3e Wijzigingsbesluit op de Havenverordening Schiedam 2020

De raad van de gemeente Schiedam,

 

  • -

    gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 4 juli 2023 (nummer 23VR040);

  • -

    gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;

overwegende dat:

  • -

    het noodzakelijk is in deze Havenverordening Rotterdam 2020 regels met betrekking tot het goed havenbeheer te herzien in verband met nieuwe ontwikkelingen, zowel op nautisch, milieu hygiënisch als op technisch en ordeningsgebied;

  • -

    de Havenverordening Rotterdam 2020 dient ter bevordering van een goed havenbeheer, daaronder begrepen de ordening (efficiënt gebruik van de haven), de veiligheid en het milieu van de haven en de omgeving van de haven, en de kwaliteit van de dienstverlening in de haven;

besluit vast te stellen: het 3e Wijzigingsbesluit op de Havenverordening Schiedam 2020.

Artikel I  

De Havenverordening Schiedam 2020 wordt als volgt gewijzigd.

 

Huidige tekst

Voorgestelde tekst

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

Volgorde controlelijst / combinatietankschip / college

Volgorde wordt gewijzigd in: ‘college / combinatietankschip / controlelijst’

Toelichting bij deze wijziging

De definities van de begrippen worden, voor zover dat nog niet het geval was, op alfabetische volgorde gezet om de vindbaarheid van deze definities te verbeteren.

  • -

    binnentankschip: binnenschip, gebouwd voor of aangepast aan het vervoer van onverpakte vloeibare lading in ladingtanks;

  • -

    binnentankschip: binnenschip, gebouwd voor of aangepast aan het vervoer van onverpakte vloeibare lading of gas als bedoeld in het ADN in ladingtanks;

  • -

    controlelijst: lijst die wordt gebruikt ter controle van de overslag van gevaarlijke stoffen, bunkeren, debunkeren of het aan boord brengen van hulpstoffen;

  • -

    controlelijst: lijst die wordt gebruikt ter controle van de overslag van vloeibare gevaarlijke of schadelijke stoffen, bunkeren, debunkeren of het aan boord brengen van hulpstoffen;

Toelichting bij deze wijziging

Het begrip is aangepast omdat het gaat om vloeibare stoffen die tevens schadelijke stoffen kunnen zijn. De definitie sluit nu beter aan op de praktijk.

  • -

    dienstverlenend schip: elk schip dat betrokken is bij de volgende vormen van dienstverlening:

    • a.

      dienstverlening die verband houdt met het repareren of schoonmaken, zowel open, gesloten als anderszins;

    • b.

      het brengen of halen van voorraden of scheepsonderdelen, of;

    • c.

      een ontvangstvoorziening;

  • -

    dienstverlenend schip: elk schip dat betrokken is bij de volgende vormen van dienstverlening aan schepen, die verband houden met:

    • a.

       het repareren of reinigen;

    • b.

      het schoonmaken, zowel open, gesloten als anderszins;

    • c.

      het brengen of halen van voorraden of scheepsonderdelen;

    • d.

        het inzamelen van scheepsafvalstoffen, of;

    • e.

        het inspecteren van de scheepshuid;

Toelichting bij deze wijziging

Een van de toevoegingen betreft het inspecteren van de scheepshuid. Deze dienstverlening vindt ook plaats in de haven. Aan het begrip ‘dienstverlenend schip’ wordt toegevoegd het ‘schoonmaken’ dat zich in diverse vormen kan voordoen. Deze vormen, zowel open schoonmaken, gesloten schoonmaken als anderszins, worden bij het begrip ‘schoonmaken’ in de definitie van het begrip ‘dienstverlenend schip’ toegevoegd. Onderdeel b is hernummerd tot c.

Ook het vervoer van scheepspersoneel van en naar schepen (dus geen passagiers die om toeristische redenen meevaren) is meegenomen in de definitie.

Nieuwe definitie

  • -

    efficiënt gebruik van de haven: ordening;

Volgorde regelingen onder definitie ‘gevaarlijke stoffen’.

onder ‘gevaarlijke stoffen’, wordt de volgorde van de betreffende codes op de volgende wijze op alfabet gezet: de IBC Code / de IGC Code / de IMDG Code / de IMSBC Code / of het ADN.

  • -

    IBC Code: International Code for the Construction and Equipment of Ships Carrying Dangerous Chemicals in Bulk van IMO of Code for the Construction and Equipment of Ships Carrying Dangerous Chemicals in Bulk van IMO;

  • -

    IBC Code: International Code for the Construction and Equipment of Ships Carrying Dangerous Chemicals in Bulk van de IMO of Code for the Construction and Equipment of Ships Carrying Dangerous Chemicals in Bulk van de IMO;

  • -

    IGC Code: International Code for the Construction and Equipment of Ships Carrying Liquefied Gases in Bulk van IMO of Code for the Construction and Equipment of Ships Carrying Liquefied Gases in Bulk van IMO;

  • -

    IGC Code: International Code for the Construction and Equipment of Ships Carrying Liquefied Gases in Bulk van de IMO of Code for the Construction and Equipment of Ships Carrying Liquefied Gases in Bulk van de IMO;

Volgorde IMDG Code / IMSBC Code / IMO

Volgorde wordt gewijzigd in: IMDG Code / IMO / IMSBC Code

Nieuwe definitie

  • -

    infrastructuur: het geheel van plaatsgebonden, duurzame investeringsgoederen voor het verkeer of vervoer van:

    • a.

      personen en vracht, zoals waterwegen, bruggen, tunnels, kades, sluizen en zeehavens;

    • b.

      bovengrondse masten en kabels voor elektriciteit en telecommunicatie, of;

    • c.

      ondergrondse (of onderzeese) pijpleidingen voor water, gas en olie, rioleringen, kabels voor telecommunicatie e.d.;

Toelichting bij deze wijziging

Het begrip infrastructuur komt in de verordening voor, bijvoorbeeld in artikel 3.7, eerste lid, onderdeel c. Het opnemen van een definitie voorkomt onduidelijkheid over de strekking van het artikel waar het begrip in voorkomt. Het betreft een nieuwe definitie die aan artikel 1 is toegevoegd.

Nieuwe definitie

  • -

    kwetsbare objecten: zeer kwetsbare gebouwen, kwetsbare gebouwen of locaties als bedoeld in bijlage VI van het (ontwerp) Besluit kwaliteit leefomgeving;

Toelichting bij deze wijziging

De definitie komt in de verordening en sluit aan op de gewijzigde regelgeving ((ontwerp) Besluit activiteiten leefomgeving) die het begrip bovendien in meervoud gebruikt.

  • -

    LNG: Liquefied Natural Gas;

  • -

    LNG-aangedreven schip: schip dat gebruik maakt of mede gebruik maakt van LNG-brandstof voor voortstuwing;

  • -

    LNG-brandstof: LNG dat wordt gebruikt als brandstof voor de voortstuwing of hulpbedrijf van een schip;

Definities geschrapt.

Toelichting bij deze wijziging

In de verordening wordt niet meer over een specifieke brandstof gesproken. In de verordening kan per brandstof specifieke regels wordt gesteld.

Volgorde ontvangstvoorziening / open vuur / open schoonmaken

Volgorde wordt gewijzigd in: ontvangstvoorziening / open schoonmaken / open vuur

  • -

    open vuur: vuur, vonkvorming en elk oppervlak binnen een afstand van 25 meter van een gevaarlijke stof, dat een temperatuur heeft die gelijk is aan of hoger dan de minimum-ontstekingstemperatuur van die stof;

  • -

    open vuur: vuur, vonkvorming en elk oppervlak binnen een afstand van 25 meter van een gevaarlijke stof, dat een temperatuur heeft die gelijk aan of hoger is dan de minimum-ontstekingstemperatuur van die stof;

Nieuwe definitie

  • -

    ordening: efficiënt gebruik van de haven;

  • -

    passagiersschip: elk schip dat is ingericht voor het vervoer van meer dan twaalf passagiers en dat in het bezit is van toereikende en geldige certificaten;

  • -

    passagiersschip: een binnenschip dat is bestemd of wordt gebruikt voor het bedrijfsmatig vervoer van meer dan twaalf personen buiten de bemanning;

Toelichting bij deze wijziging

De wijziging heeft te maken met het feit dat het bij passagiersschepen gaat om het bedrijfsmatig vervoer van personen in tegenstelling tot pleziervaartuigen, en het laatste deel van de definitie is vervallen omdat daar een zekere norm in zit die niet in de definities thuishoort.

  • -

    petroleumhaven: gebied ingericht voor de afhandeling van een tankschip met gevaarlijke vloeibare lading met uitzondering van schadelijke stoffen;

  • -

    petroleumhaven: gebied ingericht voor de afhandeling van een tankschip met gevaarlijke stoffen;

  • -

    plaatsgebonden risico: risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is;

  • -

    plaatsgebonden risico: risico op een plaats buiten een locatie, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is;

  • -

    ventileren: het laten drogen van openstaande ladingtanks of sloptanks van een tankschip naar de atmosfeer nadat deze met water zijn gewassen of op een andere wijze zijn schoongemaakt;

  • -

    ventileren: het drogen van geopende ladingtanks of sloptanks van een tankschip naar de atmosfeer nadat deze zijn schoongemaakt waarbij de concentratie gevaarlijke gassen en dampen in het uitgeblazen mengsel op de plaats van uittreding:

    • a.

        niet meer dan 10 % van de onderste explosie grens bedraagt, of;

    • b.

        zich onder de grenswaarde bevindt, als bedoeld in artikel 4.3 van het Arbeidsomstandighedenbesluit, voor stoffen als bedoeld in het ADN waarbij in kolom 18 van tabel C een giftigheidsmeter wordt vereist;

Toelichting bij deze wijziging

In de uitbreiding van de definitie is tot uitdrukking gebracht dat ook de concentratie gevaarlijke gassen en dampen een belangrijk element bij het ventileren is. Specifiek is omschreven bij welke concentratie er nog sprake is van ventileren.

Met de definitie van ventileren wordt aangesloten bij de bepalingen uit het (nog vast te stellen) CDNI. Het CDNI stelt een grens waaronder de dampen naar de buitenlucht mogen worden geventileerd, de zogenaamde Accepted Vent Free Level. Deze komt overeen met 10% van de onderste explosiegrens van een (brandbare) stof.

  • -

    werkschip: elk schip dat onderhoudswerkzaamheden uitvoert aan de haveninfrastructuur, uitgezonderd een schip dat baggerwerkzaamheden uitvoert;

  • -

    werkschip: elk schip dat onderhoudswerkzaamheden uitvoert aan de infrastructuur, uitgezonderd een schip dat baggerwerkzaamheden uitvoert;

Toelichting bij deze wijziging

In verband met de definiëring van het begrip infrastructuur was aanpassing van de definitie van werkschip noodzakelijk.

  • -

    woonconcentratie: een concentratie van minimaal twee woningen op één hectare land;

Definitie geschrapt.

  • -

    zeetankschip: zeeschip, gebouwd voor of aangepast aan het vervoer van onverpakte vloeibare lading in zijn ladingtanks.

  • -

    zeetankschip: zeeschip, gebouwd voor of aangepast aan het vervoer van onverpakte vloeibare lading of gas als bedoeld in de IGC code in zijn ladingtanks.

Artikel 1.5 Voorschriften en beperkingen

  • 1.

    Het college kan aan een toestemming of aanwijzing voorschriften en beperkingen verbinden. Deze voorschriften en beperkingen zijn bedoeld ter bescherming van het belang of de belangen van de betreffende toestemming of aanwijzing.

  • 2.

    Degene aan wie een toestemming of aanwijzing is gegeven, houdt zich aan de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen.

Artikel 1.5 Voorschriften en beperkingen

  • 1.

    Het college kan aan een toestemming, aanwijzing of maatregel voorschriften en beperkingen verbinden. Deze voorschriften en beperkingen zijn bedoeld ter bescherming van het belang of de belangen van de betreffende toestemming, aanwijzing of maatregel.

  • 2.

    Degene aan wie een toestemming, aanwijzing of maatregel is gegeven dan wel een maatregel is opgelegd, houdt zich aan de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen.

Artikel 1.6 Weigeren, wijzigen of intrekken van toestemming

Het college kan de toestemming weigeren, wijzigen of intrekken als:

  • a.

    bij de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b.

    als dit noodzakelijk is ter bescherming van de veiligheid, de ordening, het milieu in de haven of de omgeving van de haven, alsmede kwaliteit van de dienstverlening;

  • c.

    de voorschriften en beperkingen die verbonden zijn aan de toestemming niet zijn of worden nagekomen;

  • d.

    van de toestemming geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn of, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn, of;

  • e.

    de houder van de toestemming dit verzoekt.

Artikel 1.6 Weigeren, wijzigen of intrekken van toestemming

Het college kan de toestemming weigeren, wijzigen of intrekken als:

  • a.

    bij de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b.

    dit noodzakelijk is ter bescherming van de veiligheid, het efficiënt gebruik van de haven, het milieu in de haven of de omgeving van de haven, alsmede kwaliteit van de dienstverlening;

  • c.

    de voorschriften en beperkingen die verbonden zijn aan de toestemming niet zijn of worden nagekomen;

  • d.

    van de toestemming geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn of, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn, of;

  • e.

    de houder van de toestemming dit verzoekt.

Artikel 1.9 Ontheffing en vrijstelling van geboden en verboden

  • 1.

    Het college kan op verzoek ontheffing of vrijstelling verlenen van de verboden en geboden zoals die bij of krachtens deze verordening zijn opgenomen.

  • 2.

    Het college gebruikt deze bevoegdheid slechts als:

    • a.

       daardoor de ordening, de veiligheid, het milieu in de haven of de omgeving van de haven niet worden geschaad, en;

    • b.

       de verzoeker aannemelijk maakt dat alle doelen als bedoeld onder a ten minste even goed worden gediend.

Artikel 1.9 Ontheffing en vrijstelling van geboden en verboden

  • 1.

    Het college kan op verzoek ontheffing of vrijstelling verlenen van de verboden en geboden zoals die bij of krachtens deze verordening zijn opgenomen.

  • 2.

    Het college gebruikt deze bevoegdheid slechts als:

    • a.

       daardoor het efficiënt gebruik van de haven, de veiligheid, het milieu in de haven of de omgeving van de haven niet worden geschaad, en;

    • b.

       de verzoeker aannemelijk maakt dat alle doelen als bedoeld onder a ten minste even goed worden gediend.

Artikel 3.2 Aanwijzen gebieden en periodes ligplaatsnemen

Het college kan gebieden aanwijzen waar bepaalde categorieën van schepen zich wel of niet mogen bevinden, daaronder begrepen het nemen van ligplaats. Het college kan in de aanwijzing periodes aangeven waarbinnen de aanwijzing van toepassing is.

Artikel 3.2 Aanwijzen gebieden en periodes ligplaatsnemen

  • 1.

     Het college kan gebieden aanwijzen waar:

    • a.

       bepaalde categorieën van schepen zich wel of niet mogen bevinden, daaronder begrepen het nemen van een ligplaats, of;

    • b.

        bepaalde activiteiten wel of niet zijn toegestaan.

  • 2.

     Het college kan in de aanwijzing periodes aangeven waarbinnen de aanwijzing van toepassing is.

Toelichting bij deze wijziging

Het college heeft de mogelijkheid bepaalde categorieën van schepen niet toe te staan in specifieke gebieden of op ligplaatsen in de haven. Het is in voorkomend geval praktischer aan te geven welke bepaalde categorieën van schepen wel zijn toegelaten in een bepaald gebied.

Het aanwijzen van activiteiten is eveneens nieuw. Dat biedt de mogelijkheid om voor openbare ligplaatsen te bepalen welke activiteiten daar mogelijk zijn. Dat kan ook voor een bepaalde periode zijn. Daarvoor zal het nodig zijn besluiten te nemen om bijvoorbeeld pleziervaartuigen uit havenbekkens te weren. In de vorige verordening was dat nog als verbod opgenomen.

Artikel 3.3 Nemen van een ligplaats

Een schip mag alleen ligplaats nemen als dit gebeurt:

  • a.

    in overeenstemming met ter plaatse aangebrachte verkeerstekens en nadere aanduidingen die daar zijn aangebracht;

  • b.

    in overeenstemming met een bekendmaking met dezelfde strekking als een verkeersteken, of;

  • c.

    op ligplaatsen, gelegen aan een afmeervoorziening met instemming van een huurder, erfpachter of eigenaar, behalve als het college het nemen van een ligplaats niet toestaat uit het oogpunt van ordening, veiligheid of milieu.

Artikel 3.3 Nemen van een ligplaats

Een schip mag alleen ligplaats nemen als dit gebeurt:

  • a.

    in overeenstemming met ter plaatse aangebrachte verkeerstekens en nadere aanduidingen die daar zijn aangebracht;

  • b.

    in overeenstemming met een bekendmaking met dezelfde strekking als een verkeersteken, of;

  • c.

    op ligplaatsen, gelegen aan een afmeervoorziening met instemming van een huurder, erfpachter of eigenaar, behalve als het college het nemen van een ligplaats niet toestaat uit het oogpunt van het efficiënt gebruik van de haven, veiligheid of milieu.

Artikel 3.6 Gebruik van voortstuwers, boegschroeven of hekschroeven

  • 1.

    Een schip mag geen voortstuwers, boegschroeven of hekschroeven gebruiken, als:

    • a.

      het aan de grond zit;

    • b.

      het gemeerd, ten anker of op spudpalen ligt;

    • c.

      het op korte afstand van de kade of de oever gaande wordt gehouden, of;

    • d.

      de voortstuwers, boegschroeven of hekschroeven worden gebruikt om het schip tegen de kade of de oever aan te drukken, anders dan onmiddellijk voor het ontmeren of afmeren.

  • 2.

    Wat in het eerste lid, onder b, staat, geldt niet als het schip aan een ander schip gemeerd ligt en moet bij- of afdraaien ter voorkoming van schade.

  • 3.

    Als de voortstuwers, boegschroeven of hekschroeven van een schip in werking zijn, is een persoon die met het schip mag varen in de stuurhut aanwezig.

  • 4.

    Wat in het derde lid staat, geldt niet als het schip:

    • a.

      afmeert of ontmeert;

    • b.

      een lengte van maximaal 35 meter heeft;

    • c.

      op grond van het vereiste geldige certificaat, als bedoeld in de Binnenvaartwet, met één bemanningslid mag varen, en;

    • d.

      één bemanningslid, zijnde de schipper, heeft, die als enige aan boord is.

Artikel 3.6 Gebruik van voortstuwers, boegschroeven of hekschroeven

  • 1.

    Een schip mag geen voortstuwers, boegschroeven of hekschroeven gebruiken, als:

    • a.

      het aan de grond zit;

    • b.

      het gemeerd, ten anker of op spudpalen ligt;

    • c.

      de voortstuwers, boegschroeven of hekschroeven worden gebruikt om het schip tegen de kade of de oever aan te drukken, anders dan onmiddellijk voor het ontmeren of afmeren, of;

    • d.

      dit schade kan toebrengen aan de infrastructuur.

  • 2.

    Wat in het eerste lid, onder b, staat, geldt niet als het schip aan een ander schip gemeerd ligt en moet bij- of afdraaien ter voorkoming van schade. 

  • 3.

    Als de voortstuwers, boegschroeven of hekschroeven van een schip in werking zijn, is een persoon die met het schip mag varen in de stuurhut aanwezig.

  • 4.

    Wat in het derde lid staat, geldt niet als het schip:

    • a.

      afmeert of ontmeert;

    • b.

      een lengte van maximaal 35 meter heeft;

    • c.

       op grond van het vereiste geldige certificaat, als bedoeld in de Binnenvaartwet, met één bemanningslid mag varen, en;

    • d.

       één bemanningslid, zijnde de schipper, heeft, die als enige aan boord is.

Artikel 3.7 Gebruik van ankers en spudpalen

  • 1.

