Gemeenteblad van Roosendaal
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Roosendaal | Gemeenteblad 2023, 438694 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Roosendaal | Gemeenteblad 2023, 438694 | beleidsregel |
Beleidsregels beoordeling levensgedrag
De burgemeester van de gemeente Roosendaal;
gelet op artikelen 2:25, 2.28, 2:28a, 2:40i, 3:7, 3:9 Algemene Plaatselijke Verordening Roosendaal, artikel 10 Verordening speelautomatenhallen 2017 en artikel 8 Alcoholwet.
de burgemeester op basis van de Algemene plaatselijke verordening bevoegd is te beslissen op aanvragen voor een evenementenvergunning, exploitatievergunning openbare inrichtingen, vergunning voor bedrijfsmatige activiteiten en gebouwen in een aangewezen gebied, straat of gebouw en vergunning voor een seksbedrijf;
exploitanten, leidinggevenden, organisatoren, bedrijfsleiders en beheerders een belangrijke verantwoordelijkheid hebben voor het woon- en leefklimaat in de omgeving van de onderneming of activiteit en de openbare orde en veiligheid. Zij dienen verstoring van de openbare orde, zoals overlast, criminaliteit, geweld en alcoholmisbruik en andersoortige verdovende middelen, te voorkomen en te beperken. Daarnaast zijn zij verantwoordelijk voor (de veiligheid van) hun personeel, bezoekers en de directe omgeving van de onderneming en voor het signaleren en melden van misstanden, waaronder mensenhandel en uitbuiting;
het daarom ten behoeve van de rechtszekerheid van burgers wenselijk is om nadere invulling te geven aan de wijze waarop de beoordeling plaatsvindt van het criterium “niet in enig opzicht van slecht levensgedrag zijn’’ zoals opgenomen in de Algemene Plaatselijke Verordening Roosendaal, de Verordening speelautomatenhallen 2017 en de Alcoholwet.
Artikel 1. Algemene en begripsbepalingen
Activiteit: waar in deze beleidsregel wordt gesproken over een activiteit wordt daarmee bedoeld: het exploiteren van een openbare inrichting als bedoeld in artikel 2:27 e.v. APV, bedrijfsmatige activiteiten en gebouwen als bedoeld in artikel 2:40i APV, een seksbedrijf als bedoeld in artikel 3:3 e.v. APV, het organiseren van vechtsportwedstrijden of -gala’s en al dan niet in wedstrijdverband georganiseerde evenementen waarbij de menselijke waardigheid in het geding is als bedoeld in artikel 2:25 lid 9 en 2:25 lid 3 onder i APV, een horeca- of slijterbedrijf als bedoeld in de Alcoholwet en een speelautomatenhal als bedoeld in de Verordening speelautomatenhallen 2017.
Betrokkenen: voor verschillende vergunningen kunnen verschillende personen worden onderworpen aan een toets van het criterium “niet in enig opzicht van slecht levensgedrag zijn”, kort gezegd een slechtlevensgedragstoets. Wiens gedrag met betrekking tot een vergunning kan worden getoetst, blijkt uit de wettelijke grondslag voor het uitvoeren van de slechtlevensgedragstoets bij de specifieke vergunning. Ten behoeve van de leesbaarheid wordt in deze beleidsregel gesproken over betrokkenen of een betrokkene, waarmee wordt bedoeld: alle personen die op basis van een wettelijke grondslag ten aanzien van een vergunning of vergunningaanvraag op slecht levensgedrag kunnen worden getoetst.
bij een vergunning voor een evenement voor een vechtsportwedstrijd of -gala, waaronder in ieder geval wordt begrepen kooigevechten, kickboksevenementen, freefightevenementen en daarmee vergelijkbare activiteiten en al dan niet in wedstrijdverband georganiseerde evenementen waarbij de menselijke waardigheid in het geding is: de organisator van het evenement als bedoeld in artikel 2:25 e.v. APV.
Artikel 2. Slecht levensgedrag
Een betrokkene wordt geacht van slecht levensgedrag te zijn als, op basis van hem betreffende feiten en omstandigheden en/of op grond van eerder door hem vertoond gedrag, onvoldoende kan worden aangenomen dat hij zich in of bij het uitoefenen van zijn functie zal gedragen op een wijze die geen gevaar oplevert voor de veiligheid, de openbare orde of het woon- en leefklimaat.
