Gemeenteblad van Hardinxveld-Giessendam
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Hardinxveld-Giessendam | Gemeenteblad 2023, 448160 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Hardinxveld-Giessendam | Gemeenteblad 2023, 448160 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Verordening maatschappelijke ondersteuning Hardinxveld-Giessendam
Gezien het voorstel van het college van 22 augustus 2023;
Gelet op de artikelen 2.1.3, eerste tot en met vierde lid, 2.1.4a, eerste tot en met derde lid en zesde lid, 2.1.4b, tweede lid, 2.1.5 eerste lid, 2.3.6 vierde lid en 2.6.6, eerste lid van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, artikel 5.4, eerste en derde lid Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;
vast te stellen de navolgende:
Verordening maatschappelijke ondersteuning Hardinxveld-Giessendam
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
Zorgplan: een door de cliënt en de aanbieder of pgb-leverancier gemaakt plan dat een concrete invulling bevat van de door deze aanbieder of pgb-leverancier te verlenen ondersteuning aan de cliënt, gebaseerd op de in het onderzoeksverslag noodzakelijk bevonden ondersteuning, en dat dient als werkdocument dat wordt aangevuld met de geleverde ondersteuning en bereikte effecten.
Paragraaf 2.2 Toegang Maatwerkvoorzieningen
Artikel 2.3 Cliëntondersteuning
Het college wijst cliënten die een melding doen en hun mantelzorgers op de mogelijkheid zich gedurende de procedure desgewenst te laten bijstaan door een onafhankelijke cliëntondersteuner.
Artikel 2.4 Onderzoek en gesprek
Het college vraagt voor het gesprek aan de cliënt alle overige gegevens en bescheiden die voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen, te verschaffen. Hiertoe behoort in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht, tenzij het college daarover al beschikt.
Artikel 2.7 Medewerking cliënt en huisgenoten
Het college is bevoegd om, indien dit van belang kan zijn voor de beoordeling van de aanspraak op een maatwerkvoorziening, zich te laten adviseren door een daartoe aangewezen instantie.
Hoofdstuk 3 Algemene voorzieningen
Artikel 3.2 Cliëntondersteuning
Het college zorgt ervoor dat ingezetenen een beroep kunnen doen op onafhankelijke cliëntondersteuning, waarbij het belang van de cliënt uitgangspunt is.
Artikel 3.3 Ambulante ondersteuning
Het college draagt zorg voor niet-geïndiceerde ambulante ondersteuning. Deze ondersteuning omvat waar nodig:
Artikel 3.4 Dagactiviteiten met lichte ondersteuning
Het college draagt zorg voor niet-geïndiceerde dagactiviteiten met lichte ondersteuning met het oog op het aangaan van sociale contacten, het bieden van enige structuur alsmede het ontlasten van eventuele mantelzorgers.
Artikel 3.5 Vervoersvoorzieningen
Het college draagt zorg voor een lokale algemeen toegankelijke vervoersvoorziening.
Artikel 3.6 Mantelzorgondersteuning
Het college draagt zorg voor ondersteuning ten behoeve van de mantelzorger met als doel het blijvend kunnen bieden van de mantelzorg en het voorkomen van overbelasting van de mantelzorger, door waar nodig (deels of tijdelijk) taken over te dragen aan een vrijwilliger of professional.
Hoofdstuk 4 Maatwerkvoorzieningen
Paragraaf 4.1 Maatwerkvoorzieningen algemeen
Artikel 4.1 Uitgangspunt bij beoordeling maatwerkvoorziening
Het college neemt het onderzoeksverslag, en indien aanwezig het ondersteuningsplan, als uitgangspunt bij de beoordeling van de aanspraak voor een maatwerkvoorziening.
Artikel 4.3 Individuele begeleiding
Een voorziening voor lichte vormen van individuele begeleiding kan niet worden toegekend voordat is vastgesteld dat de ondersteuning vanuit de algemene voorzieningen, maatschappelijke initiatieven of het eigen netwerk niet toereikend is.
Artikel 4.6 Logeeropvang of kortdurend verblijf
Artikel 4.7 Woonvoorzieningen en woningaanpassingen
Paragraaf 4.2 Persoonsgebonden budget
Artikel 4.9 Soorten persoonsgebonden budget
Er zijn twee soorten persoonsgebonden budget (pgb) te onderscheiden, te weten:
Artikel 4.10 Criteria persoonsgebonden budget
Indien bij heronderzoek of tussentijdse evaluatie blijkt dat te weinig vooruitgang is geboekt met de ingezette ondersteuning, de gestelde doelen onvoldoende bereikt worden en de ondersteuning onvoldoende bijdraagt aan participatie en zelfredzaamheid van de cliënt kan het college besluiten (een deel van) de ondersteuning te vervangen door specialistische ondersteuning.
Artikel 4.11 Hoogte persoonsgebonden budget
De hoogte van een persoonsgebonden budget wordt voor de afzonderlijke voorzieningen berekend volgens de in deze verordening opgenomen wijze. De berekening van de hoogte van het persoonsgebonden budget betreft een maximum. Het definitieve persoonsgebonden budget is nooit hoger dan de werkelijke kosten.
Het persoonsgebonden budget voor huishoudelijke ondersteuning
is gelijk aan het loon uit de cao Verpleeg-, Verzorgingshuizen en Thuiszorg behorende bij de hoogste trede van functiegroep ‘Hulp bij het huishouden’, vermeerderd met 15,7% in verband met vakantietoeslag en de tegenwaarde van verlofuren, indien sprake is van dienstverlening door een formele hulpverlener.
in afwijking van sub a is een persoonsgebonden budget bij betrekking van huishoudelijke ondersteuning van een persoon die behoort tot het sociale netwerk, waaronder een echtgenoot of een bloed- of aanverwante in de eerste of tweede graad, of een persoon of hulpverlener die niet voldoet aan de in artikel 8.3 genoemde kwaliteitseisen, gelijk aan het per 1 januari van het kalenderjaar geldende minimumloon als bedoeld in artikel 8 Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag per uur, vermeerderd met 15,7%.
Het persoonsgebonden budget voor individuele begeleiding en/of dagbesteding
In afwijking van sub a is een persoonsgebonden budget bij betrekking van respectievelijk individuele begeleiding of dagbesteding van een persoon die behoort tot het sociale netwerk, waaronder een echtgenoot of een bloed- of aanverwante in de eerste of tweede graad, of een persoon of hulpverlener die niet voldoet aan de in artikel 8.3 genoemde kwaliteitseisen, gelijk aan het in artikel 5.22, eerste lid, Regeling langdurige zorg genoemde bedrag.
Het persoonsgebonden budget voor kortdurend verblijf en/of logeeropvang
In afwijking van sub a is een persoonsgebonden budget bij betrekking van kortdurend verblijf en/of logeeropvang van een persoon die behoort tot het sociale netwerk, waaronder een echtgenoot of een bloed- of aanverwante in de eerste of tweede graad, of een persoon of hulpverlener die niet voldoet aan de in artikel 8.3 genoemde kwaliteitseisen, gelijk aan anderhalf maal het in artikel 5.22, eerste lid, Regeling langdurige zorg genoemde bedrag.
Het persoonsgebonden budget voor een vervoersvoorziening
is gebaseerd op de tarieven voor taxivervoer zoals vermeld in de Regeling maximumtarief en bekendmaking tarieven taxivervoer, indien cliënt op grond van zijn beperkingen geen gebruik kan maken van het collectief vervoer. Het totale budget voor een kalenderjaar wordt, indien het een gedeelte van het jaar betreft, naar rato berekend voor de resterende maanden van een kalenderjaar. Het totale jaar wordt berekend door de som van
is gebaseerd op de tarieven voor rolstoeltaxivervoer zoals vermeld in de Regeling maximumtarief en bekendmaking tarieven taxivervoer, indien cliënt op grond van zijn beperkingen geen gebruik kan maken van het collectief vervoer en is aangewezen op een rolstoeltaxi. Het totale budget voor een kalenderjaar wordt, indien het een gedeelte van het jaar betreft, naar rato berekend voor de resterende maanden van een kalenderjaar. Het totale jaar wordt berekend door de som van
is gebaseerd op de belasting- en premievrije kilometervergoeding zoals die gehanteerd wordt door de belastingdienst, indien cliënt op grond van zijn beperkingen geen gebruik kan maken van het collectief vervoer en vervoer met eigen auto gezien de beperkingen en vervoersbehoefte de financieel gunstigste compenserende oplossing is;
Het persoonsgebonden budget voor een hulpmiddel
het persoonsgebonden budget voor onderhoud en de verzekering van het hulpmiddel wordt jaarlijks vastgesteld en is gelijk aan de door het college geaccepteerde offerte, die is verstrekt door een gecontracteerde leverancier van het college, met dien verstande dat het persoonsgebonden budget nooit hoger is dan de werkelijke kosten.