    Een anker of een spudpaal mag alleen worden gebruikt:

    • a.

      in door het college aangewezen gebieden;

    • b.

      in overeenstemming met ter plaatse aangebrachte verkeerstekens en nadere aanduidingen of met een besluit met dezelfde strekking als een verkeersteken, of;

    • c.

      als het gebruik geen schade toebrengt of schade kan toebrengen aan infrastructuur, in de onderwaterbodem aangebrachte ondergrondse infrastructuur of oever- of kadeverdedigingswerken.

  • 2.

    Als een anker of een spudpaal in een situatie als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt gebruikt, wordt dit vooraf gemeld aan de havenmeester.

  • 3.

    Wat in het eerste lid staat, geldt niet voor een anker als deze wordt gebruikt door een zeeschip op advies van een loods:

    • a.

      bij het afmeren, of;

    • b.

      ter voorkoming van een aanvaring.

Artikel 3.7 Gebruik van ankers en spudpalen

  • 1.

    Een anker of een spudpaal mag alleen worden gebruikt:

    • a.

       in door het college aangewezen gebieden;

    • b.

      in overeenstemming met ter plaatse aangebrachte verkeerstekens en nadere aanduidingen of met een besluit met dezelfde strekking als een verkeersteken, of;

    • c.

      als het gebruik geen schade toebrengt of schade kan toebrengen aan infrastructuur, in de onderwaterbodem aangebrachte ondergrondse infrastructuur of oeverbeschermingswerken.

  • 2.

     Als een anker of een spudpaal in een situatie als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt gebruikt, wordt dit vooraf gemeld aan de havenmeester.

  • 3.

    Wat in het eerste lid staat, geldt niet voor een anker als deze wordt gebruikt door een zeeschip op advies van een loods:

    • a.

      bij het afmeren, of;

    • b.

      ter voorkoming van een aanvaring.

Artikel 3.8 Overlast aan schepen

Alleen rechthebbenden mogen een schip vasthouden, zich daarop bevinden of een schip losmaken.

Artikel 3.8 Rechthebbenden

Alleen rechthebbenden mogen een schip vasthouden, zich daarop bevinden of een schip losmaken.

Toelichting bij deze wijziging

De titel bij deze bepaling komt beter overeen met de inhoud dan bij de vorige versie van de verordening. Een rechthebbende is iemand die rechten op het schip kan doen gelden, als rechtmatig gebruiker (eigenaar/huurder) dan wel gemachtigd is of anderszins (bijvoorbeeld een bestuursorgaan die gebruik maakt van zijn bevoegdheid bestuursrechtelijke sancties toe te passen).

Artikel 3.11 Operationele ruimte ligplaatsen

  • 1.

    Het college kan voor een ligplaats de operationele ruimte aanwijzen.

  • 2.

    Het college kan aanvullende regels stellen met betrekking tot het nautisch gebruik van de operationele ruimte.

  • 3.

    De huurder, erfpachter of eigenaar van de afmeervoorziening van de ligplaats mag schepen alleen ligplaats laten nemen binnen de operationele ruimte.

  • 4.

    Bunker- of dienstverlenende schepen mogen voor het uitvoeren van hun werkzaamheden geheel of gedeeltelijk buiten de operationele ruimte ligplaats innemen na een melding aan de havenmeester.

Artikel 3.11 Operationele ruimte ligplaatsen

  • 1.

    Het college kan voor een ligplaats de operationele ruimte aanwijzen.

  • 2.

    Het college kan aanvullende regels stellen met betrekking tot het nautisch gebruik van de operationele ruimte.

  • 3.

    De huurder, erfpachter of eigenaar van de afmeervoorziening van de ligplaats mag schepen alleen ligplaats laten nemen binnen de operationele ruimte.

  • 4.

    Bunker- of dienstverlenende schepen mogen voor het uitvoeren van hun werkzaamheden geheel of gedeeltelijk buiten de operationele ruimte ligplaats innemen na een melding aan de havenmeester, tenzij het college in het besluit als bedoeld in het eerste lid anders bepaalt.

Toelichting bij deze wijziging

Op sommige ligplaatsen kan het onwenselijk zijn dat bunker- of dienstverlenende schepen buiten de operationele ruimte afmeren. In het vierde lid is daarom toegevoegd dat het college in het besluit als bedoeld in het eerste lid anders kan bepalen.

Artikel 3.12 Maatregelen onttrekking economisch verkeer

  • 1.

     Het college kan maatregelen opleggen ter bescherming van veiligheids-, ordenings- of milieubelangen aan een schip, als:

    • a.

      dat schip niet beschikt over de vereiste certificaten;

    • b.

      beslag is gelegd op dat schip, de lading of de bunkers;

    • c.

      dat schip is opgelegd, of;

    • d.

      dat schip is onttrokken aan het nautische of economisch verkeer.

  • 2.

    Degene aan wie de maatregelen zijn opgelegd, is verplicht daaraan gevolg te geven.

Artikel 3.12 Maatregelen onttrekking economisch verkeer

Het college kan maatregelen opleggen ter bescherming van veiligheids-, of milieubelangen dan wel het belang van een efficiënt beheer van de haven, aan een schip, als:

  • a.

    dat schip niet beschikt over de vereiste certificaten;

  • b.

    beslag is gelegd op dat schip, de lading of de bunkers;

  • c.

    dat schip is opgelegd, of;

  • d.

    dat schip is onttrokken aan het nautische of economisch verkeer.

Artikel 3.13 Voorzieningen in de haven

Voorzieningen of voorwerpen mogen in, op, onder of boven water worden geplaatst of aangebracht, als:

  • a.

    daardoor geen gevaar, schade of hinder kan ontstaan, of;

  • b.

    het betreft het hebben, plaatsen of aanbrengen van scheepstoebehoren en voorzieningen, en als zodanig in gebruik zijn, om een schip te laden en te lossen.

Artikel 3.13 Voorzieningen in de haven

Het is een ieder verboden voorzieningen of voorwerpen in, op, onder of boven water te plaatsen of aan te brengen, tenzij:

  • a.

    daardoor geen gevaar, schade of hinder kan ontstaan, of;

  • b.

    het betreft het plaatsen of aanbrengen van scheepstoebehoren en voorzieningen, en als zodanig in gebruik zijn, om een schip te laden en te lossen.

Artikel 4.3 Gevaar, schade of hinder opleverende schepen

Het college kan als naar zijn oordeel een schip mogelijk gevaar, schade of hinder, of verstoring van de ordening in of in de omgeving van de haven veroorzaakt of kan veroorzaken dan wel de veiligheid in gevaar brengt of kan brengen:

  • a.

    een verbod opleggen om met dat schip de haven binnen te komen, in de haven te verblijven of zich met dat schip op een ligplaats te bevinden, of;

  • b.

    mondeling of schriftelijk aanwijzingen geven aan de kapitein, de schipper of de exploitant van het schip dat in de haven verblijft of zich op een ligplaats bevindt.

Artikel 4.3 Gevaar, schade of hinder opleverende schepen

Het college kan als naar zijn oordeel een schip mogelijk gevaar, schade of hinder, of verstoring van het efficiënt gebruik van de haven in of in de omgeving van de haven veroorzaakt of kan veroorzaken dan wel de veiligheid in gevaar brengt of kan brengen:

  • a.

    een verbod opleggen om met dat schip de haven binnen te komen, in de haven te verblijven of zich met dat schip op een ligplaats te bevinden, of;

  • b.

    mondeling of schriftelijk aanwijzingen geven aan de kapitein, de schipper of de exploitant van het schip dat in de haven verblijft of zich op een ligplaats bevindt.

Artikel 4.4 Veilige toegang

  • 1.

     Een afgemeerd schip beschikt over een toegang, die geen gevaar of schade kan veroorzaken.

  • 2.

    Een binnenschip hoeft niet over een toegang te beschikken indien:

    • a.

      de feitelijke situatie dit onmogelijk maakt ten gevolge van laad- of loshandelingen, of;

    • b.

      het afmeren van korte duur is.

Artikel 4.4 Veilige toegang

  • 1.

    Een afgemeerd schip beschikt over een veilige toegang.

  • 2.

    Een binnenschip hoeft niet over een toegang te beschikken indien:

    • a.

      de feitelijke situatie dit onmogelijk maakt ten gevolge van laad- of loshandelingen, of;

    • b.

      het afmeren van korte duur is.

Artikel 4.5 Verrichten van werkzaamheden

  • 1.

    Een ieder mag aan een schip of aan een voorwerp aan boord van een schip werkzaamheden verrichten of doen verrichten, die verband houden met de bedrijfsgereedheid, aanpassing, het herstel of de verbetering van het schip of het voorwerp, als:

    • a.

      het schip ligplaats heeft bij een bedrijf waar deze activiteiten zijn toegestaan, of;

    • b.

      de werkzaamheden:

      • 1°.

        ten hoogste 7 x 24 uur aaneengesloten in beslag nemen;

      • 2°.

        geen gevaar, schade of hinder veroorzaken of kunnen veroorzaken;

      • 3°.

        ten minste 25 meter verwijderd zijn van gevaarlijke stoffen of brandbaar materiaal;

      • 4°.

        worden verricht en tijdens de werkzaamheden doelmatige brandblusmiddelen en personen die met het gebruik van die middelen bekend zijn, direct beschikbaar zijn, en;

      • 5°.

        geen vonkvorming naar de buitenlucht veroorzaken of kunnen veroorzaken als het schip in een petroleumhaven ligt.

  • 2.

    Werkzaamheden op een tankschip of aan of in een brandstoftank van een schip die gevaar, schade of hinder veroorzaken of kunnen veroorzaken, mogen alleen plaatsvinden als door een gasdeskundige:

    • a.

      een veiligheids- en gezondheidsverklaring is afgegeven, of;

    • b.

      is vastgesteld dat geen veiligheids- en gezondheidsverklaring nodig is.

  • 3.

      Het is een ieder verboden om werkzaamheden uit te voeren aan de LNG-installaties van een schip, tenzij de werkzaamheden plaatsvinden bij een bedrijf waar deze activiteiten zijn toegestaan.

  • 4.

    Sloopwerkzaamheden aan een schip mogen alleen worden verricht, als het schip ligplaats heeft bij een bedrijf waar deze activiteiten mogen worden uitgevoerd.

  • 5.

    Van de werkzaamheden aan een zeeschip bedoeld in het eerste lid, onder b, en tweede lid wordt voorafgaand aan de start van de werkzaamheden een melding gedaan aan de havenmeester.

Artikel 4.5 Verrichten van werkzaamheden

  • 1.

    Een ieder mag aan een schip of aan een voorwerp aan boord van een schip werkzaamheden verrichten of doen verrichten, die verband houden met de bedrijfsgereedheid, aanpassing, het herstel of de verbetering van het schip of het voorwerp, als:

    • a.

      het schip ligplaats heeft op een locatie waar deze activiteiten zijn toegestaan, of;

    • b.

      werkzaamheden:

      • 1°.

        plaatsvinden binnen een periode van 7 x 24 uur na aanvang van de eerste werkzaamheden;

      • 2°.

         geen gevaar, schade of hinder veroorzaken of kunnen veroorzaken;

      • 3°.

         ten minste 25 meter verwijderd zijn van gevaarlijke stoffen of brandbaar materiaal;

      • 4°.

         worden verricht en tijdens de werkzaamheden doelmatige brandblusmiddelen en personen die met het gebruik van die middelen bekend zijn, direct beschikbaar zijn, en;

      • 5°.

         geen vonkvorming naar de buitenlucht veroorzaken of kunnen veroorzaken als het schip in een petroleumhaven ligt.

  • 2.

    Werkzaamheden op een tankschip of aan of in een brandstoftank van een schip die gevaar, schade of hinder veroorzaken of kunnen veroorzaken, mogen alleen plaatsvinden als door een gasdeskundige:

    • a.

      een veiligheids- en gezondheidsverklaring is afgegeven, of;

    • b.

      is vastgesteld dat geen veiligheids- en gezondheidsverklaring nodig is.

  • 3.

    Het college kan brandstoffen, energiebronnen of hulpstoffen aanwijzen voor installaties waaraan aan boord van een schip geen werkzaamheden mogen worden verricht door eenieder, tenzij de werkzaamheden plaatsvinden op een locatie waar deze activiteiten zijn toegestaan.

  • 4.

    Sloopwerkzaamheden aan een schip mogen alleen worden verricht, als het schip ligplaats heeft op een locatie waar deze activiteiten mogen worden uitgevoerd.

  • 5.

    Van de werkzaamheden aan een zeeschip bedoeld in het eerste lid, onder b, en tweede lid wordt voorafgaand aan de start van de werkzaamheden een melding gedaan aan de havenmeester.

Toelichting bij deze wijziging

Dit artikel heeft in de praktijk nogal wat voeten in de aarde. Zo is het de vraag of de termijn van 7 dagen betrekking heeft op één bepaalde werkzaamheid of alle werkzaamheden die op het schip gedaan moeten worden en of het innemen van een andere ligplaats betekent dat de termijn opnieuw begint te lopen. Dat is van belang voor de vraag wanneer de initiatiefnemer ontheffing moet vragen. De wijziging betekent dat het niet van belang is om welke werkzaamheden het gaat die de initiatiefnemer binnen 7 dagen moet doen – het gaat om alle werkzaamheden – en het gaat om werkzaamheden die binnen de haven plaatsvinden, ongeacht op welke ligplaats.

Het derde lid is algemener gemaakt omdat er meer nieuwe brandstoffen in ontwikkeling zijn, zoals methanol en waterstof. Het bepaalde in het vierde lid is veranderd omdat in de nieuwe Omgevingswet het begrip inrichting niet meer terugkomt. Van belang is dan dat onder die wet de werkzaamheden bij een bedrijf kunnen worden plaatsvinden waar die activiteiten zijn toegestaan. Hetzelfde is daarmee beoogd maar de terminologie is aangepast aan de nieuwe regeling.

Artikel 4.7 Lading die in het buitenland is ontsmet

  • 1.

    Een schip geladen met bulklading in vaste vorm, waarbij de lading is ontsmet, mag alleen ligplaats nemen of zich op een ligplaats bevinden, als:

    • a.

      tijdens en na het afmeren geen operationele handelingen worden uitgevoerd;

    • b.

      de ruimen en ventilatieopeningen van de ruimen gesloten zijn, en;

    • c.

      de nautische en operationele afwikkeling van het schip plaatsvindt overeenkomstig een plan van aanpak.

  • 2.

    Het plan van aanpak wordt vastgesteld door het college. Eenieder is verplicht zich te houden aan het vastgestelde plan van aanpak.

Artikel 4.7 Lading die in het buitenland is ontsmet

  • 1.

    Een schip geladen met bulklading in vaste vorm, waarbij de lading is ontsmet, mag zich op een ligplaats bevinden, als:

    • a.

      tijdens en na het afmeren geen operationele handelingen worden uitgevoerd;

    • b.

      de ruimen en ventilatieopeningen van de ruimen gesloten zijn, en;

    • c.

      de nautische en operationele afwikkeling van het schip plaatsvindt overeenkomstig het plan van aanpak.

  • 2.

    Het plan van aanpak wordt vastgesteld door het college. Eenieder is verplicht zich te houden aan het vastgestelde plan van aanpak.

Artikel 4.10 Vergunning mobiele ontgasvoorziening

Een mobiele ontgasvoorziening mag alleen dampen van ladingrestanten van een tankschip ontvangen als zij beschikt over een vergunning van het college.

Artikel 4.10 Vergunning mobiele ontgasvoorziening

  • 1.

     Een mobiele ontgasvoorziening mag alleen dampen van ladingrestanten van een tankschip ontvangen als zij beschikt over een vergunning van het college.

  • 2.

      Direct voorafgaand aan en direct na afloop van het gesloten schoonmaken van ladingtanks via een mobiele ontgasvoorziening wordt een melding gedaan aan de havenmeester, tenzij het schoonmaken plaatsvindt op een locatie waar deze activiteit is toegestaan.

Artikel 4.11 Schoonmaken en ventileren van ladingtanks of sloptanks van tankschepen

  • 1.

    Een tankschip mag haar ladingtanks of sloptanks leeg van de volgende stoffen alleen gesloten schoonmaken:

    • a.

      van een gevaarlijke of schadelijke stof die ingevolge de IBC Code of het ADN vervoerd moet worden in een tank met een aansluiting voor een dampretourleiding of gesloten vervoerd moet worden, of;

    • b.

      van een vloeistof als bedoeld in bijlage 1, of;

    • c.

      van een vluchtige organische stof.

  • 2.

      Een tankschip mag haar ladingtanks of sloptanks open schoonmaken, als het eerste lid niet voorschrijft dat het gesloten moet gebeuren.

  • 3.

    Ladingtanks van een tankschip dat vloeibare gassen als bedoeld in het ADN of de IGC-code vervoert mogen alleen worden schoongemaakt als het schip op de ligplaats ligt:

    • a.

      bij een bedrijf dat deze schoonmaakactiviteiten mag uitvoeren, en;

    • b.

      dit bedrijf de restanten van de vloeibare gassen in ontvangst neemt.

  • 4.

      Ladingtanks of sloptanks van tankschepen mogen alleen worden geventileerd wanneer deze na het schoonmaken nog restanten van gevaarlijke stoffen bevatten die:

    • a.

      brandbaar zijn en de atmosfeer in de ladingtanks zich onder tien procent van de onderste explosiegrens bevindt, of;

    • b.

      giftig zijn en de atmosfeer in de ladingtanks zich onder de grenswaarde, bedoeld in artikel 4.3, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit bevindt.

  • 5.

    Ladingtanks of sloptanks van een binnentankschip, leeg van stoffen als bedoeld in ADN nummer 7.2.3.7.1.3 (niet T-stoffen) mogen in afwijking van het eerste lid overeenkomstig het gestelde in paragraaf 7.2.3.7 van het ADN open worden schoongemaakt of geventileerd op de daartoe door de havenmeester aangewezen locaties.

  • 6.

    Wat in het vierde en vijfde lid staat, is niet van toepassing op stoffen die zijn genoemd in bijlage 1.

  • 7.

    Het college kan regels stellen omtrent het beperken of verbieden van schoonmaken of ventileren buiten een bedrijf waar deze activiteit is toegestaan, indien de atmosferische of plaatselijke omstandigheden zodanig zijn dat door het vrijkomen van de betrokken stoffen gevaar, schade, stankhinder of hinder ontstaat of kan ontstaan.

  • 8.

    Voorafgaand aan het schoonmaken of ventileren wordt een melding gedaan aan de havenmeester

Artikel 4.11 Schoonmaken en ventileren van ladingtanks of sloptanks van tankschepen

  • 1.

    Een tankschip mag haar ladingtanks of sloptanks leeg van de volgende stoffen alleen gesloten schoonmaken:

    • a.

      een gevaarlijke of schadelijke stof die ingevolge de IBC Code vervoerd moet worden in een tank met een aansluitmogelijkheid voor een dampretourleiding;

    • b.

        een gevaarlijke of schadelijke stof die ingevolge het ADN gesloten vervoerd moet worden;

    • c.

      een vloeistof als bedoeld in bijlage 1, of;

    • d.

      een vluchtige organische stof.

  • 2.

      Ladingtanks of sloptanks van een tankschip, leeg van andere stoffen als bedoeld in het eerste lid mogen open worden schoongemaakt op de daartoe door de havenmeester aangewezen locaties.

  • 3.

    Ladingtanks van een tankschip dat vloeibare gassen als bedoeld in het ADN of de IGC-code vervoert mogen alleen worden schoongemaakt als het schip op de ligplaats ligt:

    • a.

      op een locatie waar deze schoonmaakactiviteiten zijn toegestaan, en;

    • b.

      op deze locatie de restanten van de vloeibare gassen in ontvangst neemt.

  • 4.

    Het ventileren van ladingtanks of sloptanks van een tankschip, is alleen toegestaan op de daartoe door de havenmeester aangewezen locaties.

  • 5.

    Wat in het tweede en in het vierde lid staat, geldt niet voor op stoffen die zijn genoemd in bijlage 1.

  • 6.

