Gemeenteblad van Westervoort
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Westervoort | Gemeenteblad 2023, 417831 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Westervoort | Gemeenteblad 2023, 417831 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Nadere regels maatschappelijke ondersteuning Westervoort 2023
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westervoort,
Gelet op de Verordening maatschappelijke ondersteuning Westervoort 2023, de artikelen 1.2 lid 4, 7.4 lid 4, 8.3 lid 5 en 9.2 lid 2.
In vergadering van 12 september 2023
Gezien het voorstel 201625234, reg.nr. Z/23/103427
Besluit vast te stellen de nadere regels maatschappelijke ondersteuning Westervoort 2023.
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Deze nadere regels verstaat onder:
cliënt: de persoon die gebruik maakt van een algemene voorziening of aan wie een maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget is verstrekt of door of namens wie een melding is gedaan. Daar waar cliënt staat, kan ook de wettelijk vertegenwoordiger van de cliënt worden bedoeld. Waar ‘hij/zij’ staat, kan ook ‘zij/haar’ of ‘hen/hun’ worden bedoeld.
Artikel 2.1 Woonplaats (artikel 1.2 lid 1 verordening)
Indien de cliënt niet feitelijk verblijft op de plek waar hij staat ingeschreven dan moet worden gekeken naar de feitelijke verblijfplaats van de cliënt. Het college beoordeelt aan de hand van concrete feiten en omstandigheden waar de cliënt woonplaats heeft. Er moet worden gekeken waar het centrale leven van de cliënt zich afspeelt, zoals het sociale leven en het gebruik van diverse (maatschappelijke) voorzieningen.
Artikel 2.2 Melding (artikel 2.2 verordening)
Er kan op de volgende manieren een melding worden gemaakt:
via het aanmeldformulier via de website: https://www.westervoort.nl/melding-wmo
Voor maatschappelijke opvang kan een melding worden gemaakt via de website: https://ggdgm.nl/gezond-leven/de-knel/hulp-en-opvang-bij-dakloosheid
Artikel 2.3 Onafhankelijke cliëntondersteuning (artikel 2.3 verordening)
Na het doen van een melding wordt de cliënt geïnformeerd over de mogelijkheid gebruik te maken van onafhankelijke cliëntondersteuning. Cliëntondersteuners zijn onafhankelijk en objectief. Dit betekent dat de cliëntondersteuner los staat van zorgorganisaties of de gemeente. De hulp van een cliëntondersteuner is gratis voor de cliënt.
De cliëntondersteuner helpt bij het verduidelijken van de hulpvraag, het maken van keuzes en het organiseren van de juiste hulp. Ook draagt de cliëntondersteuner bij aan een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, (preventieve) zorg, welzijn, wonen, werk en inkomen.
De cliëntondersteuner kan een vrijwilliger en/of een professional zijn. Een cliëntondersteuner kent het aanbod zorg en ondersteuning in de regio en weet de weg hier naartoe. De cliëntondersteuner luistert naar de wensen van de cliënt, ziet mogelijkheden en bespreekt waar en bij wie de cliënt zorg of ondersteuning kan krijgen. Ook kan de cliëntondersteuner mee gaan naar gesprekken. De cliëntondersteuner is geen hulpverlener, maar helpt de cliënt om zorg of ondersteuning te organiseren. Een cliëntondersteuner kan meedenken met de cliënt, maar mag zelf geen beslissing nemen over een aanvraag voor ondersteuning of voor een voorziening.
Inwoners van de gemeente Westervoort kunnen bij de gemeente aangeven dat zij cliëntondersteuning wensen te ontvangen, zij zullen dan adequaat worden doorverwezen. Uiteraard kunnen inwoners ook zelf contact opnemen met de organisatie die de onafhankelijke cliëntondersteuning voor de gemeente uitvoert. Voor Westervoort zijn dit de volgende organisaties: Adviespunt Zorgbelang en Mee Gelderse Poort.