Paragraaf 5.1 Algemene voorzieningen
Artikel 5.2 Algemeen: Compensatie gebruikskosten
Paragraaf 5.2 Maatwerkvoorzieningen
Artikel 5.4 Bijdrage maatwerkvoorziening
Hoofdstuk 6 Toezicht en handhaving
Paragraaf 6.2 Maatwerkvoorzieningen
Het college voert een actief fraudepreventiebeleid. Onderdeel daarvan is de wijze waarop het college cliënten informeert over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening zijn verbonden en over de consequenties van misbruik en oneigenlijk gebruik. Ter controle van het beroep op maatwerkvoorzieningen wordt onder meer gebruik gemaakt van bestandsvergelijkingen met actuele gegevens en van de samenloopsignalen die daaruit voortkomen.
Artikel 6.3 Toezicht op kwaliteit, doelmatigheid en rechtmatigheid
Het college doet stelselmatig onderzoek naar de kwaliteit, doelmatigheid en rechtmatigheid van de maatwerkvoorziening en kan daarbij onder meer gebruikmaken van huisbezoeken, risicoprofielen en bestandsvergelijkingen en de samenloopsignalen die daaruit voortkomen. Het college onderzoekt daarnaast overige signalen en tips die relevant zijn voor de aanspraak op een maatwerkvoorziening.
Het college doet onderzoek naar de reden van de beëindiging van de aanspraak op een maatwerkvoorziening en neemt op basis daarvan besluiten met betrekking tot de rechtmatigheid van de maatwerkvoorziening en de wederzijds tussen het college en de cliënt resterende verplichtingen en de afhandeling daarvan.
Artikel 6.4 Tegengaan oneigenlijk gebruik
Hoofdstuk 7 Beëindiging, herziening, intrekking en terugvordering
Artikel 7.2 Herziening en intrekking
Het college kan, onverminderd artikel 2.3.10 van de wet, een besluit tot toekenning van een aanspraak op een maatwerkvoorziening geheel of gedeeltelijk herzien of intrekken indien:
De aanbieder van een algemene voorziening of maatwerkvoorziening zorgt voor een goede kwaliteit van de voorziening, wat in ieder geval betekent dat:
Artikel 8.2 Prijs-kwaliteitverhouding levering voorzieningen door derden
Artikel 8.3 Kwaliteitseisen hulpverleners
De formele hulpverlener moet voldoen aan de in het eerste lid opgenomen kwaliteitseisen en de volgende kwaliteitseisen:
de hulpverlener werkt met een systematische kwaliteitsbewaking, namelijk ISO 9001, EN 15224, HKZ, Kiwa (ZZP en kleine ondernemers), Prezo of vergelijkbaar. En de hulpverlener kan dit aantonen met een in zijn branche geldend kwaliteitsborgings-certificaat, in ieder geval betrekking hebbende op ondersteuning, maatschappelijke en/of aanpalende dienstverlening;
Hoofdstuk 11 Burger- en cliëntenparticipatie
Artikel 11.1 Betrekken van ingezetenen bij het beleid
Het college betrekt ingezetenen van de gemeente, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, bij de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning, overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.
Het college stelt ingezetenen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.
Artikel 11.2 Platform Sociaal Domein Hardinxveld-Giessendam (treedt in werking op 1 januari 2024)
Artikel 11.3 Taken en doel Regionale Adviesraad Sociaal (vervalt op 1 januari 2024)
De Regionale Adviesraad Sociaal adviseert het Dagelijks Bestuur en het Algemeen Bestuur gevraagd en ongevraagd:
over alle onderwerpen die het beleid, de uitvoering, de controle, de evaluatie, de dienstverlening en kwaliteit betreffen met betrekking tot het sociaal domein op het gebied van maatwerkvoorzieningen; onder beleid wordt in dit verband verstaan: verordeningen en beleidsplannen, nadere regels en beleidsregels die regionaal door de GR Sociaal worden uitgevoerd;
Artikel 11.4 Samenstelling Regionale Adviesraad Sociaal (vervalt op 1 januari 2024)
Van het lidmaatschap en voorzitterschap van de Regionale Adviesraad Sociaal zijn uitgesloten raadsleden van de Drechtstedengemeenten, medewerkers van het Openbaar Lichaam Sociaal, medewerkers van de daarbij aangesloten gemeenten, leden van het Dagelijks Bestuur en leden van het Algemeen Bestuur en personen die op andere wijze bij het bestuur van het Openbaar Lichaam Sociaal of de Drechtstedengemeenten zijn betrokken.
Artikel 12.1 Hardheidsclausule
Het college kan in bijzondere gevallen op verzoek van de cliënt ten gunste van de cliënt afwijken van het bij of krachtens deze verordening bepaalde indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Evaluatie van het door de college gevoerde beleid vindt plaats via de reguliere bestuursrapportages, of op verzoek van de gemeenteraad.
De Verordening maatwerkvoorzieningen maatschappelijke ondersteuning Hardinxveld-Giessendam, zoals vastgesteld op 20 januari 2022 en de Verordening Algemene voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Hardinxveld-Giessendam, zoals vastgesteld op 21 december 2017, worden ingetrokken met ingang van de inwerkingtreding van deze verordening, en met dien verstande dat zij van toepassing blijven ten aanzien van een op grond daarvan genomen besluit totdat het college, onder intrekking van dit besluit, een nieuw besluit op grond deze verordening heeft genomen.
Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de Verordening maatwerkvoorzieningen maatschappelijke ondersteuning Hardinxveld-Giessendam, zoals vastgesteld op 20 januari 2022 en/of op grond van de Verordening Algemene voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Hardinxveld-Giessendam, zoals vastgesteld op 21 december 2017, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken.
Bezwaarschriften die zijn ingediend tegen besluiten genomen op grond van de Verordening maatwerkvoorzieningen maatschappelijke ondersteuning Drechtsteden worden afgehandeld op grond van de Verordening maatwerkvoorzieningen maatschappelijke ondersteuning Hardinxveld-Giessendam, zoals vastgesteld op 20 januari 2022 en de Verordening Algemene voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Hardinxveld-Giessendam, zoals vastgesteld op 21 december 2017.
Aldus besloten in de openbare vergadering van de gemeenteraad van 28 september 2023
de griffier, de voorzitter,
mevr. A. van der Ploeg dhr. D.A. Heijkoop
Toelichting op de Verordening maatschappelijke ondersteuning Hardinxveld-Giessendam
De Verordening maatschappelijke ondersteuning Hardinxveld-Giessendam is gebaseerd op de “Wet van 9 juli 2014, houdende regels inzake de gemeentelijke ondersteuning op het gebied van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen en opvang (Wet maatschappelijke ondersteuning 2015)”, hierna Wmo 2015. Onder de Wmo 2015 hangen het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 en de Uitvoeringsregeling Wmo 2015. Ook deze regelgeving heeft invloed op deze verordening, onder andere op het gebied van de eigen bijdrage en administratieve voorwaarden.
Deze verordening regelt het beleid met betrekking tot de algemene voorzieningen en de maatwerkvoorzieningen. De voorzieningen voor beschermd wonen en opvang worden in een aparte verordening geregeld, omdat het een centrumgemeentetaak betreft.