    Het college kan regels stellen omtrent het beperken of verbieden van schoonmaken of ventileren buiten bedrijven indien de atmosferische of plaatselijke omstandigheden zodanig zijn dat door het vrijkomen van de betrokken stoffen gevaar, schade, stankhinder of hinder ontstaat of kan ontstaan.

  • 7.

    Voorafgaand aan het schoonmaken of ventileren wordt een melding gedaan aan de havenmeester.

Toelichting bij deze wijziging

De wijziging in dit artikel is voor een deel het herschikken van het artikel – het regelen op een logischer wijze – alsook het weglaten van onderdelen die voor zich spreken (mogelijkheid open schoonmaken). Nieuw is het vierde lid dat regelt dat het verboden is ladingtanks en sloptanks van een tankschip te ventileren tenzij het gebeurt op een door het college aangewezen ligplaats.

Artikel 4.12 Langszij liggen tijdens het open schoonmaken en ventileren van ladingtanks of sloptanks van zeetankschepen

Langs een zeetankschip waarvan ladingtanks vloeibare gevaarlijke stoffen bevatten of als laatste hebben bevat en open worden schoongemaakt of geventileerd, mogen aan elke zijde:

  • a.

    één zeetankschip, of;

  • b.

    maximaal twee binnentankschepen, overeenkomstig het ADN gecertificeerd, liggen.

Artikel 4.12 Langszij liggen tijdens het open schoonmaken en ventileren van ladingtanks of sloptanks van zeetankschepen

Langs een zeetankschip waarvan ladingtanks vloeibare gevaarlijke stoffen bevatten of leeg daarvan zijn en open worden schoongemaakt of geventileerd, mogen aan elke zijde:

  • a.

    één zeetankschip, of;

  • b.

    maximaal twee binnentankschepen, overeenkomstig het ADN gecertificeerd, liggen.

Toelichting bij deze wijziging

Wanneer schepen vloeibare gevaarlijke stoffen hebben bevat, zijn ze leeg daarvan. De terminologie die in de wijziging staat is duidelijker.

Artikel 4.13 Overslag tussen schepen en mobiele voorzieningen op de wal

  • 1.

    Het is verboden gevaarlijke of schadelijke vloeistoffen tussen een schip en een mobiele voorziening op de wal:

    • a.

       over te slaan;

    • b.

       als brandstoffen, energiebronnen of hulpstoffen te bunkeren of te debunkeren in een gebied of op een ligplaats die niet is aangewezen op grond van artikel 8.1, tweede lid, of artikel 8.5, tweede lid, of;

    • c.

       als scheepsafvalstoffen in te zamelen;

      tenzij deze activiteit onderdeel uitmaakt van een bedrijf waar deze activiteiten mogen worden uitgevoerd.

  • 2.

     In afwijking van wat in het eerste lid, onder c, staat, kan het college gebieden of ligplaatsen aanwijzen waar het inzamelen door een mobiele voorziening is toegestaan.

Artikel 4.13 Overslag tussen schepen en mobiele voorzieningen op de wal

  • 1.

    Het is verboden gevaarlijke of schadelijke vloeistoffen tussen een schip en een mobiele voorziening op de wal:

    • a.

      over te slaan;

    • b.

      als brandstoffen, energiebronnen of hulpstoffen te bunkeren of te debunkeren in een gebied of op een ligplaats die niet is aangewezen op grond van artikel 8.1, tweede lid, of artikel 8.5, tweede lid, of;

    • c.

      als scheepsafvalstoffen in te zamelen;

      tenzij deze activiteit onderdeel uitmaakt van een locatie waar deze activiteiten zijn toegestaan.

  • 2.

    In afwijking van wat in het eerste lid, onder c, staat, kan het college gebieden of ligplaatsen aanwijzen waar het inzamelen door een mobiele voorziening is toegestaan.

Toelichting bij deze wijziging

Deze wijzigingen zijn een gevolg van de wijziging van de Wet voorkoming verontreiniging door schepen.

Artikel 5.2 Toegelaten schepen in de petroleumhaven/oliehaven

  • 1.

    Een schip mag zich alleen in een petroleumhaven bevinden als:

    • a.

      het een tankschip is;

    • b.

      het schip van de haveninfrastructuur gebruik maakt, heeft gemaakt of zal maken tijdens, kort voor of kort na, het lossen, het laden, het schoonmaken van ladingtanks of sloptanks of om te bunkeren.

    • c.

      het een roei- of motorboot is die niet door een benzinemotor wordt voortbewogen en die tot de uitrusting van een schip als bedoeld in onderdeel a of b behoort, en:

      • 1°.

        gebruikt wordt voor het vervoeren van opvarenden naar en van een schip, of;

      • 2°.

        waarvan de werking van de motor, de davit of de vrije val-installatie wordt getest;

    • d.

      de aanwezigheid van dat schip in de haven in verband met de aankomst, het verblijf of het vertrek van een schip als bedoeld in onderdeel a of b, noodzakelijk is;

    • e.

      het schip werkzaam is voor een publiekrechtelijk lichaam of het schip van de havenbeheerder is;

    • f.

      het schip rechtstreeks en zonder onderbreking vaart naar of van haveninfrastructuur buiten de petroleumhaven;

    • g.

      het een dienstverlenend schip is;

    • h.

      het een schip betreft dat baggerwerkzaamheden uitvoert;

    • i.

      het een werkschip is;

    • j.

      het een LNG-bunkerschip is, of;

    • k.

      het een schip betreft betrokken bij het communicatievaren.

  • 2.

    Het is verboden zich met een pleziervaartuig of passagiersschip in een petroleumhaven te bevinden.

Artikel 5.2 Toegelaten schepen in de petroleumhaven

  • 1.

    Een schip mag zich alleen in een petroleumhaven bevinden als:

    • a.

      het een tankschip is;

    • b.

      het schip van de infrastructuur gebruikt maakt, heeft gemaakt of zal maken tijdens, kort voor of kort na, het lossen, het laden, het schoonmaken van ladingtanks of sloptanks, of om te bunkeren;

    • c.

      het een roei- of motorboot is die niet door een benzinemotor wordt voortbewogen en die tot de uitrusting van een schip als bedoeld in onderdeel a of b behoort, en:

      • 1°.

         gebruikt wordt voor het vervoeren van opvarenden naar en van een schip, of;

      • 2°.

         waarvan de werking van de motor, de davit of de vrije val-installatie wordt getest;

    • d.

      de aanwezigheid van dat schip in de haven in verband met de aankomst, het verblijf of het vertrek van een schip als bedoeld in onderdeel a of b, noodzakelijk is;

    • e.

      het schip werkzaam is voor een publiekrechtelijk lichaam of het schip van de havenbeheerder is;

    • f.

      het schip rechtstreeks en zonder onderbreking vaart naar of van infrastructuur buiten de petroleumhaven;

    • g.

      het een dienstverlenend schip is;

    • h.

      het een schip betreft dat baggerwerkzaamheden uitvoert;

    • i.

      het een werkschip is;

    • j.

      het een bunkerschip is, of;

    • k.

      het een schip betreft betrokken bij het communicatievaren.

  • 2.

    Het is verboden zich met een pleziervaartuig of passagiersschip in een petroleumhaven te bevinden.

Toelichting bij deze wijziging

Deze wijzigingen hebben te maken met de introductie van het begrip infrastructuur (zie definities) en het schrappen van de definitie van het begrip LNG.

Artikel 5.3 Verbod open vuur, roken en vonkvorming

  • 1.

    Het is een ieder verboden om in een petroleumhaven of aan boord van een zich aldaar bevindend schip:

    • a.

      open vuur te gebruiken;

    • b.

      in de buitenlucht te roken, of;

    • c.

      activiteiten te ondernemen waardoor vonkvorming naar de buitenlucht optreedt of kan optreden.

  • 2.

    Het is verboden om zich met een schip in een petroleumhaven te bevinden met een vonkende uitlaatgassenleiding van een verbrandingsmotor.

Artikel 5.3 Verbod open vuur, roken en vonkvorming

  • 1.

    Het is een ieder verboden om in een petroleumhaven of aan boord van een zich aldaar bevindend schip:

    • a.

       open vuur te gebruiken;

    • b.

       in de buitenlucht te roken;

    • c.

      in het schip te roken, tenzij dit plaatsvindt in een ruimte (woning of dienstruimte) die niet rechtstreeks van buiten toegankelijk is, gesloten is, dan wel deze ruimte voldoet aan nationale of internationale wetgeving, of;

    • d.

       activiteiten te ondernemen waardoor vonkvorming naar de buitenlucht optreedt of kan optreden.

  • 2.

    Het is verboden om zich met een schip in een petroleumhaven te bevinden met een vonkende uitlaatgassenleiding van een verbrandingsmotor.

Artikel 5.4 Tankschepen met gevaarlijke stoffen

  • 1.

    Tankschepen waarvan de lading- of sloptanks gevaarlijke stoffen of residuen daarvan bevatten mogen alleen ligplaats nemen in een petroleumhaven.

  • 2.

    Tankschepen mogen ook op ligplaatsen buiten een petroleumhaven ligplaats nemen als de lading- of sloptanks:

    • a.

      alleen gevaarlijke stoffen met een uitsluitend brandbare eigenschap of residuen daarvan bevatten:

      • 1°.

        met een vlampunt van 55 graden Celsius of hoger, of;

      • 2°.

        een inerte atmosfeer bevatten of in het geval van zeetankschepen maximaal 20% van de laagste explosiegrens brandbare dampen bevat en gesloten blijven, of;

      • 3°.

        maximaal 20% van de laagste explosiegrens brandbare dampen bevat en gesloten blijven, of;

    • b.

      alleen kaliumhydroxide, natriumhydroxide, fosforzuur, schadelijke stoffen die geen gevaarlijke stoffen zijn of residuen daarvan bevatten of leeg daarvan zijn.

Artikel 5.4 Tankschepen met gevaarlijke stoffen

  • 1.

    Tankschepen waarvan de lading- of sloptanks gevaarlijke stoffen of residuen daarvan bevatten mogen zich alleen op een ligplaats bevinden in een petroleumhaven.

  • 2.

    Tankschepen mogen zich ook op ligplaatsen bevinden buiten een petroleumhaven als de lading- of sloptanks:

    • a.

       alleen gevaarlijke vloeistoffen met een uitsluitend brandbare eigenschap of residuen daarvan bevatten:

      • 1°.

        met een vlampunt van 55 graden Celsius of hoger;

      • 2°.

        een inerte atmosfeer bevatten;

      • 3°.

        maximaal 20% van de laagste explosiegrens brandbare dampen bevat en gesloten blijven, of;

    • b.

      alleen de in bijlage 3 genoemde stoffen of residuen daarvan bevatten of leeg daarvan zijn.

Toelichting bij deze wijziging

De stoffen die in het tweede lid onder b waren opgenomen, staan nu in een lijst (bijlage 3) die uitgebreider is dan de in het tweede lid onder b genoemde lijst.

Artikel 5.5 Binnentankschepen met gevaarlijke stoffen

In afwijking van artikel 5.4, eerste lid, mag een binnentankschip ook buiten een petroleumhaven ligplaats nemen als:

  • a.

     kortstondig ligplaats wordt genomen:

    • 1°.

      op een aangewezen autoafzetplaats om een auto onmiddellijk af te zetten of aan boord te nemen;

    • 2°.

      bij een bedrijf waar brandstof ingenomen wordt en dit is toegestaan, of;

    • 3°.

       bij een aangewezen plaats voor het onmiddellijk innemen van drinkwater, of;

  • b.

     het schip een ontvangstvoorziening is en voldoet aan de vereisten die het ADN stelt aan een binnenschip van het type C waarvan de ladingtanks of de sloptanks een inerte atmosfeer bevatten.

Artikel 5.5 Binnentankschepen met gevaarlijke stoffen 

In afwijking van artikel 5.4, eerste lid, mag een binnentankschip zich buiten een petroleumhaven op een ligplaats bevinden:

  • a.

    als kortstondig ligplaats wordt genomen:

    • 1°.

      op een aangewezen autoafzetplaats om een auto onmiddellijk af te zetten of aan boord te nemen;

    • 2°.

      op een locatie waar brandstof ingenomen wordt en dit is toegestaan;

    • 3°.

      bij een aangewezen plaats voor het onmiddellijk innemen van drinkwater, of;

  • b.

    als het schip een ontvangstvoorziening is dat ter plaatse uitsluitend wordt gebruikt ten behoeve van de ontvangst van scheepsafvalstoffen.

Toelichting bij deze wijziging

In de wijziging is tot uitdrukking gebracht dat het zich op een ligplaats bevinden ook het ligplaats nemen omvat. Verder gaat het voorstel ervan uit dat een binnentankschip bij een bunkerstation altijd onmiddellijk brandstof inneemt zonder dat dat als een expliciete verplichting is opgenomen. Een schip dat een ontvangstvoorziening is mag alleen in een oliehaven komen als het daar is om afval te ontvangen.

Onderdeel a onder 2. De woorden ‘vaste locatie’ worden vervangen door ‘een bedrijf waar brandstof innemen is toegestaan’. Met het woord ‘vaste locatie’is bedoeld een bedrijf dat wil zeggen een bedrijf waar die activiteit is toegestaan (Omgevingswet).

Het vereiste dat het schip een inerte atmosfeer bevat en voldoet aan de eisen van het ADN is vervallen, omdat het vereiste van inertheid als geldt op basis van artikel 5.4 en het voldoen aan de ADN al op basis van de ADN geldt en dus regeling in de Havenverordening geen toegevoegde waarde heeft.

Artikel 5.6 Zeetankschepen met gevaarlijke stoffen

  • 1.

    Als een zeetankschip, als bedoeld in artikel 5.4, tweede lid onderdeel a, onder 2° en 3°, buiten een petroleumhaven ligplaats neemt:

    • a.

      wordt door een gasdeskundige het door de havenmeester vastgestelde formulier ‘verklaring gasdeskundige’ afgegeven;

    • b.

      blijven ladingtanks of sloptanks gesloten, en;

    • c.

      vinden er geen schoonmaakwerkzaamheden plaats van gevaarlijke stoffen of residuen met uitzondering van plantaardige of dierlijke oliën of alleen schadelijke stoffen genoemd in de IMDG Code, klasse 9.

  • 2.

    Wanneer een zeetankschip, als bedoeld in het eerste lid, buiten een petroleumhaven gaat liggen, wordt dit vooraf gemeld aan de havenmeester.

Artikel 5.6 Zeetankschepen met gevaarlijke stoffen

  • 1.

     Als een zeetankschip, als bedoeld in artikel 5.4, tweede lid onderdeel a, subonderdelen 2° en 3°, zich op een ligplaats buiten een petroleumhaven bevindt:

    • a.

       wordt het door de havenmeester vastgestelde formulier ‘verklaring gasdeskundige’ afgegeven;

    • b.

       blijven ladingtanks of sloptanks gesloten, en;

    • c.

       vinden er geen handelingen met gevaarlijke stoffen plaats; 

  • 2.

     Wanneer dit zeetankschip buiten een petroleumhaven ligplaats neemt, wordt dit vooraf gemeld aan de havenmeester.

Toelichting bij deze wijziging

Een zeetankschip mag zich bij uitzondering buiten een oliehavengebied op een ligplaats bevinden. Dat mag onder bepaalde voorwaarden die in artikel 5.6 zijn opgenomen. Het onderdeel c is uitgebreid: handelingen met gevaarlijke stoffen mogen niet plaatsvinden. Dat waren alleen schoonwerkzaamheden.

Artikel 5.7 Combinatietankschepen met gevaarlijke stoffen

  • 1.

    In afwijking van artikel 5.4, eerste lid, mag een combinatietankschip buiten een petroleumhaven ligplaats nemen als:

    • a.

      door een gasdeskundige het door de havenmeester vastgestelde formulier ‘verklaring gasdeskundige’ is afgegeven;

    • b.

      het geladen is of wordt met losgestorte bulklading in vaste vorm;

    • c.

      alle overige tanks, met uitzondering van bunkertanks, en ruimten vrij zijn van brandbare vloeistoffen met een vlampunt dat lager ligt of gelijk is aan 55 graden Celsius of residuen;

    • d.

      er geen schoonmaakwerkzaamheden plaatsvinden van gevaarlijke stoffen, en;

    • e.

      de tanks die niet direct aan laadruimen grenzen, en brandbare ladingresiduen bevatten een inerte atmosfeer hebben; of een atmosfeer maximaal 20% van de laagste explosiegrens brandbare dampen bevat.

  • 2.

    Wanneer een combinatietankschip buiten een petroleumhaven gaat liggen, wordt dit vooraf gemeld aan de havenmeester.

Artikel 5.7 Combinatietankschepen met gevaarlijke stoffen 

  • 1.

     In afwijking van artikel 5.4, eerste lid, mag een combinatietankschip buiten een petroleum haven ligplaats nemen als:

    • a.

       het door de havenmeester vastgestelde formulier ‘verklaring gasdeskundige’ is afgegeven;

    • b.

       het geladen is of wordt met losgestorte bulklading in vaste vorm;

    • c.

      alle overige tanks, met uitzondering van bunkertanks, en ruimten vrij zijn van brandbare vloeistoffen of residuen daarvan met een vlampunt dat lager ligt of gelijk is aan 55 graden Celsius;

    • d.

       er geen handelingen plaatsvinden met gevaarlijke stoffen, en;

    • e.

       de tanks die niet direct aan laadruimen grenzen, en brandbare ladingresiduen bevatten, een inerte atmosfeer hebben, of een atmosfeer maximaal 20% van de laagste explosiegrens brandbare dampen bevat.

  • 2.

     Wanneer een combinatietankschip buiten een petroleumhaven ligplaats neemt, wordt dit vooraf gemeld aan de havenmeester.

Toelichting bij deze wijziging

Deze wijziging betreft met name een terminologiewijziging.

Het bepaalde in het eerste lid onder a is veranderd omdat de kapitein verantwoordelijk is voor het afgeven van de verklaring en niet de gasdeskundige.

Artikel 6.2 Controlelijst bij de overslag van vloeibare gevaarlijke of schadelijke stoffen in bulk

  • 1.

    De directe overslag van vloeibare gevaarlijke of schadelijke stoffen tussen tankschepen onderling of de overslag tussen een zeetankschip en een bedrijf waar de activiteit is toegestaan mag alleen plaatsvinden als voor de betreffende activiteit de controlelijst als bedoeld in de ISGOTT, StSTGP of ISGINTT overeenkomstig het bepaalde in de hiervoor bedoelde controlelijst door de betrokken partijen is ingevuld en ondertekend.

  • 2.

     De overslag vindt plaats overeenkomstig de controlelijst

Artikel 6.2 Controlelijst bij de overslag van vloeibare gevaarlijke of schadelijke stoffen in bulk

  • 1.

    De directe overslag van vloeibare gevaarlijke of schadelijke stoffen tussen tankschepen onderling of de overslag tussen een zeetankschip en een locatie waar de activiteit is toegestaan mag alleen plaatsvinden als voor de betreffende activiteit de controlelijst als bedoeld in de ISGOTT, StSTGP of ISGINTT overeenkomstig het bepaalde in de hiervoor bedoelde controlelijst door de betrokken partijen is ingevuld en ondertekend.

  • 2.

     De overslag vindt plaats overeenkomstig de controlelijst.

Artikel 6.3 Overige regels voor overslag van vloeibare gevaarlijke stoffen in bulk

  • 1.

    Tijdens de overslag tussen tankschepen onderling van de volgende vloeibare gevaarlijke stoffen:

    • a.

      van een gevaarlijke of schadelijke stof die ingevolge de IBC Code of het ADN vervoerd moet worden in een tank met een aansluiting voor een dampretourleiding of gesloten vervoerd moet worden, of;

    • b.

      van een vloeistof als bedoeld in bijlage 1, of;

    • c.

      van een vluchtige organische stof;

      wordt gebruik gemaakt van een:

      • 1°.

        tussen betrokken ladingtanks aangesloten dampretourleiding, of;

      • 2°.

        van een ontgasvoorziening op zodanige wijze dat er geen dan wel zo min mogelijk emissie naar de atmosfeer plaatsvindt buiten de kaders zoals aangegeven in de vergunning van de ontgasvoorziening.