In de praktijk kan tijdens het onderzoek blijken dat er meer tijd nodig is om tot een goede beoordeling van de situatie te komen. Dit kan het geval zijn als moet worden gewacht op informatie van derden, en als, in het geval van een woningaanpassing, niet duidelijk is of de noodzakelijke vergunningen wel kunnen worden afgegeven. In overleg met de cliënt kan dan afgeweken worden van de onderzoekstermijn van maximaal zes (6) weken.
Artikel 2.4 Identificatieplicht
De Wmo vereist dat het college de identiteit van een cliënt vaststelt. Dit gebeurt tijdens het gesprek en dit moet aan de hand van een geldig document in de zin van de Wet op de identificatieplicht. De cliënt toont bijvoorbeeld zijn rijbewijs, Nederlandse identiteitskaart, nationaal paspoort, diplomatiek paspoort of een document in het kader van het Gemeenschapsrecht.
Ook reisdocumenten voor vreemdelingen kunnen een geldig identiteitsbewijs zijn. Het gaat dan om documenten in de zin van de Vreemdelingenwet 2000, waaruit blijkt wie de vreemdeling is en wat zijn verblijfsrechtelijke positie is. Dit laatste is belangrijk omdat een vreemdeling slechts in aanmerking kan komen voor een maatwerkvoorziening als hij rechtmatig verblijf houdt in Nederland in de zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e en l van de Vreemdelingenwet. Op (de achterkant van) het verblijfsdocument staat vermeld op welke grondslag de vreemdeling in Nederland verblijft. Op die eis van rechtmatig verblijf geldt één uitzondering. Bij (eventuele) opvang in verband met risico’s voor de veiligheid van de betrokkene als gevolg van huiselijk geweld geldt dit niet.
Artikel 2.5 Onderzoek (artikel 2.5 verordening)
Het vaststellen van de ondersteuningsbehoefte gebeurt volgens het 5 stappenplan zoals benoemd in artikel 2.5 van de verordening. Als de ondersteuningsbehoefte is vastgesteld kan er een keuze worden gemaakt in de vorm van de voorziening, bestaande uit zorg in natura (ZIN) of een persoonsgebonden budget (pgb). Sommige voorzieningen kunnen worden versterkt in de vorm van een financiële tegemoetkoming. De vorm van ondersteuning wordt omschreven in hoofdstuk 4 van deze nadere regels.
De consulent kan te allen tijde, in het belang van het onderzoek, een reden hebben om de cliënt (ook) alleen te spreken, bijvoorbeeld als de indruk bestaat dat de aanwezige derde(n) ongeoorloofde druk of invloed uitoefent op de cliënt, bijvoorbeeld om bepaalde dienstverlening al dan niet te betrekken.
Om de ondersteuningsbehoefte helder te krijgen is het soms nodig advies in te winnen bij een onafhankelijk deskundige. Eén van de deskundigen die kan worden ingeschakeld is een medisch adviseur (keuringsarts) om de beperkingen vast te stellen. Het college beoordeelt of het inzetten van een maatwerkvoorziening noodzakelijk is.
Artikel 2.8 Inlichtingenplicht
Ook als een maatwerkvoorziening eenmaal is toegekend geldt een inlichtingenplicht. Dit houdt in dat de cliënt op een verzoek van het college of zo snel mogelijk uit eigen beweging mededeling moet doen van alle feiten en omstandigheden die aanleiding kunnen zijn voor het wijzigen van de voorziening. Concreet betekent dit dat een cliënt het college actief moet informeren over:
Het niet of niet volledig nakomen van de inlichtingenplicht kan leiden tot intrekking of herziening van de maatwerkvoorziening. Het is dan ook belangrijk dat de cliënt op de hoogte is van de inlichtingenplicht en dat hij, als hij twijfelt of bepaalde informatie relevant is, hierover actief contact legt met de gemeente.
