor een rijksmonument kan verzakken. De regels voor de specifieke zorgplicht staan in hoofdstuk 13 van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal). De gemeente kan op grond daarvan maatwerkvoorschriften opleggen.
De meeste regels over de fysieke leefomgeving uit de gemeentelijke verordeningen komen niet in het tijdelijke deel van het omgevingsplan. Het gaat hierbij om de Verordening fysieke leefomgeving Edam-Volendam.De gemeente kan deze regels tot het einde van de overgangsfase (2029) omzetten naar het nieuwe deel van het omgevingsplan. Op grond van dit onderdeel kan het college ook op basis van deze verordening advies vragen aan de commissie, ook al zijn de regels nog niet omgezet naar het omgevingsplan.
Artikel 3. Verplichte adviezen
Dit artikel sluit aan op de verplichte adviezen op grond van artikel 17.9 van de wet, op grond van de provinciale verordening en het op grond van de Verordening fysieke leefomgeving verplichte advies bij gemeentelijke monumenten.
Dit lid geeft invulling aan artikel 17.7, eerste lid, van de wet, waarin is bepaald dat de raad het aantal leden vaststelt. Voor incidentele afwezigheid, zoals door korte ziekte of vakantie, wordt geput uit het ‘Register van plaatsvervangers’ van de Stichting Mooi Noord-Holland, zodat de commissie ook kan functioneren wanneer één of meer leden zijn verhinderd. Als een lid structureel afwezig is, moet de raad een vaste plaatsvervanger benoemen.
Deze leden zien toe op de deskundigheidsgebieden die in de commissie vertegenwoordigd moeten zijn. De wet schrijft voor dat binnen de commissie enkele leden deskundig dienen te zijn op het gebied van de monumentenzorg, en dat die in ieder geval worden betrokken bij de advisering over een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit met betrekking tot een monument. Het tweede lid geeft aan dat de commissie wordt uitgebreid met een “extra” monumentendeskundige in gevallen waarin specifieke deskundigheid op het gebied van monumentenzorg is vereist.
Volgens de Memorie van toelichting dient de commissie ten minste over deskundigheid op het gebied van cultuurhistorie, bouw- en architectuurhistorie, restauratiearchitectuur, landschap en stedenbouw te beschikken (Kamerstukken II 2014-2015, 33962 nr. 3, p. 581). In aanvulling hierop is de deskundigheid aangevuld met architectuur. Het is mogelijk dat één persoon meerdere disciplines in zich verenigt.
Deze leden geven aan dat de leden als deskundigen en dus op persoonlijke titel en op grond van hun persoonlijke kwalificaties worden benoemd. Hun lidmaatschap is niet afhankelijk van het bekleden van een bepaalde functie. De leden vertegenwoordigen geen bijzondere belangen. Dat betekent bijvoorbeeld dat belangenorganisaties op het gebied van de omgevingskwaliteit geen vertegenwoordigers in de commissie hebben. De leden zullen hun functie onafhankelijk dienen uit te oefenen. Daartegenover staat dat benoeming niet achterwege zal blijven enkel vanwege het lidmaatschap van een bepaalde groepering of het bekleden van een bepaalde maatschappelijke functie. Daarnaast beschikken de leden over inzicht in maatschappelijke verhoudingen op grond van maatschappelijke kennis en ervaring.
Dit lid bepaald de benoeming van burgerleden in de commissie en wanneer zij als lid worden toegevoegd aan de commissie.
Dit lid zorgt voor een aanscherping van de wettelijke eis van onafhankelijkheid ten opzichte van het gemeentebestuur. Artikel 17.8 van de wet stelt slechts als eis, dat de leden van het gemeentebestuur geen lid zijn van een gemeentelijk adviesorgaan.
Artikel 5. Kandidaatstelling en Benoeming
Deze leden hebben betrekking op de kandidaatstelling van de leden.
Het derde lid heeft betrekking op de benoemingstermijn als bedoeld in artikel 17.7, eerste lid, van de wet. Het regelt de benoeming voor de eerste termijn en ziet toe op de herbenoeming. Het vierde lid is opgenomen om de continuïteit van de advisering te waarborgen door niet de gehele commissie ineens te vernieuwen maar door leden geleidelijk te vervangen. Het vijfde lid maakt het mogelijk dat een lid met kennis op het gebied van monumentenzorg onbeperkt kan worden herbenoemd. In het zesde lid is de mogelijkheid opgenomen om leden twee jaar na hun aftreden opnieuw te benoemen.