  • 2.

    Voor de overslag worden niet meer ladingleidingen gebruikt dan noodzakelijk. De vaste aansluitpunten voor ladingleidingen liggen op zo kort mogelijke afstand van elkaar.

  • 3.

    Bij de overslag van vloeibare gevaarlijke stoffen wordt de vaste scheepsleiding gebruikt.

  • 4.

    Bij het lossen van vloeibare gevaarlijke stoffen, met uitzondering van schadelijke stoffen, wordt de vaste scheepspomp gebruikt.

  • 5.

    Een schip dat vloeibare gevaarlijke stoffen, met uitzondering van schadelijke stoffen, overslaat, mag aan beide zijden één schip afgemeerd hebben. Er mogen meer schepen aan één zijde afgemeerd liggen als het gaat om:

    • a.

      één enkel dienstverlenend schip, mits deze afgemeerd wordt buiten de ladingzones van het tankschip, of;

    • b.

      één enkel bunkerschip.

Artikel 6.3 Overige regels voor overslag van vloeibare gevaarlijke stoffen in bulk

  • 1.

    Tijdens de overslag tussen tankschepen onderling van de volgende vloeibare gevaarlijke stoffen:

    • a.

      een gevaarlijke of schadelijke stof die ingevolge de IBC Code vervoerd moet worden in een tank met een aansluitmogelijkheid voor een dampretourleiding;

    • b.

      een gevaarlijke of schadelijke stof die ingevolge het ADN gesloten vervoerd moet worden;

    • c.

      een vloeistof als bedoeld in bijlage 1, of;

    • d.

      een vluchtige organische stof;

      wordt gebruik gemaakt van een:

      • 1°.

         tussen betrokken ladingtanks aangesloten dampretourleiding, of;

      • 2°.

         ontgasvoorziening op zodanige wijze dat er geen dan wel zo min mogelijk emissie naar de atmosfeer plaatsvindt buiten de kaders zoals aangegeven in de vergunning van de ontgasvoorziening.

  • 2.

    Voor de overslag worden niet meer ladingleidingen gebruikt dan noodzakelijk. De vaste aansluitpunten voor ladingleidingen liggen op zo kort mogelijke afstand van elkaar.

  • 3.

    Bij de overslag van vloeibare gevaarlijke stoffen wordt de vaste scheepsleiding gebruikt.

  • 4.

    Bij het lossen van vloeibare gevaarlijke stoffen, met uitzondering van schadelijke stoffen, wordt de vaste scheepspomp gebruikt.

  • 5.

    Een schip dat vloeibare gevaarlijke stoffen, met uitzondering van schadelijke stoffen, overslaat, mag aan beide zijden één schip afgemeerd hebben. Er mogen meer schepen aan één zijde afgemeerd liggen als het gaat om:

    • a.

      één enkel dienstverlenend schip, mits deze afgemeerd wordt buiten de ladingzones van het tankschip, of;

    • b.

      één enkel bunkerschip.

Artikel 6.4 Overslag van gas als bedoeld in de IGC Code of het ADN

Overslag van een gas als bedoeld in de IGC Code of het ADN tussen twee tankschepen onderling is verboden.

Artikel 6.4 Overslag van gas

Overslag van een gas als bedoeld in de IGC Code of het ADN tussen twee tankschepen onderling is verboden.

Artikel 7.1 Verbod ligplaatsinname schip met gevaarlijke stoffen

  • 1.

    Een schip dat geladen is met een in bijlage 2 genoemde gevaarlijke stof in verpakking mag alleen ligplaats nemen binnen een in bijlage 2 genoemde afstand van de stuwpositie van de gevaarlijke stof tot een woonconcentratie als wordt gehandeld in overeenstemming met de in bijlage 2 opgenomen bepalingen.

  • 2.

    Een zeetankschip mag, indien zich een gevaarlijke stof als lading of ladingresidu aan boord bevindt, alleen ligplaats nemen buiten de in bijlage 2, zone a of b, genoemde afstanden tot een woonconcentratie.

  • 3.

    Wat in het eerste lid staat, geldt niet als dat schip tussen oeverfrontnummer 532 en 537 in de Wilhelminahaven ligplaats heeft genomen. Een schip dat geladen is met een in bijlage 2 genoemde gevaarlijke stof in verpakking mag alleen tussen oeverfrontnummer 532 en 537 in de Wilhelminahaven ligplaats nemen indien het voldoet aan de in bijlage 2, zone c, genoemde afstand van de stuwpositie van de gevaarlijke stof tot een woonconcentratie als wordt gehandeld in overeenstemming met de in bijlage 2 opgenomen bepalingen.

  • 4.

    Wat in het tweede lid staat, geldt niet als dat zeetankschip tussen oeverfrontnummer 532 en 537 in de Wilhelminahaven ligplaats heeft genomen. Een zeetankschip, dat een gevaarlijke stof als lading of ladingresidu aan boord heeft, mag alleen tussen oeverfrontnummer 532 en 537 in de Wilhelminahaven ligplaats nemen indien het voldoet aan de in bijlage 2, zone c, genoemde afstanden tot een woonconcentratie.

Artikel 7.1 Verbod ligplaatsinname schip met gevaarlijke stoffen

  • 1.

    Een schip dat geladen is met een in bijlage 2 genoemde gevaarlijke stof in verpakking mag alleen ligplaats nemen binnen een in bijlage 2 genoemde afstand van de stuwpositie van de gevaarlijke stof tot kwetsbare objecten als wordt gehandeld in overeenstemming met de in bijlage 2 opgenomen bepalingen.

  • 2.

    Een zeetankschip mag, indien zich een gevaarlijke stof als lading of ladingresidu aan boord bevindt, alleen ligplaats nemen buiten de in bijlage 2, zone a of b, genoemde afstanden tot kwetsbare objecten.

  • 3.

    Wat in het eerste lid staat, geldt niet als dat schip tussen oeverfrontnummer 532 en 537 in de Wilhelminahaven ligplaats heeft genomen. Een schip dat geladen is met een in bijlage 2 genoemde gevaarlijke stof in verpakking mag alleen tussen oeverfrontnummer 532 en 537 in de Wilhelminahaven ligplaats nemen indien het voldoet aan de in bijlage 2, zone c, genoemde afstand van de stuwpositie van de gevaarlijke stof tot kwetsbare objecten als wordt gehandeld in overeenstemming met de in bijlage 2 opgenomen bepalingen.

  • 4.

    Wat in het tweede lid staat, geldt niet als dat zeetankschip tussen oeverfrontnummer 532 en 537 in de Wilhelminahaven ligplaats heeft genomen. Een zeetankschip, dat een gevaarlijke stof als lading of ladingresidu aan boord heeft, mag alleen tussen oeverfrontnummer 532 en 537 in de Wilhelminahaven ligplaats nemen indien het voldoet aan de in bijlage 2, zone c, genoemde afstanden tot kwetsbare objecten.

Paragraaf 8 Bunkeren en van of aan boord brengen van hulpstoffen

 

Artikel 8.1 Bunkeren

  • 1.

    Door het college aangewezen brandstoffen of energiebronnen mogen door eenieder alleen met een vergunning van het college gebunkerd of gedebunkerd worden.

  • 2.

    Het college kan gebieden of ligplaatsen aanwijzen waar het:

    • a.

      verboden is te bunkeren of te debunkeren;

    • b.

      bunkeren of debunkeren is toegestaan, of;

    • c.

      bunkeren of debunkeren volgens het bepaalde in het eerste lid slechts voor bepaalde brandstoffen of energiebronnen is toegestaan.

  • 3.

    Het college kan brandstoffen aanwijzen die niet gedebunkerd mogen worden.

  • 4.

    Een vergunning is niet nodig als het bunkeren of debunkeren plaatsvindt bij een bedrijf waar die activiteiten zijn toegestaan.

  • 5.

    Gelijktijdige activiteiten mogen tijdens een LNG-bunkering aan boord van het ontvangende schip alleen plaatsvinden, als deze zijn toegestaan in een klasse goedgekeurd LNG-bunkermanagementplan.

Paragraaf 8 Bunkeren, debunkeren en van of aan boord brengen van hulpstoffen

 

Artikel 8.1 Bunkeren

  • 1.

    Het college kan brandstoffen of energiebronnen aanwijzen die door eenieder alleen met een vergunning van het college gebunkerd of gedebunkerd mogen worden.

  • 2.

     Het college kan gebieden of ligplaatsen aanwijzen waar het:

    • a.

      verboden is te bunkeren of te debunkeren;

    • b.

      bunkeren of debunkeren is toegestaan, of;

    • c.

      bunkeren of debunkeren volgens het bepaalde in het eerste lid slechts voor bepaalde brandstoffen of energiebronnen is toegestaan.

  • 3.

    Het college kan brandstoffen aanwijzen die niet gedebunkerd mogen worden.

  • 4.

    Een vergunning is niet nodig als het bunkeren of debunkeren plaatsvindt bij een bedrijf waar die activiteiten zijn toegestaan.

  • 5.

     Het college kan brandstoffen of energiebronnen die één of meerdere eigenschappen van een gevaarlijke stof bevatten aanwijzen waarbij gelijktijdige activiteiten met het bunkeren of debunkeren van deze brandstoffen of energiebronnen zijn toegestaan.

Artikel 8.4 Regels schepen langszij bij bunkeren

Het college kan beperkingen stellen aan het aantal, de locatie en het type schepen dat mag afmeren langszij een schip dat gebunkerd of gedebunkerd wordt met door het college aangewezen brandstoffen of soorten energiebronnen

Artikel 8.4 Regels schepen langszij bij bunkeren

Het college kan brandstoffen en energiebronnen aanwijzen waarbij beperkingen gelden aan het aantal, de locatie en het type schepen dat mag afmeren langszij een schip dat gebunkerd of gedebunkerd wordt met deze brandstoffen of energiebronnen.

Artikel 8.5 Hulpstoffen

  • 1.

    Door het college aangewezen hulpstoffen mogen door eenieder alleen met een vergunning van het college van of aan boord van een schip worden gebracht.

  • 2.

    Het college kan gebieden of ligplaatsen aanwijzen waar:

    • a.

       hulpstoffen niet van of aan boord van een schip worden gebracht;

    • b.

       hulpstoffen wel van of aan boord van een schip worden gebracht, of;

    • c.

       alleen bepaalde hulpstoffen van en aan boord van schepen mogen worden gebracht.

  • 3.

    Een vergunning is niet nodig als het van of aan boord van schepen brengen van hulpstoffen plaatsvindt bij een bedrijf waar de activiteiten zijn toegestaan.

Artikel 8.5 Hulpstoffen

  • 1.

    Het college kan hulpstoffen aanwijzen die door eenieder alleen met een vergunning van het college van of aan boord van een schip mogen worden gebracht.

  • 2.

    Het college kan gebieden of ligplaatsen aanwijzen waar:

    • a.

      hulpstoffen niet van of aan boord van een schip worden gebracht;

    • b.

      hulpstoffen wel van of aan boord van een schip worden gebracht, of;

    • c.

      alleen bepaalde hulpstoffen van en aan boord van schepen mogen worden gebracht.

  • 3.

    Een vergunning is niet nodig als het van of aan boord van schepen brengen van hulpstoffen plaatsvindt op een locatie waar de activiteiten zijn toegestaan.

Artikel 8.6 Eisen aan hulpstoffenvergunning

  • 1.

    Bij de vergunningaanvraag worden de gegevens overlegd die zijn vermeld in een door de havenmeester vastgesteld aanvraagformulier.

  • 2.

    Het college kan bepalen dat voor bepaalde hulpstoffen voor de aanvraag van de vergunning aanvullende gegevens moeten worden overgelegd. Deze aanvullende gegevens staan in verband met de voorschriften en beperkingen als bedoeld in het derde lid en kunnen verband houden met een audit die het college kan houden voor de activiteiten die het bedrijf uitvoert voor het van of aan boord brengen van hulpstoffen.

  • 3.

    Aan de vergunning kunnen onder meer voorschriften en beperkingen worden verbonden, die betrekking hebben op:

    • a.

      de veiligheidsafstanden die in acht moeten worden genomen tijdens het van of aan boord van schepen brengen van de hulpstoffen;

    • b.

      de operationele veiligheid en de procedures die zien op de uitvoering van het van of aan boord van schepen brengen van hulpstoffen, inclusief het al dan niet toestaan van andere activiteiten die gelijktijdig plaatsvinden met het van of aan boord van schepen brengen van hulpstoffen;

    • c.

      de nautische veiligheid;

    • d.

      de externe veiligheid, en;

    • e.

      het doen van operationele meldingen die betrekking hebben op het van of aan boord van schepen brengen van hulpstoffen.

Artikel 8.6 Eisen aan hulpstoffenvergunning

  • 1.

    Bij de vergunningaanvraag worden de gegevens overlegd die zijn vermeld in een door de havenmeester vastgesteld aanvraagformulier.

  • 2.

    Het college kan bepalen dat voor bepaalde hulpstoffen voor de aanvraag van de vergunning aanvullende gegevens moeten worden overgelegd. Deze aanvullende gegevens staan in verband met de voorschriften en beperkingen als bedoeld in het derde lid en kunnen verband houden met een audit die het college kan houden voor de activiteiten die het bedrijf uitvoert voor het van of aan boord brengen van hulpstoffen.

  • 3.

    Aan de vergunning kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden, die onder meer betrekking hebben op:

    • a.

      de veiligheidsafstanden die in acht moeten worden genomen tijdens het van of aan boord van schepen brengen van de hulpstoffen;

    • b.

      de operationele veiligheid en de procedures die zien op de uitvoering van het van of aan boord van schepen brengen van hulpstoffen, alsmede het al dan niet toestaan van andere activiteiten die gelijktijdig plaatsvinden met het van of aan boord van schepen brengen van hulpstoffen;

    • c.

      de nautische veiligheid;

    • d.

      de externe veiligheid, en;

    • e.

      het doen van operationele meldingen die betrekking hebben op het van of aan boord van schepen brengen van hulpstoffen.

Artikel 8.7 Controlelijst (de)bunkeren en aan boord brengen hulpstoffen

  • 1.

    Het college kan voor het bunkeren of het debunkeren van bepaalde door het college aan te wijzen brandstoffen en energiebronnen of het van of aan boord brengen van bepaalde door het college aan te wijzen hulpstoffen een controlelijst vaststellen.

  • 2.

    Het college kan tevens categorieën van schepen aanwijzen waar de controlelijst voor geldt.

  • 3.

    Een controlelijst wordt door de bij het bunkeren of het debunkeren betrokken partijen ingevuld, nageleefd en tot ten minste 24 uur na het beëindigen van het bunkeren of het debunkeren aan boord van de betrokken schepen gehouden.

Artikel 8.7 Controlelijst (de)bunkeren en aan boord brengen hulpstoffen

  • 1.

    Het college kan controlelijsten voor het bunkeren of het debunkeren of voor het van of aan boord brengen van hulpstoffen vaststellen.

  • 2.

    Het college kan brandstoffen, energiebronnen en hulpstoffen alsmede categorieën van schepen aanwijzen waarbij voor het bunkeren of het debunkeren hiervan een controlelijst geldt.

  • 3.

    Een controlelijst wordt door de bij het bunkeren of het debunkeren betrokken partijen ingevuld, nageleefd en tot ten minste 24 uur na het beëindigen van het bunkeren of het debunkeren aan boord van de betrokken schepen gehouden.

Artikel 8.8 Seinvoering

  • 1.

    Tijdens het bunkeren van LNG voert een LNG-aangedreven zeeschip als bijkomend teken tussen zonsopgang en zonsondergang de internationale seinvlag “B” en tussen zonsondergang en zonsopgang een rood helder rondom schijnend licht.

  • 2.

    Het college kan voor het bunkeren van andere brandstoffen of energiebronnen als bedoeld in het eerste lid voorschriften voor de seinvoering vaststellen.

Artikel 8.8 Tekens

  • 1.

    Het college kan brandstoffen of energiebronnen aanwijzen waarvoor tijdens het bunkeren of debunkeren een door het college te bepalen teken geldt.

  • 2.

     Het college kan voor elk van de aangewezen brandstoffen als bedoeld in het eerste lid een minimale passeerafstand voor schepen ten opzichte van de bunkeractiviteit vaststellen.

Toelichting bij deze wijziging

Artikel 8.8 geeft het college de bevoegdheid voor aan te wijzen brandstoffen en energiebronnen tekens voor te schrijven alsmede passeerafstanden die schepen in acht moeten nemen ten opzichte van de bunkeractiviteit. Het motief voor deze bevoegdheid is de veiligheid: het bunkeren is een activiteit die invloed heeft op de veiligheid van de omgeving. Door tekens voor te schrijven en passeerafstanden wordt de veiligheid gediend van de gebruikers van de omgeving. Het college bepaalt welke tekens verplicht zijn en bij welke bunkeractiviteit welke minimale passeerafstand geldt die passerende schepen aan moeten houden.

Nieuw artikel

Artikel 8.9 Meldingen

Het college kan brandstoffen, energiebronnen of hulpstoffen aanwijzen waarvoor meldingen moeten worden gedaan aan de havenmeester voorafgaand en bij beëindiging van het bunkeren, debunkeren of aan of van boord brengen van hulpstoffen:

  • a.

      door of namens de houder van de bunkervergunning, of;

  • b.

    indien er geen houder van de bunkervergunning is het te bunkeren schip.

Toelichting op de wijziging van de Havenverordening Schiedam 2020

De Havenverordening Schiedam 2020 is door de gemeenteraad op 19-12-2019 vastgesteld (19VR084), gewijzigd op 28-9-2021 via het 1e Wijzigingsbesluit (21VR037), en wederom gewijzigd op 31-1-2023 via het 2e Wijzigingsbesluit (22VR054). Op voorstel van het Havenbedrijf Rotterdam komt er een tweede wijziging. De gemeente Schiedam heeft conform de ‘Samenwerkingsconvenant nautisch beheer zeehavens Schiedam 1999’ het havenbeheer van de (buitendijkse) zeehavens uitbesteed aan het Havenbedrijf Rotterdam. Een verplichting uit de samenwerking is dat de havenverordening van Schiedam dezelfde is als die van Rotterdam, onder regievoering van het Havenbedrijf.

De nu voorliggende wijziging (23VR0240 betreft de gebruikelijke periodieke wijziging waarmee geanticipeerd wordt op de ontwikkelingen in de maritieme wereld, onder andere op het gebied van alternatieve brandstoffen en op afstand bestuurbare vaartuigen. Tevens wordt met deze wijziging beter aangesloten op de huidige praktijk en zijn enige redactionele wijzigingen doorgevoerd. De door de gemeenteraad vast te stellen gewijzigde Havenverordening treedt in werking op de dag na bekendmaking in het elektronisch gemeenteblad.

De voorgestelde inhoudelijke wijzigingen zijn onder andere afgestemd met gemeenten en publieke organisaties. De wijzigingen hebben als doel om:

  • -

    sneller anticiperen mogelijk te maken bij ontwikkelingen die spelen op het gebied van alternatieve scheepsbrandstoffen. In de Havenverordening wordt om die reden niet langer over specifieke brandstoffen gesproken, maar wordt per brandstof of energiedrager bepaald welke activiteiten zijn toegestaan.

  • -

    nieuwe technieken om de scheepshuid schoon te maken onder te brengen, dit vindt plaats onder het begrip “dienstverlenend schip”;

  • -

    de Havenverordening beter op de praktijk te laten aansluiten. Een voorbeeld hiervan is het artikel 3.6 over het gebruik van voortstuwers, boegschroeven en hekschroeven, waarbij het gaande houden van een schip zonder gebruik van deze middelen niet mogelijk is;

  • -

    de tekst en de toelichting van de Havenverordening waar nodig taalkundig te verduidelijken;

  • -

    via het uitbreiden van de meldplicht gericht toezicht mogelijk te maken op het gebruik van mobiele ontgasinstallaties en op het bunkeren van (aangewezen) brandstoffen en energiedragers vanaf de wal bij een bedrijf waar dit is toegestaan (art. 8.9).