De burgemeester voert altijd een slechtlevensgedragstoets uit bij een aanvraag voor:
een evenementenvergunning als bedoeld in artikel 2:25 APV, wanneer het vechtsportwedstrijden of gala’s betreft, waaronder in ieder geval wordt begrepen kooigevechten, kickboksevenementen, freefightevenementen en daarmee vergelijkbare activiteiten en al dan niet in wedstrijdverband georganiseerde evenementen waarbij de menselijke waardigheid in het geding is;
Artikel 5. Beoordelingsaspecten
De burgemeester beoordeelt of een betrokkene niet in enig opzicht van slecht levensgedrag is in ieder geval op basis van de volgende beoordelingsaspecten:
Aard en de ernst van de feiten en omstandigheden: Bij de slechtlevensgedragstoets wordt gekeken naar uit het onderzoek gebleken feiten en omstandigheden en/of gedragingen die naar hun aard en ernst de vrees rechtvaardigen dat de aanwezigheid van de betrokkene als verantwoordelijke voor de vergunningsplichtige activiteit het woon- en leefklimaat, de openbare orde of de veiligheid nadelig kan beïnvloeden.
Aantal feiten en omstandigheden: Bij de toets speelt het aantal feiten dat naar voren komt een rol. Daarbij wordt ook gekeken naar een mogelijk patroon. Ook wordt rekening gehouden met gedragingen die op zichzelf niet reeds als ernstig kunnen worden beschouwd, maar die in samenhang bezien met andere gedragingen als een bepaald gedragspatroon kunnen worden beschouwd waaruit blijkt dat de betrokkene de voor hem geldende wet- en/of regelgeving niet of niet naar behoren naleeft. Ook in dat geval kan er vrees bestaan voor de kwaliteit van het woon- en leefklimaat, de openbare orde of de veiligheid.
Type onderneming of activiteit: Verschillende branches, ondernemingen of activiteiten kennen verschillende risico’s en verantwoordelijkheden. In iedere beoordeling weegt mee welke risico’s en verantwoordelijkheden verbonden zijn aan de vergunning die nodig is voor een specifieke onderneming of activiteit. In bijlage 1 behorend bij deze beleidsregel is een niet-limitatieve lijst opgenomen van feiten en gedragingen die in ieder geval relevant zijn en worden meegewogen bij de beoordeling van het levensgedrag.
De periode waarin de feiten zijn gepleegd:
In beginsel worden enkel de feiten en gedragingen meegewogen in de beoordeling van het levensgedrag, die in een periode van vijf jaar voorafgaand aan het te nemen besluit op basis van de onder artikel 4 opgevraagde informatie zijn gebleken dan wel zijn geconstateerd of in deze periode bij rechterlijke uitspraak zijn komen vast te staan. Daarbij heeft te gelden dat dit betekent dat feiten kunnen worden meegenomen met een oudere pleegdatum of –periode dan vijf jaar, maar die binnen de periode van vijf jaar voorafgaand aan het te nemen besluit zijn geconstateerd of zijn komen vast te staan.
Als in deze periode van vijf jaar één of meerdere feiten worden geconstateerd die een aanwijzing vormen dat sprake is van slecht levensgedrag, wordt ook verder dan vijf jaar teruggekeken. Feiten die hebben plaatsgevonden in de laatste vijf jaar (de recente feiten) tellen bij de beoordeling zwaarder mee dan feiten van langer dan vijf jaar geleden.
Een strafrechtelijke veroordeling is niet vereist voor de vaststelling dat sprake is van slecht levensgedrag. Wanneer een betrokkene echter strafrechtelijk is veroordeeld, weegt dit mee in de beoordeling. Ook de soort, hoogte en zwaarte van de opgelegde straf of maatregel weegt in dat geval mee in de beoordeling. Feiten die door het Openbaar Ministerie middels een transactie zijn afgedaan, worden ook bij de beoordeling van het levensgedrag betrokken.
