Verordening op de afvoer van grond- en hemelwater gemeente Zeist

De raad van de gemeente Zeist.

 

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 12 september 2023 (23RV057);

 

gelet op artikel 10.32a van de Wet milieubeheer ; en de artikelen 149 en 156 van de Gemeentewet,

 

overwegende dat de Wet milieubeheer de bevoegdheid biedt bij verordening regels te stellen over het brengen van afvloeiend hemelwater op of in de bodem of in een voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater;

 

overwegende dat het gewenst is met het oog op het beperken van wateroverlast, het tegengaan van de verdroging en het ontlasten van riolering en rioolwaterzuiveringsinstallaties regels te stellen met betrekking tot een verplichte waterbergingscapaciteit bij zowel bestaande als nieuwbouw;

 

besluit vast te stellen:

 

de Verordening op de afvoer van grond- en hemelwater gemeente Zeist

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    afkoppelen: het beëindigen van het aangesloten hebben van een voorziening voor de afvoer van hemelwater en vrijkomend grondwater op het openbaar riool, niet zijnde een openbaar hemelwaterstelstel of ontwateringsstelsel;

  • b.

    afvalwater: alle water waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen;

  • c.

    bebouwd oppervlak: oppervlak waarop een bouwwerk wordt gebouwd, met inbegrip van bouw na verwijdering van een bestaand bouwwerk;

  • d.

    hemelwaterafvoerleiding: een afvoerleiding waarop slechts hemelwater op is aangesloten en afvoert naar openbaar riool;

  • e.

    mechanische riolering: riolering waarbij de transport van huishoudelijk afvalwater, exclusief hemelwater en grondwater, plaatsvindt met overdruk (drukriolering);

  • f.

    nieuw bouwwerk: bouwwerk dat wordt opgericht na inwerkingtreding van deze verordening, inclusief herbouw na sloop van een bestaand bouwwerk;

  • g.

    openbaar hemelwaterriool: het openbaar riool met een buizenstelsel voor de afvoer van hemelwater, drainagewater en bronneringswater;

  • h.

    openbaar riool: het gedeelte van de riolering dat bij de gemeente in eigendom en beheer is voor inzameling en transport van afvalwater, met inbegrip van de daartoe behorende rioolgemalen, persleidingen, vacuümleidingen en werken en installaties van overeenkomstige aard, in beheer bij de gemeente. Het omvat tevens de perceelaansluitleiding en de ontstoppingsvoorziening;

  • i.

    openbaar vuilwaterriool: voorziening voor de inzameling en het transport van stedelijk afvalwater ;

  • j.

    stedelijk afvalwater: huishoudelijk afvalwater of een mengsel daarvan met bedrijfsafvalwater, afvloeiend hemelwater, grondwater of ander afvalwater;

  • k.

    verhard oppervlak: alle oppervlakken die gemaakt zijn van steenachtig of ander materiaal, waaronder daken, tegels, bestratingen, asfaltoppervlakken, etc.

Artikel 2. Verbod op het lozen van hemelwater op de riolering

  • 1.

    Het is verboden vanaf een nieuw bouwwerk en / of een nieuw verhard oppervlak hemelwater te lozen op de riolering of openbaar terrein.

  • 2.

    De eigenaar van een perceel heeft de verplichting het hemelwater op eigen terrein te verwerken en heeft daarbij vrije keuze tussen de toe te passen voorziening(en), waarbij het volgende geldt:

    • a.

      het perceel kan 45 mm neerslag bergen, waarbij geldt dat tenminste 35,7 mm in 45 minuten dat op het oppervlak valt direct in de bodem kan infiltreren of geborgen kan worden

    • b.

      de berging in een aanwezig groen dak (in mm) mag in mindering worden gebracht op de vereiste berging zoals benoemd in tweede lid a;

    • c.

      de benodigde voorziening(en) dienen uiterlijk 10 weken na het gereedkomen van het nieuw bouwwerk of aanleg van het nieuw verhard oppervlak gerealiseerd te zijn en moeten blijvend in stand worden gehouden;

    • d.

      bij elke activiteit mag de reeds aanwezige totale hoeveelheid (hemel)waterberging op het perceel van de eigenaar niet afnemen.

  • 3.