De wetgever stimuleert burgers eigen verantwoordelijkheid te dragen voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven, en verwacht van burgers dat zij elkaar daarin naar vermogen bijstaan. De Wmo 2015 wil de rechten en plichten van de burger meer met elkaar in evenwicht te brengen. Burgers die zelf dan wel samen met personen in hun naaste omgeving onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot participatie, kunnen een beroep doen op door de overheid georganiseerde ondersteuning.
Hardinxveld-Giessendam is verantwoordelijk voor het ondersteunen van de zelfredzaamheid en participatie van mensen met een beperking, chronische psychische of psychosociale problemen. De ondersteuning moet erop gericht zijn dat mensen zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven. Het streven naar participatie en zelfredzaamheid binnen de Wmo kan niet los worden gezien van het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap. In 2016 is door het Rijk het VN-verdrag voor mensen met een beperking geratificeerd. Het verdrag is op 14 juli 2016 in werking getreden. Daarmee maakt dit verdrag deel uit van de wettelijke context waarbinnen overheden (en daarmee gemeenten) dienen te opereren. Het verdrag regelt dat iedereen, met of zonder een beperking, volwaardig kan deelnemen aan de samenleving. Dit sluit ook aan bij de Regionale visie sociaal domein Drechtsteden: Iedereen een zelfstandig en volwaardig bestaan.
De infrastructuur in de gemeente is als volgt opgebouwd:
Het Sociaal Team waar alle inwoners vrij kunnen binnenlopen met vragen en waar zij ondersteund kunnen worden bij allerlei vragen waar zij in het dagelijks leven tegenaan lopen. Het sociaal team biedt kortdurende interventies en begeleidingstrajecten, evenals langdurig, laag frequent "waakvlam-contact".
Het aanbod van maatwerkvoorzieningen, waaronder rolstoelen en woon-en vervoersvoorzieningen, maar ook begeleiding, dagbesteding en huishoudelijke ondersteuning. Als de noodzaak van de verstrekking van deze voorzieningen is vastgesteld, zorgt de sociale dienst ervoor dat deze aanwezig zijn door middel van doelmatige inkoop.
Voor alle ondersteuningsvragen van de inwoner geldt dat de geboden ondersteuning "zo licht als mogelijk, en zo zwaar als nodig" wordt ingezet.
HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen
Dit artikel bevat de begripsomschrijvingen. Daarbij is ervoor gekozen om de wettelijke begripsbepalingen niet over te nemen. Uitzondering daarop zijn de begrippen algemene voorziening, maatwerkvoorziening en persoonsgebonden budget. Die zijn wel vastgelegd in artikel 1.1 om te verduidelijken dat bij een algemene voorziening het college zich altijd heeft verbonden aan een aanbieder, een maatwerkvoorziening twee leveringsvormen kent (natura en pgb) en dat een persoonsgebonden budget een leveringsvorm van een maatwerkvoorziening is.
De wet verplicht in een verordening vast te leggen welke algemene voorzieningen het college treft en wat daarvoor de (eigen) bijdrage is. Uit artikel 1.1.1 van de wet kan worden opgemaakt dat een algemene voorziening een vrij toegankelijk aanbod van diensten of activiteiten is, waaraan het college zich aan een aanbieder verbonden heeft. De voor de doelgroep nuttige voorzieningen in de samenleving die voor iedereen beschikbaar zijn zonder nader onderzoek en waarmee het college zich niet verbonden heeft, zijn dus geen algemene voorzieningen in de zin van de Wmo.
Waar iemand woonachtig is wordt in eerste instantie bepaald door waar iemand staat ingeschreven in de Basisregistratie Personen. De zinsnede “dan wel zal staan ingeschreven” verwijst naar situaties waarin sprake is van een aanstaande verhuizing naar een andere woning die nog aangepast moet worden voordat deze daadwerkelijk wordt betrokken. De persoon met beperkingen dient een feitelijk woonadres, dat afwijkt van het adres in de Basisregistratie Personen, aan te tonen.
Voor ingezetene wordt dezelfde afbakening gehanteerd als voor hoofdverblijf als het gaat om de uitleg van wonen. Niet alleen de BRP-registratie is bepalend in deze wetgeving, maar ook om de feitelijke woonplaats.
Onder u Voorliggende voorziening
Dit is een voorziening op grond van andere wetgeving, die voorgaat op de wet. Te denken valt hierbij aan onder meer voorzieningen waarop de cliënt aanspraak kan maken op basis van de Zorgverzekeringswet en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (Wet langdurige zorg).
Artikel 1.2 Reikwijdte verordening
Dit artikel beschrijft de reikwijdte zowel wat betreft het type voorzieningen als de doelgroep.
De verordening gaat over zowel algemene voorzieningen als maatwerkvoorzieningen.
De verordening kent twee doelgroepen. Ten eerste inwoners van de gemeente met behoefte aan ondersteuning vanwege een of meer beperkingen en/of chronische psychische of psychosociale problemen. De gebondenheid aan een gemeente is essentieel voor de begrenzing van de reikwijdte van de Wmo. Uitgangspunt daarbij is de inschrijving in de gemeentelijke basisregistratie personen (BRP). Ten tweede kunnen mantelzorgers voor vormen van ondersteuning in aanmerking komen, indien degene voor wie zij mantelzorger zijn een ingezetene is van Hardinxveld-Giessendam.
De uitvoering van de taken op grond van de Wmo, de Jeugdwet, Participatiewet en de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening wordt op elkaar afgestemd. Daarbij gaat de aandacht onder meer uit naar de continuïteit van de ondersteuning bij de overgang naar volwassenheid, naar een op elkaar afgestemd pakket van voorzieningen en naar samenwerking tussen zorg en welzijn, formele en informele ondersteuners en intramurale en extramurale voorzieningen.
Artikel 2.1 Toegang algemene voorziening
De algemene voorzieningen zijn in beginsel vrij toegankelijk. Voor sommige voorzieningen kan een lichte toegangsbeoordeling, bijvoorbeeld op basis van leeftijd, worden toegepast. De inwoner kan zich direct melden bij de aanbieder van de voorziening.
Dit artikel beschrijft wie de melding kan doen en hoe de melding kan worden gedaan. In principe kan iedereen een signaal afgeven dat iemand behoefte heeft aan maatschappelijke ondersteuning. Echter, de melding in de zin van artikel 2.3.2 van de wet, waarop een onderzoek door het college moet volgen, kan alleen worden gedaan door of namens de cliënt. Dat hoeft dus niet de cliënt zelf te zijn, maar kan bijvoorbeeld ook een mantelzorger of familielid zijn. Als cliënt zich als eerste meldt bij het wijkteam kan ook de wijkteammedewerker samen met de klant (namens de klant) de melding doen bij de sociale dienst.
De melding kan op drie manieren worden gedaan. Ten eerste elektronisch via de website van de Sociale Dienst Drechtsteden. Ten tweede telefonisch doordat de burger of iemand namens de burger belt naar de afdeling Klantenservice van de Sociale Dienst Drechtsteden. Dan vult de medewerker van de klantenservice het meldingsformulier voor de burger in. Als derde mondeling als de burger zich meldt bij het loket. Dan kan de loketmedewerker de melding op de website invullen. De cliënt kan na bevestiging van de melding binnen maximaal zeven dagen na de dagtekening van de ontvangstbevestiging een persoonlijk plan indienen als aanvulling op de melding. Het gaat hier om zeven dagen, niet om zeven werkdagen. Dit is geen verplicht onderdeel van de melding.
De wet voorziet in een procedure voor spoedeisende gevallen, waarbij het college onverwijld na de melding beslist tot verstrekking van een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek en de aanvraag van de cliënt.
Artikel 2.3 Cliëntondersteuning
Dit artikel bepaalt overeenkomstig artikel 2.3.2 lid 3 van de wet dat het college de cliënt na de melding inlicht over de mogelijkheid van cliëntondersteuning. Voor deze cliëntondersteuning is geen bijdrage verschuldigd.
