Gemeenteblad van Lochem
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Lochem | Gemeenteblad 2023, 449439 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Lochem | Gemeenteblad 2023, 449439 | beleidsregel |
Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2023
Voor de uitvoering van alle taken die onder de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo ) vallen stelt de gemeenteraad een verordening op. Op basis daarvan stelt het college van burgemeester en wethouders beleidsregels op voor de dagelijkse uitvoeringspraktijk. Deze beleidsregels bieden een afwegingskader voor iedere hulpvraag die onder de werking van de Wmo valt. Allereerst worden uitgangspunten beschreven, daarna wordt in afzonderlijke hoofdstukken meer specifiek ingegaan op de verschillende vormen van ondersteuning.
De Wmo richt zich op het ondersteunen van de zelfredzaamheid en participatie van mensen met een beperking, chronisch psychische of psychosociale problemen. De ondersteuning is erop gericht dat mensen zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven.
Daarnaast richt de Wmo zich op beschermd wonen en opvang. Deze taken worden niet beschreven in deze beleidsregels omdat de gemeente Deventer dit als centrumgemeente uitvoert.
De Wmo legt de nadruk op de eigen kracht, zelfredzaamheid en samenredzaamheid. Dat betekent dat oplossingen binnen eigen kracht en het eigen netwerk worden gestimuleerd. Inwoners komen eerst zelf en samen met hun sociale netwerk tot oplossingen voor hun ondersteuningsbehoeften. Wanneer iemand nog aanvullende ondersteuningsbehoeften heeft onderzoekt het college samen met de inwoner welke oplossingen passend zijn.
Hoofdstuk 2 Algemeen afwegingskader
Wanneer iemand zich met een ondersteuningsbehoefte rondom zelfredzaamheid en participatie meldt bij het college, noemen wij diegene de inwoner. Het college zoekt samen met de inwoner, eventueel zijn of haar mantelzorger(s), cliëntondersteuner en het sociale netwerk naar de meest passende oplossing voor zijn of haar ondersteuningsbehoefte.
Om vanuit de Wmo tot de meest passende oplossing te komen zijn er afwegingskaders nodig. Deze beschrijven we in deze beleidsregels. Elke ondersteuningsbehoefte wordt vanuit dezelfde invalshoek benaderd. Deze invalshoek is beschreven in deze beleidsregels. Voor een passende oplossing spelen de persoonskenmerken, behoeften en voorkeuren van de inwoner altijd een nadrukkelijke rol.
Bij elke ondersteuningsbehoefte onderzoekt het college eerst wat de inwoner zelf kan oplossen. Dit noemen we eigen kracht (zie 2.1). Vervolgens onderzoekt het college wat met behulp van gebruikelijke hulp, mantelzorg en het sociaal netwerk kan worden opgelost. Ook onderzoekt het college of algemeen gebruikelijke voorzieningen of algemene voorzieningen een oplossing kunnen bieden. Wanneer dit allemaal geen passende oplossing biedt, onderzoekt het college of een maatwerkvoorziening, zoals een rolstoel, huishoudelijke hulp of een woningaanpassing een passende oplossing is. Deze wijze van onderzoeken speelt een belangrijke rol bij het bepalen welke oplossing het meest passend is. Tijdens het onderzoek kan het college extern advies (bouwkundig, ergonomisch of medisch) opvragen. Wanneer het college een aanvraag afwijst op basis van medische gronden moet in het onderzoek een extern medisch advies zijn gevraagd.
Hieronder volgt de uitwerking van dit algemene afwegingskader.
Het college onderzoekt bij iedere ondersteuningsbehoefte of er vanuit eigen kracht een passende oplossing is.
Eigen kracht is datgene dat de inwoner zelf kan doen om zijn zelfredzaamheid of participatie te verbeteren. Voorbeelden hiervan zijn:
Daarnaast geldt ook voor andere, niet nader benoemde wetten, dat wanneer een inwoner hierop beroep kan doen om de beperkingen weg te nemen, dit als een passende oplossing wordt gezien.
2.1.1 Wet langdurige zorg - Wmo
2.1.1.1 Aanspraak op verblijf en zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz)
Een maatwerkvoorziening voor begeleiding hoeft niet verstrekt te worden als een inwoner een indicatie heeft vanuit de Wet langdurige zorg (hierna Wlz-indicatie). Dit geldt ook als een inwoner deze indicatie nog niet heeft en weigert mee te werken bij het aanvragen van deze indicatie, terwijl hij daar mogelijk wel recht op heeft.
De afbakening met de Wet langdurige zorg (hierna: Wlz) is wettelijk geregeld in de Wmo 2015. Wanneer een inwoner een Wlz-indicatie voor verblijf in een instelling heeft of er redenen zijn om aan te nemen dat de inwoner deze indicatie zou kunnen krijgen, verstrekt het college geen maatwerkvoorziening. Het college moet wel goed kunnen motiveren dat het denkt dat de inwoner een indicatie op grond van de Wlz zou kunnen krijgen. Bij dit vermoeden neemt het college contact op met het CIZ (Centrum Indicatiestelling Zorg) en legt hen de situatie van de inwoner anoniem voor. Het CIZ maakt dan een inschatting of deze situatie mogelijk reden is voor een Wlz-indicatie. Wanneer het CIZ denkt dat er inderdaad reden is voor een Wlz-indicatie heeft het college voldoende reden om aan te nemen dat de inwoner aanspraak kan maken op deze Wlz-indicatie.
Het college kan wel een maatwerkvoorziening vanuit de Wmo verstrekken als overbrugging tot de Wlz-indicatie ingaat. Het aanvragen van een Wlz-indicatie kan namelijk enige tijd duren. Daarom kan het college voor een tijdelijke oplossing zorgen door een korte indicatie af te geven.