    De gemeenteraad kan een gebied aanwijzen waarbinnen het verbod zoals genoemd in het eerste lid ook geldt voor alle reeds bestaande bouwwerken en verharde oppervlakken, en/of een andere dan de in het vorige lid onder a genoemde verwerkingseis geldt. Bij het vaststellen van een dergelijke gebiedsaanwijzing geldt het volgende:

    • a.

      De gemeenteraad houdt rekening met het gemeentelijk rioleringsplan en eventuele geldende voorschriften uit het vigerende Omgevingsplan

    • b.

      de gebiedsaanwijzing treedt in werking met ingang van de 3e dag na de dag waarop zij bekend is gemaakt

    • c.

      de gebiedsaanwijzing bevat een termijn waarop aan het verbod moet worden voldaan. Deze termijn bedraagt tenminste 6 maanden;

  • 4.

    Het college van burgemeester en wethouders kan ontheffing verlenen van het verbod, bedoeld in het eerste lid en derde lid, indien van de eigenaar van het bouwwerk of het verhard oppervlak redelijkerwijs een te grote inspanning wordt geëist in verhouding tot het doel van het verbod óf indien de kwaliteit van het afstromend hemelwater als onvoldoende wordt beschouwd. Aan de ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden.

  • 5.

    De aanvraag van een ontheffing als bedoeld in het vierde lid, voor een nieuw bouwwerk of nieuw verhard oppervlak, wordt tegelijk met de aanvraag van een omgevingsvergunning bouwen of omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, ingediend.

  • 6.

    De aanvraag van een ontheffing als bedoeld in het vierde lid, voor een bestaand bouwwerk of bestaand verhard oppervlak, wordt schriftelijk ingediend.

  • 7.

    De verboden in het eerste en derde lid hebben geen betrekking op inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, en op de openbare weg.

Artikel 3. Verbod op het lozen van hemelwater en grondwater op mechanische riolering

  • 1.

    Onmiddellijk met de inwerkingtreding van deze verordening is het verboden een hemelwater- of grondwatervoorziening aan te sluiten of aangesloten te houden op de mechanische riolering;

  • 2.

    Bij het naleven van de verboden houdt het college van burgemeester en wethouders rekening met het gemeentelijk rioleringsplan en eventuele andere voorschriften uit het Omgevingsplan;

  • 3.

    Het college van burgemeester en wethouders kan ontheffing verlenen van het verbod, bedoeld in het eerste lid, indien van de eigenaar van het bouwwerk of het verhard oppervlak redelijkerwijs een te grote inspanning wordt geëist in verhouding tot het doel van het verbod óf indien de kwaliteit van het afstromend grond- of hemelwater als onvoldoende wordt beschouwd. Aan de ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden.

Artikel 4. Vrijstelling bij extreme neerslag (noodoverloop)

  • 1.

    Het verbod, bedoeld in artikel 2 eerste lid, geldt niet als de te verwerken hoeveelheid hemelwater, als gevolg van extreme neerslag, groter is dan de hoeveelheid zoals genoemd in artikel 2, tweede lid onder a. of als dit blijkt uit een vastgestelde gebiedsaanwijzing uit artikel 2, derde lid.

  • 2.

    Het afvoeren van de overtollige, extreme neerslag tussen de hemelwatervoorzieningen op eigen terrein en gemeentelijke voorzieningen is alleen toegestaan na afstemming en geschiedt altijd over maaiveld.

Artikel 5. Inwerkingtreding en overgangsrecht

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op de dag na bekendmaking.

  • 2.

    Artikel 2 lid 1 van deze verordening is niet van toepassing op:

    • a.

      bouwwerken die op het moment van inwerkingtreding van deze verordening reeds bestonden;

    • b.

      bouwwerken waarvoor vóór inwerkingtreding van deze verordening een omgevingsvergunning voor bouwen is aangevraagd en;

    • c.

      tenders en ontwikkelovereenkomsten die binnen zes weken na inwerkingtreding van de verordening zijn afgesloten.

Artikel 6. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als “Verordening op de afvoer van grond- en hemelwater gemeente Zeist”.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 03 oktober.