Dit lid regelt schorsing en ontslag. De wet bepaalt dat de raad de leden benoemt en ontslaat (artikel 17.7, tweede lid, van de wet). Het is vanzelfsprekend dat leden op eigen aanvraag worden ontslagen. Zij kunnen verder worden geschorst en ontslagen wegens ongeschiktheid, onbekwaamheid of op andere zwaarwegende gronden.
Artikel 6. Ondersteuning van de commissie
Ingevolge het eerste lid wordt de commissie bijgestaan door een secretariaat dat berust bij de Stichting MOOI Noord-Holland. Het tweede lid borgt dat het secretariaat slechts door de belangen van de commissie wordt geleid.
In de wet is geen termijn gesteld waar binnen de commissie moet adviseren. Daarom kan het college op grond van het eerste lid aangeven binnen welke termijn een advies wordt verwacht. Deze termijn mag volgens artikel 3:6 van de Awb niet zodanig kort zijn, dat de commissie zijn taak niet meer kan vervullen. In het tweede lid is bepaald dat het college ook kan afzien van het stellen van een termijn. In dat geval geldt een termijn van twee weken.
Indien geen advies wordt uitgebracht binnen de genoemde adviestermijn, staat dit de besluitvorming door het college niet in de weg (artikel 3:6, tweede lid, van de Awb).
Artikel 8. Beraadslaging en standpuntbepaling
Dit lid is een nadere regeling van uitwerking van de wettelijke eis van openbaarheid als bedoeld in artikel 17.9, vijfde lid, van de wet.
Uit artikel 4:7 van de Awb volgt de beperkte verplichting dat de mogelijkheid tot toelichting van een plan ten overstaan van de commissie dient te worden geboden aan de aanvrager van de omgevingsvergunning. Anderen hebben geen spreekrecht.
Het spreekrecht is van invloed op het tijdstip waarop de vergadering van de commissie wordt aangekondigd. Dat tijdstip moet dan zodanig worden gekozen dat eventuele sprekers voldoende tijd hebben om zich op de vergadering voor te bereiden. De regeling van dit spreekrecht wordt-is opgenomen in het reglement van orde (zie artikel 12).
De verplichting tot openbaar vergaderen heeft betrekking op de vergaderingen waarin het advies op de aanvraag voor een omgevingsvergunning of op een voorgenomen beschikking formeel wordt vastgesteld. Het is niet verplicht voor het (informeel) adviseren over initiatieven of bij de beleidsgerichte, opgavegerichte of ontwerpgerichte advisering. De potentiële initiatiefnemer kan in het stadium van het initiatief gebaat zijn met beslotenheid. Openbaarheid zou dan remmend op het initiatief kunnen werken, terwijl uit oogpunt van de korte planprocedure een initiatief stimulering verdient.
Dit lid ziet erop toe dat in de vergadering voldoende leden aanwezig zijn, zodat een deskundig oordeel kan worden gevormd. Het borgt ook de wettelijke eis dat enkele leden die deskundig zijn op het gebied van de monumentenzorg in ieder geval worden betrokken bij de advisering over een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit (artikel 17.9, eerste lid, van de wet) en voor een provinciaal of gemeentelijk monument.
Met deze bepaling wordt verstrengeling van belangen tegengegaan.
Dit lid verwijst naar de Awb die uitvoerders van wetten een geheimhoudingsplicht oplegt ten aanzien van gegevens waarvan zij het vertrouwelijke karakter kennen of redelijkerwijs moeten vermoeden. Op grond van artikel 2:5, tweede lid, van de Awb is de plicht tot geheimhouding ook van toepassing op instellingen die een wettelijke taak uitvoeren. Daaronder vallen ook adviesorganen. Dit lid plaatst buiten twijfel dat de geheimhoudingsplicht ook op de commissie en de daarvoor werkzame personen van toepassing is.
Artikel 9. Afdoening onder verantwoordelijkheid van de commissie
Dit artikel geeft de mogelijkheid om de advisering namens de commissie over te laten aan een of meer leden, al dan niet in een vaste samenstelling als subcommissie. Dit omvat ook het mandaat om de commissie te vertegenwoordigen in bijvoorbeeld een kwaliteitsteam of een omgevingsoverleg of omgevingstafel. De commissie blijft verantwoordelijk voor het advies. Een goede omschrijving van de volmacht is nodig om aan het advies een doorslaggevende betekenis toe te kennen. Dit wordt opgenomen in het reglement van orde (artikel 12). Daarbij moet wel rekening worden gehouden met de wettelijke eis dat enkele leden die deskundig zijn op het gebied van de monumentenzorg in ieder geval worden betrokken bij de advisering over een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit (artikel 17.9, eerste lid, van de wet).