Artikel 2.4 Onderzoek en gesprek
Het onderzoek en de inhoud daarvan is al uitgebreid omschreven in de wet. Daarom is bewust gekozen de wijze van toegang summier in de verordening op te nemen. Wel bepaalt het eerste lid dat een gesprek altijd deel uitmaakt van het onderzoek. Bij voorkeur vindt het gesprek mondeling bij de cliënt thuis plaats (daarbij kan een familielid, hulpverlener of onafhankelijke cliëntondersteuner aanwezig zijn). Is een gesprek thuis niet mogelijk, dan wordt uitgeweken naar een spreekuur bij de SDD, bij een sociaal wijkteam of een dienstverlener. Tot slot kan in sommige gevallen ook een telefoongesprek volstaan (bv bij aanpassing van een reeds bestaande voorziening). In overleg met de cliënt wordt dan afgezien van een onderzoek. Afhankelijk van de melding en de situatie wordt bepaald hoe het gesprek vorm wordt gegeven.
Artikel 2.5 Het onderzoeksverslag
Deze bepaling is opgenomen in het belang van een zorgvuldige dossiervorming en een zorgvuldige procedure en is overeenkomstig artikel 2.3.2 lid 7 van de wet opgenomen. Het eerste lid borgt dat altijd een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek wordt verstrekt. Dit wordt het onderzoeksverslag genoemd.
Dit artikel beschrijft wie de aanvraag kan doen en hoe de aanvraag kan worden gedaan. Een aanvraag kan alleen worden gedaan door of namens de cliënt.
Artikel 2.7 Medewerking cliënt en huisgenoten
Dit artikel is grotendeels een nadere uitwerking van de medewerkingsplicht van artikel 2.3.8 van de wet. Deze medewerking betreft het meewerken aan het onderzoek, zoals beschreven in artikel 2.4. Naast de beoordeling van de situatie van de cliënt is het voor het beoordelen of gebruikelijke hulp verlangd kan worden, van belang om ook de huisgenoten en hun mogelijkheden te kunnen beoordelen. Daarom bevat het tweede lid de verplichting voor de huisgenoot om medewerking te verlenen.
Het kan noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de gevraagde voorziening een beroep te doen op een (medisch) adviseur. Als daar aanleiding voor is biedt dit artikel daartoe de mogelijkheid.
Artikel 2.9 Ondersteuningsplan
Voor ondersteuning op basis van dienstverlening, zoals huishoudelijke ondersteuning en individuele begeleiding, is het wenselijk dat de zorgaanbieder een ondersteuningsplan opstelt. Op grond van het ondersteuningsplan kan de ondersteuning gericht worden ingezet, aansluitend bij de gestelde doelen. Bovendien kan de geboden ondersteuning gericht gemonitord en geëvalueerd worden.
HOOFDSTUK 3 ALGEMENE VOORZIENINGEN
Een algemene voorziening is in de wet gedefinieerd als een aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op het versterken van zelfredzaamheid en participatie of op opvang. Een algemene voorziening in de zin van de Wmo wordt altijd aangeboden door een aanbieder waaraan het college zich verbonden heeft. De voorwaarden aan het gebruik van de algemene voorziening zullen voornamelijk betrekking hebben op de doelgroep van de voorziening en op het nakomen van de gebruiksvoorwaarden van de voorziening. Voorbeelden van algemene voorzieningen zijn: een maaltijdvoorziening, een buurthuis, een inloopvoorziening, een klussendienst of een restaurant van een verzorgingshuis waar buurtbewoners tegen een geringe vergoeding kunnen eten.
Artikel 3.3 Ambulante ondersteuning
Ambulante ondersteuning wordt geleverd door bijvoorbeeld cliëntondersteuningsorganisaties. Het staat open voor alle inwoners. Samen met de melder wordt hier bepaald of ondersteuning noodzakelijk is. De ondersteuning kan kort- of langdurend zijn, de vorm hebben van vinger-aan-de-pols-contact of structureel worden ingezet. Met kortdurende ondersteuning wordt ondersteuning bedoeld met een totale looptijd van 6 maanden of korter. Langdurende ondersteuning heeft een looptijd langer dan 6 maanden en kan ook structureel worden ingezet. De ondersteuning kan bijvoorbeeld bestaan uit cliëntondersteuning, uit mantelzorgondersteuning, uit het oefenen van vaardigheden, uit woonbegeleiding en uit ondersteuning bij praktische zaken.
Artikel 3.4 Dagactiviteiten met lichte ondersteuning
Deze dagactiviteiten zijn voor iedere inwoner van 18 jaar of ouder die beperkt is in zelfredzaamheid door lichamelijke en/of cognitieve achteruitgang of fysieke beperking, verstandelijke of psychiatrische beperking. Deze voorziening biedt een inwoner een structurele, activerende daginvulling, door deel te nemen aan recreatieve of maatschappelijke activiteiten. Bij de activiteiten wordt begeleiding geboden in een groep. Het activiteitenprogramma als geheel biedt enige structuur, sociale contacten en zingeving. Het activiteitenprogramma resulteert waar mogelijk in het voorkomen van achteruitgang en het bevorderen van behoud van praktische vaardigheden, sociale en maatschappelijke participatie, het voorkomen van overbelasting van mantelzorgers en het signaleren van ondersteuningsvragen of veiligheidsrisico’s. Er is een intensieve samenwerking met basisvoorzieningen in de buurt. Onder meer omdat ook vrijwilligers uit de buurten mantelzorgers ondersteunen bij een deel van de zorg en begeleiding, of omdat zo mogelijk aangesloten wordt op activiteiten voor en door inwoners. Deze vorm van dagactiviteit biedt in een aantal gevallen ook een inloopfunctie.
Voor het vervoer naar de activiteiten is de cliënt zelf verantwoordelijk. Indien als gevolg van het ontbreken van eigen mogelijkheden, een netwerk of informele oplossingen het niet mogelijk is de dichtstbijzijnde passende dagbestedingslocatie te bereiken, zal vanuit de uitvoerende organisatie van de dagactiviteit vervoer georganiseerd worden.
HOOFDSTUK 4 MAATWERKVOORZIENING
In de eerste paragraaf van dit hoofdstuk worden de toegangscriteria in algemene zin geregeld. De bepalingen in deze paragraaf gelden zowel voor voorzieningen in natura als in de vorm van een persoonsgebonden budget. In de tweede paragraaf zijn nog enkele specifieke bepalingen voor het persoonsgebonden budget opgenomen.
Paragraaf 4.1 Maatwerkvoorzieningen algemeen
Artikel 4.1 Uitgangspunt bij beoordeling maatwerkvoorziening
Na de onderzoeksfase kan de cliënt een aanvraag voor een maatwerkvoorziening indienen. Na ontvangst van de aanvraag wordt de aanspraak op een maatwerkvoorziening beoordeeld. Bij deze beoordeling wordt het onderzoeksverslag zoals genoemd in artikel 2.5 betrokken en daarnaast een eventueel ondersteuningsplan. Op basis daarvan wordt de noodzaak voor een maatwerkvoorziening bepaald.
Artikel 4.2 Algemene toegangscriteria
Voor een maatwerkvoorziening Wmo geldt dat een voorziening langdurig noodzakelijk moet zijn. Wat langdurig noodzakelijk is hangt geheel af van de situatie, maar ook een te bereiken resultaat voor een cliënt die terminaal is, dient gerekend te worden tot langdurig noodzakelijk. De voorziening zal immers iemands gehele verdere leven noodzakelijk zijn.
De gebruikelijke regel is dat een voorziening, naar inschatting, langer dan 6 maanden noodzakelijk moet zijn. Dit sluit aan bij de maximale uitleentermijn van 6 maanden waarvan de kosten, zolang de huidige regels van toepassing zijn, vanuit de basisverzekering van de Zorgverzekeringswet vergoed worden.
De voorzieningen die in het kader van deze verordening worden verstrekt, dienen naar objectieve maatstaven gemeten zowel passend als de meest goedkope te zijn. Datgene wat de cliënt als een meest passende oplossing voor zijn beperkingen beschouwt, wordt meegewogen in de beoordeling van het verantwoord zijn van de voorziening. Ook het criterium inzake de kosten van de voorziening, speelt een rol bij de uiteindelijke beoordeling van het al dan niet verantwoord zijn van een voorziening. Voorzieningen die kostenverhogend werken zonder dat zij de voorziening passender maken, komen in beginsel niet voor vergoeding in aanmerking.
