Gemeenteblad van Rotterdam
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Rotterdam | Gemeenteblad 2023, 435670 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Rotterdam | Gemeenteblad 2023, 435670 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Verordening Commissie Omgevingskwaliteit en Cultureel Erfgoed Rotterdam
[Deze bekendmaking is slechts een tekstplaatsing. De oorspronkelijke publicatie is op 8 juni 2023 bekendgemaakt, beschikbaar via Gemeenteblad 2022, 258024.]
De Raad van de gemeente Rotterdam,
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 21 december 2021 (raadsvoorstel nr. 21bb15029); 22bb1998;
overwegende dat in het kader van de inwerkingtreding van de Omgevingswet een nieuwe verordening voor de nieuwe Commissie Omgevingskwaliteit en Cultureel Erfgoed Rotterdam dient te worden vastgesteld.
gelet op de artikelen 108 en 149 van de Gemeentewet en afdeling 17.2 van de Omgevingswet;
de Verordening op de Commissie Omgevingskwaliteit en Cultureel Erfgoed Rotterdam vast te stellen.
Artikel 2. Taak en werkzaamheden
adviseert de commissie op verzoek van burgemeester en wethouders over het door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aanwijzen van een onroerende zaak als rijksmonument als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van de Erfgoedwet of over het aan een locatie geven van de functie-aanduiding gemeentelijk monument op grond van artikel 4.2, eerste lid, van de wet;
adviseert de commissie op verzoek van burgemeester en wethouders in een geval van een verkenning als bedoeld in artikel 5.48, tweede lid, van de wet en in andere gevallen waarin burgemeester en wethouders een advies nodig achten in verband met een verkenning van een mogelijk bestaande of toekomstige opgave in de fysieke leefomgeving;
Artikel 3. Verplichte advisering
Burgemeester en wethouders winnen verplicht advies van de commissie in omtrent een te nemen beslissing als bedoeld in artikel 2, derde lid, onderdeel a, subonderdelen 1 ̊ tot en met 5 ̊, artikel 2, derde lid, onderdeel b en c.
Artikel 12. Onafhankelijkheid en integriteit
De leden van de commissie zijn onafhankelijk ten opzichte van de ingediende plannen en ten opzichte van het gemeentebestuur.
Artikel 13. Afdoening onder verantwoordelijkheid van de commissie en ambtelijke afdoening
De aangewezen leden, de secretaris, of een plaatsvervangend secretaris adviseren over plannen waarvan volgens hen het oordeel van de commissie als bekend mag worden verondersteld of waarbij het gelet op de termijnen niet mogelijk is de commissie om advies te vragen. De commissie blijft verantwoordelijk voor het uitgebrachte advies.
In het verslag, bedoeld in artikel 17.9, zesde lid, van de wet, komt ten minste aan de orde:
Als voor de inwerkingtreding van de wet een aanvraag om een besluit is ingediend, blijven de regels met betrekking tot de Commissie voor Welstand en Monumenten van kracht, met dien verstande dat de adviescommissie Omgevingskwaliteit en Cultuurhistorie wordt geacht de in artikel 8 van de Woningwet, dan wel de in artikel 9.1, eerste lid, onderdeel a, van de Erfgoedwet in samenhang met artikel 15 van de Monumentenwet 1988 genoemde commissie te zijn.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 24 februari 2022.
De griffier,
I.C.M. Broeders
De voorzitter,
A. Aboutaleb
Dit gemeenteblad ligt ook ter inzage bij het Concern Informatiecentrum Rotterdam (CIR): 010-417 2514 of bir@rotterdam.nl
TOELICHTING bij de Verordening op de Commissie Omgevingskwaliteit en Cultureel Erfgoed Rotterdam
Met de Omgevingswet (hierna: de wet), wordt het stelsel van ruimtelijke regels volledig herzien. De wet bundelt de wetgeving en regels voor ruimte, wonen, infrastructuur, milieu, natuur en water. Eén van de doelen van de wet is het bereiken van een goede omgevingskwaliteit (artikel 1.3 van de wet).