Artikel 2.9 Medewerkingsplicht
De medewerkingsverplichting ligt in het verlengde van de inlichtingenplicht. Het is aan de cliënt om alle denkbare vormen van medewerking te verlenen om het college in staat te stellen een zorgvuldig besluit te nemen. Denk hierbij aan het verschijnen op afspraken voor bijvoorbeeld een gesprek of mee te werken aan een onderzoek door een medisch specialist.
Van de cliënt wordt verwacht dan hij naar eigen vermogen meewerkt aan het opstellen van een ondersteuningsplan en aan het behalen van de daarin omschreven doelen. Ook afspraken met de zorgaanbieder dienen te worden nagekomen; hier wordt ook onder verstaan het naleven van huis- en gedragsregels en/of omgangsvormen.
Hoofdstuk 3 Toegang tot maatwerkvoorzieningen
Artikel 3.1. Algemene criteria maatwerkvoorziening (artikel 3.2 verordening)
Op grond van artikel 2.3.5 van de Wmo beslist het college tot het verstrekken van een maatwerkvoorziening voor zover de cliënt zijn beperkingen in de zelfredzaamheid en participatie naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met een algemeen gebruikelijke voorziening, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg, met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruik van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen.
Het college verstaat onder eigen kracht de mogelijkheid binnen het vermogen van de cliënt om zelf een oplossing te vinden voor het verbeteren van zijn situatie. Hieronder valt het beroep doen op familie en vrienden voordat de cliënt bij de gemeente een aanvraag indient voor ondersteuning. De cliënt zal zich in hoge mate moeten inspannen om oplossingen te vinden om zelf in zijn ondersteuningsbehoefte te voorzien.
Wat iemand op eigen kracht kan is voor iedereen verschillend en is afhankelijk van de situatie van de cliënt. De beperkingen en leerbaarheid van de persoon zijn bepalend voor de mate waarin een cliënt zelf in zijn ondersteuningsvraag kan (gaan) voorzien, net als de grootte van het sociale netwerk van de cliënt.
Een beroep op eigen kracht kan al van belang zijn voordat de cliënt beperkingen ondervindt. Er wordt verwacht dat de cliënt anticipeert op een levensfase waarin beperkingen niet ongebruikelijk meer zijn. Een ieder kan zich voorbereiden op wat hoort bij ouder worden, zoals het kleiner gaan wonen bij het vertrek van de kinderen, wonen in de nabijheid van winkels en gemaksdiensten of een gelijkvloerse woning in verband met verminderde mobiliteit.
Artikel 3.1.2 Algemeen gebruikelijke voorziening
Bij de beoordeling van de vraag of een voorziening algemeen gebruikelijk is, dient altijd te worden onderzocht of de voorziening ook algemeen gebruikelijk is voor de persoon die de maatwerkvoorziening aanvraagt. In bepaalde individuele situaties is dit niet het geval, bijvoorbeeld:
bij een plotselinge noodzaak om de voorziening aan te schaffen. Denk hierbij aan een voorbeeld uit de jurisprudentie waarbij is aangegeven dat beugels in het toilet voor een persoon boven de 70 jaar wel algemeen gebruikelijk zijn, maar voor een jonger persoon die na een ongeluk gehandicapt is geraakt, niet;
Artikel 3.1.3. Gebruikelijke hulp
Onder gebruikelijke hulp wordt verstaan de normale dagelijkse hulp die de partner en andere huisgenoten (waaronder kinderen) geacht worden elkaar te bieden, omdat ze een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van het huishouden. Wanneer gebruikelijke hulp voorhanden is, hoeft het college geen voorziening te treffen.