Dit onderdeel regelt dat de maatwerkvoorziening een passende bijdrage moet leveren aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven. Daarvan is bij voorbeeld geen sprake indien de maatwerkvoorziening een anti-revaliderende werking heeft.
Het verstrekken van een maatwerkvoorziening is in het kader van de wet nadrukkelijk de hekkensluiter. Alleen wanneer iemand echt niet zelf of met hulp van zijn omgeving, of met algemene voorzieningen of maatschappelijke initiatieven, of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten in staat is tot zelfredzaamheid of participatie, moet er een maatwerkvoorziening worden verstrekt. Dus het college zal zorgvuldig onderzoeken wat de cliënt op eigen kracht of met hulp van personen uit zijn sociale netwerk (gebruikelijke hulp, mantelzorg of anderszins) kan doen om de problematiek te verkleinen of op te lossen en wat gebruikmaken van algemene voorzieningen daaraan kan bijdragen.
Bij de beoordeling of een voorziening algemeen gebruikelijk is moet rekening gehouden worden met de persoonskenmerken en de financiële mogelijkheden van de cliënt. Door (een) aantoonbaar plotseling optredende beperking(en) kan het nodig zijn dat een, voor de persoon als de aanvrager, op zich algemeen gebruikelijke voorziening moet worden vervangen voordat deze voorziening is afgeschreven.
Als het inkomen door de kosten van de algemeen gebruikelijke voorziening onder het voor de cliënt geldende sociaal minimum komt, kan er verstrekking via maatwerkvoorziening mogelijk zijn. In lijn met de vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (ECLI:NL:RBNHO:2022:11646) wordt voor het sociaal minimum uitgegaan het bedrag dat met 5% van het inkomen ter hoogte van de bijstandsnorm kan worden gereserveerd gedurende 36 maanden.
Uit artikel 1.2.1 van de wet volgt dat de cliënt aanspraak kan maken op een maatwerkvoorziening in de gemeente waar hij ingezetene is. De wet bevat geen definitie van “ingezetene”. Op grond van jurisprudentie onder de Wmo is in de verordening invulling gegeven aan het begrip "ingezetene" door te bepalen dat de cliënt zijn feitelijke woonplaats in de gemeente moet hebben.
De wet bevat geen bepaling, zoals artikel 2 Wmo (2007), die regelt dat een aanspraak op grond van een andere wet voorgaat. Daarom is een dergelijke bepaling in de verordening opgenomen. Ook regelt de verordeningsbepaling, vergelijkbaar aan artikel 15 van de Wet werk en bijstand, dat kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt, niet worden vergoed. Daarbij valt te denken aan rollators die niet meer vergoed worden via de basiszorgverzekering.
In artikel 2.3.8 van de wet is de medewerkingsplicht van de cliënt opgenomen. En in artikel 2.7 van deze verordening is voor de cliënt en, bij de beoordeling van gebruikelijke hulp, diens huisgenoten een specifieke medewerkingsplicht neergelegd. Verleent de cliënt of de huisgenoot geen medewerking dan kan de aanspraak op een maatwerkvoorziening niet worden vastgesteld en volgt een afwijzende beschikking.
Artikel 4.3 Bijzondere toegangscriteria in verband met individuele begeleiding
Individuele begeleiding wordt geboden aan inwoners die beperkingen hebben bij het zelfstandig functioneren of zonder de ondersteuning risico lopen om hun zelfredzaamheid te verliezen. Deze ondersteuning is aanvullend op de ondersteuning die door, het eigen netwerk, het sociaal wijkteam of vanuit lokale en algemene voorzieningen kan worden ingezet. De ondersteuning is gericht op het bevorderen of stabiliseren van de zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie of het begeleiden van achteruitgang.
Er kan hierbij voor cliënten die dit niet zelf kunnen of niet kunnen (laten) regelen gedacht worden aan ondersteuning bij de administratie, woonbegeleiding of het indelen van de dag of bij het initiëren van deelname aan buurtactiviteiten, vrijwilligerswerk of dagbesteding. Ambulante ondersteuning kan ingezet worden ter ontlasting van de mantelzorger indien sprake is van (dreigende) overbelasting.
De geboden ondersteuning wordt niet zwaarder of langer ingezet dan nodig is.
Ondersteuning vanuit een maatwerkvoorziening voor lichte vormen van individuele begeleiding is pas mogelijk als ondersteuning vanuit het eigen netwerk of voorliggende algemene voorzieningen of maatschappelijke initiatieven niet toereikend is. Onder lichte vormen van begeleiding verstaan we in ieder geval de arrangementen IB0 (waakvlam ondersteuning) en IB1 (toezicht en stimuleren).
Artikel 4.4 Bijzondere toegangscriteria in verband met dagbesteding
Dagbesteding ondersteunt de cliënt bij het bevorderen en/of behouden van vaardigheden en draagt bij aan zelfredzaamheid en participatie. Dagbesteding kenmerkt zich door de op de cliënt aangepaste aard en inhoud van activiteiten. De begeleiding is deskundig in het individueel bieden van passende ondersteuning, structuur, toezicht en/of zorg. Dagbesteding wordt aangeboden in een groep of is gericht op het hebben van contact met meerdere personen. De geboden ondersteuning wordt niet zwaarder of langer ingezet dan nodig is.
Er is bij de cliënt sprake van een langdurige beperking of er is sprake van een specifieke omstandigheid die aan de ondersteuningsbehoefte van de cliënt ten grondslag ligt. Behalve bij het bieden van passende ondersteuning kan de cliënt tijdens de dagbesteding ook begeleiding nodig hebben bij persoonlijke verzorging en/of communicatie. Tevens is het ontlasten van de mantelzorger en het voorkomen van diens overbelasting een beoogd resultaat.
Ondersteuning vanuit een maatwerkvoorziening dagbesteding is pas mogelijk als ondersteuning vanuit het eigen netwerk of voorliggende algemene voorzieningen of maatschappelijke initiatieven niet toereikend is.
Artikel 4.5 Bijzondere toegangscriteria in verband met huishoudelijke ondersteuning
Hulp bij het huishouden is het geheel of gedeeltelijk overnemen van huishoudelijke activiteiten in verband met beperkingen die leiden of die dreigen te leiden tot het disfunctioneren van de verzorging van het huishouden van de persoon met beperkingen dan wel van de leefeenheid waartoe hij behoort. Hulp bij het huishouden wordt toegekend voor het hoofdverblijf in Hardinxveld-Giessendam.
Als de persoon met beperkingen huisgenoten heeft die het huishoudelijk werk over kunnen nemen, dan worden zij verondersteld dit door een herverdeling van taken te doen. De persoon met beperkingen krijgt in deze situatie geen hulp bij het huishouden van de gemeente, ook al is er sprake van beperkingen. Dit principe is gebaseerd op de achterliggende gedachte dat huisgenoten in gezamenlijkheid verantwoordelijk zijn voor het huishoudelijke werk. Dat betekent dat indien degene die gewend is het huishoudelijk werk te doen hiertoe niet meer in staat is, andere huisgenoten verondersteld worden dit over te nemen. Er wordt geen onderscheid gemaakt op basis van sekse, religie, cultuur, de wijze van inkomensverwerving of persoonlijke opvattingen over het verrichten van huishoudelijke taken.
Naast de overname door huisgenoten wordt onderzocht of het mogelijk is om de uitvoering van het huishouden opnieuw aan te leren door bijvoorbeeld het inzetten van instrumenten als reablement, powerful aging of vergelijkbare interventies. Als dit mogelijk is, kan eventueel tijdelijk huishoudelijke ondersteuning worden ingezet ter overbrugging. Het opnieuw aanleren is dan onderdeel van de indicatie en de ondersteuningsdoelen in het ondersteuningsplan.