Daarbij gaat het om het belang van aspecten als cultureel erfgoed, architectonische kwaliteit van bouwwerken, stedenbouwkundige kwaliteit en kwaliteit van natuur en landschap. Gemeenten hebben een grote vrijheid in de wijze waarop zij het doel van een goede omgevingskwaliteit willen bereiken.
Dat geldt ook voor de rol van de gemeentelijke adviescommissie (hierna: commissie) daarbij. Een adequate invulling van de taak en de werkwijze van deze commissie draagt bij aan het doel van een goede omgevingskwaliteit.
Alle gemeenten met rijksmonumenten zijn verplicht om een adviescommissie in te stellen die minimaal over de rijksmonumenten adviseert, met uitzondering van archeologische monumenten. De commissie kan ook een bredere taak krijgen. De advisering aan het gemeentebestuur over monumenten en welstand heeft zich in de afgelopen decennia ontwikkeld naar een brede advisering over cultureel erfgoed en ruimtelijke kwaliteit. In de praktijk zijn allerlei vormen van deskundigenadvisering ontstaan, vaak gecombineerd met inbreng uit de maatschappij.
De Commissie Omgevingskwaliteit en Cultureel Erfgoed Rotterdam (hierna: commissie OCER) krijgt daarom de mogelijkheid om niet alleen te adviseren bij aanvragen voor een omgevingsvergunning, maar in alle situaties waarin het college om advies verzoekt inzake omgevingskwaliteit of cultureel erfgoed.
Op grond van artikel 4.114 Invoeringswet Omgevingswet (overgangsrecht) blijft de Welstandsnota gelden als een beleidsregel op grond van artikel 4.19 van de Omgevingswet voor de ruimtelijke bouwactiviteit, zolang er geen nieuwe beleidsregels zijn vastgesteld door de gemeenteraad.
Dit is de gemeentelijke adviescommissie op grond van artikel 17.9 van de wet. Hieronder wordt tevens begrepen een subcommissie, die het college kan instellen op grond van artikel 4, vierde lid van de verordening.
"Een goede omgevingskwaliteit" is naast veiligheid en gezondheid opgenomen in de maatschappelijke doelstelling van de wet (artikel 1.3 van de wet). Dit geeft aan dat aspecten als cultureel erfgoed, architectonische kwaliteit van bouwwerken, stedenbouwkundige kwaliteit en kwaliteit van natuur en landschap belangrijk zijn. Het gaat daarbij zowel om de menselijke beleving van de fysieke leefomgeving als om de waarden die de maatschappij toekent aan de identiteit van gebieden (Kamerstukken II 2013-2014, 33962, nr. 3).
Artikel 2. Taak en werkzaamheden
Dit lid beschrijft de adviestaak in algemene zin: het adviseren van het college van burgemeester en wethouders (hierna: college) op het gebied van de omgevingskwaliteit als bedoeld in artikel 1.3 van de wet. De commissie adviseert dus niet over andere aspecten van de fysieke leefomgeving, zoals een veilige en gezonde fysieke leefomgeving.
Dit betreft de advisering over aanvragen om een omgevingsvergunning. De commissie adviseert op verzoek van het college over een aanvraag voor:
1 ̊. een rijksmonumentenactiviteit
De wet definieert een rijksmonumentenactiviteit als volgt:
“een activiteit inhoudende het slopen, verstoren, verplaatsen of wijzigen van een rijksmonument of een voorbeschermd rijksmonument of het herstellen of gebruiken daarvan waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht”.
De commissie adviseert niet over aanvragen om een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit met betrekking tot archeologische rijksmonumenten. De commissie brengt advies uit met het oog op het behoud van cultureel erfgoed. Uitgangspunten daarbij zijn:
Dit volgt uit artikel 8.80 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (hierna: Bkl) dat de beoordelingsregels voor de rijksmonumentenactiviteit bevat.