Opgelegde strafrechtelijke en bestuursrechtelijke maatregelen wegen mee in de beoordeling. Het is niet vereist dat er strafrechtelijke of bestuursrechtelijke maatregelen zijn opgelegd voor de vaststelling dat sprake is van slecht levensgedrag, maar wanneer dit heeft plaatsgevonden weegt dit mee in de beoordeling.
De gedragingen die worden meegewogen bij de beoordeling omtrent slecht levensgedrag moeten aannemelijk zijn. De beoordeling of een betrokkene niet in enig opzicht van slecht levensgedrag is, vindt plaats in een bestuursrechtelijk kader. Strafrechtelijke bewijsregels zijn derhalve hierop niet van toepassing.
Artikel 6. Algemene uitgangspunten
De burgemeester hanteert bij iedere beoordeling of sprake is van slecht levensgedrag de volgende uitgangspunten:
De betrokkenen als bedoeld in artikel 1 onder c, vervullen een belangrijke rol als het gaat om het woon- en leefklimaat en de openbare orde en veiligheid. Ze spelen een belangrijke rol bij en hebben een sleutelrol in een goede en veilige realisatie van de activiteit. Ook hebben zij een belangrijke rol in het creëren van een rustige en veilige omgeving rondom de activiteit als bedoeld in artikel 1 sub b.
Van de betrokkenen wordt verwacht dat zij te allen tijde hun medewerking verlenen aan het toezicht uitgeoefend door toezichthouders, dat zij informatie proactief delen met de gemeente en dat zij naar waarheid informatie geven over feiten en/of omstandigheden die relevant kunnen zijn voor de beoordeling of er sprake is van slecht levensgedrag.
In de beoordeling of iemand van slecht levensgedrag is, worden alleen de feiten, gedragingen of omstandigheden meegewogen die relevant zijn voor de betreffende activiteit. In bijlage 1 behorend bij deze beleidsregel is een niet-limitatieve lijst opgenomen van feiten en gedragingen die in ieder geval relevant zijn voor de beoordeling van het levensgedrag.
Bijlage 1: Gedragingenlijst beleidsregels beoordeling levensgedrag
In deze bijlage zijn categorieën gedragingen opgenomen die in ieder geval relevant zijn voor de beoordeling van het levensgedrag. Daarbij wordt aangegeven per vergunningsplichtige activiteit welke gedragingen in ieder geval relevant zijn. Dit overzicht is niet-limitatief bedoeld en bevat dus geen uitputtende lijst. Onderstaande indicatieve lijst maakt op voorhand inzichtelijk welke gedragingen relevant zijn voor de beoordeling van het levensgedrag. Andere gedragingen dan hieronder benoemd kunnen ook relevant zijn en kunnen worden meegewogen in de beoordeling van het levensgedrag.
Bij de beoordeling of sprake is van “niet in enig opzicht van slecht levensgedrag zijn”, zijn in ieder geval bij elke vergunningsplichtige activiteit de volgende gedragingen altijd relevant:
Gedragingen waaruit blijkt dat tijdens de exploitatie gevreesd moet worden dat aanwijzingen van politie of toezichthouders niet nageleefd zullen worden, zoals bijvoorbeeld het niet voldoen aan een bevel of vordering van een ambtenaar in functie, wederspannigheid of belediging van een ambtenaar in functie;
Daarnaast zijn, opgesomd per specifieke vergunningsaanvraag, de volgende gedragingen relevant:
Voor de aanvraag van een Alcoholvergunning en een exploitatievergunning voor een openbare inrichting, of vergunning voor een seksbedrijf zijn in ieder geval de volgende gedragingen tevens relevant:
Voor de aanvraag van een exploitatievergunning voor een autoverhuurbedrijf (exploitatievergunning openbare inrichting voor bedrijfsmatige activiteiten en gebouwen in een aangewezen gebied) zijn in ieder geval de volgende gedragingen tevens relevant:
Voor de aanvraag van een exploitatievergunning van een speelautomatenhal zijn in ieder geval de volgende gedragingen relevant:
Voor de aanvraag van een evenementenvergunning voor een vechtsportwedstrijd- of gala (artikel 2:25 lid 3 sub i APV) zijn in ieder geval de volgende gedragingen relevant:
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2023-438694.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.