Artikel 4.6 Logeeropvang of kortdurend verblijf
Logeeropvang is mogelijk bij die cliënten waarbij de mantelzorger gedurende langere tijd meer dan gebruikelijke hulp biedt. Logeeropvang is ook mogelijk in geval van onverwachte situaties, zoals uitval van een mantelzorger. Als de cliënt een blijvende behoefte heeft aan permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid, dan is kortdurend verblijf via de Wet langdurige zorg voorliggend. Daarnaast moet duidelijk zijn dat ontlasting van de mantelzorger noodzakelijk is. Daarbij is het verhaal van de mantelzorger leidend bij het vaststellen van de noodzaak. Logeeropvang kan een aaneengesloten periode zijn of een terugkerende periode met een maximum van gemiddeld drie etmalen per week.
Ondersteuning vanuit een maatwerkvoorziening logeeropvang of kortdurend verblijf is pas mogelijk als ondersteuning vanuit het eigen netwerk of voorliggende algemene voorzieningen of maatschappelijke initiatieven niet toereikend is.
Artikel 4.7 Bijzondere toegangscriteria in verband met woningaanpassingen
Dit lid bevat een aantal weigeringsgronden dat verband houdt met wonen (het normale gebruik van de woning en/of het zich verplaatsen in en om de woning).
Het uitgangspunt is dat een cliënt een melding doet bij de Wmo als er sprake is van een ondersteuningsbehoefte. Als een cliënt verhuisd is en achteraf verhuiskostenvergoeding aanvraagt, is er feitelijk geen ondersteuningsbehoefte meer aanwezig, omdat cliënt al verhuisd is. Een aanvraag voor verhuiskostenvergoeding kan dan alleen worden toegekend als kan worden vastgesteld of dit als goedkoopst passende (of goedkoopst compenserende) voorziening kan worden aangemerkt. Indien deze afweging niet gemaakt kan worden, bijvoorbeeld omdat de oude woning niet langer toegankelijk is, kan de noodzaak niet worden vastgesteld en zal de aanvraag niet worden toegekend.
In dit lid wordt het primaat van het verhuizen geregeld. Bij de beoordeling of het primaat kan worden toegepast wordt altijd gekeken naar de individuele omstandigheden van het geval.
Artikel 4.8 Omvang maatwerkvoorziening voor vervoer
De omvang van een te verstrekken voorziening voor vervoer wordt begrensd op maximaal 1500 km. Deze grens is overgenomen uit de WVG/Wmo-jurisprudentie. Daarin is bepaald dat een vervoersvoorziening of een combinatie van vervoersvoorzieningen die neerkomt op een aflegbare afstand in de bandbreedte van ongeveer 1500 tot 2000 kilometer per jaar, in beginsel toereikend is om de cliënt in staat te stellen sociale contacten te onderhouden en deel te nemen aan het leven van alledag. In de praktijk is in de meeste situaties 1500 kilometer per jaar voldoende. In individuele gevallen kan de vervoersbehoefte worden verhoogd naar 2000 kilometer per jaar. Als de vervoersbehoefte lager is, kan een lager aantal kilometers toegekend worden.
Dit artikel regelt het ook het primaat van het collectief vervoer. Bij de beoordeling of het primaat kan worden toegepast wordt altijd gekeken naar de individuele omstandigheden van het geval.
Paragraaf 4.2 Persoonsgebonden budget
Artikel 4.9 Soorten persoonsgebonden budget
In dit artikel worden twee vormen van het persoonsgebonden budget onderscheiden. Dit onderscheid wordt gemaakt omdat de berekening van de persoonsgebonden budgetten verschilt. Daarnaast gaat de betaling van de persoonsgebonden budgetten via een andere instantie. Voor de dienstverlenende ondersteuning verloopt de betaling via het trekkingsrecht bij de sociale verzekeringsbank (SVB). Voor hulpmiddelen en aanpassingen wordt het persoonsgebonden budget via de sociale dienst betaald aan de leverancier van het hulpmiddel.
Artikel 4.10 Criteria persoonsgebonden budget
In dit artikel zijn enkele aanvullende criteria opgenomen om in aanmerking te komen voor een persoonsgebonden budget. In lid 1 tot en met 5 wordt invulling gegeven aan de manier waarop de pgb-vaardigheid wordt getoetst.
Artikel 2.3.6 lid 2 en 4 van de wet bevatten een aantal (deels facultatieve) criteria om in aanmerking te komen voor een persoonsgebonden budget. In aanvulling daarop bevat dit artikel in het zesde lid een aantal weigeringsgronden voor een persoonsgebonden budget. Deze sluiten deels aan bij de verplichting voor de cliënt om een budgetplan te overleggen, indien hij in aanmerking wil komen voor een persoonsgebonden budget. Voor het overige zijn de weigeringsgronden afgeleid van de oude Regeling subsidies AWBZ.
Onder h is een bepaling opgenomen dat geen persoonsgebonden budget wordt verstrekt indien op voorhand vaststaat dat binnen korte tijd vervanging van de maatwerkvoorziening nodig is. Dit is bijvoorbeeld het geval bij de aanschaf van hulpmiddelen voor cliënten met sterk progressieve aandoeningen. Als de redelijke verwachting is dat de pgb-gefinancierde hulpmiddelen binnen een half jaar niet langer passend zijn bij de situatie, kan een persoonsgebonden budget worden geweigerd.
De hulpverlener die de ondersteuning levert, kan niet de beheerder van het persoonsgebonden budget zijn. Er kan geen objectieve toetsing van kwaliteit plaatsvinden en er zijn teveel perverse financiële prikkels als het beheer van het persoonsgebonden budget en de levering van ondersteuning in één hand liggen.
In zorg in natura vindt de toets op het behalen van doelen plaats op individueel niveau en op contractniveau. Als de kwaliteit van de ondersteuning (permanent) achterblijft, kan dit gevolgen hebben voor het contract. Het college is wettelijk gezien verantwoordelijk voor de geleverde kwaliteit van de ondersteuning. Deze bepaling biedt de mogelijkheid om hier ook bij pgb-gefinancierde ondersteuning op te kunnen sturen.
Artikel 4.11 Hoogte persoonsgebonden budget
Dit artikel bevat de regels voor het bepalen van de hoogte van het persoonsgebonden budget.
Voor huishoudelijke ondersteuning is het persoonsgebonden budget gebaseerd op het cao-loon in de hoogste trede van functiegroep ‘Hulp bij het huishouden’ in de cao Verpleeg-, Verzorgingshuizen en Thuiszorg. Dit wordt vermeerderd met vakantietoeslag (8%) en verlofuren (7,7%). In totaal wordt dit dus vermeerderd met 15,7%. Voor de overige dienstverlenende opgaven wordt dit verbonden met de gecontracteerde tarieven. Daarin zijn de componenten voor vakantietoeslag en verlofuren al verwerkt.
De verordening maakt onderscheid in formele en informele ondersteuning in de tarifering van het persoonsgeboden budget. Daarmee hangt samen dat aan de informele zorgverlener ook minder eisen worden gesteld. Zo wordt van de informele zorgverlener niet verwacht dat hij vervanging regelt bij ziekte of vakantie. Een formele zorgverlener is dit wel verplicht. Deze eisen zijn opgenomen in artikel 8.3 van de verordening.
De geldende tarieven worden gepubliceerd op de website van de Sociale Dienst Drechtsteden.
Voor hulpmiddelen gelden de gecontracteerde tarieven of, als deze niet beschikbaar zijn, de geoffreerde tarieven van een gecontracteerde leverancier.
Artikel 4.12 Besteding persoonsgebonden budget
Deze bepaling regelt dat een persoonsgebonden budget op een goede wijze en inzichtelijk wordt besteed aan de ondersteuning waarvoor het persoonsgebonden budget is bedoeld.
Op grond van artikel 2.1.4 en 2.1.4a van de wet mogen gemeenten een eigen bijdrage vragen voor de algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen die zij verstrekken in het kader van de Wmo. Bij de omslag naar eigen kracht hoort ook het vergroten van het kostenbewustzijn van de burger en meer financiële verantwoordelijkheid voor diegenen die dat kunnen betalen.