Voor rijksmonumentenactiviteiten met betrekking tot archeologische rijksmonumenten is de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: de Minister van OCW) aangewezen als advies- en instemmingsorgaan in de gevallen dat het college het bevoegd gezag is.
2 ̊. een omgevingsplanactiviteit die betrekking heeft op een voorbeschermd gemeentelijk monument of een gemeentelijk monument
De bescherming van monumenten of archeologische monumenten als gemeentelijk monument gebeurt door de aanwijzing als gemeentelijk monument en door aan het monument of archeologisch monument in het omgevingsplan de functie-aanduiding gemeentelijk monument te geven.
Overgangsrecht gemeentelijke monumenten
Het overgangsrecht in de wet en het Invoeringsbesluit Omgevingswet regelt dat er bij het in werking treden van de wet een vergunningplicht geldt voor activiteiten met betrekking tot gemeentelijke monumenten en voorbeschermde gemeentelijke monumenten die nog op grond van de Erfgoedverordening Rotterdam zijn aangewezen. De regels uit die verordening blijven gelden tot het moment dat dit onderwerp in het nieuwe deel van het omgevingsplan is geregeld. De in de Erfgoedverordening Rotterdam opgenomen vergunningplicht geldt als een verbod op grond van artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de wet om zonder omgevingsvergunning een omgevingsplanactiviteit te verrichten.
3 ̊. een omgevingsplanactiviteit die betrekking heeft op een bouwwerk, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk, dat geen seizoensgebonden bouwwerk is.
Bij het beoordelen van een bouwplan volgt de commissie de beoordelingsregels die in het
omgevingsplan staan. De beoordelingsregels geven aan onder welke voorwaarden de vergunning kan worden verleend of geweigerd. Het gaat hierbij om regels over het bouwwerk zelf als wel zijn relatie tot de omgeving en de te verwachten ontwikkeling daarvan. Bij de beoordeling past de commissie de beleidsregels als bedoeld in artikel 4.19 van de Omgevingswet toe.
4 ̊. een andere activiteit in geval burgemeester en wethouders een advies nodig achten met het oog op het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit
Het college kan - voor - zover dat in het omgevingsplan niet anders is geregeld - op grond daarvan zelf bepalen of zij een advies inwinnen bij de commissie.
De Minister van OCW vraagt ingevolge de Erfgoedwet altijd advies aan het college van de gemeente waar een monument of archeologisch monument zich bevindt, alvorens te besluiten het aan te wijzen als rijksmonument. In dat geval is de commissie adviseur van het college.
Ingevolge de Erfgoedverordening Rotterdam 2020 kan het college een object aanwijzen als gemeentelijk monument. Hiermee wordt het gemeentelijk monument extra beschermd. In de
Erfgoedverordening Rotterdam 2020 wordt de Commissie voor Welstand en Monumenten genoemd als verplichte adviescommissie voorafgaand aan de aanwijzing tot gemeentelijk monument. De Commissie Omgevingskwaliteit en Cultureel Erfgoed is de opvolger van de Commissie voor Welstand en Monumenten en zal daarmee tevens de adviesrol zoals genoemd in de Erfgoedverordening Rotterdam 2020 overnemen.
Dit onderdeel betreft de opgavegerichte advisering in verband met een verkenning van een mogelijk bestaande of toekomstige opgave.
In geval van een verkenning in het kader van een projectprocedure of projectbesluit als bedoeld in artikel 5.48, tweede lid, van de wet onderzoekt het bevoegd gezag de mogelijke oplossingen voor een
opgave. Door de verkenning kan het bevoegd gezag inzichten verkrijgen in:
Burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen van het Rijk en de provincie die een mogelijke oplossing hebben aangedragen, kunnen aan het college vragen een deskundige instantie als de commissie over hun oplossing te raadplegen. Het college kan ook zelf advies vragen over de aangedragen oplossingen voor de opgave.