2.1.1.2. Aanspraak op verstrekking hulpmiddelen en woonvoorzieningen van de Wet langdurige zorg (Wlz)
Vanaf 1 januari 2020 worden mobiliteitshulpmiddelen voor bewoners van Wlz-instellingen (met of zonder behandeling) niet meer vergoed vanuit de Wmo, maar vanuit de Wlz. Voor inwoners die zelfstandig wonen en zelf hun woonlasten betalen, vallen mobiliteitshulpmiddelen én roerende voorzieningen onder de Wmo. Het mobiliteitshulpmiddel is een begrip uit de Wlz en omvat vanaf 1 januari 2020 naast rolstoelen ook scootmobielen, aangepaste fietsen, aangepaste wandelwagens en aangepaste autostoeltjes voor kinderen. Roerende voorzieningen voor Wlz-cliënten die wonen in een Wlz-instelling worden altijd vanuit de Wlz gefinancierd. Dit zijn hulpmiddelen voor zorg en wonen die door meerdere cliënten te gebruiken zijn.
De betrokken partijen hebben afgesproken dat er een faseringsregeling komt voor de Wlz cliënten in een instelling die nu al een mobiliteitshulpmiddel van de gemeente hebben. Deze mobiliteitshulpmiddelen blijven na 1 januari 2020 onder verantwoording van de gemeenten voor onderhoud en reparatie totdat het hulpmiddel vervangen moet worden.
2.1.2 Zorgverzekeringswet - Wmo
De afbakening met de Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) is niet geregeld bij wet. Wanneer de inwoner via de Zvw zorg die voldoet aan de ondersteuningsbehoefte kan ontvangen ziet het college dit als een passende oplossing vanuit de eigen kracht.
Voorbeelden van mogelijk passende oplossingen vanuit de Zvw zijn:
Het college zoekt altijd samen met de inwoner naar de best passende oplossing. Wanneer de best passende oplossing vanuit de Jeugdwet geleverd kan worden kan er voor deze ondersteuningsbehoefte geen beroep op de Wmo worden gedaan.
De Jeugdwet biedt voor inwoners die jonger zijn dan 18 jaar de best passende oplossing wanneer de ondersteuningsbehoefte zich richt op begeleiding. Dit geldt ook voor jongeren tussen de 18 en 23 die aanspraak kunnen maken op verlengde jeugdhulp.
2.1.4 Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
Wanneer iemand op school of op het werk alleen kan functioneren met behulp van een voorziening en deze voorziening is alleen noodzakelijk voor school of werk, dan biedt de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen een passende oplossing. Het college ziet dit als een passende oplossing vanuit de eigen kracht.
Het college onderzoekt bij elke ondersteuningsbehoefte of inzet van gebruikelijke hulp een passende oplossing is.
2.2.1 Wat is gebruikelijke hulp?
In de Wmo 2015 wordt gebruikelijke hulp gedefinieerd als: hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, partner, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten.
Onder hoofdstuk 5 wordt bij Huishoudelijke hulp en Individuele Begeleiding verder uitgewerkt wanneer het college uitgaat van gebruikelijke hulp.
Het college onderzoekt of de ondersteuningsbehoefte kan worden opgelost door de inzet van mantelzorg. Wanneer er al sprake is van mantelzorg, wordt de mantelzorger zoveel mogelijk bij het onderzoek betrokken. Hierbij onderzoekt het college of de mantelzorger behoefte heeft aan ondersteuning en zoekt ook daarvoor samen met de inwoner en de mantelzorger naar een passende oplossing.
Mantelzorg is de vrijwillige en onbetaalde hulp die mensen verlenen vanwege een rechtstreekse sociale relatie tussen degene die de hulp geeft en degene die de hulp verlangt. Mantelzorg overstijgt qua duur en intensiteit de normale gang van zaken (de gebruikelijke hulp). Het gaat dus om hulp die verder gaat dan de gebruikelijke hulp (bovengebruikelijke hulp).
Wanneer iemand uit het sociaal netwerk betaald wordt voor zijn of haar dienstverlening, noemt het college dit geen mantelzorg.
2.3.2 Mantelzorg als passende oplossing
Mantelzorg kan een passende oplossing zijn wanneer iemand vanuit het sociale netwerk van de inwoner mantelzorg wil en kan verlenen.
Het college onderzoekt bij iedere ondersteuningsbehoefte of inzet vanuit het sociale netwerk van de inwoner een passende oplossing is.
2.5 Algemeen gebruikelijke voorzieningen en diensten
Het college onderzoekt bij iedere ondersteuningsbehoefte of inzet van algemeen gebruikelijke voorzieningen en diensten een passende oplossing is.
2.5.1 Wat is een algemeen gebruikelijke voorziening of dienst?
Een voorziening of dienst wordt algemeen gebruikelijk genoemd wanneer het aannemelijk is dat de inwoner hier ook over had kunnen beschikken wanneer de ondersteuningsbehoefte er niet was geweest.
Voorbeelden van algemeen gebruikelijke voorzieningen en diensten zijn:
2.5.2 Algemeen gebruikelijke voorziening als passende oplossing
Het college onderzoekt of een voorziening of dienst algemeen gebruikelijk is. Een voorziening is een algemeen gebruikelijke voorziening als deze:
Bij de vraag of een voorziening financieel gedragen kan worden met een inkomen op minimumniveau, sluiten we aan bij de draagkrachtcriteria van de bijzondere bijstand. Een hulpmiddel kan financieel worden gedragen met een inkomen op minimumniveau indien de kosten daarvan binnen een termijn van 36 maanden kunnen worden terugbetaald bij een aflossing van 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm.
Het college onderzoekt bij elke ondersteuningsbehoefte of inzet van een algemene voorziening een passende oplossing is.
2.6.1 Wat is een algemene voorziening?
Een algemene voorziening is een aanbod van diensten of activiteiten dat zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning. Een algemene voorziening moet geboden worden door een aanbieder. Een aanbieder is een natuurlijke persoon of rechtspersoon die van het college opdracht heeft gekregen een algemene voorziening of maatwerkvoorziening te leveren.