Deze eigen bijdrage moet via de verordening worden gereguleerd. Voor de algemene voorzieningen kunnen gemeenten of aanbieders deze bijdrage zelf innen. Voor de maatwerkvoorzieningen geldt dat de inning van de eigen bijdrage wordt gedaan via het CAK. Een uitzondering hierop is het collectief vraagafhankelijk vervoer. De inning verloopt voor deze voorziening via de vervoerscentrale Stroomlijn BV.
Paragraaf 5.1 Algemene voorzieningen
Artikel 5.1 Bijdrageplicht algemene voorzieningen
De eigen bijdrage kan worden opgelegd. Het college kan ook kiezen om voor voorzieningen geen eigen bijdrage op te leggen voor algemene voorzieningen om deze laagdrempelig te houden.
Artikel 5.2 Algemeen: Compensatie gebruikskosten
Voor algemene voorzieningen kan een bijdrage worden gevraagd voor algemeen gebruikelijke kosten. De aanbieders van deze voorzieningen zijn vrij om te bepalen óf er een bijdrage wordt gevraagd, met inachtneming van de genoemde voorwaarden.
Paragraaf 5.2 Maatvoorzieningen
Artikel 5.4 Maatwerkvoorziening
Dit artikel regelt dat een cliënt bij de verstrekking van een maatwerkvoorziening een bijdrage is verschuldigd, met een uitzondering voor de in het eerste lid genoemde voorzieningen. De bijdrage voor maatwerkvoorzieningen bedraagt, op grond van artikel 2.1.4a van de wet, een vast bedrag van €19,- per maand, het zogenaamde abonnementstarief eigen bijdrage.
Het tweede lid regelt de eigen bijdrage voor het collectief vervoer. Deze bestaat niet uit het abonnementstarief, maar een bijdrage per rit. De bijdrage van het collectief vervoer is gekoppeld aan het vervoerstarief dat gehanteerd wordt voor het openbaar busvervoer in de regio. Het dalurentarief is gebaseerd op het kortingspercentage dat geldt in de daluren voor het treinvervoer. Het busvervoer kent een andere systematiek voor de daluren die vooralsnog niet uitvoerbaar is in het collectief vervoer.
Artikel 2.1.4a lid 6 van de wet bepaalt dat de eigen bijdrage die wordt betaald nooit hoger kan zijn dan de kostprijs van de voorziening. Deze bepaling in de wet schrijft bovendien voor dat de wijze waarop de kostprijs wordt berekend, gereguleerd wordt via de verordening.
In dit artikel is de wijze van berekening van de kostprijs weergegeven. De kostprijs is bij een voorziening in natura de prijs die de gemeente aan de leverancier/aanbieder betaalt, inclusief kosten als onderhoud, reparatie en verzekering. Bij een persoonsgebonden budget is de kostprijs gelijk aan het bedrag van het persoonsgebonden budget.
In dit hoofdstuk is aangegeven op welke wijze het ten onrechte ontvangen van algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen als ook het misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet wordt bestreden. Paragraaf 6.2 over toezicht op de maatwerkvoorzieningen geldt voor zowel de gecontracteerde aanbieders als voor de pgb-gefinancierde aanbieders.
Belangrijk is om de cliënt bij de verstrekking van een maatwerkvoorziening nadrukkelijk te wijzen op zijn rechten en plichten en te wijzen op de consequenties van misbruik en oneigenlijk gebruik. Het college controleert de rechtmatigheid van de maatwerkvoorziening en bij het vermoeden van misbruik en oneigenlijk gebruik op grond van de wet. Het college kan bij de controle onder meer gebruikmaken van huisbezoeken, risicoprofielen en bestandsvergelijkingen en de samenloopsignalen die daaruit voortkomen.
Naast de uitvoering van het toezicht is ook de onafhankelijke positionering van de toezichthouder geborgd in dit hoofdstuk.
HOOFDSTUK 7 BEËINDIGING, HERZIENING, INTREKKING EN TERUGVORDERING
De wettelijke bepalingen over met name terugvordering zijn summier. Artikel 2.3.10 van de wet maakt geen duidelijk onderscheid tussen enerzijds beëindiging en anderzijds intrekking en herziening.
Van beëindiging is sprake indien de aanspraak op een maatwerkvoorziening wordt aangetast met ingang van het heden of naar de toekomst toe. Het ongedaan maken van de aanspraak op een Wmo-voorziening over een periode in het verleden, wordt intrekken genoemd. Herzien is het over een periode in het verleden afwijkend vaststellen van de aanspraak op een maatwerkvoorziening.
Beëindiging heeft dus, in tegenstelling tot intrekking en herziening, geen terugwerkende kracht. Voordat het college besluit tot intrekking van een voorziening moet er een afweging gemaakt worden tussen alle bij het te nemen besluit betrokken belangen, waarbij het belang van belanghebbende om te participeren zwaar dient te wegen.
In de wet is slechts één terugvorderingsgrond opgenomen. Alleen indien de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid, kan het college op grond van de wet overgaan tot terugvordering. Er is voor gekozen om de terugvorderingsgronden uit te breiden. Er moet wel onderscheid worden gemaakt tussen de terugvorderingsbepaling in de wet en de terugvorderingsgronden in de verordening voor wat betreft de invordering.
Bij de in de wet opgenomen terugvorderingsgrond heeft het college de mogelijkheid het terug te vorderen bedrag bij dwangbevel (artikel 4:114 Awb) in te vorderen. Er is sprake van een afschrift van een rechterlijk vonnis (executoriale titel), waarmee direct beslag kan worden gelegd.
Bij de terugvorderingsgronden in de verordening moet de invordering langs civielrechtelijke weg geschieden. Dit betekent onder meer dat in elk afzonderlijk geval moet worden aangetoond dat er sprake is van een onterecht ontvangen voorziening door de cliënt, en op grond daarvan een onverschuldigde betaling (artikel 6:203 e.v. BW). In de praktijk zal de onverschuldigdheid van de betaling ontstaan door het nemen van een herzienings- of intrekkingsbesluit. De onverschuldigdheid staat ook vast indien een toegekend persoonsgebonden budget dat is bedoeld voor een bepaalde periode (bijv. pgb voor aanschaf van een scootmobiel) voor afloop van deze periode wordt beëindigd omdat de cliënt niet meer beschikt over de met het pgb aangeschafte voorziening, bijvoorbeeld door verkoop van deze voorziening.
Deze bepaling betreft een uitwerking van de verordeningsplicht in artikel 2.1.3 lid 2 onder c van de wet, waarin is bepaald dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald welke eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.
De regering legt de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van voorzieningen bij de gemeente en de aanbieder. Het is aan de gemeente om te bepalen welke kwaliteitseisen worden gesteld aan aanbieders van voorzieningen. Die eisen kunnen ook betrekking hebben op de deskundigheid van het in te schakelen personeel. De regering benadrukt in de memorie van toelichting op artikel 2.1.3 lid 2 onder c van de wet (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3) dat de kwaliteitseisen die zijn vervat in de artikelen 3.1 en verder van de wet en die zich rechtstreeks tot aanbieders richten, daarbij uitgangspunt zijn. De eis dat een voorziening van goede kwaliteit wordt verleend, biedt veel ruimte voor de gemeenten om in overleg met organisaties van cliënten en aanbieders te werken aan kwaliteitsstandaarden voor de ondersteuning. In het eerste lid zijn een aantal voor de hand liggende kwaliteitseisen uitgewerkt.
Artikel 8.2 Prijs-kwaliteitverhouding levering voorzieningen door derden
Het college kan de uitvoering van de wet, met uitzondering van de vaststelling van de rechten en plichten van de cliënt, door derden (aanbieders) laten verrichten (artikel 2.6.4, eerste lid, van de wet). Met het oog op gevallen waarin dit ten aanzien van een voorziening gebeurt, moeten bij verordening regels worden gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een voorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan (artikel 2.6.6, eerste lid, van de wet). Daarbij dient in ieder geval rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de arbeidsvoorwaarden en de op grond van artikel 2.6.6, tweede lid, gestelde nadere regels in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. Met artikel 5.4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 is die nadere invulling gegeven aan de verplichting van artikel 2.6.6, eerste lid van de wet om bij verordening regels te stellen ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een voorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan. Het artikel bepaalt aan welke eisen ten minste moet worden voldaan om een goede prijs-kwaliteitverhouding te borgen. De regels hebben tot doel dat een vaste prijs of reële prijs wordt vastgesteld voor diensten die in opdracht van het college door derden worden verleend, zodat de kwaliteit en continuïteit van deze diensten kunnen worden gewaarborgd door het gemeentebestuur (artikel 2.1.1 van de wet) en de gecontracteerde aanbieders (artikel 3.1 van de wet).