Deze taak heeft geen betrekking op het adviseren over door het college op aanvraag te nemen besluiten, maar op het informeren en begeleiden van planindieners en ontwerpers gedurende het ontwerpproces, met het doel een hoogstaande stedenbouwkundige en architectonische kwaliteit te bereiken. Dit onderdeel biedt de mogelijkheid om in een specifiek geval één of meerdere leden van de commissie te belasten met of te betrekken bij deze taak. Deze bevoegdheid dient met de nodige terughoudendheid te worden toegepast.
Omgevingsoverleg bij een vergunningaanvraag wordt in de wet niet gereguleerd. Het betreft een informeel overleg tussen initiatiefnemers en de commissie. De inrichting hiervan wordt nader uitgewerkt in het Reglement van Orde. De bestaande praktijk wordt op grond van dit onderdeel voortgezet. Het belang van een goed omgevingsoverleg neemt toe, aangezien het vereiste van onlosmakelijke samenhang vanuit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) niet is overgenomen in de wet. De initiatiefnemer is er zelf verantwoordelijk voor dat zij of hij voor alle activiteiten beschikt over de vereiste vergunningen. Het is aan de initiatiefnemer om de verschillende eisen op elkaar af te stemmen. Vooral bij complexe projecten is omgevingsoverleg van groot belang.
In dit onderdeel is bepaald dat de commissie ook adviseur kan zijn bij het stellen van
maatwerkvoorschriften in verband met het uiterlijk van bouwwerken, de zorg voor cultureel erfgoed en werelderfgoed en andere zaken die de omgevingskwaliteit betreffen.
De aanschrijvingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 13a van de Woningwet in geval van een
bouwwerk dat in ernstige mate in strijd is met redelijke eisen van welstand, is opgenomen in de bruidsschat als bedoeld in artikel 7.1 van het Invoeringsbesluit Omgevingswet. Dit in de vorm van een bevoegdheid tot stellen van maatwerkvoorschriften (zie artikel 22.7 in samenhang met artikel 22.4 van het tijdelijke deel van het omgevingsplan).
De specifieke zorgplicht voor rijksmonumenten verplicht initiatiefnemers om maatregelen te nemen om het beschadigen of vernielen van (voorbeschermde) rijksmonumenten te voorkomen. Een activiteit hoeft daarbij niet gericht te zijn op een rijksmonument. Het is voldoende dat een activiteit in de fysieke leefomgeving effect heeft op dat rijksmonument. Een voorbeeld hiervan is het bouwen van een tunnel, waardoor een rijksmonument kan verzakken. De regels voor de specifieke zorgplicht staan in hoofdstuk 13 van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal). De gemeente kan op grond daarvan maatwerkvoorschriften opleggen.
De meeste regels over de fysieke leefomgeving uit de gemeentelijke verordeningen komen niet in het tijdelijke deel van het omgevingsplan. Het gaat bijvoorbeeld om de Verordening woonschepen 2013 of de regels over objecten in de openbare ruimte in de Algemene plaatselijke verordening Rotterdam 2012. De gemeente kan deze regels tot het einde van de overgangsfase (2029) omzetten naar het nieuwe deel van het omgevingsplan. Op grond van dit onderdeel kan het college ook op basis van deze verordeningen advies vragen aan de commissie, ook al zijn de regels nog niet omgezet naar het omgevingsplan.
Dit onderdeel geeft invulling aan de mogelijkheid als bedoeld in artikel 17.9, tweede lid, van de wet om de commissie in te schakelen bij het ontwikkelen van beleid voor de kwaliteit van de fysieke leefomgeving. Zoals hierboven vermeld gaat het uitsluitend om beleid op het gebied van de omgevingskwaliteit. De commissie kan gevraagd en ongevraagd advies uitbrengen.
Artikel 3. Verplichte advisering
Dit artikel sluit aan op de verplichte adviezen op grond van artikel 17.9 van de wet en het op grond van de Erfgoedverordening Rotterdam verplichte advies bij gemeentelijke monumenten.