Artikel II  

In Bijlage 2 als bedoeld in artikel 7.1 van de Havenverordening Schiedam 2020 wordt ‘woonconcentraties’ telkens vervangen door ‘kwetsbare objecten’.

Artikel III  

BIJLAGE 3 als bedoeld in artikel 5.4 van de Havenverordening Schiedam 2020 wordt als volgt nieuw toegevoegd:

 

BIJLAGE 3 van de Havenverordening Rotterdam 2020

 

De in artikel 5.4 van de Havenverordening Rotterdam 2020 bedoelde stoffen zijn:

 

Stofnaam

V.N.-nummer

- kaliumhydroxide

1814

- natriumhydroxyde

1824

- sforzuur

1805

 

Stoffen genoemd in de IBC-code met indicatie S/P en notatie ‘Toxic Vapour detection:

  • -

    Acid oil mixture from soyabean, corn, (maize) and sunflower oil refining

  • -

    Camelina Oil

  • -

    Cashew Nut shell oil (untreated)

  • -

    Castor Oil

  • -

    Cocoa butter

  • -

    Coconut oil

  • -

    Coconut oil fatty acid

  • -

    Corn oil

  • -

    Cotton Seed Oil

  • -

    Fatty Acids (C12+)

  • -

    Fish oil

  • -

    Grapeseed oil

  • -

    Lard

  • -

    Non-edible industrial grade palm oil

  • -

    Olive oil

  • -

    Palm acid oil

  • -

    Palm fatty acid destillate

  • -

    Palm kernel acid oil

  • -

    Palm kernel fatty acid distillate

  • -

    Palm kernel oil

  • -

    Rice bran oil

  • -

    Saffloweroil

  • -

    Sheabutter

  • -

    Soyabeanoil

  • -

    Sunflowerseed oil

  • -

    Tungoil

  • -

    Used cooking oil (Triglycerides., C16-18 and C18 unsaturated)

  • -

    Vegetable acid oils (m)

Artikel IV  

Toelichting op de Havenverordening Schiedam 2020 wordt gewijzigd als volgt:

 

Huidige tekst

Voorgestelde tekst

Verhouding tot andere regelgeving

De bepalingen in de Havenverordening zijn aanvullend ten opzichte van hogere regelgeving, zoals rijksregelgeving, in het bijzonder het Binnenvaartpolitiereglement, de Regeling melding en communicatie scheepvaart, de Regeling vervoer gevaarlijke stoffen met zeeschepen, de Wet voorkoming verontreiniging door schepen, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (na invoering van de Omgevingswet en het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal)) en Europese regelgeving, zoals het Europees Verdrag inzake het internationaal vervoer van gevaarlijke stoffen over de binnenwateren.

 

Artikelsgewijze toelichting

Hieronder is de artikelsgewijze toelichting opgenomen. Niet alle artikelen hebben een toelichting, alleen de artikelen die een toelichting behoeven zijn toegelicht.

Considerans verordening

Een van de doelstellingen van de Havenverordening is de ordening van/in de haven. Dat begrip is niet meteen op het eerste oog duidelijk. Bedoeld is niet de ruimtelijke ordening; daar gaan de raad (bestemmingsplannen) en het college (vergunningen, uitwerkings- en wijzigingsplannen) over. In de vorige Havenverordening werd het begrip ‘orde’ gebruikt. Van dat begrip is afgestapt omdat er verwarring kon ontstaan met de openbare orde en op dat gebied is de burgemeester bevoegd.

Met het begrip ‘ordening’ wordt beoogd een efficiënt gebruik van de haven. De considerans van de verordening is niet aangepast. In de definitiebepalingen zijn de begrippen ordening en efficiënt gebruik van de haven gedefinieerd. In de verordening wordt verder het begrip efficiënt gebruik van de haven gehanteerd.

 

Verhouding tot andere regelgeving

De bepalingen in de Havenverordening zijn aanvullend ten opzichte van hogere (inter)nationale regelgeving. Voor wat betreft de nationale regelgeving valt in het bijzonder te denken aan het Binnenvaartpolitiereglement, de Regeling meldingen en communicatie scheepvaart, de Regeling vervoer gevaarlijke stoffen met zeeschepen, de Wet voorkoming verontreiniging door schepen, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (na invoering van de Omgevingswet in het Besluit activiteiten leefomgeving). Bij internationale regelgeving valt te denken aan Marpol, SOLAS en ADN.

 

Relatie artikelen onderling

De artikelen in de Havenverordening staan niet op zich zelf. De artikelen kunnen een relatie of afhankelijkheid hebben met overige andere paragrafen en artikelen in de verordening. De Havenverordening dient dan ook als geheel gezien en gelezen te worden om te kunnen bepalen of een bepaalde handeling of gedraging al dan niet is toegestaan.

 

Artikelsgewijze toelichting

Hieronder is de artikelsgewijze toelichting opgenomen. Niet alle artikelen hebben een toelichting, alleen de artikelen die een toelichting behoeven zijn toegelicht.

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

 

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

De begrippen die in de Havenverordening worden gebruikt en uitleg behoeven, zijn ondergebracht in artikel 1.1. Daarbij is gekozen om zoveel mogelijk aan te sluiten bij definities in nationale en internationale regelgeving.

Hieronder volgt een toelichting op een aantal begrippen.

 

Gevaarlijke stoffen

De definitie van gevaarlijke stoffen is gebaseerd op de indeling vanuit de internationale vervoerswetgeving, waarbij het criterium veiligheid tijdens het vervoer en behandeling wordt gehanteerd. Gevaarlijke stoffen zijn alle stoffen zoals genoemd in deze definitie opgesomde vervoerswetgeving.

Het onderscheid tussen gevaarlijke en schadelijke stoffen (zie hieronder) is voor de toepassing van diverse artikelen in deze verordening van belang. Een als lading vervoerde stof kan louter gevaarlijk zijn, louter schadelijk, in de zin van verontreinigend voor het mariene milieu, of zowel gevaarlijk als schadelijk. Vervoerde eetbare olie in bulk in een tanker is bijvoorbeeld een schadelijke, maar géén gevaarlijke stof. Vervoerde benzine in bulk in een tanker is zowel een schadelijke als gevaarlijke stof, terwijl benzine vervoerd in een tankcontainer alleen een gevaarlijke stof is.

 

Haven

Hier wordt gedefinieerd wat onder het begrip “haven” valt. Dit begrip moet in samenhang met artikel 1.2 van de Havenverordening worden gelezen. De verordening geldt in de haven, maar ook als een schip buiten de haven doch binnen de gemeentegrenzen direct of indirect is gemeerd, ten anker ligt of op een spudpaal is afgemeerd.

 

Havenmeester

Onder het begrip "havenmeester" wordt de publiekrechtelijke, door het college aangewezen havenmeester verstaan, dat wil zeggen de autoriteit die in de haven toeziet op de ordening, het milieu en veiligheid, voor zover deze gemandateerde taken heeft of op basis van de Havenverordening de bevoegdheid zelf heeft.

 

Inerte atmosfeer

Een zodanige atmosfeer dat bij vermenging met lucht geen explosief mengsel kan ontstaan, waarbij het volumepercentage zuurstof en koolwaterstofgas voldoet aan de relevante IMO verplichtingen.

 

Kapitein en schipper

De kapitein of de schipper is degene die de feitelijke leiding heeft over een schip. Dit is in principe de (papieren) kapitein, maar kan ook zijn vervanger zijn, of iemand anders van de bemanning die op dat moment de feitelijke leiding heeft. De begripsbepalingen "kapitein" en "schipper" zijn van belang voor artikel 1.3 waarin de is opgenomen dat de bepalingen van deze verordening (in principe) van toepassing zijn op de schipper of kapitein, tenzij een ander als normadressaat is aangewezen.

 

Ontgasvoorziening

Zowel nationaal als internationaal worden regels gesteld die het ontgassen van ladingtanks met gevaarlijke dampen naar de atmosfeer de komende jaren beperken. Schepen dienen hun ladingtanks dan op een andere wijze van hun gevaarlijke dampen te ontdoen. Dit zal via een ontgasvoorziening moeten plaatsvinden.

Deze ontgasvoorziening kan zowel op een vaste locatie als op een mobiele locatie (bijvoorbeeld op een schip) plaatsvinden. Een ontgasvoorziening kan ook ingezet worden voor het afvangen van dampen tijdens de overslag van schadelijk of gevaarlijke stoffen waarvoor een aansluiting op een dampretourleiding is vereist. Voor ontgasvoorzieningen die niet onder een omgevingsvergunning van een inrichting vallen kan het de havenmeester een vergunning verlenen.

 

Open schoonmaken en gesloten schoonmaken

In de verordening wordt onderscheid gemaakt in het open en gesloten schoonmaken. Hiervoor is gekozen om in de artikelen over het schoonmaken van ladingtanks duidelijk te maken wanneer dampen van bepaalde gevaarlijke stoffen naar de atmosfeer mogen worden geventileerd.

 

Schadelijke stoffen

In deze begripsomschrijving wordt alleen nog naar de Wet voorkoming verontreiniging door schepen verwezen. In deze wet worden alle schadelijke stoffen aangewezen. Om die reden behoeft het college, zoals voorheen het geval was, deze stoffen niet nader aan te wijzen.

 

Scheepsafvalstoffen

De definitie is gewijzigd als gevolg van een wijziging van de Wet voorkoming verontreiniging door zeeschepen. In de voorgaande wet werd gesproken over ‘scheepsafval’, de nieuwe wet hanteert het begrip ‘scheepsafvalstoffen. De definitie is dezelfde als die de wet gebruikt.

 

"Scheepsafvalstoffen" is gedefinieerd als het afval van een schip met inbegrip van ladingresiduen, dat ontstaat tijdens de exploitatie van een schip of tijdens laad, los- en schoonmaakactiviteiten. Specifiek zijn vermeld: olie-afval uit de machinekamer, huishoudelijk afvalwater, huisvuil, klein gevaarlijk afval en ozon aantastende stoffen, die voorkomen in bijvoorbeeld oude brandblussers. Daarnaast bevat het begrip "scheepsafvalstoffen" ook ladinggebonden afval, zoals stuwhout en verpakkingsmateriaal. Ladingresiduen, zowel droog als nat, zijn stoffen die achterblijven na lossing van de lading en vallen ook onder deze definitie.

 

Vluchtige organische stoffen

Hierbij wordt onder een organische verbinding een verbinding verstaan die ten minste het element koolstof bevat en daarnaast nog één of meer van de volgende elementen: waterstof, halogenen, zuurstof, zwavel, fosfor, silicium of stikstof, met uitzondering van koolstofoxiden, anorganische carbonaten en bicarbonaten;

 

Zeeschip

Ten aanzien van het begrip "zeeschip" wordt opgemerkt dat schepen die de vereiste documenten hebben om op de binnenwateren en op zee te varen (de zogenaamde binnen-buitenschepen), op grond van deze definitie worden aangemerkt als zeeschip.

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

 

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

De begrippen die in de Havenverordening worden gebruikt en uitleg behoeven, zijn ondergebracht in artikel 1.1. Daarbij is gekozen om aan te sluiten bij definities in nationale en internationale regelgeving.

Hieronder volgt een toelichting op een aantal begrippen.

 

Gevaarlijke stoffen

De definitie van gevaarlijke stoffen is gebaseerd op de indeling vanuit de internationale vervoerswetgeving, waarbij het criterium veiligheid tijdens het vervoer en behandeling wordt gehanteerd. Gevaarlijke stoffen zijn alle stoffen zoals genoemd in de in deze definitie opgesomde vervoerswetgeving.

Het onderscheid tussen gevaarlijke en schadelijke stoffen (zie hieronder) is voor de toepassing van diverse artikelen in de verordening van belang. Een als lading vervoerde stof kan louter gevaarlijk zijn, louter schadelijk, in de zin van verontreinigend voor het mariene milieu, of zowel gevaarlijk als schadelijk. Vervoerde eetbare olie in bulk in een tanker is bijvoorbeeld een schadelijke, maar géén gevaarlijke stof. Vervoerde benzine in bulk in een tanker is zowel een schadelijke als gevaarlijke stof, terwijl benzine vervoerd in een tankcontainer alleen een gevaarlijke stof is.

 

Haven

Hier wordt gedefinieerd wat onder het begrip “haven” valt. Dit begrip moet in samenhang met artikel 1.2 van de Havenverordening worden gelezen.

 

Havenmeester

Onder het begrip "havenmeester" wordt de publiekrechtelijke, door het college aangewezen havenmeester verstaan, dat wil zeggen de autoriteit die in de haven toeziet op de ordening, het milieu en veiligheid, voor zover deze gemandateerde taken heeft of op basis van de Havenverordening de bevoegdheid zelf heeft.

 

Inerte atmosfeer

Een zodanige atmosfeer dat bij vermenging met lucht geen explosief mengsel kan ontstaan, waarbij het volumepercentage zuurstof en koolwaterstofgas voldoet aan de relevante IMO-verplichtingen.

 

Infrastructuur

Het begrip infrastructuur komt in de verordening voor, bijvoorbeeld in artikel 3.7. Het opnemen van een definitie voorkomt onduidelijkheid over de strekking van het artikel waar het begrip in voorkomt.

 

Kapitein en schipper

De kapitein of de schipper is degene die de feitelijke leiding heeft over een schip. Dit is in principe de (papieren) kapitein, maar kan ook zijn vervanger zijn, of iemand anders van de bemanning die op dat moment de feitelijke leiding heeft. De begripsbepalingen "kapitein" en "schipper" zijn van belang voor artikel 1.3 waarin de is opgenomen dat de bepalingen van deze verordening (in principe) van toepassing zijn op de schipper of kapitein, tenzij een ander is aangewezen op wie de bepalingen in deze verordening van toepassing zijn. 

 

Kwetsbare objecten

Met deze begripsomschrijving wordt voor het vaststellen van veiligheidscontouren rondom kwetsbare gebouwen en locaties aangesloten bij de begrippen uit de (komende) Omgevingswet.

 

Ontgasvoorziening

Op bovenlokaal niveau worden regels gesteld die het ontgassen van ladingtanks met gevaarlijke dampen naar de atmosfeer beperken. Schepen dienen hun ladingtanks dan op een andere wijze van hun gevaarlijke dampen te ontdoen. Dit zal via een ontgasvoorziening moeten plaatsvinden.

Deze ontgasvoorziening kan zowel op een vaste locatie als op een mobiele locatie (bijvoorbeeld op een schip of een truck) worden geplaatst. Een ontgasvoorziening kan ook ingezet worden voor het afvangen van dampen tijdens de overslag van schadelijk of gevaarlijke stoffen waarvoor een aansluiting op een dampretourleiding is vereist. Voor ontgasvoorzieningen die niet onder een omgevingsvergunning van een inrichting vallen dan wel, na de invoering van de Omgevingswet, op een locatie mogen plaatsvinden op basis van het Besluit activiteiten leefomgeving, kan de havenmeester een vergunning verlenen.

 

Open schoonmaken en gesloten schoonmaken

In de verordening wordt onderscheid gemaakt tussen het open en gesloten schoonmaken. Hiervoor is gekozen om in de artikelen over het schoonmaken van ladingtanks duidelijk te maken wanneer dampen van bepaalde gevaarlijke of schadelijke stoffen naar de atmosfeer mogen worden geventileerd.

 

Schadelijke stoffen

In deze begripsomschrijving wordt alleen nog naar de Wet voorkoming verontreiniging door schepen verwezen. In deze wet worden alle schadelijke stoffen aangewezen. Om die reden behoeft het college, zoals voorheen het geval was, deze stoffen niet nader aan te wijzen.

 

Scheepsafvalstoffen

De definitie is in 2022 gewijzigd als gevolg van een wijziging van de Wet voorkoming verontreiniging door zeeschepen. In de voorgaande wet werd gesproken over ‘scheepsafval’, de nieuwe wet hanteert het begrip ‘scheepsafvalstoffen’. De definitie is dezelfde als die de wet gebruikt.

 

"Scheepsafvalstoffen" is gedefinieerd als het afval van een schip met inbegrip van ladingresiduen, dat ontstaat tijdens de exploitatie van een schip of tijdens laad-, los- en schoonmaakactiviteiten. Specifiek zijn vermeld: olie-afval uit de machinekamer, huishoudelijk afvalwater, huisvuil, klein gevaarlijk afval en ozon aantastende stoffen, die voorkomen in bijvoorbeeld oude brandblussers. Daarnaast bevat het begrip "scheepsafvalstoffen" ook ladinggebonden afval, zoals stuwhout en verpakkingsmateriaal. Ladingresiduen, zowel droog als nat, zijn stoffen die achterblijven na lossing van de lading en vallen ook onder deze definitie.

 

Ventileren

Met de begripsomschrijving van ventileren wordt aangesloten bij de bepalingen uit het (nog vast te stellen) CDNI Het CDNI stelt een grens waaronder de dampen naar de buitenlucht mogen worden geventileerd, de zogenaamde Accepted Vent Free Level. Deze komt overeen met 10% van de onderste explosiegrens van een (brandbare) stof.

 

Vluchtige organische stoffen

Hierbij wordt onder een organische verbinding een verbinding verstaan die ten minste het element koolstof bevat en daarnaast nog één of meer van de volgende elementen: waterstof, halogenen, zuurstof, zwavel, fosfor, silicium of stikstof, met uitzondering van koolstofoxiden, anorganische carbonaten en bicarbonaten.

 

Zeeschip

Ten aanzien van het begrip "zeeschip" wordt opgemerkt dat schepen die de vereiste documenten hebben om op de binnenwateren en op zee te varen (de zogenaamde binnen-buitenschepen), op grond van deze definitie worden aangemerkt als zeeschip.

Artikel 1.2 Waar gelden deze regels

Het toepassingsgebied beperkt zich niet tot de als haven omschreven wateren, maar strekt zich tevens uit over alle tot de haven behorende bouwwerken en kademuren. Het is duidelijk dat ook vanaf de wal een efficiënt gebruik van de haven, en de veiligheid ongunstig kan worden beïnvloed. De verordening is tevens van toepassing op schepen die buiten de haven doch binnen de gemeentegrenzen direct of indirect gemeerd, ten anker of op spudpalen liggen aan of bij kaden, aanlegsteigers, meerpalen, ankergebieden of andere voorzieningen. Op schepen die gemeerd liggen buiten de haven, maar binnen de gemeentegrenzen - bijvoorbeeld aan een steiger op de Nieuwe Maas - is de verordening eveneens van toepassing, onafhankelijk van de vraag of de gemeente dan wel een particulier "beheerder" van deze steiger is. Door paragraaf 4 onder de werkingssfeer van het tweede lid te brengen is het varend sjorren van containers ook op Rijksvaarwegen verboden.

Het derde lid is een verbijzondering op het eerste lid. De eisen die in artikel 11.1.3 worden gesteld aan schepen en bemanning ten behoeve van personenvervoer van 12 personen of minder is van toepassing op alle wateren binnen de gemeente die aan getijde onderhevig zijn met uitzondering van varende schepen op de Rijksvaarwegen.

Artikel 1.2 Waar gelden deze regels

Het toepassingsgebied beperkt zich niet tot de als haven omschreven wateren, maar strekt zich tevens uit over alle tot de haven behorende bouwwerken en kademuren. Het is duidelijk dat ook vanaf de wal een efficiënt gebruik van de haven, en de veiligheid ongunstig kan worden beïnvloed.

De verordening is tevens van toepassing op schepen die buiten de haven doch binnen de gemeentegrenzen direct of indirect gemeerd, ten anker of op spudpalen liggen aan of bij kaden, aanlegsteigers, meerpalen, ankergebieden of andere voorzieningen. Op schepen die gemeerd liggen buiten de haven, maar binnen de gemeentegrenzen - bijvoorbeeld aan een steiger op de Nieuwe Maas - is de verordening eveneens van toepassing, onafhankelijk van de vraag of de gemeente dan wel een particulier "beheerder" van deze steiger is.