De commissie kan ervoor kiezen de volmacht te beperken tot de plannen met relatief geringe ruimtelijke betekenis, of plannen waar gelet op meer dan één vergelijkbare vallen de mening van de commissie als bekend mag worden verondersteld. Een ruimere volmacht is mogelijk indien de betrokken leden of de subcommissies volledig beschikken over de professionele deskundigheid die in een specifiek geval nodig is voor de advisering (bijvoorbeeld deskundig op het gebied van cultuurhistorie, bouw- en architectuurhistorie, restauratiearchitectuur, landschap, stedenbouw, architectuur en archeologische monumentenzorg). Ook hier blijft gelden de wettelijke eis dat enkele leden die deskundig zijn op het gebied van de monumentenzorg in ieder geval worden betrokken bij de advisering over een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit (artikel 17.9, eerste lid, van de wet).
Dit artikel geeft de commissie de bevoegdheid zich ten behoeve van de advisering te laten voorlichten door ambtenaren (eerste lid) of door externe deskundigen (tweede lid). Een ambtenaar of een andere deskundige kan ingevolge het derde lid op uitnodiging van de commissie aanwezig zijn bij de vergaderingen of als adviseur deelnemen aan de beraadslagingen.
Deze regeling sluit aan op de gegroeide praktijk, waarbij de commissie afhankelijk van de behoefte, specifieke adviseurs inschakelt, bijvoorbeeld uit de centrale erfgoedcommissie van MOOI Noord-Holland, of een specialist op het gebied van duurzaam bouwen.
Artikel 11. Verwerking van het advies
Dit lid is opgenomen met het oog op een goede vervulling van de adviestaak. Daarvoor is nodig dat de commissie voortdurend inzicht heeft in hoe het college omgaat met de uitgebrachte adviezen.
Artikel 12. Reglement van orde
De commissie stelt een reglement van orde vast.
Dit lid geeft aan welke onderwerpen in ieder geval in het reglement van orde worden opgenomen.
Dit lid regelt de bekendmaking van het reglement van orde. Juridisch gezien behoeft het reglement van orde niet in de verordening zelf te worden opgenomen.
Artikel 13. Relatie met andere adviseurs
Dit artikel regelt een goede afstemming tussen de werkzaamheden van andere adviseur(s) op het gebied van de omgevingskwaliteit en de commissie.
Dit artikel regelt de vergoeding die de leden en de adviseurs, als bedoeld in artikel 10, tweede lid, ontvangen. Deze vergoedingen zijn geregeld in de overeenkomst met MOOI Noord-Holland.
Het jaarverslag als bedoeld in artikel 17.9, zesde lid, van de wet kan voor de raad aanleiding zijn voor bijstelling van het gemeentelijk beleid. De commissie kan naar aanleiding van de verrichte werkzaamheden beleidsaanbevelingen doen. Bijvoorbeeld over de in het omgevingsplan op te nemen beoordelingscriteria met betrekking tot de omgevingskwaliteit. Om die reden verschijnt het jaarverslag tijdig vóór de jaarlijkse beleids- en begrotingscyclus in de gemeente. De gegroeide praktijk dat het jaarverslag na een evaluatiegesprek met de wethouder wordt aangeboden aan de gemeenteraad is overgenomen in de verordening.
De specifieke bepalingen over het jaarverslag van het college zijn onder de wet vervallen. In verband met de politieke verantwoordelijkheid voor de omgevingskwaliteit heeft het college het voornemen om de bestaande praktijk van verantwoording en terugkoppeling voort te zetten en deze mee te nemen in de verplichte evaluatierapportage over de uitvoering van het omgevingsrecht aan de raad. In deze evaluatierapportage kan bijvoorbeeld aandacht worden besteed aan hoe is omgegaan met de adviezen van de commissie en aan het (tijdig) inwinnen en ontvangen van advies binnen de afdoeningstermijn. Daarnaast wordt de werking van deze verordening ten minste éénmaal in de vier jaar samen met de commissie geëvalueerd.
Op grond van dit lid gaan de bestaande leden van de Welstand -en Monumentencommissie Edam-Volendam zonder aparte benoemingsbesluiten over naar de commissie.
Dit lid regelt dat aanvragen ingediend voor het inwerkingtreden van deze verordening volgens het oude recht door de commissie worden afgedaan.
Artikel 17. Vervallen oude regeling
De regels met betrekking tot de commissies in de Bouwverordening Edam-Volendam 2019 vervallen op grond van dit lid.
Artikel 18. Inwerkingtreding en citeertitel
Dit artikel bepaalt het tijdstip van inwerkingtreding en de citeertitel van de verordening.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2023-451516.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.