De raad voornoemd

mr. J. Janssen, griffier

drs. J.J.L.M. Jansen, voorzitter

Toelichting  

Algemeen

De idee dat hemelwater zo snel mogelijk wordt afgevoerd via goten, regenpijpen, drainagebuizen en riolering raakt achterhaald. Door klimaatverandering neemt de kans op onder andere wateroverlast en overstromingen toe, maar ook de kans op langdurige periodes van droogte. De Utrechtse heuvelrug is erg gevoelig voor een tekort aan water. Om schade aan gebouwen, infrastructuur, bomen en beplanting te voorkomen moet zowel bij bestaande bouw als bij nieuwbouw rekening worden gehouden met extreme neerslag en langdurige droogte. Daarbij is onder meer van belang dat er zowel op particulier terrein als in openbaar terrein voldoende waterberging wordt gerealiseerd en dat het opgevangen hemelwater bij voorkeur zoveel mogelijk op de plek zelf wordt verwerkt. Een van de juridische instrumenten die dit kan bewerkstelligen, is een zogenaamde hemelwaterverordening.

 

Op grond van artikel 10.32a van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet kan de gemeente bij verordening regels stellen over het lozen van afvloeiend hemelwater op of in de bodem of in de riolering. Die regels kunnen ook inhouden dat het lozen van afvloeiend hemelwater in een openbaar vuilwaterriool binnen een in die verordening aangegeven termijn moet worden beëindigd. Dit artikel biedt de grondslag voor het opstellen van een hemelwaterverordening, waarin het aanleggen en in stand houden van een waterberging bij zowel bestaande bouw als bij nieuwbouw wordt geregeld.

 

De gemeente Zeist heeft haar hemelwaterbeleid vastgelegd in het verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan gemeente Zeist 2022 t/m 2026. Hierin is vastgelegd dat de gemeente Zeist het hemelwater wenst af te koppelen. Voorschriften over de riolering en de aansluiting van bouwwerken op de openbare riolering stonden in het Bouwbesluit 2012 (BB) en de bouwverordening, zoals deze luidden voor het inwerkingtreden van de Omgevingswet. De onderhavige verordening is aanvullend hierop. Voor de bestaande bouw geldt enkel een plicht de aansluiting aan het riool aanwezig te hebben en te houden voor de afvoer van afvalwater en fecaliën (art. 6.15 BB). Een plicht tot het afkoppelen van het hemelwater als bedoeld in deze verordening komt hiermee niet in strijd. De wijze waarop het hemelwater wordt afgevoerd nadat dit is afgekoppeld, dient te voldoen aan het doelvoorschrift van art. 6.15, lid 1 BB: een voor de gezondheid nadelige situatie wordt voorkomen.

 

In beginsel zijn particulieren zelf verantwoordelijk voor het lozen van afvloeiend hemelwater vanaf hun perceel. Dit is slechts anders als het niet redelijk is om van particulieren te verlangen het hemelwater zelf af te voeren. Om belasting op de openbare riolering terug te brengen, is het belangrijk dat particulieren het hemelwater langer op eigen terrein vasthouden en vertraagd afvoeren. In deze hemelwaterverordening is daarom geregeld in welke gevallen particulieren een waterberging moeten aanleggen en waar deze aan moet voldoen.

 

Op 1 januari 2024 treedt de Omgevingswet in werking. Deze hemelwaterverordening gaat op dat moment van rechtswege deel uitmaken van het omgevingsplan. De bepalingen in de hemelwaterverordening zijn zodanig opgesteld dat deze voldoen aan de eisen uit de Omgevingswet. Dit uit zich onder meer in het gebruik van de instrumenten die de Omgevingswet kent (de omgevingsvergunning en maatwerkvoorschriften) en in het toepassen van werkingsgebieden.

 

Fasering

Het beter benutten van hemelwater, of afkoppelen van de vuilwaterriolering, gebeurt gefaseerd. Het uitgangspunt is dat bij nieuwbouw alleen nog in uitzonderlijke situaties hemelwater wordt afgevoerd naar de riolering. Daarnaast kunnen gebieden aangewezen worden waar ook bestaande bebouwing afgekoppeld dient te worden. Die aanwijzingen zullen maatwerk zijn. Wat dan meeweegt zijn de locatie specifieke kansen op wateroverlast en/of hittestress, de planning van grote investeringen in de openbare ruimte of nutsvoorzieningen zoals riolering, warmtenet, enz.