Artikel 4. Samenstelling commissie en subcommissies
Deze leden geven invulling aan artikel 17.7, eerste lid, van de wet, waarin is bepaald dat de raad het aantal leden vaststelt. De wet schrijft voor dat binnen de commissie enkele leden deskundig dienen te zijn op het gebied van de monumentenzorg, en dat die in ieder geval worden betrokken bij de advisering over een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit met betrekking tot een rijksmonument. Volgens de Memorie van toelichting dient de commissie ten minste over deskundigheid op het gebied van cultuurhistorie, bouw- en architectuurhistorie, restauratiearchitectuur, landschap en stedenbouw te beschikken (Kamerstukken II 2014-2015, 33962 nr. 3, p. 581). Het is mogelijk dat één persoon meerdere disciplines in zich verenigt.
Ten behoeve van ontwikkelgebieden of projecten die qua ruimtelijke kwaliteit ingrijpend en complex wijzigen, kan specifieke expertise noodzakelijk zijn. Hiervoor wordt met dit artikel de mogelijkheid gecreëerd om een subcommissie in te stellen, bestaande uit tenminste drie leden van de commissie.
Deze commissieleden worden aangevuld met andere deskundigen.
Alle regels die van toepassing zijn op de commissie, zijn ook van toepassing op de subcommissie.
Leden van een subcommissie worden benoemd door het college. Het college benoemt tevens de voorzitter in functie.
Onder de Bouwverordening Rotterdam was reeds een Welstandskamer voor de gebiedsontwikkeling Feyenoord City ingesteld. Dit voorbeeld kan nu ook voor andere ontwikkelgebieden of complexe projecten worden gevolgd. Van de mogelijkheid tot het instellen van een subcommissie dient met terughoudendheid, ofwel in bijzondere gevallen, gebruik te worden gemaakt.
Dit artikel geeft de commissie de bevoegdheid zich ten behoeve van de advisering te laten voorlichten door ambtenaren of door externe deskundigen. Een ambtenaar of een andere deskundige kan aanwezig zijn bij de vergaderingen of als adviseur deelnemen aan de beraadslagingen.
Dit artikel heeft betrekking op de benoemingstermijn als bedoeld in artikel 17.7, eerste lid, van de wet. De raad is bevoegd om de voorzitter en leden te benoemen. Het eerste lid regelt de benoeming voor de eerste termijn en een eventuele herbenoeming. In het tweede lid is de mogelijkheid opgenomen om in bijzondere omstandigheden de voorzitter en andere leden opnieuw te benoemen voor de periode van nog een jaar, aanvullend op de termijn van het eerste lid. Van deze mogelijkheid dient met terughoudendheid gebruik te worden gemaakt.
De voorzitter wordt in functie benoemd. Voor de benoeming van de voorzitter wordt een aparte benoemingscommissie ingesteld.
De benoemingscommissie draagt kandidaten voor aan het college ter benoeming door de raad.
De wet bepaalt dat de raad de voorzitter en de andere leden benoemt en ontslaat (artikel 17.7, tweede lid, van de wet). Het is vanzelfsprekend dat voorzitter en de andere leden op eigen verzoek worden ontslagen. Zij kunnen verder worden geschorst en ontslagen wegens ongeschiktheid, onbekwaamheid of op andere zwaarwegende gronden.
In het geval een lid van de commissie betrokken is bij een ontwikkeling, kan dit lid niet vanuit de commissie adviseren in verband met belangenverstrengeling. Specifiek bij de disciplines
cultuurhistorie en restauratiearchitectuur kan dit het geval zijn, omdat weinig leden in de
adviescommissie deze discipline vertegenwoordigen. In een dergelijk geval kan een reservelid worden gevraagd te adviseren.
Dit artikel is niet van toepassing op leden van een subcommissie OCER. Het artikel is we; van toepassing op leden van de commissie OCER, ook als zij zitting nemen in een subcommissie.