Voorbeelden van algemene voorzieningen zijn:
2.6.2 Wanneer is een algemene voorziening een passende oplossing?
Een algemene voorziening is een passende oplossing wanneer:
Hoofdstuk 3 Maatwerkvoorzieningen: verstrekkingsvormen en eigen bijdragen
Wat is een maatwerkvoorziening?
Een maatwerkvoorziening is een voorziening of dienst die zoveel mogelijk is afgestemd op de persoonskenmerken en behoeften van de inwoner. Maatwerkvoorzieningen zijn alleen beschikbaar via een beschikking vanuit het college. De maatwerkvoorzieningen worden verder toegelicht in hoofdstuk 3 en hoofdstuk 4.
Wanneer duidelijk is dat de mogelijkheden die genoemd zijn in hoofdstuk 2 onvoldoende oplossing bieden voor de inwoner, kan een maatwerkvoorziening een passende oplossing zijn. Een maatwerkvoorziening helpt de inwoner om zijn of haar zelfredzaamheid te vergroten en/of om deel te nemen aan de samenleving.
Als een maatwerkvoorziening de best passende oplossing is, kan de inwoner kiezen tussen een maatwerkvoorziening in natura (ZIN, paragraaf 3.1), een maatwerkvoorziening via een persoonsgebonden budget (pgb, paragraaf 3.2) of een financiële tegemoetkoming (paragraaf 3.3).
De inwoner betaalt zelf mee aan de maatwerkvoorziening via een eigen bijdrage. Op de eigen bijdrage wordt verder ingegaan in paragraaf 3.4.
Er bestaan twee hoofdcategorieën van maatwerkvoorzieningen: dienstverlening en voorzieningen. Onder dienstverlening vallen dagbesteding, individuele begeleiding, persoonlijke verzorging, huishoudelijke hulp en respijtzorg. De voorzieningen gaan over hulpmiddelen, woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen (bijvoorbeeld een scootmobiel) en rolstoelen.
3.1 Maatwerkvoorziening via zorg in natura (ZIN)
Als de inwoner kiest voor zorg in natura dan krijgt de inwoner de dienstverlening of voorziening via een aanbieder waar de gemeente een contract mee heeft. De gemeente geeft de aanbieder opdracht voor het leveren van de dienstverlening of de voorziening. De gemeente kent een andere werkwijze voor dienstverlening dan voor voorziening. Dit wordt hieronder toegelicht:
Diensten als begeleiding, dagbesteding en huishoudelijke hulp worden in de vorm van dienstverlening verstrekt. De gemeente heeft hiervoor via de regionale raamovereenkomst contracten gesloten met aanbieders. De inwoner kan kiezen bij welke van de gecontracteerde aanbieders hij of zij de dienstverlening wil afnemen.
Voorzieningen (woonvoorzieningen, rolstoelen en vervoersvoorzieningen) kunnen worden verstrekt in eigendom of bruikleen. Dit is afhankelijk van de contracten die de gemeente heeft gesloten met leveranciers. Wanneer de voorziening in bruikleen wordt verstrekt, staan in de beschikking gebruiksvoorwaarden beschreven.
Voor een deel van de voorzieningen heeft de gemeente contracten gesloten met meerdere aanbieders. De inwoner kan dan kiezen bij welke aanbieder hij of zij de voorziening wil afnemen. Wanneer de passende oplossing niet binnen de door de gemeente gesloten contacten valt, kan de voorziening bij een andere niet-gecontracteerde aanbieder worden ingekocht en als zorg in natura worden geleverd.
3.2 Maatwerkvoorziening via persoonsgebonden budget (pgb)
Een maatwerkvoorziening in pgb wil zeggen dat het college de inwoner een budget verstrekt. De inwoner kan met dit budget de benodigde voorziening aanschaffen of de benodigde dienstverlening inkopen.
3.2.1 Voorwaarden en afwegingskaders pgb
Het college verstrekt slechts een pgb wanneer dit voor de inwoner een passende oplossing is. Het college onderzoekt dan of:
De inwoner of iemand in zijn of haar nabije omgeving (de vertegenwoordiger) het pgb kan beheren (pgb-vaardig is). PGB vaardigheid toetsen we aan de hand van 10-puntenlijst PGB-vaardigheid van het ministerie (zie infographic; 10 punten pgb-vaardigheid (overheid.nl) . De inwoner of de vertegenwoordiger is PGb vaardig als hij/zij het volgende kan;
De volgende eisen gelden voor een pgb vertegenwoordiger;
Het college verstrekt geen pgb:
3.2.3 Eisen aan de invulling van het pgb
Een inwoner die gekozen heeft voor een pgb legt de afspraken die hij met een zorgverlener maakt vast in zorgovereenkomsten. Hiervoor moeten de modelovereenkomsten van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) gebruikt worden. De SVB controleert en beheert het Pgb-budget. De inwoner legt de concept-zorgovereenkomst voor aan de SVB. De SVB toetst de zorgovereenkomst arbeidsrechtelijk (wordt het arbeidsrecht in acht genomen). Als deze toets is gedaan, dan beoordeelt de gemeente de zorgovereenkomst op inhoud en afgesproken tarief.
Vanaf 1 april 2022 dienen alle zorgovereenkomsten een derdenbeding te bevatten, die de budgethouder beschermt bij oneigenlijk gebruik van het budget door de zorgverlener. Door deze afspraak kan de gemeente de onterechte betalingen direct bij de zorgverlener terugvragen.
Wanneer de inwoner heeft gekozen voor een pgb, kan hij of zij zelf de dienstverlening of voorziening die nodig is inkopen. Hiervoor zijn enkele eisen:
Wanneer er met het pgb een hulpmiddel, woonvoorziening of vervoersvoorziening aangeschaft wordt, dient deze te voldoen aan de geldende wetgeving. De aangeschafte voorziening moet ongeveer even lang meegaan als de voorziening die de gemeente verstrekt zou hebben wanneer de inwoner had gekozen voor zorg in natura.