In dit artikel wordt geregeld op welke manier het college uitvoering geeft aan het waarborgen van de verhouding tussen de kwaliteit en de prijs van de dienstverlening die geleverd wordt door een derde (contractpartij), als bedoeld in artikel 2.6.4. van de wet.
Het college stelt een vaste prijs die geldt voor een inschrijving en het aangaan van een overeenkomst met de derde. Of het college stelt een reële prijs die geldt als ondergrens voor een inschrijving en het aangaan van een overeenkomst met de derde. In het geval het college een reële prijs vaststelt, is het mogelijk dat inschrijvers een hoger tarief dan de reële prijs neerleggen. Het is niet mogelijk een lagere prijs neer te leggen. Indien het college een vaste prijs vaststelt, dan zal het tarief voor de inschrijvers gelijk zijn aan de vaste prijs.
Bij het vaststellen van de prijs dient het college rekening te houden met de eisen aan de kwaliteit van die dienst en de continuïteit van de hulpverlening. Onder kwaliteit wordt minimaal verstaan de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c van de wet.
Continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid van de wet, heeft betrekking op de duurzame hulpverleningsrelatie tussen degene aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners. De invulling van de continuïteit van de hulpverleningsrelatie in financiële zin is nieuw voor de gemeenten. De aanbieder die de opdracht gegund krijgt moet overleggen met de aanbieder die de opdracht tot dan toe had uitgevoerd over de overname van personeel. De gedachte is dat overname van personeel gemakkelijker verloopt indien de gemeente een reële prijs betaalt voor de opdracht.
Het college moet de vaste prijs of de reële prijs minimaal baseren op de in dit artikel genoemde kostprijselementen. De opsomming in dit lid is niet uitputtend. De gemeente kan hier tijdens het (inkoop)proces van het bepalen van de vaste prijs of reële prijs elementen aan toevoegen.
Het college kan de uitvoering van de wet, met uitzondering van de vaststelling van de rechten en plichten van de cliënt, door aanbieders laten verrichten (artikel 2.6.4 van de wet). Met het oog op gevallen waarin dit ten aanzien van een voorziening gebeurt, moeten bij verordening regels worden gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een voorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan (artikel 2.6.6 lid 1 van de wet). Daarbij moet in ieder geval rekening gehouden worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de arbeidsvoorwaarden. Om te voorkomen dat alleen gekeken wordt naar de laagste prijs voor de uitvoering worden in dit lid een aantal andere aspecten genoemd waarmee het college bij het vaststellen van tarieven (naast de prijs) voor hulpmiddelen en woningaanpassingenrekening dient te houden. Hiermee wordt bereikt dat een beter beeld ontstaat van reële kostprijs voor de activiteiten die zij door aanbieders willen laten uitvoeren. Uitgangspunt is dat de aanbieder kundig personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. Hiervoor is ten minste een beeld nodig van de vereiste activiteiten en de arbeidsvoorwaarden die daarbij horen. Dit biedt een waarborg voor werknemers dat hun werkzaamheden aansluiten bij de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden.
Artikel 8.3 Kwaliteitseisen hulpverleners
In dit artikel worden de kwaliteitseisen uitgewerkt die aan alle hulpverleners worden gesteld. Met het oog op pgb-gefinancierde ondersteuning wordt in dit artikel onderscheid gemaakt tussen formele en informele ondersteuning. Voor de gecontracteerde aanbieders en formele pgb-aanbieders of -hulpverleners geldt dat zij aan alle in het eerste als in het tweede lid genoemde eisen moeten voldoen. Voor informele pgb-aanbieders of -hulpverleners geldt dat zij slechts moeten voldoen aan de in het eerste lid genoemde eisen.
Met de relevante professionele en branchegerichte standaarden zoals bedoeld in lid 2 onder c wordt ook bedoeld een registratie in een relevant beroepsregister, zoals het register Beroepen in de Gezondheidszorg (de zogenaamde BIG-registratie).
HOOFDSTUK 9 KLACHTENAFHANDELING EN MEDEZEGGENSCHAP
Artikel 9.1 Regeling voor klachtenafhandeling
Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 2.1.3 lid 2 onder e van de wet. Dit artikel legt aan iedere aanbieder de verplichting op om een klachtenregeling te hebben. Het college zal toezien op de naleving daarvan.
Artikel 9.2 Regeling voor medezeggenschap
Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 2.1.3 lid 2 onder f van de wet. Het college moet ervoor zorgen dat de aanbieder, indien het college dat noodzakelijk vindt, over een regeling voor medezeggenschap beschikt. In dat geval ziet het college ook toe op de naleving ervan.
HOOFDSTUK 10 WAARDERING VAN MANTELZORGERS
Het college moet zorgdragen voor een jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorgers van haar cliënten. De wijze waarop is vrij. Het college werkt in een nadere regeling uit hoe de jaarlijkse waardering en erkenning van mantelzorgers wordt vormgegeven. Een voorbeeld hiervan is een Dag van de mantelzorg.
HOOFDSTUK 11 BURGER- EN CLIËNTENPARTICIPATIE
Artikel 11.1 Betrekken van ingezetenen bij het beleid
Deze bepaling geeft uitvoering aan artikel 2.1.3, derde lid, van de wet, dat bepaalt dat een aantal onderwerpen ten aanzien van de wijze waarop ingezetenen en belanghebbenden bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid worden betrokken, in de verordening moeten worden geregeld.
In het eerste lid is verwezen naar de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet vastgestelde inspraakverordening. Op deze manier wordt gewaarborgd dat er eenzelfde inspraakprocedure geldt voor het Wmo 2015-beleid als op andere terreinen. De inspraak geldt voor alle ingezetenen. Dit is uitdrukkelijk de bedoeling van de wetgever, omdat iedereen op enig moment aangewezen kan raken op ondersteuning. Met het vierde lid wordt het aan het college overgelaten om de exacte invulling van de medezeggenschap vorm te geven (zie wel nog artikel 10.2).
Artikel 11.3 en 11.4 (vervallen per 1-1-2024)
Artikel 11.3 bepaalt dat er een Regionale Adviesraad Sociaal is die de cliëntenparticipatie invult. Artikel 11.4 regelt de samenstelling van de Regionale Adviesraad Sociaal. Van oudsher bestonden er twee regionale adviesraden, namelijk de Regionale Wmo-adviesraad en de Cliëntenraad Participatiewet. Op 26 januari 2023 heeft het AB GRS de opdracht verstrekt aan de twee huidige regionale adviesraden om samen één integrale adviesraad te vormen. Deze integrale regionale adviesraad zal met ingang van 1 januari 2024 worden geregeld via een instellingsbesluit op grond van artikel 24 Wet gemeenschappelijke regelingen (Wgr). Op deze datum vervallen deze beide artikelen.
Artikel 12.1 Hardheidsclausule
Dit artikel geeft aan dat het college in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt kan afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt. Juist omdat het in de wet om maatwerk gaat zal het college er niet aan ontkomen om, ook al is er een zorgvuldige afweging gemaakt, uiteindelijk toch te beoordelen of deze afweging niet leidt tot onbillijkheden van overwegende aard. Deze afweging zal minder vaak voorkomen dan in normale omstandigheden te verwachten is, immers, bij de afwegingen gaat het al om een individuele beoordeling. Als desondanks bij die zeer persoonlijke afweging toch nog sprake is van een niet billijke situatie is de hardheidsclausule een vangnet.
Dit artikel bevat het overgangsrecht.
Artikel 5.4 tweede en derde lid regelen de bijdrage voor het collectief vervoer. Vanwege de implementatietijd die nodig is voor de wijziging van de bijdrage treden deze leden in werking op 1 januari 2024.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2023-448160.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.