Dit artikel regelt een aantal dingen die specifiek gelden voor de leden van een subcommissie die geen onderdeel uitmaken van de commissie OCER.
Artikel 8. Ondersteuning van de commissie
De commissie wordt ter voorbereiding van de vergaderingen en voor het uitwerken en afhandelen van de welstandsadviezen bijgestaan door een ambtelijk secretariaat. Dit secretariaat bestaat uit een secretaris, enkele architect-medewerkers en secretariële ondersteuning. Over de inhoud van het werk legt de secretaris verantwoording af aan de commissie. Uitgangspunt is dat de commissie op zodanige wijze wordt ondersteund dat deze optimaal kan functioneren als onafhankelijk adviseur bij de uitoefening van haar wettelijke taken.
In de wet is geen termijn gesteld waarbinnen de commissie moet adviseren.
In het eerste lid is bepaald dat een advies omtrent een aanvraag voor een omgevingsvergunning binnen vier weken dient te worden uitgebracht. In het kader van de beslistermijn voor aanvragen omgevingsvergunningen, is het noodzakelijk hiervoor een termijn te bepalen. Deze termijn is gelijk aan de termijn die in de Bouwverordening Rotterdam voor een advies op een aanvraag voor een omgevingsvergunning was opgenomen.
Indien geen advies wordt uitgebracht binnen de genoemde adviestermijn, staat dit de besluitvorming door het college niet in de weg (artikel 3:6, tweede lid, van de Awb).
Artikel 11. Openbaarheid van vergadering, vergaderorde en spreekrecht
Dit lid is een nadere regeling van uitwerking van de wettelijke eis van openbaarheid als bedoeld in artikel 17.9, vijfde lid, van de wet.
De Wet openbaarheid van bestuur zal waarschijnlijk op worden gevolgd door de Wet open overheid (Woo). Dit artikel is tevens van toepassing op de rechtsopvolger van de Wet openbaarheid van bestuur waarin de klemmende redenen tot niet-openbaarmaking zijn opgesomd.
Uit artikel 4:7 van de Awb volgt de beperkte verplichting dat de mogelijkheid tot toelichting van een plan ten overstaan van de commissie dient te worden geboden aan de aanvrager van de omgevingsvergunning. Daarnaast hebben andere belanghebbenden spreekrecht. De kring van spreekgerechtigden is beperkt tot belanghebbenden (als bedoeld in artikel 1:2 van de Awb). Daarmee wordt voorkomen dat allerlei personen tijdens de vergadering van de commissie kunnen inspreken, terwijl die in een eventuele rechterlijke procedure tegen de omgevingsvergunning voor het bouwen geen recht van spreken hebben omdat zij geen belanghebbenden zijn.
Het spreekrecht is van invloed op het tijdstip waarop de vergadering van de commissie wordt aangekondigd. Dat tijdstip moet dan zodanig worden gekozen dat eventuele sprekers voldoende tijd hebben om zich op de vergadering voor te bereiden. De regeling van dit spreekrecht wordt opgenomen in het reglement van orde.
De verplichting tot openbaar vergaderen heeft betrekking op de vergaderingen waarin het advies op de aanvraag voor een omgevingsvergunning of op een voorgenomen beschikking formeel wordt vastgesteld. Openbaarheid is niet verplicht voor informeel omgevingsoverleg of bij de beleidsgerichte, opgavegerichte of ontwerpgerichte advisering. De potentiële initiatiefnemer kan in het stadium van omgevingsoverleg gebaat zijn met beslotenheid. Openbaarheid zou dan remmend op het omgevingsoverleg kunnen werken, terwijl uit oogpunt van de korte planprocedure omgevingsoverleg stimulering verdient.
Artikel 12. Onafhankelijkheid en integriteit
Met deze bepaling wordt verstrengeling van belangen tegengegaan.