3.2.4 Hoogte en duur van het pgb voor maatwerkdienstverlening
Een Pgb mag niet duurder zijn dan zorg in natura. De gemeente hoeft hogere kosten dan die van een soortgelijke voorziening die via zorg in natura geleverd wordt, niet te betalen. Indien een budgethouder toch een pgb wenst boven de goedkopere maatwerkvoorziening, kan hij de extra kosten zelf bijbetalen.
De manier waarop de hoogte van het budget wordt berekend staat in artikel 4.2.c van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Lochem 2023.
3.2.5 Hoogte en duur van het pgb voor een maatwerkvoorziening
De manier waarop de hoogte van het budget wordt berekend staat in artikel 4.2.b van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Lochem 2023.
3.2.6 Proceskeuzes en betalingen van pgb’s
Met de komst van PGB2.0 is het mogelijk beleidskeuzes te maken en vast te leggen voor declaraties met een aantal opties. In Lochem is het niet toegestaan onderstaande opties te declareren. De tarieven voor pgb zijn gebaseerd op de zorg in natura tarieven, waarbij de genoemde opties in het tarief zijn verwerkt.
Wanneer de inwoner niet zelf het pgb beheert, blijft de inwoner wel verantwoordelijk voor het budget en de besteding daarvan. Bij een onjuiste besteding, kan het college dat budget terugvorderen. Mocht er budget teruggevorderd worden, dan wordt dit teruggevorderd van de inwoner en niet van degene die het pgb beheert.
Een inwoner komt in aanmerking voor een financiële tegemoetkoming voor zover hiermee naar oordeel van het college een passende bijdrage wordt geleverd aan het realiseren van een situatie waarin de inwoner in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven. Een financiële tegemoetkoming hoeft, in tegenstelling tot een pgb, niet precies toereikend te zijn. Het verschil met een pgb is verder dat er bij de financiële tegemoetkoming aan de verstrekte voorziening geen kwaliteits- en verantwoordingseisen worden gesteld. De SVB is niet betrokken bij de realisering van de financiële tegemoetkoming.
Een cliënt komt in aanmerking voor een financiële tegemoetkoming als dit een passende bijdrage levert aan de zelfredzaamheid en participatie en het om één van de volgende voorzieningen gaat:
De tegemoetkoming voor de kosten van een aangepaste auto of bus worden berekend op basis van het door het college opgestelde programma van eisen voor een autoaanpassing en op basis van de laagste kostprijs aan de hand van 2 overlegde offertes. Hierbij maakt het college de afweging, welke kosten algemeen gebruikelijk zijn en wat de meerkosten zijn die voortvloeien uit beperkingen
Een tegemoetkoming in de kosten voor een aangepaste auto of bus is afgeleid van het bedrag dat het UWV hanteert voor een referentieauto. Uitsluitend de meerkosten boven dit bedrag komen voor tegemoetkoming in aanmerking. De tegemoetkoming kan bestaan uit de meerkosten voor de aanschaf van deze auto of bus, en de kosten voor het aanpassen van deze auto of bus.
Een financiële tegemoetkoming hoeft, in tegenstelling tot een pgb, niet precies toereikend (dekkend) te zijn
Wanneer een inwoner gebruik maakt van één of meerdere maatwerkvoorziening(en), betaalt hij of zij daar zelf aan mee. Dit noemen we de eigen bijdrage. Het Centraal Administratie Kantoor (CAK) int deze eigen bijdrage.
3.4.2 Periode waarover de eigen bijdrage wordt betaald
Het college legt een eigen bijdrage op gedurende de indicatieperiode. Hiervoor is gekozen omdat wij (nog) niet altijd van alle zorgaanbieders informatie over de start van de zorg ontvangen.
De Ingangsdatum van de eigen bijdrage is 1 maand na de startdatum van de indicatieperiode. Hiervoor is gekozen omdat de zorg regelmatig niet tijdig is gestart of het hulpmiddel niet tijdig is geleverd.
Als er tussentijds tijdelijk geen zorg geleverd wordt loopt de eigen bijdrage door. Hiervoor is gekozen omdat we nog niet beschikken over dit soort informatie van de zorgaanbieder. Bovendien kan het zijn dat men al voor een andere voorziening een eigen bijdrage moet betalen. Hierdoor is het uitvoeringstechnisch niet mogelijk om hier een andere keuze te maken.
3.5 Ongeval waarvoor een derde aansprakelijk is en Regresrecht
Vanaf 1 januari 2015 is het voor gemeenten mogelijk om de kosten van een door hen verstrekte maatwerkvoorziening of pgb te verhalen op degene die, door zijn onrechtmatig handelen, er de oorzaak van is dat de inwoner een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening of pgb (artikel 2.4.3 Wmo 2015). Dit heet regresrecht. Aansprakelijkheidsverzekeraars en het VNG hadden hierover tot 2019 een overeenkomst afgesloten waarbij de schade was afgekocht.
Vanaf 1 januari 2019 bestaat er geen schade-regresovereenkomst meer. Daarom moeten we als gemeente Lochem voor nieuwe regresslachtoffers, die vanaf 2019 te maken hebben met een ongeval waarvoor een derde aansprakelijk is, zelf verhaal halen bij de aansprakelijkheidsverzekeraars wanneer slachtoffers kosten hebben voor Wmo- voorzieningen.
De betaling van een eigen bijdrage is verschillend voor inwoners die voor en na 15 februari 2017 letselschade hebben opgelopen. In de regres overeenkomsten voor 2015 en 2016 is bepaald dat de gemeenten voor voorzieningen van regrescliënten (die gerelateerd zijn aan een ongeval) geen eigen bijdrage mogen vragen. Inwoners die letselschade hebben opgelopen vóór 15 februari 2017, waarvoor een verzekeraar aansprakelijk gesteld kan worden, hoeven daarom geen eigen bijdrage te betalen. Dit geldt zolang zij gebruik maken van Wmo- voorzieningen die gerelateerd zijn aan het ongeval van voor 15 februari 2017.