 

Artikel 1. Begripsbepalingen

Bij de begrippen is waar mogelijk aangesloten bij de begrippen rondom afvalwater in de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

 

Ad a Afkoppelen

Onder afkoppelen wordt verstaan het beëindigen van het aangesloten hebben van een voorziening voor de afvoer van hemelwater en/of vrijkomend grondwater op het openbaar riool, niet zijnde een openbaar hemelwaterstelsel of ontwateringsstelsel. Op deze manier wordt het rioolstelsel ontlast en wordt er minder afvalwater naar de afvalwaterzuiveringsinstallatie getransporteerd.

 

Ad b Afvalwater

De Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet beschouwt afvalwater als een afvalstof. Afvalwater is gedefinieerd als “alle water waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen.” Dit betekent dat afvalwater (net zoals elke afvalstof) op een doelmatige en milieu hygiënisch verantwoorde wijze dient te worden beheerd en afgevoerd. Met de wetswijziging van de Wet Milieubeheer door de Wet gemeentelijke watertaken is het onderscheid in verschillende soorten afvalwater per 1 januari 2008 als volgt:

  • -

    Huishoudelijk afvalwater

  • -

    Afvloeiend hemelwater

  • -

    Grondwater

  • -

    Bedrijfsafvalwater

  • -

    Stedelijk afvalwater

  • -

    Ander afvalwater

Uit een uitspraak van de Raad van State (200704332/1, 18 juni 2008) blijkt dat het afstromend hemelwater onafhankelijk van de vraag of, en in welke mate, dit water al dan niet verontreinigd is wordt aangemerkt als afvalstof.

 

Ad c Bebouwd oppervlak

Een definitie van het begrip bebouwd oppervlak geeft de Wet milieubeheer niet. Dit betreft een oppervlak waarop een bouwwerk wordt gebouwd, met inbegrip van bouw na verwijdering van een bestaand bouwwerk.

 

Ad h Openbaar hemelwaterriool

Dit betreft het onderdeel van het openbaar riool dat bestemd is voor het beheer van afvloeiend hemelwater. Vormen van een openbaar hemelwaterstelsel zijn een zelfstandig hemelwaterriool of als er een gescheiden stelsel is, het hemelwatergedeelte waar alleen hemelwater op mag worden geloosd. Een openbaar hemelwaterstelsel kan ook een bovengrondse voorziening zijn voor de afvoer en in het milieu terug brengen van het afvloeiende hemelwater, denk hierbij bijvoorbeeld aan wadi’s.

 

Ad j Openbaar vuilwaterriool

Een openbaar vuilwaterriool betreft een voorziening voor de inzameling en het transport van stedelijk afvalwater. Dit betreft het huishoudelijk afvalwater of een mengsel daarvan met bedrijfsafvalwater, afvloeiend hemelwater, grondwater of ander afvalwater. Het openbaar vuilwaterriool betreft het riool voor de stroom afvalwater die overblijft nadat het hemelwater en/of grondwater zijn afgevoerd op of in de bodem, in een nabijgelegen watergang of in de daarvoor bedoelde voorziening. Het openbaar vuilwaterriool kan een drukriool zijn. Dit betreft mechanische riolering specifiek bestemd voor de afvoer van huishoudelijk afvalwater, exclusief hemelwater en grondwater, waarbij het transport plaatsvindt met overdruk.

 

Artikel 2. Verbod op het lozen van hemelwater op de riolering

 

Lid 1 – verbod op lozen van hemelwater op de riolering

De gemeenteraad heeft de invulling van de zorgplichten voor het afvalwater, hemelwater en grondwater in het geformuleerd in het verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (vGRP). De basis voor het verbod op het lozen van hemelwater op de riolering is in de Wetmilieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet gesteld en uitgewerkt in het Besluit lozing afvalwater huishoudens en het vGRP. Het vGRP bevat een beleidsvoornemen over het niet lozen van hemelwater op de riolering van zowel openbaar als particulier terrein. Het lozingsverbod is niet beperkt tot het bouwwerk, maar betreft ook open erf of terrein. Het verbod betreft dus het afvloeiende hemelwater dat afkomstig is van een bouwwerk en onder meer via een dakgoot, regenpijp en afvoerbuis het openbaar gebied of -riool bereikt. Maar ook het afvloeiende hemelwater dat afkomstig is van een open erf of terrein en via onder meer goten, putten en afvoerbuis het openbaar gebied of -riool bereikt. Een open erf of terrein waarin goten en putten zijn aangebracht, is bijvoorbeeld een terras, oprit, parkeerterrein of laad- en losperron.