Wat concreet valt onder “gebruikelijke hulp” wordt bepaald door wat naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de ouder of het inwonend kind of de andere huisgenoot. Van gebruikelijke hulp is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is, die in staat kan worden geacht om bijvoorbeeld (niet limitatief):
Het college onderzoekt welke hulp in een specifieke situatie van de partner en/of huisgenoot in redelijkheid gevraagd kan worden. Hierbij wordt rekening gehouden met de behoeften en persoonskenmerken van de cliënt, maar ook met de belastbaarheid en eventuele aantoonbare beperkingen van de partner en/of huisgenoot. Er wordt onderzocht of:
Artikel 3.1.4. Zorgplicht voor kinderen
Indien nodig dient een partner gebruik te maken van de voor hem/haar geldende regeling voor zorgverlof in verband met de opvoeding en zorg voor de kinderen. Is dit niet mogelijk dan dient de partner gebruik te maken van (een combinatie van ) crèche, opvang op school, buitenschoolse opvang, gastouder e.d. (de zogenaamde algemeen gebruikelijke voorzieningen). Het verplichte gebruik van alternatieve opvangmogelijkheden voor kinderen is redelijk, onafhankelijk van de financiële omstandigheden.
Mantelzorg is vrijwillige en onbetaalde hulp ten behoeve van zelfredzaamheid en participatie die wordt gegeven vanuit een sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep. Doorgaans zijn mantelzorgers personen met wie de cliënt regelmatig contact houdt. De mantelzorger en de cliënt hoeven niet in één huis te wonen.
Het verlenen van mantelzorg overstijgt qua duur en intensiteit de normale gang van zaken. Iemand is mantelzorger als de zorg minimaal drie (3) maanden duurt of zorg biedt voor minimaal tien (10) uur per week. Bij mantelzorg gaat het om hulp die verder gaat dan gebruikelijke hulp. Een huisgenoot kan naast gebruikelijke hulp ook mantelzorg verlenen, omdat de zorg die hij verleent boven de gebruikelijke hulp uitstijgt.
De belastbaarheid van de mantelzorger dient wel in de gaten te worden gehouden. Overbelasting van de mantelzorger dient te worden voorkomen. Er dient te worden gekeken naar de behoeften, mogelijkheden en de belastbaarheid van de mantelzorger. Er dient te worden uitgegaan van wat redelijkerwijs de mogelijkheden van de mantelzorger zijn. Wat redelijkerwijs verwacht kan worden van een mantelzorger, verschilt van persoon tot persoon en is mede afhankelijk van de aard van de relatie, en de situatie waarin de persoon en de mantelzorger zich op dat moment bevinden. De gemeente gaat hierbij vooral uit van dat wat de mantelzorger zelf aangeeft. Naast de fysieke gesteldheid van de mantelzorger, wordt er rekening gehouden met de tijd die de mantelzorger beschikbaar heeft en de reistijd die de mantelzorger nodig heeft.
Met enige regelmaat wordt de situatie van de cliënt en die van de mantelzorger beoordeeld. Dit zorgt ervoor dat de belastbaarheid van de mantelzorger goed in het oog wordt gehouden en dat overbelasting zoveel mogelijk wordt voorkomen. Inzet van respijtzorg kan de draagkracht van de mantelzorger versterken.
Naast volwassenen zijn ook kinderen in het gezin vaak mantelzorger. De gemeente Westervoort vindt het erg belangrijk dat de mantelzorg van deze kinderen nooit ten koste gaat van het welbevinden en de ontwikkeling van de kinderen, zoals het omgaan met leeftijdsgenoten, vrijetijdsbesteding en schoolprestaties.
Artikel 3.1.7 Algemene voorzieningen
Iedere cliënt kan in principe gebruik maken van algemene voorzieningen. Algemene voorzieningen kunnen beschikbaar worden gesteld voor specifieke doelgroepen, hierbij worden geen uitgebreide voorwaarden gesteld. Wel wordt er een lichte toets gedaan om te beoordelen of de cliënt onder de Wmo-doelgroep valt en of de cliënt de algemene voorziening eventueel financieel kan dragen.
De belangrijkste verschillen tussen een algemene en een maatwerkvoorziening zijn:
Artikel 3.1.8 Voorliggende wettelijke voorzieningen
Voorliggende wettelijke voorzieningen zijn voorzieningen die op grond van een andere wet vergoed worden, waaronder de Zorgverzekeringswet, de Wet langdurige zorg, de Jeugdwet en de Participatiewet. Een integrale benadering is een belangrijk uitgangspunt bij de inzet van zorg. Er zal dan ook afstemming plaatsvinden tussen domeinoverstijgende professionals.