Geen eigen bijdrage hoeft te worden betaald bij een positief antwoord op onderstaande vragen:
Wanneer de letselschade na 15 februari 2017 is ontstaan moet de inwoner wel een eigen bijdrage betalen. De inwoner kan de kosten dan verhalen op de aansprakelijkheidsverzekeraar van de veroorzaker van de letselschade.
Hoofdstuk 4 Maatwerkvoorzieningen: voorzieningen WRV (Wonen, Rolstoelen en Vervoer)
In dit hoofdstuk worden de maatwerkvoorzieningen rondom wonen, rolstoelen en vervoer (de voorzieningen) verder uitgewerkt.
Wanneer een inwoner belemmeringen ervaart in het normale gebruik van zijn of haar woning zijn er twee typen maatwerkvoorzieningen die een passende oplossing kunnen bieden;
Verhuizen naar een andere woning kan een passende oplossing zijn voor de ondersteuningsbehoefte van de inwoner. Het college zoekt hierbij samen met de inwoner naar een passende oplossing en gaat hierbij uit van de goedkoopst adequate oplossing. Wanneer verhuizen een passende oplossing is en het goedkoper is dan het aanpassen van de huidige woning van de inwoner, kan het college er in overleg met de inwoner voor kiezen om een pgb voor verhuizen te verstrekken. Hierbij gaat het college uit van een verhuizing uit een sociale huurwoning. Voor de verhuiswagen en manuren kan de inwoner offertes opvragen. Voor eventuele stofferingskosten (hieronder valt: vloerbekleding, raambekleding en muurbekleding) gaat het college uit van de Prijzengids van het NIBUD.
Woonvoorzieningen zijn de andere maatwerkvoorzieningen voor het oplossen van ervaren belemmeringen bij het normale gebruik van de woning. Daarbij maken we onderscheid tussen de losse woonvoorzieningen zoals douchestoelen, tilliften en losse woonunits en de zogenaamde woningaanpassingen. Woningaanpassingen zijn bouwkundige en woon-technische woonvoorzieningen zoals trapliften, creëren van een doucheruimte of een aanbouw.
Voor een woonvoorziening van bouwkundige of woon-technische aard hoeft geen toestemming te worden gevraagd aan de eigenaar van de woning, wanneer de inwoner niet zelf de eigenaar is. Wel moet de eigenaar gehoord worden over een aanpassing.
Wanneer aan een inwoner geen beschikking wordt verleend voor een woningaanpassing omdat de klachten op moment van aanvraag nog niet ernstig (genoeg) zijn, kan hij besluiten alsnog de gevraagde aanpassing zelfstandig uit te voeren. Hiervoor is toestemming van de eigenaar nodig. Verhuurder mag deze toestemming weigeren als de woning door de aanpassing minder goed verhuurbaar is, of als deze een negatief effect heeft op de woningwaarde.
Een woonvoorziening van bouwkundige of woon-technische aard hoeft niet te worden verwijderd door de inwoner of de gemeente wanneer de inwoner uit de woning vertrekt.
4.1.3 Resultaat woonvoorziening
Bij de toekenning van een woonvoorziening in de vorm van een maatwerkvoorziening is het college erop gericht dat een inwoner normaal gebruik kan maken van de woning waar hij zijn hoofdverblijf heeft. De inwoner heeft daarbij de mogelijkheid om de elementaire woonfuncties te kunnen verrichten met onder andere de volgende resultaten;
4.1.4 Afwegingskader wonen en verhuizen
Hieronder wordt beschreven hoe het college afwegingen maakt rondom woonvoorzieningen.
Wanneer een inwoner een (transfer)hulpmiddel langdurig nodig heeft, kan deze hem of haar mogelijk vanuit de Wmo verstrekt worden. Wanneer er sprake is van zorg voor een beperkte of onzekere duur of wanneer een transferhulpmiddel gericht is op het verplaatsen in bed, kan de inwoner gebruik maken van de Zvw.
Wanneer de inwoner is verhuisd vanuit een geschikte woning naar een ongeschikte woning, zet het college hier in principe geen nieuwe maatwerkvoorziening in op het gebied van wonen, tenzij er een belangrijke reden voor verhuizing aanwezig is en er geen andere geschikte woning beschikbaar is. Een belangrijke reden kan zijn:
Wanneer een inwoner een aanpassing van een woonwagen of woonschip aanvraagt, onderzoekt het college altijd hoelang de standplaats of ligplaats nog ter beschikking blijft voor de inwoner. Hiermee wordt een afweging gemaakt of een aanpassing van een woonwagen of woonschip een langdurig passende oplossing biedt.
Wanneer een inwoner in een wooncomplex dat specifiek bedoeld is voor ouderen of personen met een lichamelijke beperking woont, dan verwacht het college dat dit wooncomplex voldoet aan de basiseisen van toegankelijkheid voor deze doelgroepen. De eigenaar van de woning is in deze gevallen ook verantwoordelijk voor woonvoorzieningen in de gemeenschappelijke ruimte. Hier kent het college geen woonvoorzieningen van bouwkundige of woon-technische aard voor toe.
Van een mantelzorgwoning spreken we als een zorgvrager bij de mantelzorger gaat wonen of andersom en voor de zorgvrager of mantelzorger:
Inwoners die een mantelzorgwoning willen bouwen of huren, moeten hiervoor zelf in de kosten voorzien. Dit zijn namelijk de normale kosten voor wonen.
Wanneer inwoners een ondersteuningsbehoefte hebben in hun algemene dagelijkse levensverrichtingen, het deelnemen aan het maatschappelijke verkeer kan of het verplaatsen in en om de woning kan een rolstoel een passende oplossing bieden.