 

Lid 2 – op eigen terrein verwerken

In wezen is de regel simpel: hemelwater mag niet op de riolering worden aangesloten. Dit houdt veelal in dat het op eigen terrein verwerkt moet worden. In de methode van verwerken is de ‘ontdoener’ vrij. De voorkeursvolgorde voor verwerking van hemelwater is:

  • 1.

    hergebruik;

  • 2.

    infiltreren in de bodem;

  • 3.

    bergen; en

  • 4.

    afvoeren.

Afvoer naar oppervlaktewater vereist meestal een goedkeuring, melding of vergunning van het waterschap op basis van de Keur. Ook op locaties waar een gescheiden gemeentelijke riolering aanwezig is voor vuilwater en hemelwater, geldt dat het hemelwater in principe op eigen terrein verwerkt moet worden. Aansluiting van hemelwater op het gemeentelijk hemelwaterstelsel is alleen mogelijk na toestemming van het college. In de Waterwet en het Burgerlijk wetboek is reeds geregeld dat het op eigen terrein te verwerken water niet mag leiden tot overlast op naburige percelen.

 

Lid 2 sub b – groene daken

De aanleg van een groen dak wordt gestimuleerd, omdat deze daken meerdere voordelen hebben, waaronder de berging van hemelwater. Daarom mag de berging in een groen dak in mindering worden gebracht op de totale verplichte berging van 45 mm. Vanzelfsprekend moet voorzien worden in de afvoer van overtollig hemelwater vanaf een groen dak bij hevige neerslag.

 

Lid 2 sub c – instandhouding voorzieningen

Met deze verordening wordt ook de instandhouding van de voorzieningen geregeld. Ongewenste latere aanpassingen aan de afvoer van hemelwater, grondwater en stedelijk afvalwater vallen binnen deze verordening. Hierop kan handhavend opgetreden worden.

 

Lid 2 sub d – instandhouding berging

Bij elke ingreep geldt dat de al aanwezige totale hoeveelheid waterberging niet af mag nemen. Als op het perceel dus meer waterberging aanwezig was, moet dit behouden blijven of vervangen worden. Daarbovenop moet de opgave voor hemelwaterwaterberging gerealiseerd worden.

 

Bij het vaststellen van de gebiedsaanwijzing houdt de gemeenteraad rekening met het vGRP en eventuele geldende voorschriften uit vigerende (bestemmings)plannen. De gemeenteraad kan de regelgevende bevoegdheid delegeren. Deze delegatie vindt plaats middels een delegatiebesluit.

 

De in de gebiedsaanwijzing te noemen termijn moet voldoende ruimte laten voor de eventuele beroepsfase tegen de gebiedsaanwijzing en voor de eigenaren van bouwwerken, open erven en terreinen om de werkzaamheden te kunnen (laten) verrichten. Een termijn van 6 maanden zal als minimaal uitgangspunt gelden.

De uniforme openbare voorbereidingsprocedure, afdeling 3.4 Awb, is van toepassing op de gebiedsaanwijzing. Hierdoor duurt de voorbereiding van een besluit iets langer. Daar staat tegenover dat de bezwaarschriftenfase na het nemen van het besluit vervalt. Aangezien een gebiedsaanwijzing een concretiserend besluit van algemene strekking is, moet de gemeente het besluit bekendmaken door kennisgeving in een huis-aan-huisblad (art. 3:42 lid 2 Awb).

 

Lid 4, 5 en 6 – ontheffing

Artikel 10.32a tweede lid Wet milieubeheer luidt: ‘Van de mogelijkheid, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt geen gebruik gemaakt, indien van degene bij wie afvloeiend hemelwater vrijkomt redelijkerwijs geen andere wijze van afvoer van dat water kan worden gevergd’. Dit is de basis voor de mogelijkheid om op grond van het vierde lid ontheffing te verlenen. Aan een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden. Een voorschrift kan betrekking hebben op onder meer een uitstel van de plicht tot het niet aansluiten op de riolering en/of op het treffen van een alternatieve (tijdelijke) voorziening of een zuiverende voorziening.