Door paragraaf 4 onder de werkingssfeer van het tweede lid te brengen is het varend sjorren van containers ook op Rijksvaarwegen verboden.

Het derde lid is een verbijzondering op het eerste lid. De eisen die in artikel 11.1.3 worden gesteld aan schepen en bemanning ten behoeve van personenvervoer van 12 personen of minder is van toepassing op alle wateren binnen de gemeente die aan getijden onderhevig zijn met uitzondering van varende schepen op de Rijksvaarwegen.

Artikel 1.3 Op wie is deze verordening van toepassing

De bepalingen van deze verordening zijn (in principe) van toepassing op de schipper of kapitein. In enkele artikelen in de verordening is expliciet bepaald dat "een ieder" zich aan dat voorschrift dient te houden (bijvoorbeeld het artikel dat niet-rechthebbenden verbiedt om een schip vast te houden, of de mogelijkheid voor een ieder om werkzaamheden aan een schip te verrichten).

Artikel 1.3 Op wie is deze verordening van toepassing

De bepalingen van deze verordening zijn (in principe) van toepassing op de schipper of kapitein. In enkele artikelen in de verordening is expliciet bepaald dat "eenieder" zich aan dat voorschrift dient te houden (bijvoorbeeld het artikel dat niet-rechthebbenden verbiedt om een schip vast te houden (artikel 3.8), de mogelijkheid voor eenieder om werkzaamheden aan een schip te verrichten (artikel 4.5) of zich aan het plan van aanpak te houden (artikel 4.7)). 

Artikel 1.9 Ontheffing en vrijstelling van geboden en verboden

In de verordening zijn in de artikelen zelf geen ontheffings- of vrijstellingsmogelijkheden opgenomen. Er wordt volstaan met deze algemene mogelijkheid om ontheffing of vrijstelling te verlenen voor de verboden en geboden in de verordening. Deze mogelijkheid is niet beperkt. Voorwaarde is wel dat de aanvrager aannemelijk maakt dat de voorwaarden zoals die in dit artikel vermeld zijn, worden gewaarborgd, en niet het college.

Artikel 1.9 Ontheffing en vrijstelling van geboden en verboden

In de verordening zijn in de artikelen zelf geen ontheffings- of vrijstellingsmogelijkheden opgenomen. Er wordt volstaan met deze algemene mogelijkheid om ontheffing of vrijstelling te verlenen voor de verboden en geboden in de verordening. Deze mogelijkheid is niet beperkt. Voorwaarde is wel dat de aanvrager aannemelijk maakt dat de voorwaarden zoals die in dit artikel vermeld zijn, worden gewaarborgd, en niet het college.

Deze mogelijkheid is algemeen opgenomen omdat bij het opstellen van de verordening niet alle ontwikkelingen die zich in de scheepvaart voordoen, (kunnen) zijn voorzien.

Artikel 1.10 Melding aan de Havenmeester

Voor welke handelingen een meldplicht geldt, is in verschillende artikelen in deze verordening zelf geregeld. De wijze waarop, wat en wanneer deze melding moet plaatsvinden, wordt geregeld via een apart besluit van de Havenmeester.

Artikel 1.10 Melding aan de Havenmeester

Voor welke handelingen een meldplicht geldt, is in verschillende artikelen in deze verordening zelf geregeld. De wijze waarop, wat en wanneer deze melding moet plaatsvinden, wordt geregeld via een apart besluit van de Havenmeester. Algemeen is de bevoegdheid van de Havenmeester om voorwaarden te stellen waaraan een aanvraag of toestemming moet voldoen.

Paragraaf 3 Efficiënt gebruik van de haven

 

In de verordening is als een van de doelen genoemd, naast het milieu en de veiligheid, de ordening in de haven. Er is regelmatig verwarring ontstaan omtrent dit begrip, mede in verband met de burgemeestersbevoegdheden (openbare orde). Daarom is ervoor gekozen het begrip ‘ordening’ te vervangen door ’een efficiënt gebruik’ omdat dat begrip beter aansluit bij wat bedoeld wordt.

Paragraaf 3 Efficiënt gebruik van de haven

 

In de verordening is als een van de doelen genoemd, naast het milieu en de veiligheid, het efficiënt gebruik van de haven. Er is regelmatig verwarring ontstaan omtrent dit begrip, mede in verband met de burgemeestersbevoegdheden (openbare orde) en het begrip ‘ruimtelijke ordening’. Om reden dat met ordening in de Havenverordening iets anders is bedoeld, is ervoor gekozen het begrip ‘ordening’ te vervangen door ’een efficiënt gebruik’ omdat dat begrip beter aansluit bij wat bedoeld wordt.

Artikel 3.2 Aanwijzen gebieden en periodes ligplaatsnemen

Dit artikel regelt in het algemeen dat het college bevoegd is gebieden aan te wijzen waar bepaalde typen schepen zich wel of niet mogen bevinden. Dat kan ook voor een bepaalde periode zijn. Het college kan bijvoorbeeld besluiten om pleziervaartuigen uit havenbekkens te weren.

Artikel 3.2 Aanwijzen gebieden en periodes ligplaatsnemen

Dit artikel regelt in het algemeen dat het college bevoegd is gebieden aan te wijzen waar bepaalde typen schepen zich wel of niet mogen bevinden dan wel voor ligplaatsen aan te geven welke activiteiten wel of niet zijn toegestaan. Dat kan ook voor een bepaalde periode zijn. Het college kan bijvoorbeeld besluiten om pleziervaartuigen uit havenbekkens te weren.

Artikel 3.4 Deugdelijk afmeren

In het artikel wordt bewust niet verder omschreven wat onder deugdelijk en veilig afmeren wordt verstaan. Goed zeemanschap en bestaande richtlijnen, zoals de Guidelines on Mooring van Oil Compagnies International Marine Forum geven richting hoe een bepaald type schip dient af te meren en laten de verantwoordelijkheid voor het afmeren in eerste instantie bij de kapitein of de schipper.

In de praktijk komt het voor dat een schip slechts op een spring is afgemeerd en waarna wordt overgegaan tot lossen of laden. Hierdoor bestaat het gevaar dat lading in het oppervlaktewater wordt gemorst of materiële schade aan schip of haveninfrastructuur ontstaat. Door het opnemen van de verplichting op deugdelijke wijze af te meren, kan hiertegen worden opgetreden. Het schip moet zodanig zijn afgemeerd dat geen voor- of achterwaartse verplaatsing kan plaatsvinden, zij het dat enige beweging als gevolg van golfslag of winddruk onvermijdelijk is en schade, anders dan door toedoen van menselijk handelen, wordt voorkomen.

In het tweede lid zijn voor zeeschepen minimum lengte-afstanden opgenomen, zodat de kans dat schepen elkaar kunnen raken – bijvoorbeeld door de gevolgen van het tij of door zuiging van langs varende schepen – minimaal is.

Artikel 3.4 Deugdelijk afmeren

In het artikel wordt bewust niet verder omschreven wat onder deugdelijk en veilig afmeren wordt verstaan. Goed zeemanschap en bestaande richtlijnen, zoals de Guidelines on Mooring van Oil Compagnies International Marine Forum geven richting hoe een bepaald type schip dient af te meren en laten de verantwoordelijkheid voor het afmeren in eerste instantie bij de kapitein of de schipper.

 

In de praktijk komt het voor dat een schip slechts op een spring is afgemeerd en waarna wordt overgegaan tot lossen of laden. Hierdoor bestaat het gevaar dat lading in het oppervlaktewater wordt gemorst of materiële schade aan schip of infrastructuur ontstaat. Door het opnemen van de verplichting op deugdelijke wijze af te meren, kan hiertegen worden opgetreden. Het schip moet zodanig zijn afgemeerd dat geen voor- of achterwaartse verplaatsing kan plaatsvinden, zij het dat enige beweging als gevolg van golfslag of winddruk onvermijdelijk is en schade, anders dan door toedoen van menselijk handelen, wordt voorkomen.

 

In het tweede lid zijn voor zeeschepen minimum lengte-afstanden opgenomen, zodat de kans dat schepen elkaar kunnen raken – bijvoorbeeld door de gevolgen van het tij of door zuiging van langs varende schepen – minimaal is.

Artikel 3.5 Omhoog brengen van schepen

Op grond van dit artikel is het mogelijk een schip omhoog te brengen als aan bepaalde voorwaarden is voldaan. In de vorige Havenverordening was een verbod op opvijzelen opgenomen. In verband met onduidelijkheid over het begrip ‘opvijzelen’ is ervoor gekozen de term ‘omhoog brengen’ op te nemen, wat feitelijk dezelfde betekenis heeft als opvijzelen. Tevens is ervoor gekozen de regeling niet meer alleen te laten gelden voor een boorinstallatie, een werkeiland of een soortgelijk object (hierna: werkeiland), maar voor een schip in het algemeen (daaronder vallen ook een booreiland etc.). In de definitiebepalingen zijn de specifieke objecten onder het begrip ‘schip’ opgenomen.

Het college kan gebieden aanwijzen waar dit omhoog brengen mogelijk is. Gebieden kunnen worden aangewezen als daar bijvoorbeeld geen kabels in de grond liggen of andere omstandigheden zijn die dergelijk activiteiten mogelijk maken (veiligheid, onderwater infrastructuur, e.d.).

Indien een schip zich bevindt bij een bedrijf waar deze activiteiten zijn toegestaan geldt het verbod niet, voor zover de activiteiten vallen binnen de werkingssfeer van de vergunning die is afgegeven krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht / de activiteiten zijn toegelaten op basis van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal).

Artikel 3.5 Omhoog brengen van schepen

Op grond van dit artikel is het mogelijk een schip omhoog te brengen als aan bepaalde voorwaarden is voldaan. In de vorige Havenverordening was een verbod op opvijzelen opgenomen. In verband met onduidelijkheid over het begrip ‘opvijzelen’ is ervoor gekozen de term ‘omhoog brengen’ op te nemen, wat feitelijk dezelfde betekenis heeft als opvijzelen. Tevens is ervoor gekozen de regeling niet meer alleen te laten gelden voor een boorinstallatie, een werkeiland of een soortgelijk object , maar voor een schip in het algemeen (daaronder vallen ook een booreiland etc.). In de definitiebepalingen zijn de specifieke objecten onder het begrip ‘schip’ opgenomen.

 

Het college kan gebieden aanwijzen waar dit omhoog brengen mogelijk is. Gebieden kunnen worden aangewezen als daar bijvoorbeeld geen kabels in de grond liggen of andere omstandigheden zijn die dergelijk activiteiten mogelijk maken (veiligheid, onderwater- infrastructuur, e.d.).

Indien een schip zich bevindt op een locatie waar deze activiteiten zijn toegestaan geldt het verbod niet, voor zover de activiteiten vallen binnen de werkingssfeer van de vergunning die is afgegeven krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht / de activiteiten zijn toegestaan op basis van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 3.6 Gebruik van voortstuwers, boegschroeven of hekschroeven

Dit artikel beoogt bescherming van de onderwaterinfrastructuur in de haven. In, onder en langs de haven bevinden zich onder meer kunstwerken, kabels, tunnels, pijpleidingen, kades en zinkers. Het gebruik van voortstuwers (schroeven), boegschroeven of hekschroeven kan schade veroorzaken aan deze voorzieningen, als deze anders worden gebruikt dan voor het bereiken of verlaten van een ligplaats.

Gebruik van voortstuwers, boegschroeven of hekschroeven mag ook niet plaatsvinden als een schip op spudpalen ligt of als het schip gaande wordt gehouden of tegen de kade of oever wordt gedrukt (anders dan noodzakelijk voor het ontmeren of afmeren). Reden van het verbod is gelegen in het feit dat gebleken is dat door gebruikers van de haven gevaarlijke situaties kunnen worden veroorzaakt. Ook kan het proefdraaien van voortstuwers, boegschroeven of hekschroeven, maar ook het trachten los te komen, indien een schip aan de grond zit, grote schade veroorzaken.

Het bij- of afdraaien door een schip, dat afgemeerd is aan een ander schip, ter voorkoming van schade, levert een verwaarloosbaar risico op voor de haveninfrastructuur en is daarom aanvaardbaar, gelet op de vaak moeilijke afmeersituatie ter voorkoming van directe schade.

Artikel 3.6 Gebruik van voortstuwers, boegschroeven of hekschroeven

Dit artikel beoogt bescherming van de onderwaterinfrastructuur in de haven. In, onder en langs de haven bevinden zich onder meer kunstwerken, kabels, tunnels, pijpleidingen, kades en zinkers. Het gebruik van voortstuwers (schroeven), boegschroeven of hekschroeven kan schade veroorzaken aan deze infrastructuur, als deze anders worden gebruikt dan voor het bereiken of verlaten van een ligplaats.

 

Om deze reden is bepaald dat het gebruik van deze hulpmiddelen niet is toegestaan als het schade toebrengt of kan toebrengen aan de infrastructuur. Het is aan de schipper of de kapitein om te bepalen of het gebruik van de voortstuwers, boegschroeven of hekschroeven veilig plaats kan vinden.

Reden van het verbod is gelegen in het feit dat gebleken is dat door gebruikers van de haven gevaarlijke situaties kunnen worden veroorzaakt. Ook kan het proefdraaien van voortstuwers, boegschroeven of hekschroeven, maar ook het trachten los te komen, indien een schip aan de grond zit, grote schade veroorzaken.

 

Het bij- of afdraaien door een schip, dat afgemeerd is aan een ander schip, ter voorkoming van schade, levert een verwaarloosbaar risico op voor de haveninfrastructuur en is daarom aanvaardbaar, gelet op de vaak moeilijke afmeersituatie ter voorkoming van directe schade.

Artikel 3.7 Gebruik van ankers en spudpalen

In de onderwaterbodem van de haven bevinden zich op een groot aantal plaatsen infrastructurele voorzieningen, zoals bodembescherming, leidingen en kabels. Het gebruikmaken van ankers of spudpalen zonder vooraf kennis te nemen van de locaties van deze infrastructurele voorzieningen kan leiden tot beschadiging van deze voorzieningen.

Het college wijst daarom gebieden aan, plaatst verkeerstekens of neemt besluiten met dezelfde strekking als gebleken is dat het gebruik van ankers en spudpalen geen schade toebrengt.

Artikel 3.7 Gebruik van ankers en spudpalen

In de onderwaterbodem van de haven bevinden zich op een groot aantal plaatsen infrastructurele voorzieningen, zoals bodembescherming, leidingen en kabels. Het gebruikmaken van ankers of spudpalen zonder vooraf kennis te nemen van de locaties van deze infrastructurele voorzieningen kan leiden tot beschadiging van deze voorzieningen.

Het is alleen toegestaan ankers of spudpalen te gebruiken wanneer zeker is gesteld dat deze geen schade kunnen veroorzaken. Dit is in gebieden die door het college zijn aangewezen of op ligplaatsen met de betreffende verkeerstekens of besluiten die eenzelfde strekking hebben als een verkeersteken. In andere gevallen dient de informatie opgevraagd te worden bij de havenmeester. 

nieuw

Artikel 3.8 Rechthebbende

De titel bij deze bepaling komt beter overeen met de inhoud dan bij de vorige versie van de verordening. Een rechthebbende is iemand die rechten op het schip kan doen gelden, als rechtmatig gebruiker (eigenaar/huurder) dan wel gemachtigd is of anderszins (bijvoorbeeld een bestuursorgaan die gebruik maakt van zijn bevoegdheid bestuursrechtelijke sancties toe te passen).

Artikel 3.11 Operationele ruimte ligplaatsen

Het college kan aan een ligplaats een operationele ruimte toewijzen, een in drie dimensies (lengte, breedte en diepte) afgebakend waterperceel, waarbinnen schepen ligplaats kunnen nemen om hun activiteiten uit te voeren.

 

Het tweede lid spreekt over nautisch gebruik, daaronder wordt bijvoorbeeld verstaan de wijze waarop een schip moet worden afgemeerd of de kielspeling. Onder nautisch gebruik wordt niet verstaan: operationele handelingen zoals het overslaan van lading, het bunkeren van een schip of het ligplaats mogen nemen van een schip op basis van de eigenschappen van de lading.

 

De verantwoordelijkheid voor naleving van het derde lid is neergelegd bij de huurder, erfpachter of eigenaar (= beheerder) van de afmeervoorziening, waar de ligplaats aan ligt, aangezien deze beschikt over de actuele planning van verwachte scheepvaart op de ligplaats en het in zijn macht heeft in te grijpen, aangezien deze rechthebbende is van het desbetreffende stuk water.

 

In het vierde lid wordt een uitzondering gemaakt voor bunker- of dienstverlenende schepen om buiten de operationele ruimte hun activiteiten uit te oefenen. Gelet op het relatief kortdurende karakter van deze activiteiten is er voor gekozen om deze bunkerschepen en dienstverlenende schepen een operationele melding aan de havenmeester te laten doen. Deze kan overzien of de operationele ruimte wordt overschreden en zo ja, of dit een knelpunt gaat opleveren in de scheepvaartafhandeling. Voor deze activiteiten is geen toestemming nodig. De melding kan de havenmeester wel aanleiding geven om bijvoorbeeld een aanwijzing te geven om bijvoorbeeld de activiteit uit te stellen.

Artikel 3.11 Operationele ruimte ligplaatsen

Het college kan aan een ligplaats een operationele ruimte toewijzen, een in drie dimensies (lengte, breedte en diepte) afgebakend waterperceel, waarbinnen schepen ligplaats kunnen nemen om hun activiteiten uit te voeren. Het vaststellen van de grenzen van deze ruimte geschiedt op een zodanige wijze, dat de eigenaar van de ligplaats onder praktisch alle omstandigheden al zijn reguliere scheepvaartontvangsten kan afhandelen, waarbij ook voldoende manoeuvreerruimte overblijft voor het vertrek en de aankomst van schepen op naburige ligplaatsen.

 

Het tweede lid spreekt over nautisch gebruik, daaronder wordt bijvoorbeeld verstaan de wijze waarop een schip moet worden afgemeerd of de kielspeling. Onder nautisch gebruik wordt niet verstaan: operationele handelingen zoals het overslaan van lading, het bunkeren van een schip of het ligplaats mogen nemen van een schip op basis van de eigenschappen van de lading.

 

De verantwoordelijkheid voor naleving is neergelegd bij de huurder, erfpachter of eigenaar (= beheerder) van de afmeervoorziening, waar de ligplaats aan ligt, aangezien deze beschikt over de actuele planning van verwachte scheepvaart op de ligplaats en het in zijn macht heeft in te grijpen, aangezien deze rechthebbende is van het desbetreffende stuk water.

 

In het vierde lid wordt een uitzondering gemaakt voor bunker- of dienstverlenende schepen om buiten de operationele ruimte hun activiteiten uit te oefenen. Gelet op het relatief kortdurende karakter van deze activiteiten is ervoor gekozen om deze bunkerschepen en dienstverlenende schepen een operationele melding aan de havenmeester te laten doen. Deze kan overzien of de operationele ruimte wordt overschreden en zo ja, of dit een knelpunt gaat opleveren in de scheepvaartafhandeling. Voor deze activiteiten is geen toestemming nodig. De melding kan de havenmeester wel aanleiding geven om bijvoorbeeld een aanwijzing te geven om bijvoorbeeld de activiteit uit te stellen.

Op sommige ligplaatsen kan het onwenselijk zijn dat bunker- of dienstverlenende schepen buiten de operationele ruimte afmeren. In het vierde lid is daarom toegevoegd dat het college in het besluit als bedoeld in het eerste lid anders kan bepalen.

Artikel 4.4 Veilige toegang

Een veilige toegang is beschreven in o.a. de SOLAS en Arboregelgeving en de Regeling vervoer gevaarlijke stoffen met zeeschepen. Hierin staat beschreven wat onder een veilige toegang wordt verstaan.