4.2.1 Afwegingskader rolstoelen
Er zijn verschillende oplossingen vanuit eigen kracht of algemeen gebruikelijke voorzieningen die voor de eerdergenoemde ondersteuningsbehoefte een passende oplossing kunnen bieden. Dit zijn bijvoorbeeld wandelstokken, looprekken of rollators. Ook kan de inwoner tijdelijk (tot maximaal zes maanden) een rolstoel lenen via een uitleenpunt.
Wanneer deze algemeen gebruikelijke voorzieningen geen passende oplossingen zijn voor de ondersteuningsbehoefte van de inwoner, kan een maatwerkvoorziening vanuit de Wmo een passende oplossing zijn.
Er zijn verschillende typen rolstoelen die als maatwerkvoorziening verstrekt kunnen worden. Bij de selectie van het type rolstoel stelt het college een functioneel programma van eisen op. Hierbij wegen we ook de belangen van de mantelzorgers mee, zoals de (on)mogelijkheid van mantelzorger om de rolstoel te duwen.
Aan de hand van het functioneel programma van eisen stelt het college vast welke categorie rolstoel een passende oplossing is. De aanbieder van de rolstoel onderzoekt vervolgens welke type rolstoel uit deze categorie het meest passend is bij het functioneel programma van eisen en levert deze rolstoel.
Wanneer een inwoner zich niet in redelijke mate kan verplaatsen om deel te nemen aan de samenleving en mensen te ontmoeten, zijn er meerdere oplossingen mogelijk. Voorbeelden hiervan zijn:
4.3.1 Vervoersdienst; collectief vervoer (PlusOv)
Collectief vervoer is een maatwerkvoorziening waarbij meerdere mensen tegelijkertijd worden vervoerd. Bij collectief vervoer gaat het om middellange en lange afstanden (tot 20 kilometer), betaalt de inwoner een ritbijdrage en wordt er van deur tot deur vervoerd.
4.3.1.1 Afwegingskaders collectief vervoer
Collectief vervoer gaat uit van een vervoersbehoefte tot 20 kilometer. De Valys biedt een oplossing voor afstanden vanaf 25 kilometer. Wanneer de enige vervoersbehoefte van de inwoner gaat over een afstand tussen de 20 en 25 kilometer kan het college alsnog een maatwerkvoorziening voor collectief vervoer verstrekken.
4.3.1.2 Pgb voor vervoer op middellange of lange afstand
Een inwoner kan kiezen voor een pgb wanneer het openbaar vervoer geen passende oplossing is. De hoogte van het pgb berekent het college op basis van een inschatting van het aantal te reizen kilometers met een maximum van 2000 kilometers voor een vervoersbehoefte binnen een straal van 20 kilometer rondom de eigen woning.
Collectief vervoer is niet altijd een passende oplossing. Alleen als collectief vervoer geen passende oplossing biedt zijn er andere mogelijkheden, voorbeelden hiervan zijn:
4.3.2.1 Door spierkracht voortbewogen vervoermiddel
Als de inwoner zijn of haar vervoersbehoefte op korte en middellange afstanden niet kan invullen met bijvoorbeeld een fiets kan het college een maatwerkvoorziening verstrekken voor een door spierkracht voortbewogen vervoermiddel. Het gaat dan bijvoorbeeld om een driewielfiets.
4.3.2.2.1 Rijvaardigheid is een voorwaarde voor het verstrekken van een scootmobiel.
Voor een scootmobiel moet de inwoner de rijvaardigheid van een beginnend bestuurder hebben. Het college onderzoekt voor verstrekking de rijvaardigheid van de inwoner. Ook na verstrekking kan het college in het kader van een heronderzoek de rijvaardigheid onderzoeken. Wanneer de inwoner niet de rijvaardigheid heeft die nodig is, trekt het college de indicatie in en moet de inwoner het voertuig inleveren.
4.3.2.2.2 Stallingsruimte moet aanwezig zijn of gerealiseerd worden
Voor het gebruik van een vervoersvoorziening met elektrische ondersteuning (zoals bijvoorbeeld een scootmobiel of driewielfiets) moet de inwoner geschikte stallingsruimte of mogelijkheden om deze te realiseren hebben. Een geschikte stallingsruimte is droog en afgesloten. Dit kan bijvoorbeeld een tuin of een schuur zijn. Een hal of parkeergarage van een appartementencomplex kan ook een geschikte stallingsruimte zijn. De veiligheid van het complex mag niet in gevaar worden gebracht door het parkeren van de vervoersvoorziening. Het college kan een maatwerkvoorziening voor het realiseren van een geschikte stallingsruimte indiceren.
4.3.2.3 Aanpassingen en meerkosten van een auto
Wanneer een inwoner een eigen auto heeft, maar deze vanwege zijn of haar beperkingen niet kan gebruiken, kan een aanpassing van de auto een passende oplossing zijn. Het college kan een maatwerkvoorziening toekennen voor de noodzakelijke aanpassingen. Het college kent alleen een maatwerkvoorziening toe voor aanpassingen die niet standaard door de fabriek meegeleverd kunnen worden. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening gebruikt het college een programma van eisen.
Voor aanpassingen en vergoeden van meerkosten van auto’s geldt een aantal afwegingskaders:
Of en in hoeverre er sprake is van meerkosten beoordeelt het college aan de hand van de situatie van de inwoner en de hoeveelheid extra verplaatsingen op de korte afstand die de inwoner als gevolg van zijn of haar beperking met de auto moet maken. Het college onderzoekt daarbij of deze extra verplaatsingen op een andere manier, bijvoorbeeld met het collectief vervoer, gemaakt kunnen worden.
Met het verstrekken van een sportvoorziening kan het college bereiken dat een inwoner in staat wordt gesteld om in redelijke mate:
4.4.1 Afwegingskaders sportvoorzieningen
Wanneer een sportvoorziening voor topsport wordt aangevraagd, wordt gecompenseerd tot het niveau van het kunnen uitoefenen van de sport. Er wordt dan uitgegaan van de goedkoopst adequate voorziening om de betreffende sport uit te kunnen oefenen. Specifieke eisen en extra’s aan een voorziening voor gebruik voor topsport worden hierin niet meegenomen.