In de Zorgverzekeringswet (Zvw) is bepaald dat mensen aanspraak hebben op verpleging en verzorging, wanneer zij behoefte hebben aan geneeskundige zorg, of een hoog risico daarop. Deze zorg maakt onderdeel uit van het basispakket van verzekerden. De (wijk)verpleegkundige bepaalt de behoefte aan verpleging en verzorging van de verzekerde naar aard, inhoud en omvang. Indien de behoefte aan verzorging voornamelijk bestaat uit behoefte aan begeleiding, dan valt het onder de Wmo.
De Wet langdurige zorg (Wlz) geeft recht op zorg aan verzekerden die blijvend zijn aangewezen op 24 uur per dag zorg in de nabijheid of op permanent toezicht vanwege hun aandoening(en) of beperkingen(en). Dat betekent dat iemand niet alleen kan worden gelaten. Daarnaast staat vast dat dit voor de rest van zijn leven zo is. Naast een Wlz indicatie dient in sommige gevallen Wmo ondersteuning te worden ingezet. In bijlage 3 is opgenomen wanneer een Wmo indicatie moet worden ingezet naast een Wlz indicatie.
Gemeenten moeten op grond van de Jeugdwet ouders en jeugdigen ondersteunen bij opvoed-, opgroei- en psychische problemen. Wanneer een jeugdige 18 jaar wordt valt hij onder de Wmo of de Zvw (in het kader van behandeling). In sommige gevallen is het mogelijk om verlengde jeugdhulp in te zetten, dit kan alleen als de jeugdige aan de voorwaarden van verlengde jeugdhulp voldoet.
In de Participatiewet staan regels opgenomen over werk en inkomen. De Participatiewet regelt de algemene bijstand wanneer inwoners niet genoeg inkomen of eigen vermogen hebben om in het levensonderhoud te voorzien. Mensen met arbeidsvermogen worden toegeleid naar werk. Indien iemand in verband met een beperking niet kan werken en daarom dagbesteding nodig heeft, valt deze persoon onder de Wmo. Vanuit de Wmo kan activerend werk worden ingezet, dit is begeleiding die een cliënt toeleidt naar zelfstandig (vrijwilligers) werk. Indien een cliënt begeleiding nodig heeft bij de uitvoering van de werkzaamheden dan wordt dit ingezet vanuit de Wmo. Vanuit de Participatiewet worden cliënten ook gestimuleerd om (weer) arbeid te verrichten.
Artikel 3.2 Soorten algemene voorzieningen
Een overzicht van beschikbare algemene voorzieningen wordt vermeld op www.doemeeinwestervoort.nl.
De Plusbus biedt de mogelijkheid van individueel vervoer en groepsvervoer van deur tot deur. Individueel vervoer kan zijn het vervoer naar familie, vrienden, huisarts, zwembad, gemeente- of dorpshuis, woningbouwvereniging of de supermarkt. Bij groepsvervoer gaat het om vervoer naar bijvoorbeeld de dagbesteding of vergaderingen.
Hoofdstuk 4 Maatwerkvoorzieningen
Artikel 4.2 Activerend werk (artikel 3.3.1 – 3.3.6 verordening)
De participatieladder kent de volgende tredes:
Activerend werk oriëntatie is gericht op cliënten die zich op trede 1 t/m 4 van de participatieladder bevinden inzicht te geven in de wensen en mogelijkheden ten aanzien van werk in een zo regulier en lokaal mogelijke omgeving. Vervolgens is een voorziening ontwikkeling erop gericht dat de cliënt zich ontwikkelt naar een hogere trede op de participatieladder, afhankelijk van diens mogelijkheden.
De voorziening ontwikkeling is inclusief een onkostenvergoeding voor de cliënt. Het bedrag varieert per arrangement, waarbij de aanbieder in overleg met cliënt de wijze waarop uitbetaling plaatsvindt bepaalt. De onkostenvergoeding kan in natura worden ingezet (bijv. gratis lunchen bij werkgever) of kan als vergoeding aan de cliënt worden uitbetaald.