 

Indien een ontheffing verleend is door het bevoegd gezag voor lozing op de (gemengde) riolering, dan vervalt deze zodra een gemeentelijke hemelwatervoorziening is aangelegd. Vanaf dat moment moet de perceeleigenaar voorzieningen treffen om het hemelwater op dat nieuwe stelsel te lozen en niet meer op de (gemengde) riolering. Een afwijking of ontheffing dient afgewogen te worden in het proces van de Omgevingsvergunningen/of Watertoets en waterparagraaf. Daarvoor kan om een nader onderzoek gevraagd worden. Bijvoorbeeld het aantonen dat infiltratie niet mogelijk is met o.a. representatief bodemonderzoek of infiltratieonderzoek. Of aantonen dat er bijvoorbeeld ruimtegebrek is of dat er nadelige effecten op de omgeving kunnen ontstaan. Als voorbeeld kan gedacht worden aan de aanwezigheid van grondwaterverontreiniging in de nabijheid, die door infiltratie verplaatst kan worden.

 

De provincie heeft met betrekking tot de bescherming van grondwaterbeschermingsgebieden een afkoppelleidraad opgesteld. In sommige gevallen is afkoppelen niet gewenst vanwege de kwaliteit van het afstromend hemelwater. In die gevallen kan het college ontheffing verlenen voor het afkoppelen.

 

Lid 7 – lozingen binnen inrichtingen / vanuit de openbare weg

De verordening is niet van toepassing op inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Het lozen van hemelwater en grondwater op de riolering is voor inrichtingen geregeld in het Activiteitenbesluit. Daarin staat dat lozing van afstromend hemelwater op een vuilwaterriool alleen is toegestaan als lozing in een schoon-waterstelsel, het oppervlaktewater of de bodem niet mogelijk is. Daarmee wordt dus hetzelfde geëist als wat in de verordening is aangegeven en is het dus niet nodig om de verordening van toepassing te verklaren op inrichtingen volgens het Activiteitenbesluit. Er bestaat wel een verschil in de complexiteit van lozingen bij inrichtingen en de overige bouwwerken, in die zin dat bijvoorbeeld de verontreinigingen van het hemelwater bij de eerstgenoemde veel groter kunnen zijn. Dit brengt met zich mee dat vaker eisen ten aanzien van voorzuivering aan de orde zijn. De gemeente kan de openbare weg, waarin normaliter goten en putten voor de hemelwaterafvoer liggen, ook generiek uitsluiten van de gebiedsaanwijzing. De beheerder van het openbare riool is immers zelf verantwoordelijk voor het verwerken van het hemelwater dat op de openbare weg valt. Hij hoeft zichzelf geen lozingsverbod op te leggen. Het college beschrijft in het vGRP hoe hij met dit hemelwater wil omgaan en handelt daar ook naar.

 

Artikel 3. Verbod op het lozen van hemelwater en grondwater op mechanische riolering

In de jaren ’80 en ’90 zijn landelijk de buitengebieden voorzien van riolering. Omdat de onderlinge afstanden tussen woningen groter is, is het niet mogelijk om onder vrij verval het afvalwater af te voeren. Daarom is het buitengebied vaak voorzien van mechanische riolering. Dit houdt in dat het afvalwater van één of meerdere woningen verpompt wordt. Dergelijke systemen zijn uitsluitend berekend op afvalwater. Bekend is dat er in de loop der jaren ook hemelwater aangesloten is. Dit is niet de bedoeling en onnodig, omdat het meestal mogelijk is op hemelwater op eigen terrein te verwerken door het te infiltreren in de bodem of te lozen richting oppervlaktewater. Door middel van dit artikel wordt nog eens expliciet benoemd dat er alleen afvalwater geloosd mag worden op mechanische riolering.

 

Artikel 4. Vrijstelling bij extreme neerslag (noodoverloop)

Bij initiatieven dient indien mogelijk gekeken te worden naar de gevolgen van zeer hevige neerslag (T= 100 jaar en extremer). Deze doorkijk moet inzicht geven in waar het water bij die extreme neerslag heen stroomt (op basis van hoogteligging) en of dit tot overlast of schade kan leiden. Zo nodig worden in het plan maatregelen getroffen om dit te voorkomen. Ten behoeve van buien groter dan 45 mm wordt aanbevolen om een ontlastput aan te brengen conform de NEN 3215. Bij extreme neerslag is het toegestaan om het hemelwater via de ontlastput bovengronds af te voeren naar openbaar gebied. Indien een ontlastput niet volstaat en maatwerk nodig is, dan is dit conform artikel 4, tweede lid alleen mogelijk in samenspraak met de beheerder.

Naar boven