Hoofdstuk 5 Maatwerkvoorzieningen dienstverlening
Een maatwerkvoorziening dienstverlening kan een passende oplossing zijn op voor de volgende acht ondersteuningsgebieden:
5.1 Er zijn verschillende vormen van dienstverlening:
Begeleiding bestaat uit drie categorieën:
3. Respijtzorg (paragraaf 5.4).
Deze dienstverlening heeft als doel de mantelzorger tijdelijk te ontlasten van zijn of haar taak.
Het college geeft voor dienstverlening indicaties van maximaal vijf jaar.
5.1.1 Wanneer is Huishoudelijke Hulp een passende oplossing?
In de volgende situaties is Huishoudelijke hulp een passende oplossing:
Het product ‘schoon huis’ wordt ingezet met als te bereiken resultaat: een schoon en leefbaar huis waarbij de inwoner de beschikking heeft over schone kleren. Definitie van het resultaat: Een huis is schoon en leefbaar indien het normaal bewoond en gebruikt kan worden en voldoet aan basale hygiëne-eisen. Schoon staat voor: een basishygiëne borgen, waarbij vervuiling van het huis en gezondheidsrisico’s van bewoners worden voorkomen. Leefbaar staat voor: opgeruimd en functioneel, bijvoorbeeld om vallen te voorkomen. De inwoner moet gebruik kunnen maken van een schone woonkamer, slaapvertrek, de keuken, sanitaire ruimtes en gang/trap. Het schoonmaken van de buitenruimte bij het huis (ramen, tuin, balkon, etc.) maken geen onderdeel uit van huishoudelijke hulp.
Huishoudelijke Hulp producten worden enkel ingezet voor het hoofdverblijf van een inwoner.
5.1.2 Afwegingskader Huishoudelijke hulp
Er is sprake van gebruikelijke hulp wanneer de inwoner een inwonende huisgenoot heeft, die onderdeel uitmaakt van het huishouden. Of sprake is van inwoning hangt af van de concrete en feitelijke situatie. Wanneer de inwonende huisgenoot de woning schoon en leefbaar kan houden, wordt er geen indicatie voor huishoudelijke hulp afgegeven. Gebruikelijke hulp heeft een verplichtend karakter. Dit houdt in dat zowel volwassen huisgenoten als jonge huisgenoten een bijdrage dienen te leveren aan het huishouden. Hierbij wordt rekening gehouden met de leeftijd van kinderen. Voor gezonde jonge huisgenoten geldt:
Wanneer de persoon die de gebruikelijke hulp zou kunnen leveren overbelast is of er overbelasting dreigt, kan er voor een bepaalde tijd Huishoudelijke Hulp worden ingezet. Op deze manier kan verdere overbelasting worden voorkomen. In terminale situaties kan het college soepeler omgaan met het principe van gebruikelijk hulp.
5.1.3 Individuele begeleiding en regie op het huishouden
Als er regie problemen zijn in het huishouden en problemen met schoonmaken wordt het product ‘regie op huishouden’ ingezet. Als er naast regie op huishouden andere ondersteuning nodig is kijken we of individuele begeleiding in combinatie met het product ‘schoon huis’ passend is.
5.1.4 Hoe wordt de omvang van de maatwerkvoorziening Huishoudelijke Hulp bepaald?
De omvang (in uren) van de indicatie is afhankelijk van een aantal factoren:
5.2 Individuele begeleiding en begeleiding groep
Begeleiding kan individueel verstrekt worden of in een groep. Bij de afweging welke vorm geschikt is, zal gekeken worden naar de goedkoopst adequate oplossing. Dit betekent dat bij gelijke geschiktheid de voorkeur uitgaat naar begeleiding groep (dagbesteding).
5.2.1 Wanneer is Dagbesteding een passende oplossing?
Dagbesteding kan een passende oplossing zijn wanneer de ondersteuningsvraag van de inwoner zich richt op de resultaatgebieden (arbeids)participatie/dagbesteding en mantelzorgondersteuning.
5.2.2 Wanneer is individuele begeleiding een passende oplossing?
Wanneer de inwoner een ondersteuningsbehoefte heeft met betrekking tot het sociaal netwerk, regie op het huishouden, financiën of persoonlijk functioneren kan individuele begeleiding een passende oplossing zijn. Bij het vaststellen of er sprake is van bovengebruikelijke hulp maakt het college gebruik van de CIZ-indicatiewijzer.
Wanneer de inwoner op meerdere van bovengenoemde gebieden beperkingen ervaart, kan het om moverende reden beter zijn om het aantal zorgaanbieders (tijdelijk) te beperken. Als regie op het huishouden onderdeel uitmaakt van de hulpvraag, kan deze ondersteuning worden ondergebracht in een maatwerkvoorziening voor individuele begeleiding.
5.2.3 Welke vorm van Dagbesteding of Individuele begeleiding is een passende oplossing?
Per zorgproduct is in het Zorgproductenboek beschreven welke inwoner erbij hoort, wat de opdracht aan de opdrachtnemer is, wat de eisen aan de inhoud van de begeleiding zijn, aan welke eisen de zorgprofessional moet voldoen en eventueel andere informatie die van belang is. Het Zorgproductenboek is te vinden op de website www.zorgregiomijov.nl
Bij de productenstructuur in het Zorgproductenboek wordt uitgegaan van vier cliënttypen, te weten: Crisis, Intensief, Perspectief en Duurzaam. Bij het indiceren van begeleiding zal beoordeeld worden onder welk cliënttype een inwoner valt. Voor elk cliënttype zijn specifieke zorgproducten ontwikkeld. Het Zorgproductenboek is een leidraad in het bepalen om welk cliënttype het gaat en welk zorgproduct toegekend kan worden.