Het tweede lid maakt een uitzondering voor binnenvaartschepen. Een toegang kan tijdens het laden of lossen juist meer onveiligheid creëren. Wanneer een binnenvaartschip voor korte duur afmeert, bijvoorbeeld tijdens het bunkeren, auto afzetten, is het niet nodig om een veilige toegang op te zetten

Artikel 4.4 Veilige toegang

Een veilige toegang is beschreven in o.a. de SOLAS en Arboregelgeving en de Regeling vervoer gevaarlijke stoffen met zeeschepen. Hierin staat beschreven wat onder een veilige toegang wordt verstaan.

 

De toegang dient zo geplaatst te zijn dat deze geen gevaar of schade kan veroorzaken.

 

Het tweede lid maakt een uitzondering voor binnenvaartschepen. Een toegang kan tijdens het laden of lossen juist meer onveiligheid creëren. Wanneer een binnenvaartschip voor korte duur afmeert, bijvoorbeeld tijdens het bunkeren, auto afzetten, is het niet nodig om een veilige toegang te hebben.

Artikel 4.5 Verrichten van werkzaamheden

Grote reparaties aan schepen vinden doorgaans plaats op of aan een werf of in een dok. Kleine reparaties worden vaak aan boord verricht door de eigen bemanning, door een reparatiefirma of door werknemers van de stuwadoor. Het verrichten van reparaties kan gevaren met zich meebrengen. Het artikel richt zich tot een ieder.

 

Voorkomen moet worden dat een kleine scheepsreparatie plaatsvindt en uitgroeit tot een reparatie van grote omvang, met inherente veiligheidsrisico's en grote tijdsduur bij een bedrijf waar deze activiteiten niet zijn toegestaan. Daarom is in het eerste lid, onder b, opgenomen dat bij een bedrijf waar deze activiteiten niet zijn toegestaan de reparatieduur ten hoogste zeven dagen aaneengesloten (dus niet in parten van een of meer dagen) mag duren.

 

Het eerste lid is ook van toepassing op de bedrijfsgereedheid van het schip. Werkzaamheden aan bijvoorbeeld de voortstuwingsinstallatie mogen niet leiden tot het belemmeren van de bedrijfsgereedheid voor een periode van meer dan zeven dagen. Verder is het verbod van open vuur en vonkvorming in het petroleumhavengebied, dat elders is geregeld, onverkort van kracht bij het verrichten van werkzaamheden.

 

Onder het in het tweede lid bedoelde tankschip wordt tevens begrepen een combinatietankschip, dat is omgebouwd tot bulkcarrier en nog slechts geschikt is voor het vervoer van droge lading. In de praktijk is gebleken dat in deze van scheepstype veranderde schepen restanten van voormalig vervoerde vloeibare lading achter kunnen blijven die bij het uitvoeren van werkzaamheden met vuur kunnen leiden tot ongewenste gevaarlijke situaties.

 

Werkzaamheden aan een LNG-installatie zijn toegestaan met een ontheffing waaraan voorwaarden worden gesteld om de ordening en (milieu) veiligheid te waarborgen. Dergelijke werkzaamheden kunnen zoveel gevaar met zich meebrengen dat een enkele melding niet volstaat.

 

Sloopwerkzaamheden zijn geregeld in het vierde lid. Met slopen wordt bedoeld het demonteren van de scheepsconstructie. Sloopwerkzaamheden zijn specifieke werkzaamheden zijn die niet op het herstel van het schip zijn gericht.

Artikel 4.5 Verrichten van werkzaamheden

Grote werkzaamheden aan schepen vinden doorgaans plaats op een locatie waar deze activiteiten zijn toegestaan, bijvoorbeeld op een scheepswerf of in een dok. Alle overige werkzaamheden kunnen worden verricht door de eigen bemanning, een reparatiefirma of werknemers van de stuwadoor. Om deze reden richt het artikel zich tot eenieder. Het verrichten van werkzaamheden kan gevaren met zich meebrengen.

 

Om te voorkomen dat overige werkzaamheden die buiten een locatie waar deze activiteit is toegestaan worden uitgevoerd, uitgroeien tot werkzaamheden van grote omvang met inherente veiligheidsrisico's en grote tijdsduur zijn in het eerste lid, onder b, voorschriften opgenomen dat de duur van de werkzaamheden totaal ten hoogste zeven dagen mag zijn

Het eerste lid is ook van toepassing op de bedrijfsgereedheid van het schip. Werkzaamheden aan bijvoorbeeld de voortstuwingsinstallatie mogen niet leiden tot het belemmeren van de bedrijfsgereedheid voor een periode van meer dan zeven dagen. Verder is het verbod van open vuur en vonkvorming in het petroleumhavengebied, dat elders is geregeld, onverkort van kracht bij het verrichten van werkzaamheden.

 

Onder het in het tweede lid bedoelde tankschip wordt tevens begrepen een combinatietankschip, dat is omgebouwd tot bulkcarrier en nog slechts geschikt is voor het vervoer van droge lading. In de praktijk is gebleken dat in deze van scheepstype veranderde schepen restanten van voormalig vervoerde vloeibare lading achter kunnen blijven die bij het uitvoeren van werkzaamheden met vuur kunnen leiden tot ongewenste gevaarlijke situaties.

 

In het derde lid is bepaald dat werkzaamheden aan een installatie van een schip, die wordt aangedreven door specifieke brandstoffen, energiebronnen of hulpstoffen, niet zomaar zijn toegestaan. Het college kan hier voorwaarden aan stellen om het efficiënt gebruik van de haven en (milieu)veiligheid te waarborgen. Reden is dat dergelijke werkzaamheden zoveel gevaar met zich mee kunnen brengen dat enkel een melding niet volstaat.

 

Sloopwerkzaamheden zijn geregeld in het vierde lid. Met slopen wordt bedoeld het demonteren van de scheepsconstructie. Sloopwerkzaamheden zijn specifieke werkzaamheden die niet op het herstel van het schip gericht zijn, maar erop zijn gericht het schip uit de vaart te nemen.

Artikel 4.6 Ontsmetten

De in het eerste lid opgenomen bevoegdheid ziet op het aanwijzen van ligplaatsen voor schepen die in Nederland worden behandeld met een ontsmettingsmiddel. Het ontsmetten van schepen in Nederland wordt geregeld in de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden.

Artikel 4.6 Ontsmetten

De in dit artikel opgenomen bevoegdheid ziet op het aanwijzen van ligplaatsen voor schepen die in Nederland worden behandeld met een ontsmettingsmiddel. Het ontsmetten van schepen in Nederland wordt geregeld in de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden.

Artikel 4.7 Lading die in het buitenland is ontsmet

Dit artikel is van toepassing op schepen die de haven aandoen en in het buitenland zijn beladen met aldaar of tijdens de reis ontsmette lading,

Schepen met losgestorte bulklading die nog een te hoge concentratie ontsmettingsmiddel hebben in de lading dienen, wanneer zij de haven inkomen, te handelen overeenkomstig het door het college vastgestelde plan van aanpak. Dit plan van aanpak beschrijft, gedurende de periode dat de lading onvoldoende vrij is van ontsmettingsmiddelen, de te treffen maatregelen om met name de veiligheid en het milieu op het schip en voor de omgeving te waarborgen.

In het plan van aanpak ligt een grote verantwoordelijkheid bij de gassingsleider. Door in het tweede lid de verantwoordelijkheid voor de naleving van het plan aanpak bij “eenieder” neer te leggen is het mogelijk om de persoon aan te spreken die de werkzaamheden op basis van het plan van aanpak ook daadwerkelijk uitvoert of laat uitvoeren.

Artikel 4.7 Lading die in het buitenland is ontsmet

Dit artikel is van toepassing op schepen die de haven aandoen en in het buitenland zijn beladen met aldaar of tijdens de reis ontsmette lading.

Schepen met losgestorte bulklading die bij aankomst in de haven behandeld zijn met een ontsmettingsmiddel dienen te handelen overeenkomstig het door het college vastgestelde plan van aanpak. Dit plan van aanpak beschrijft, gedurende de periode dat de lading onvoldoende vrij is van ontsmettingsmiddelen, de te treffen maatregelen om met name de veiligheid en het milieu op het schip en voor de omgeving te waarborgen.

 

In het plan van aanpak ligt een grote verantwoordelijkheid bij de gassingsleider. Door in het tweede lid de verantwoordelijkheid voor de naleving van het plan aanpak bij “eenieder” neer te leggen is het mogelijk om de persoon aan te spreken die de werkzaamheden op basis van het plan van aanpak ook daadwerkelijk uitvoert of laat uitvoeren.

Artikel 4.8 Vergunning ontvangst afval zeeschepen

Het gebruik van een ontvangstvoorziening voor schepen is geregeld in de Wet voorkoming verontreiniging door schepen (Wvvs). Op basis van deze wet kan de havenmeester ontvangstvoorzieningen aanwijzen. Daarin voorziet deze bepaling. Drie groepen van bedrijven kunnen in aanmerking komen voor een vergunning: de overslagterminals en scheepsreparatiewerven, de bedrijven met een vaste inrichting aan de wal om de aangeboden schadelijke stoffen te ontvangen en eventueel te bewerken, te verwerken of te vernietigen en ten slotte de (transport)bedrijven die de afvalstoffen uitsluitend inzamelen met mobiele voorzieningen (lichters, voertuigen).

 

Uit de Memorie van Toelichting van de Wvvs blijkt dat een overlap met de vergunningvereiste voor een inzamelvergunning conform de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht / Omgevingswet door de wetgever ongewenst wordt geacht. De wetgever heeft bij de wijziging van de Wvvs uitdrukkelijk de keuze gemaakt om beantwoording van de vraag welke personen scheepsafvalstoffen mogen inzamelen, over te laten aan de regeling neergelegd in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht / Omgevingswet. Alleen bedrijven die beschikken over een op deze wet gebaseerde vergunning dan wel bedrijven waar die activiteiten zijn toegelaten zijn gerechtigd tot het inzamelen van afvalstoffen van zeeschepen. De havenbeheerder kan wel gebruik maken van het instrument vergunning teneinde nadere voorschriften te kunnen geven aan bedrijven die scheepsafvalstoffen inzamelen in de haven. Dit betreffen operationele en administratieve voorschriften om zorg te dragen voor een goede logistieke infrastructuur in de haven.

 

Een overslagterminal of scheepsreparatiewerf, die is aangewezen (een vergunning heeft gekregen) voor het in ontvangst nemen van afvalstoffen, mag slechts afvalstoffen accepteren die afkomstig zijn van zeeschepen, die bij het bedrijf worden geladen, gelost of gerepareerd. Het spreekt voor zich dat bedrijven, die het in ontvangst nemen, bewerken, verwerken en vernietigen van afvalstoffen als hoofdbedrijf uitoefenen, door de aanwijzing ook verplicht zijn om alle aangewezen schadelijke afvalstoffen te accepteren. Transportbedrijven, zonder een vaste inrichting aan de wal voor het bewaren, bewerken of verwerken van afvalstoffen komen ook voor aanwijzing in aanmerking, mits zij ingevolge de milieuwetgeving gerechtigd zijn gevaarlijke afvalstoffen in te zamelen of te bewaren. Deze bedrijven worden door de aanwijzing verplicht tot aflevering van de ingezamelde scheepsafvalstoffen aan een bedrijf dat op basis van de milieuwetgeving bevoegd is die stoffen te bewerken, verwerken of vernietigen.

De vergunning die is neergelegd in de Havenverordening heeft dus een ander oogmerk en een aanvullend karakter op de inzamelvergunning van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht/de algemene regels van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal).

Artikel 4.8 Vergunning ontvangst afval zeeschepen

Het gebruik van een ontvangstvoorziening voor schepen is geregeld in de Wet voorkoming verontreiniging door schepen (Wvvs). Op basis van deze wet kan de havenmeester ontvangstvoorzieningen aanwijzen. Daarin voorziet deze bepaling. Drie groepen van bedrijven kunnen in aanmerking komen voor een vergunning: de overslagterminals en scheepsreparatiewerven, de bedrijven met een vaste inrichting aan de wal om de aangeboden schadelijke stoffen te ontvangen en eventueel te bewerken, te verwerken of te vernietigen en ten slotte de (transport)bedrijven die de afvalstoffen uitsluitend inzamelen met mobiele voorzieningen (lichters, voertuigen).

 

Uit de Memorie van Toelichting van de Wvvs blijkt dat een overlap met de vergunningvereiste voor een inzamelvergunning conform de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht/Omgevingswet door de wetgever ongewenst wordt geacht. De wetgever heeft bij de wijziging van de Wvvs uitdrukkelijk de keuze gemaakt om beantwoording van de vraag welke personen scheepsafvalstoffen mogen inzamelen, over te laten aan de regeling neergelegd in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht/Omgevingswet. Alleen bedrijven die beschikken over een op deze wet gebaseerde vergunning dan wel locaties waar die activiteiten zijn toegestaan, zijn gerechtigd tot het inzamelen van afvalstoffen van zeeschepen. De havenbeheerder kan wel gebruik maken van het instrument vergunning teneinde nadere voorschriften te kunnen geven aan bedrijven die scheepsafvalstoffen inzamelen in de haven. Dit betreffen operationele en administratieve voorschriften om zorg te dragen voor een goede logistieke infrastructuur in de haven.

 

Een overslagterminal of scheepsreparatiewerf, die is aangewezen (een vergunning heeft gekregen) voor het in ontvangst nemen van afvalstoffen, mag slechts afvalstoffen accepteren die afkomstig zijn van zeeschepen, die bij het bedrijf worden geladen, gelost of gerepareerd. Het spreekt voor zich dat bedrijven, die het in ontvangst nemen, bewerken, verwerken en vernietigen van afvalstoffen als hoofdbedrijf uitoefenen, door de aanwijzing ook verplicht zijn om alle aangewezen schadelijke afvalstoffen te accepteren. Transportbedrijven, zonder een vaste inrichting aan de wal voor het bewaren, bewerken of verwerken van afvalstoffen komen voor aanwijzing in aanmerking, mits zij ingevolge de milieuwetgeving gerechtigd zijn gevaarlijke afvalstoffen in te zamelen of te bewaren. Deze bedrijven worden door de aanwijzing verplicht tot aflevering van de ingezamelde scheepsafvalstoffen aan een bedrijf dat op basis van de milieuwetgeving bevoegd is die stoffen te bewerken, verwerken of vernietigen.

De vergunning die is neergelegd in de Havenverordening heeft dus een ander oogmerk en een aanvullend karakter op de inzamelvergunning van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht/de algemene regels van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal).

Artikel 4.10 Vergunning mobiele ontgasvoorziening

Mobiele ontgasvoorzieningen die op het water hun diensten verlenen aan schepen en niet onder een omgevingsvergunning vallen mogen dit alleen doen met een vergunning van het college. De eisen die het college stelt aan door dergelijke bedrijven gebruikte ontgasvoorzieningen sluiten zoveel als mogelijk aan bij de eisen die voor een walinstallatie worden gehanteerd.

Mobiele ontgasvoorzieningen die op de wal staan vallen onder de omgevingsvergunning van het betreffende walbedrijf.

Artikel 4.10 Vergunning mobiele ontgasvoorziening

Mobiele ontgasvoorzieningen die op het water hun diensten verlenen aan schepen en niet onder een omgevingsvergunning/de algemene regels van het Besluit activiteiten leefomgeving vallen mogen dit alleen doen met een vergunning van het college dan wel wanneer ze aan de regels van het Besluit activiteiten leefomgeving voldoen. De eisen die het college stelt aan door dergelijke bedrijven gebruikte ontgasvoorzieningen sluiten zoveel als mogelijk aan bij de eisen die voor een walinstallatie worden gehanteerd.

Mobiele ontgasvoorzieningen die op de wal staan vallen onder de omgevingsvergunning van het betreffende walbedrijf /de algemene regels van het Besluit activiteiten leefomgeving.

 

In het tweede lid is een meldingsverplichting opgenomen voor het ontgassen naar een mobiele ontgassingsinstallatie. Deze meldverplichting is van toepassing voor het schip dat gaat ontgassen naar een mobiele ontgassingsinstallatie die op een ander schip staat. Indien de ontgassingsinstallatie over een vergunning dient te beschikken zal ook in de vergunning een meldplicht voor de installatie worden opgenomen.

Artikel 4.11 Schoonmaken en ventileren van ladingtanks of sloptanks van tankschepen

Dit artikel regelt in zijn algemeenheid het veilig en milieuverantwoord schoonmaken van tanks, inclusief het gebruik van een ontgassingsinstallatie. Het beperken van emissies maakt een belangrijk onderdeel uit van dit artikel. Slechts het onvermijdelijke laten ontsnappen van een klein restje gas bij het openen van de ladingtanks of sloptanks is toelaatbaar.

 

In het eerste lid, onder b, wordt geregeld dat de zogenaamde stankstoffen uit bijlage 1 en die niet onder het bepaalde onder a en c vallen, verboden zijn open schoon te maken.

In het vierde lid onder a wordt geregeld dat ventileren onder de 10% LEL is toegestaan. Met dit percentage wordt aangesloten bij de bepalingen uit het ADN en het CDNI.

In het zevende lid is in zijn algemeenheid bepaald dat het schoonmaken van stoffen (als bedoeld in artikel 4.11 in het eerste en vierde lid), hetgeen mede inhoudt het openen of ventileren van deze ruimtes na het schoonmaken, door het college kan worden beperkt of verboden, indien atmosferische omstandigheden dit noodzakelijk maken. Hierover zijn afspraken gemaakt tussen de havenmeester en de milieuautoriteiten op basis van afgegeven weercodes.

Artikel 4.11 Schoonmaken en ventileren van ladingtanks of sloptanks van tankschepen

Dit artikel regelt in zijn algemeenheid het veilig en milieuverantwoord schoonmaken van tanks, inclusief het gebruik van een ontgassingsinstallatie. Het beperken van emissies maakt een belangrijk onderdeel uit van dit artikel. Slechts het onvermijdelijke laten ontsnappen van een klein restje gas bij het openen van de ladingtanks of sloptanks is toelaatbaar.

 

In het eerste lid, onder c, wordt geregeld dat de zogenaamde stankstoffen uit bijlage 1 en die niet onder het bepaalde onder a, b en d vallen, verboden zijn open schoon te maken.

 

Uit het eerste lid volgt dat voor stoffen waar gesloten schoonmaken niet is voorgeschreven open mag worden schoongemaakt.

 

In het vierde lid is geregeld dat ventileren alleen is toegestaan op een locatie die de havenmeester daartoe heeft aangewezen. In de havenverordening is het begrip ventileren opgenomen. Dit is de situatie waarbij de concentratie gevaarlijke gassen en dampen uit de ladingtank in het uitgeblazen mengsel onder vastgestelde waarden zit. Daarbij wordt zowel naar de limieten van brandbaarheid als de giftigheid gekeken. Of gevaarlijke gassen en dampen aan die limieten moet voldoen is weer afhankelijk van de classificatiecode die het heeft gekregen op basis van internationale vervoerswetgeving zoals het ADN. Voor de gassen en dampen van gevaarlijke stoffen die alleen de classificatiecode brandbaar (“F”) hebben hoeft geen giftigheid gemeten te worden. Dit is wel het geval wanneer de stof de classificatiecode T heeft en in het ADN in tabel C kolom 18 van het ADN een giftigheidsmeter wordt vereist voor de betreffende stof. Hiermee wordt aangesloten bij internationale regelgeving.

 

In het zesde lid is in zijn algemeenheid bepaald dat het schoonmaken van stoffen (als bedoeld in artikel 4.11 eerste lid), hetgeen mede inhoudt het openen of ventileren van deze ruimtes na het schoonmaken, door het college kan worden beperkt of verboden, indien atmosferische omstandigheden dit noodzakelijk maken. Hierover zijn afspraken gemaakt tussen de havenmeester en de milieuautoriteiten op basis van afgegeven weercodes.

Artikel 5.2 Toegelaten schepen in de petroleumhaven

In verband met de risico’s die gevaarlijke stoffen met zich meebrengen mogen in de petroleumhavengebieden alleen bepaalde schepen of activiteiten worden toegelaten.