Vanuit het principe ‘zo regulier en dichtbij mogelijk’, is het van belang dat de cliënt zelfstandig (op eigen kracht, fiets, OV of met hulp van eigen netwerk) naar de activerend werkplek kan komen. Als een cliënt niet zelfstandig naar de activerend werkplek kan komen (ivm gedragsproblematiek of lichamelijke beperking), dan kan een vervoersvoorziening vanuit de algemene voorziening of maatwerkvoorziening benodigd zijn.
Artikel 4.3 Begeleiding (artikel 3.4.1 – 3.4.2 verordening)
Indien voor de consulent de doelen en aanpak nog onvoldoende helder zijn, is het mogelijk om een oriëntatiefase van maximaal drie (3) maanden toe te wijzen. In deze fase kan begeleiding worden ingezet indien het gezamenlijk opstellen van het ondersteuningsplan overzichtelijk is en dat in nauwe samenwerking met de cliënt en zijn gezin opgesteld kan worden. Gedurende deze periode moet vastgesteld worden in hoeverre zelfregie, sociaal netwerk en algemene voorzieningen ingezet kunnen worden, de doelen van de begeleiding worden gedefinieerd en eventueel welk begeleidingsproduct (basis of gespecialiseerd, al dan niet in combinatie) passend is en het aantal minuten dat nodig is.
Persoonlijke verzorging kan alleen worden geboden indien de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet hierin niet voorliggend zijn. Het gaat bij persoonlijke verzorging op grond van de Wmo bijvoorbeeld niet om het daadwerkelijk wassen en aankleden van de cliënt, maar om de begeleiding hierbij. Het gaat dus om cliënten die zichzelf wel kunnen wassen en aankleden en dergelijke, maar daartoe aangespoord moeten worden door de begeleider omdat ze een regieprobleem hebben.
Artikel 4.4 Beschermd wonen (artikel 3.5.1 – 3.5.7 verordening)
De voorzieningen Intramuraal beschermd wonen basis en Intramuraal beschermd wonen intensief zijn vormen van intramuraal verblijf. Deze voorzieningen richten zich op cliënten met (complexe) psychische en/of psychosociale problemen (eventueel in combinatie met een licht verstandelijke beperking), die niet in staat zijn om zelfstandig te wonen en waarbij permanente nabijheid (24 uur per dag) van ondersteuning noodzakelijk is.
Activiteiten die in het kader van welzijn worden geboden zijn ook een onderdeel van de ondersteuning. Te denken valt aan gezamenlijke momenten voor ontmoeting. Ook taken die horen bij het dagelijks leven en rondom huis (zoals boodschappen doen en koken) vallen onder de ondersteuning. Tevens zijn uitstapjes om bijvoorbeeld een invulling te geven aan het weekend onderdeel van het intramurale verblijf en worden door de aanbieder vanuit het tarief gefinancierd.
Voor cliënten bij wie er perspectief is om na circa 1 tot 3 jaar zelfstandig (begeleid) te gaan wonen, heeft de aanbieder specifieke aandacht voor een terugkeer naar zelfstandig (begeleid) wonen. Dat betekent dat ingezet wordt op het versterken, dan wel ontwikkelen, van het netwerk en om het aanleren van vaardigheden om zelfstandig te wonen. Het gaat in ieder geval om:
Sociale vaardigheden: werken aan de vaardigheden die nodig zijn voor sociale interactie en participatie. Voor cliënten voor wie er geen perspectief is om binnen 1 tot 3 jaar zelfstandig (begeleid) te gaan wonen, ligt de nadruk op het behouden van vaardigheden en stimuleren tot participatie in de vorm van bijvoorbeeld daginvulling en het uitvoeren van taken in het dagelijks leven (zoals boodschappen doen en koken).