Arbeidsmatige dagbesteding (begeleiding groep basis). Arbeidsmatige dagbesteding is het leveren van een geringe arbeidsprestatie onder begeleiding waardoor er een bijdrage aan de samenleving geboden wordt. De activiteiten zijn gericht op productie of dienstverlening in het kader van het leveren van een bijdrage aan de samenleving. Er wordt een geringe arbeidsprestatie verwacht. De begeleiding is in eerste plaats gericht op het creëren van veiligheid en structuur. De mogelijke opbrengst van de productie wordt ingezet als bijdrage aan de kosten of als ondersteuning aan de maatschappij. Voor de inwoner heeft deze vorm van begeleiding groep veelal de functie van werk zonder daarvoor loon te ontvangen. Ook voor deze vorm van begeleiding groep geldt het Zorgproductenboek als kader.
5.2.4 Zwaarte omvang en duur van de begeleiding
Het Zorgproductenboek is onderdeel van deze raamovereenkomst en biedt het kader voor de inzet van de producten inclusief de zwaarte en omvang ervan.
De periode waarvoor een maatwerkvoorziening begeleiding of begeleiding groep afgegeven wordt, wordt op de specifieke situatie van de inwoner afgestemd en per cliënttype zijn de volgende richtlijnen van belang:
Intensief; het cliënttype Intensief kenmerkt zich door complexe problematiek in combinatie met het niet kunnen voeren van de regie door de cliënt. Richtlijn voor de duur is maximaal 6 tot 12 maanden, afhankelijk van de verwachting ten aanzien van de mogelijkheden tot afschalen. Concrete doelen en acties voor de zorgaanbieder zijn belangrijk.
Perspectief; het cliënttype Perspectief kenmerkt zich door de ontwikkelmogelijkheden die de cliënt heeft. Voortdurende aandacht voor afschaling is van belang. Richtlijn voor de duur is maximaal 12 maanden. Afbouwen van de ondersteuning in de afgegeven periode is een mogelijkheid, zolang dit passend is bij de ontwikkeling die de cliënt laat zien.
Wanneer een inwoner niet (meer) zelfstandig of met behulp van anderen naar de dagbesteding kan, is het mogelijk om vervoer in te zetten.
Het vervoer wordt dan geregeld door de vervoerscentrale (PlusOV). In individuele gevallen kan er sprake zijn dat enkel de zorgaanbieder passend vervoer kan bieden. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer een inwoner door de zorgaanbieder gemotiveerd moet worden om uit bed te komen en mee te gaan naar de dagbesteding. In die gevallen kan er vervoer worden ingezet met de zorgaanbieder als uitvoerder.
5.3 Persoonlijke verzorging 5.3.1 Wanneer is persoonlijke verzorging een passende oplossing?
Mensen zijn zelfredzaam voor algemene dagelijkse levensbehoeften (ADL) als zij de volgende dingen kunnen:
5.3.2 Afbakening begeleiding en persoonlijke verzorging (PV)
Veel ondersteuning bij ADL wordt gegeven als Persoonlijke verzorging (hierna: PV) vanuit de Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw). Dit is voorliggend op begeleiding vanuit de Wmo. In de regel gaat het bij ondersteuning vanuit de Wmo om het bieden van begeleiding tijdens het uitvoeren van deze algemene levensverrichtingen en in mindere mate om het overnemen daarvan. In het kader van begeleiding gaat het om de volgende activiteiten:
Respijtzorg wordt geduid als mantelzorgvervanging. Wanneer er sprake is van overbelasting of dreigende overbelasting van de mantelzorger van de inwoner kan het college algemene voorzieningen of maatwerkvoorzieningen in de vorm van respijtzorg inzetten. De inzet sluit aan bij de vraag van de mantelzorger en duurt zo lang als het nodig is voor de mantelzorger om weer nieuwe energie op te doen.
5.4.1 Respijtzorg in de vorm van maatwerkvoorziening kortdurend verblijf
Onder de Wmo is het mogelijk om kortdurend verblijf in te zetten om een (dreigend) overbelaste mantelzorger te ontlasten (respijtzorg). Dit is alleen mogelijk als er geen sprake is van een noodzaak voor 24-uurs zorg. Bij een noodzaak voor 24-uurs zorg wordt een inwoner verwezen naar de Wlz. Voor de inwoner die de Wlz in de thuissituatie verzilvert, is het vanuit de Wlz mogelijk om kortdurend verblijf in te zetten. Veel zorgverzekeraars hebben tegenwoordig ook een mogelijkheid voor mantelzorgvervanging. Soms vergoedt de zorgverzekeraar ook kortdurend verblijf. Indien de (aanvullende) verzekering van een inwoner deze optie biedt, dan wordt aan de inwoner gevraagd om deze optie als eerste te onderzoeken. De inzet van kortdurend verblijf is sterk afhankelijk van de persoonlijke situatie van de inwoner en daarom altijd maatwerk. Ook hiervoor gelden de kaders van het Zorgproductenboek.
6.1 Herziening, intrekking en terugvordering
In hoofdstuk 6 van de Verordening wordt aangegeven dat een besluit herzien of ingetrokken kan worden om de daar genoemde redenen.
Het college onderzoekt periodiek of er aanleiding is om de beslissing tot een maatwerkvoorziening te heroverwegen. Bij de heroverweging wordt een onderscheid gemaakt tussen twee aspecten: passendheid en handhaving.
Wanneer een inwoner het niet eens is met een genomen besluit, kan de inwoner hiertegen in bezwaar gaan.
Het college licht inwoners vooraf in wanneer er een negatief of afwijkend besluit wordt genomen op een aanvraag. Dit biedt inwoners de gelegenheid bezwaar te maken als aanvrager van het besluit of als belanghebbende. Het bezwaar dient te worden ingediend binnen 6 weken na bekendmaking van het besluit. Na 6 weken is het besluit onherroepelijk. Meer informatie over de bezwaarprocedure is te lezen op www.lochem.nl/bezwaarprocedure.
Tot slot bestaat de mogelijkheid tot mediation, indien zowel de inwoner als het college dit zinvol acht.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2023-449439.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.