Onderdeel f bepaalt dat schepen (in het algemeen, niet specifieke schepen) het petroleumhavengebied mogen doorvaren, indien dat noodzakelijk is om hun bestemming te bereiken. Voorwaarde hierbij is dat ze ruim afstand houden ten opzichte van andere in de petroleumhaven verblijvende schepen en de kortste weg kiezen zonder (onnodig) te stoppen.

Artikel 5.2 Toegelaten schepen in de petroleumhaven

In verband met de risico’s die gevaarlijke stoffen met zich meebrengen mogen in de petroleumhavengebieden alleen bepaalde schepen of activiteiten worden toegelaten.

Onderdeel f bepaalt dat schepen (in het algemeen, niet specifieke schepen) het petroleumhavengebied mogen doorvaren, indien dat noodzakelijk is om hun bestemming te bereiken. Gelet op de aard van de schepen ligt het voor de hand dat ze ruim afstand houden ten opzichte van andere in de petroleumhaven verblijvende schepen en de kortste weg kiezen zonder (onnodig) te stoppen.

Artikel 5.3 Verbod open vuur, roken en vonkvorming

Deze verboden betreffen activiteiten die niet passen in aangewezen petroleumhavens.

Open vuur en roken, waaronder elektrische sigaretten aan boord in een petroleumhaven zijn verboden.

Artikel 5.3 Verbod open vuur, roken en vonkvorming

Deze verboden betreffen activiteiten die niet passen in aangewezen petroleumhavens.

Open vuur en roken, waaronder elektrische sigaretten aan boord in een petroleumhaven zijn verboden. Het roken mag alleen in gesloten ruimten plaatsvinden, bijvoorbeeld een woon- of dienst ruimte, of in ruimten die voldoen aan de eisen die de internationale wetgeving voorschrijft voor ruimten waar gerookt mag worden.

Artikel 5.5 Binnentankschepen met gevaarlijke stoffen

De artikelen 5.5, 5.6 en 5.7 hebben hetzelfde onderwerp, maar hebben betrekking op verschillende soorten schepen. Gelet op het verschillende karakter van de schepen (constructie en (hoeveelheid) lading) zijn verschillende voorwaarden per soort schip van toepassing verklaard.

 

Artikel 5.6 Zeetankschepen met gevaarlijke stoffen

Zeetankschepen mogen alleen buiten een petroleumhaven ligplaats nemen wanneer wordt voldaan aan alle voorwaarden zoals gesteld onder het eerste lid. De verklaring van een gasdeskundige is nodig wanneer de gevaareigenschappen van de lading niet op voorhand, voor binnenkomst haven, bepaald kunnen worden door de havenmeester.

 

Artikel 5.7 Combinatietankschepen met gevaarlijke stoffen

Combinatietankschepen mogen alleen ligplaats nemen buiten een petroleumhaven ligplaats nemen wanneer wordt voldaan aan alle voorwaarden zoals gesteld in het eerste lid. De verklaring van een gasdeskundige is dus altijd nodig.

Artikelen 5.5, 5.6 en 5.7 Tankschepen met gevaarlijke stoffen

De artikelen 5.5, 5.6 en 5.7 hebben hetzelfde onderwerp, maar hebben betrekking op verschillende soorten schepen. Gelet op het verschillende karakter van de schepen (constructie en (hoeveelheid) lading) zijn verschillende voorwaarden per soort schip van toepassing verklaard. Van belang om te melden is dat het bepaalde in artikel 5.4 op deze bepalingen onverminderd van toepassing is. De eisen van artikel 5.4 gelden in alle in artikelen 5.5 tot en met artikel 5.7 beschreven situaties.

Artikel 5.5 Binnentankschepen met gevaarlijke stoffen

Het is naast genoemde situaties in artikel 5.4 en artikel 5.5 voor een binnentankschip met gevaarlijke stoffen ook toegestaan zich op een ligplaats te bevinden buiten een petroleumhaven wanneer dit in overeenstemming is met de ter plaatse aangebrachte verkeerstekens en nadere aanduidingen zoals bedoeld in artikel 3.1.

 

Artikel 5.6 Zeetankschepen met gevaarlijke stoffen

Zeetankschepen mogen alleen buiten een petroleumhaven ligplaats nemen wanneer wordt voldaan aan alle voorwaarden zoals gesteld onder het eerste lid. De verklaring van een gasdeskundige is nodig wanneer de condities van de lading- of sloptanks niet op voorhand, voor binnenkomst haven, zeker gesteld kunnen worden door de havenmeester. De kapitein dient zorg te dragen dat een gasdeskundige de "verklaring gasdeskundige" afgeeft.

 

Activiteiten met gevaarlijke stoffen, die de conditie van de ladingtanks of sloptanks wijzigen, zijn niet toegestaan wanneer een verklaring van een gasdeskundige wordt vereist. Wanneer de omstandigheden van het schip afwijken van de “verklaring gasdeskundige”, bijvoorbeeld omdat de tanks zijn geladen of gelost, dan wel zijn schoongemaakt, is het ligplaats nemen buiten een petroleumhaven niet (langer) toegestaan, omdat de verklaring dan niet meer dekkend is. De inhoud van de “verklaring gasdeskundige” is dus bepalend voor wat het schip mag, in dit geval het ligplaats nemen buiten een petroleumhaven.

 

Artikel 5.7 Combinatietankschepen met gevaarlijke stoffen

Combinatietankschepen mogen alleen ligplaats nemen buiten een petroleumhaven ligplaats nemen wanneer wordt voldaan aan alle voorwaarden zoals gesteld in het eerste lid. De verklaring van een gasdeskundige is dus altijd nodig. De kapitein dient zorg te dragen dat een gasdeskundige de "verklaring gasdeskundige" afgeeft.

 

Wat in artikel 5.6 is opgenomen geldt eveneens voor combinatietankschepen.

Artikel 6.3 Overige regels voor overslag van vloeibare gevaarlijke stoffen in bulk

Dit artikel regelt in zijn algemeenheid de veilige en milieuverantwoorde behandeling van genoemde stoffen. Het beperken van emissies maakt een belangrijk onderdeel uit van dit artikel.

Overigens geldt voor dit gehele artikel het uitgangspunt dat het schip centraal staat, waarvoor de bepalingen uit dit artikel gelden. Daarbij maakt het niet uit of het schip is afgemeerd op bijvoorbeeld een openbare ligplaats of aan een afmeervoorziening, die behoort tot een ligplaats van een inrichting, waarvoor een omgevingsvergunning geldt.

De veiligheidsvoorschriften voor overslag tussen een binnentankschip en een inrichting zijn neergelegd in het ADN. Aanvullende regulering in dit reglement is voor dat type overslag niet nodig.

Als overslag van gevaarlijke of schadelijke stoffen tussen schepen plaatsvindt, moet dat met gebruik van een dampretourleiding. De International Bulk Chemical Code schrijft aan zeetankschepen voor dat voor het vervoer van bepaalde stoffen een tank met dampretouraansluiting op het schip aanwezig moet zijn. Het ADN bepaalt voor binnentankschepen dat bepaalde stoffen gesloten vervoerd moeten worden. In deze internationale regelingen is echter niet expliciet voorgeschreven dat bij overslag een dampretourleiding moet worden gebruikt. De milieuveiligheid in de haven is erbij gebaat wanneer de betreffende leidingen tijdens overslag van deze gevaarlijke of schadelijke stoffen worden gebruikt en om die reden wordt het gebruik ervan verplicht gesteld in het eerste lid.

De leidingen moeten dan gebruikt worden ter voorkoming van met name stankoverlast of risico voor de omgeving vanwege hun schadelijke aard. De laatste categorie waarvoor het gebruik van dampretourleidingen verplicht is gesteld, is de categorie van vluchtig organische stoffen. Ook in de afzonderlijke vergunningen op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van de inrichtingen (aan de wal) die milieugevaarlijke stoffen behandelen, wordt gesloten behandeling van deze stoffen verplicht gesteld door de vergunningverlener.

Ook de andere bepalingen in dit artikel zijn erop gericht de aanwezige risico’s te beheersen.

Artikel 6.3 Overige regels voor overslag van vloeibare gevaarlijke stoffen in bulk

Dit artikel regelt in zijn algemeenheid de veilige en milieuverantwoorde behandeling van genoemde stoffen. Het beperken van emissies maakt een belangrijk onderdeel uit van dit artikel.

 

Overigens geldt voor dit gehele artikel het uitgangspunt dat het schip centraal staat, waarvoor de bepalingen uit dit artikel gelden. Daarbij maakt het niet uit of het schip is afgemeerd op bijvoorbeeld een openbare ligplaats of aan een afmeervoorziening, die behoort tot een ligplaats van een inrichting, waarvoor een omgevingsvergunning geldt.

 

De veiligheidsvoorschriften voor overslag tussen een binnentankschip en een inrichting zijn neergelegd in het ADN. Aanvullende regulering in dit reglement is voor dat type overslag niet nodig.

 

Als overslag van gevaarlijke of schadelijke stoffen tussen schepen plaatsvindt, moet dat met gebruik van een dampretourleiding. De International Bulk Chemical Code schrijft aan zeetankschepen voor dat voor het vervoer van bepaalde stoffen een tank met dampretouraansluiting op het schip aanwezig moet zijn. Het ADN bepaalt voor binnentankschepen dat bepaalde stoffen gesloten vervoerd moeten worden. In deze internationale regelingen is echter niet expliciet voorgeschreven dat bij overslag een dampretourleiding moet worden gebruikt. De milieuveiligheid in de haven is erbij gebaat wanneer de betreffende leidingen tijdens overslag van deze gevaarlijke of schadelijke stoffen worden gebruikt. Om die reden wordt het gebruik ervan verplicht gesteld in het eerste lid.

De leidingen moeten dan gebruikt worden ter voorkoming van met name stankoverlast of risico voor de omgeving vanwege hun schadelijke aard. De laatste categorie waarvoor het gebruik van dampretourleidingen verplicht is gesteld, is de categorie van vluchtig organische stoffen. Ook in de afzonderlijke vergunningen op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van de inrichtingen (aan de wal) die milieugevaarlijke stoffen behandelen, wordt gesloten behandeling van deze stoffen verplicht gesteld door de vergunningverlener.

 

Ook de andere bepalingen in dit artikel zijn erop gericht de aanwezige risico’s te beheersen.

Artikel 7.1 Verbod ligplaatsinname schip met gevaarlijke stoffen

Geregeld is dat het verboden is met een schip dat geladen is met een in de Bijlage 2 genoemde gevaarlijke stof ligplaats te nemen binnen een in de bijlage genoemde veilige afstand van een woonconcentratie. De afstand wordt bepaald vanaf de stuwpositie van de gevaarlijke stoffen aan boord van het schip. Doel van deze ligplaatszonering is dat mocht er onverhoopt een incident plaatsvinden met een schip met een gevaarlijke stof, dat er een voldoende veilige afstand is tussen het schip en tussen bewoning.

De ligplaatszonering is een veiligheidscontour die rondom woonconcentraties wordt getrokken en waarbinnen schepen, die bepaalde hoeveelheden gevaarlijke stoffen aan boord hebben, geen ligplaats mogen nemen. Deze risicomaatregel is aanvullend op de veiligheidsafstanden die gemeenten en provincies moeten aanhouden bij het verlenen van (milieu)vergunningen aan bedrijven met gevaarlijke stoffen. Het eerste lid heeft betrekking op alle schepen, het tweede lid op alleen zeetankschepen.

In 2022 heeft een herijking plaatsgevonden op de veiligheidsafstanden die in Bijlage 2 zijn genoemd. De afstanden zijn gebaseerd op de veiligheidsnormen die in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden voorgeschreven en waar gemeenten en provincies aan zijn gehouden bij het verlenen van (milieu)vergunningen aan bedrijven met gevaarlijke stoffen.

In de ligplaatszonering wordt gekeken naar het effect van een incident met de gevaarlijke stoffen aan boord van schepen en wordt de kans dat het incident kan optreden niet meegewogen. Daarmee is deze meetmethode strenger dan de reguliere meetmethode en hierdoor staan in de ligplaatszonering grotere veiligheidsafstanden dan wanneer het Bevi zou worden toegepast. Deze strengere meetmethode draagt bij aan de veiligheid in en in de omgeving van de haven.

Voor het berekenen van de veiligheidsafstanden van de klasse 1 stoffen (explosieven) is het door het RIVM opgestelde Rekenvoorschrift Omgevingsveiligheid, Module VI voor opslag van ontplofbare stoffen uit 2020 gebruikt.

Artikel 7.1 Verbod ligplaatsinname schip met gevaarlijke stoffen

Geregeld is dat het verboden is met een schip dat geladen is met bepaalde hoeveelheden van een gevaarlijke stof die in bijlage 2 worden genoemd ligplaats te nemen. Uit de bijlage volgt welke afstand tot kwetsbare objecten bij het toekennen van een ligplaats in acht moet worden genomen indien een bepaalde hoeveelheid gevaarlijke stoffen zich aan boord van het schip bevindt. De afstand wordt bepaald vanaf de stuwpositie van de gevaarlijke stoffen aan boord van het schip. Doel van deze ligplaatszonering is dat mocht er onverhoopt een incident plaatsvinden met een schip met een gevaarlijke stof er een voldoende veilige afstand is tussen het schip en kwetsbare objecten.

 

Met deze regeling wordt vooruit gelopen op de Omgevingswet die op een later tijdstip in werking treedt.

 

In aanvulling op de veiligheidscontouren zoals vastgesteld in de Besluiten tot vaststelling van de Veiligheidscontouren is de ligplaatszonering een veiligheidscontour die rondom kwetsbare objecten wordt getrokken en waarbinnen schepen, die bepaalde hoeveelheden gevaarlijke stoffen aan boord hebben, geen ligplaats mogen nemen. Deze risicomaatregel is aanvullend op de veiligheidsafstanden die gemeenten en provincies moeten aanhouden bij het verlenen van (milieu)vergunningen aan bedrijven met gevaarlijke stoffen. Het eerste lid heeft betrekking op alle schepen, het tweede lid op alleen zeetankschepen.

 

In 2022 heeft een herijking plaatsgevonden op de veiligheidsafstanden die in bijlage 2 zijn genoemd. De afstanden zijn gebaseerd op de veiligheidsnormen die in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden voorgeschreven en waar gemeenten en provincies aan zijn gehouden bij het verlenen van (milieu)vergunningen aan bedrijven met gevaarlijke stoffen.

 

In de ligplaatszonering wordt gekeken naar het effect van een incident met de gevaarlijke stoffen aan boord van schepen en wordt de kans dat het incident kan optreden niet meegewogen. Daarmee is deze meetmethode strenger dan de reguliere meetmethode en hierdoor staan in de ligplaatszonering grotere veiligheidsafstanden dan wanneer het Bevi zou worden toegepast. Deze strengere meetmethode draagt bij aan de veiligheid in en in de omgeving van de haven.

 

Voor het berekenen van de veiligheidsafstanden van de klasse 1 stoffen (explosieven) is het door het RIVM opgestelde Rekenvoorschrift Omgevingsveiligheid, Module VI voor opslag van ontplofbare stoffen uit 2020 gebruikt.

 

De ligplaatszonering als bedoeld in deze paragraaf is alleen van toepassing buiten petroleumhavens.

Paragraaf 8 Bunkeren en van of aan boord brengen van hulpstoffen

 

Algemene toelichting

In hoofdstuk 8 zijn de regels opgenomen voor de energievoorziening aan boord van schepen. De ontwikkelingen in de toepassing van (duurzame) energie in de scheepvaart gaan snel. In dit hoofdstuk is daar rekening mee gehouden door de brandstoffen niet meer specifiek te benoemen. Op die wijze zijn de artikelen toekomstbestendig.

De haven wil een bijdrage leveren aan een schoon milieu. Dit gebeurt door eisen te stellen aan de leveranciers van bijvoorbeeld nieuwe schone brandstoffen door middel van een bunkervergunning of een hulpstoffenvergunning. De vergunningen zijn hiermee in lijn met de minimum-eisen die de Europese zeehavenverordening hier voorschrijft.

Paragraaf 8 Bunkeren, debunkeren en van of aan boord brengen van hulpstoffen

 

Algemene toelichting

In hoofdstuk 8 zijn de regels opgenomen voor de energievoorziening aan boord van schepen. De ontwikkelingen in de toepassing van (duurzame) energie in de scheepvaart gaan snel. In dit hoofdstuk is daar rekening mee gehouden door de brandstoffen niet meer specifiek te benoemen. Op die wijze zijn de artikelen toekomstbestendig.

 

De haven wil een bijdrage leveren aan een schoon milieu. Dit gebeurt door eisen te stellen aan de leveranciers van bijvoorbeeld nieuwe schone brandstoffen door middel van een bunkervergunning of een hulpstoffenvergunning. De vergunningen zijn hiermee in lijn met de minimumeisen die de Europese zeehavenverordening hier voorschrijft.

Artikel 8.1 Bunkeren

Het zesde lid staat onder voorwaarden gelijktijdige operationele handelingen tijdens het LNG-bunkeren toe. Activiteiten die gelijktijdig uitgevoerd worden met een LNG bunkering, zoals ladinghandelingen, bunkeren van andere brandstoffen of smeerolie, schoonmaken en repareren, kunnen risico’s opleveren. Binnen de ISO TS 18683 guidelines for systems and installations for supply of LNG as fuel to ships en diverse best practice guidelines wordt gesteld dat gelijktijdige handelingen alleen verantwoord zijn als er een risico-assessment is uitgevoerd waaruit is gebleken of er en onder welke condities, gelijktijdig andere activiteiten verantwoord plaats kunnen vinden. Het resultaat van de risico-assessment wordt verwerkt in de door de vlaggenstaat goedgekeurde operationele documentatie, zoals het bunker managementplan, voor het LNG aangedreven schip. De bij de bunkering betrokken partijen moeten het gestelde en de beperkingen vanuit deze operationele documentatie naleven. Alleen die handelingen die in de operationele documentatie zijn opgenomen, mogen tijdens het LNG-bunkeren plaatsvinden.

Artikel 8.1 Bunkeren

Artikel 8.1 heeft betrekking op het bunkeren. Het bevat voorschriften voor het aanwijzen van brandstoffen en hulpstoffen waarvoor een bunker (of debunker) vergunning nodig is.

 

Het vijfde lid staat onder voorwaarden gelijktijdige operationele handelingen tijdens het bunkeren toe.

 

Activiteiten die gelijktijdig uitgevoerd worden met een bunkering, zoals ladinghandelingen, bunkeren van andere brandstoffen of smeerolie, schoonmaken en repareren, kunnen risico’s opleveren. In diverse best practice guidelines wordt gesteld dat gelijktijdige handelingen alleen verantwoord zijn als er een risico-assessment is uitgevoerd waaruit is gebleken of er en onder welke condities, gelijktijdig andere activiteiten verantwoord plaats kunnen vinden. Het resultaat van de risico-assessment wordt verwerkt in de door de vlaggenstaat goedgekeurde operationele documentatie, zoals het bunker managementplan, voor het schip dat gebunkerd wordt. De bij de bunkering betrokken partijen moeten het gestelde en de beperkingen vanuit deze operationele documentatie naleven. Alleen die handelingen die in de operationele documentatie zijn opgenomen, mogen tijdens het bunkeren plaatsvinden.

nieuw

Artikel 8.8 Tekens

Artikel 8.8 geeft het college de bevoegdheid voor aan te wijzen brandstoffen en energiebronnen tekens voor te schrijven alsmede passeerafstanden die schepen in acht moeten nemen ten opzichte van de bunkeractiviteit. Het motief voor deze bevoegdheid is de veiligheid: het bunkeren is een activiteit die invloed heeft op de veiligheid van de omgeving. Door tekens voor te schrijven en passeerafstanden wordt de veiligheid gediend van de gebruikers van de omgeving. Het college bepaalt welke tekens verplicht zijn en bij welke bunkeractiviteit welke minimale passeerafstand geldt die passerende schepen aan moeten houden.

Artikel V  

Deze verordening treedt in werking op de dag na bekendmaking in het elektronisch gemeenteblad.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 3 oktober 2023,

de griffier,

M.J.W. Tobeas

de voorzitter,

J.G. Bijl

Naar boven