Aanbieder draagt er zorg voor dat cliënten die in zorg verblijven, met als perspectief (einddoel) zelfstandig (begeleid) wonen, zich maximaal een maand na instroom laten inschrijven als woningzoekende bij Entree/woningbouwcorporaties, zodat zij bij uitstroom tijdig in aanmerking kunnen komen voor een sociale huurwoning.
Bij het woondeel zijn inbegrepen: schoonmaak (eigen en algemene ruimten), voeding (incl. voedingssupplementen, mag ook voedingsbudget zijn), wassen, hulpmiddelen, welzijn en recreatie, geestelijke verzorging, inrichting, verzekeringen, televisie en telefoon, zorg na overlijden, gas – water - licht (eigen ruimte, algemene ruimten), huurdersonderhoud, eigenaarsonderhoud.
In het geval de aanbieder woonruimte verhuurt aan een cliënt, die gebruik maakt van een product exclusief verblijf (Zelfstandig wonen met begeleiding of Groepswonen), moet de hoogte van de huur voor zowel zelfstandige als onzelfstandige woonruimte in verhouding staan tot het aangebodene, conform het woningwaarderingssysteem. Zie hiervoor https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/huurprijs-en-puntentelling en http://www.huurcommissie.nl
In het geval aanbieder een zelfstandige woonruimte aan de cliënt verhuurt, die gebruikmaakt van een product exclusief verblijf, dienen de hoogte van de huur en de huurvoorwaarden zodanig te zijn, dat de cliënt in aanmerking kan komen voor huurtoeslag, conform de regels van de Belastingdienst, zie hiervoor de website van de Belastingdienst. Voorwaarden die de Belastingdienst stelt aan de huurvoorwaarden zijn:
In het geval aanbieder een onzelfstandige woonruimte verhuurt aan de cliënt die gebruikmaakt van een product exclusief verblijf mogen de woonlasten (huur inclusief gas, water en licht) van deze onzelfstandige woonruimte niet hoger liggen dan € 350,-. Deze eis geldt niet voor die specifieke onzelfstandige woningen in woongebouwen, die door de Belastingdienst formeel zijn aangewezen voor huurtoeslag. Voor deze onzelfstandige woningen kan namelijk wel huurtoeslag worden aangevraagd. Woningen vanuit (privé) bezit van aanbieder, bestuurder of medewerker mogen niet aan cliënten worden verhuurd.
Artikel 4.5 Groepsbegeleiding (artikel 3.6.1-3.6.2 verordening)
De aanbieder houdt bij het samenstellen van de groep rekening het uitgangspunt 'zo passend mogelijk': de groepsgrootte sluit aan bij de talenten, mogelijkheden en ondersteuningsbehoefte van de cliënt. Het uitgangspunt is dat er één (1) begeleider is op maximaal tien (10) cliënten bij groepsbegeleiding stabiel en één begeleider op maximaal zes (6) cliënten bij groepsbegeleiding ontwikkeling.
Artikel 4.6 Huishoudelijke ondersteuning (artikel 3.7.1 – 3.7.2 verordening)
Het doel van huishoudelijke ondersteuning is een schoon en leefbaar huis te realiseren. Een huis is schoon en leefbaar indien het normaal bewoond en gebruikt kan worden. Schoon staat voor de zorg van basishygiëne, waarbij vervuiling van het huis en gezondheidsrisico’s worden voorkomen. Leefbaar houdt in dat het huis opgeruimd en functioneel is, om bijvoorbeeld vallen te voorkomen.
De voorziening huishoudelijke ondersteuning kan worden ingezet voor de woonkamer, de slaapkamer(s), keuken, sanitaire ruimten (badkamer en toilet) en de gang/trap/overloop. Niet – essentiële woonruimtes, zoals een zolder, een hobbykamer of een logeerkamer worden niet schoongemaakt op grond van de Wmo. Ook het onderhouden van de tuin, het opruimen van een schuur of het wassen van de ramen aan de buitenkant vallen niet onder huishoudelijke ondersteuning.