In de Awb wordt uitvoerders van wetten tevens een geheimhoudingsplicht opgelegd ten aanzien van gegevens waarvan zij het vertrouwelijke karakter kennen of redelijkerwijs moeten vermoeden. Op grond van artikel 2:5, tweede lid, van de Awb is de plicht tot geheimhouding ook van toepassing op instellingen die een wettelijke taak uitvoeren. Daaronder vallen ook adviesorganen. Deze geheimhoudingsplicht is ook op de commissie en de daarvoor werkzame personen van toepassing is.
Artikel 13. Afdoening onder verantwoordelijkheid van de commissie en ambtelijke afdoening
Dit artikel geeft de mogelijkheid om de advisering namens de commissie over te laten aan een of meer leden, de secretaris of een plaatsvervangend secretaris. De commissie blijft verantwoordelijk voor het advies.
De commissie kan ervoor kiezen de volmacht te beperken tot de plannen met relatief geringe ruimtelijke betekenis, of plannen waar gelet op meer dan één vergelijkbare gevallen de mening van de commissie als bekend mag worden verondersteld. Een ruimere volmacht is mogelijk indien de betrokken leden of secretaris beschikken over de professionele deskundigheid die in een specifiek geval nodig is voor de advisering (bijvoorbeeld deskundig op het gebied van cultuurhistorie, bouw- en architectuurhistorie, restauratiearchitectuur, landschap, stedenbouw en architectuur. Hier geldt de wettelijke eis dat enkele leden die deskundig zijn op het gebied van erfgoed- en monumentenzorg in ieder geval worden betrokken bij de advisering over een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit (artikel 17.9, eerste lid, van de wet).
Wanneer gelet op termijnen de noodzaak bestaat om de vergaderfrequentie van de commissie te vergroten en de aard van de complexiteit van de plannen dat niet in de weg staat, kan de commissie een deel van de advisering overlaten aan enkele leden waaronder de plaatsvervangend voorzitter, mits daarbij aan het quorum wordt voldaan en mits het besluit daartoe door de commissie op basis van artikel 12 van de verordening op de website van de gemeente is gepubliceerd. De plaatsvervangend voorzitter kan in die situatie tekenen namens de voorzitter.
Dit onderdeel is gelijkwaardig aan de voormalige zogenoemde “kan-bepaling” over de welstandsadvisering in artikel 6.2, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht.
Artikel 14. Reglement van orde
Het college stelt een reglement van orde vast.
Dit lid geeft aan welke onderwerpen in ieder geval in het reglement van orde worden opgenomen. Deze opsomming is niet uitputtend.
Dit lid regelt de bekendmaking van het reglement van orde. Juridisch gezien behoeft het reglement van orde niet in de verordening zelf te worden opgenomen. Het reglement van orde wordt apart vastgesteld en bekendgemaakt.
Het verslag als bedoeld in artikel 17.9, zesde lid, van de wet kan voor de raad aanleiding zijn voor bijstelling van het gemeentelijk beleid. De commissie kan naar aanleiding van de verrichte werkzaamheden aanbevelingen doen. Bijvoorbeeld over de in het omgevingsplan op te nemen beoordelingscriteria met betrekking tot de omgevingskwaliteit.
De specifieke bepalingen over het jaarverslag van het college zijn onder de wet vervallen.
Op grond van dit lid gaan de bestaande leden van de Commissie voor Welstand en Monumenten zonder aparte benoemingsbesluiten over naar de commissie.
Dit lid regelt dat aanvragen ingediend voor het inwerkingtreden van deze verordening volgens het oude recht door de commissie worden afgedaan.
Dit lid regelt de voortzetting van de Welstandskamer voor de gebiedsontwikkeling Feyenoord City. Deze wordt voortgezet als een subcommissie als bedoeld in artikel 4.
Artikel 18. Inwerkingtreding en citeertitel
Dit artikel bepaalt het tijdstip van inwerkingtreding en de citeertitel van de verordening. De inwerkingtreding is afhankelijk gesteld van de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2023-435670.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.