Wanneer cliënten als gevolg van hun (medische) beperkingen onvoldoende ondersteund worden door de basisvoorziening schoon huis, kunnen aanvullende maatwerkmodules ingezet worden. Dit zijn bijvoorbeeld een hoger niveau van hygiëne of schoonhouden realiseren, het klaarzetten van maaltijden en beschikken over schone kleding. Als zij minder ondersteuning nodig hebben, dan wordt rekening gehouden met de mogelijkheden van eigen kracht, gebruikelijke hulp en het netwerk. Als sprake is van voorliggende voorzieningen/oplossingen, dan wordt hiervoor geen Wmo-maatwerkvoorziening ingezet.
Artikel 4.8 Vervoersvoorzieningen (artikel 3.8.1 – 3.8.6 verordening)
Een vervoersvoorziening kan worden gecombineerd met een andere vervoersvoorziening als met de verstrekte vervoersvoorziening niet in de vervoersbehoefte wordt voorzien. Denk hierbij aan een scootmobiel, die gebruikt wordt voor het afleggen van korte afstanden. Voor langere afstanden is het dan mogelijk om een andere voorziening te verstrekken.
Artikel 4.9 Woonvoorzieningen (artikel 3.9.1 – 3.9.4 verordening)
Net als bij alle andere voorzieningen geldt dat het college de goedkoopst compenserende woonvoorziening verstrekt. Het college verstrekt geen voorziening die van een hoger niveau is dan het uitrustingsniveau van de sociale woningbouw. De gemeente gaat er vanuit dat het uitrustingsniveau van de sociale woningbouw voldoende compensatie biedt. Wil de cliënt dus een voorziening van een hoger niveau, dan moet hij dit zelf betalen.
Een cliënt met beperkingen moet verhuizen naar een geschikte woning. Als er geen geschikte woning beschikbaar is moet de cliënt verhuizen naar een woning die het goedkoopst beschikbaar te maken is. Wanneer de cliënt verhuist vanuit een geschikte woning en in zijn nieuwe woning beperkingen ondervindt, heeft hij geen recht op een woonvoorziening.
Artikel 4.9.1 Verhuis- en (her)inrichtingskosten (artikel 3.9.1 lid 4 verordening)
Het college is van oordeel dat een persoon met beperking in bepaalde gevallen geld kan reserveren voor de kosten van een verhuizing. Dit is zo in de situatie dat de persoon met beperkingen voor het eerst zelfstandig gaat wonen en hetzelfde geldt voor ouderen die kunnen anticiperen op hun woonsituatie. Vaak is een verhuizing in die gevallen te voorzien, wat betekent dat mensen daarop kunnen anticiperen door te reserveren.
Het is belangrijk om eerst de belemmeringen in de oude woning vast te stellen. De aanvraag moet daarom worden ingediend voordat de cliënt is verhuisd. Vanwege de medische noodzaak, geeft het college na onafhankelijk medisch advies een programma van eisen waaraan de nieuwe woning moet voldoen. Hiermee wordt voorkomen dat verhuisd wordt naar een ongeschikte woning.
Artikel 4.9.2 Gemeenschappelijke ruimten
Het aanpassen van gemeenschappelijke ruimten in wooncomplexen voor ouderen of personen met een beperking valt niet onder de compensatieplicht, omdat dit tot het uitrustingsniveau van een dergelijk wooncomplex behoort. Het college moet hierbij wel onderzoeken of er sprake is van een specifiek op ouderen of personen met beperking gericht woongebouw.
Wat geldt voor het aanbrengen van woonvoorzieningen in woningen, geldt in beginsel ook voor woonwagens. Vanwege de kenmerken en het karakter van dit type woningen gelden nog een extra voorwaarde. Aanvragen voor een overdekte gang van de woonwagen naar het douche/toiletgebouw komen niet voor vergoeding in aanmerking, omdat één van de kenmerken van het wonen in een woonwagen is dat het toilet zich buiten de wagen bevindt.
Hoofdstuk 5 Vorm van ondersteuning
Inkoop Sociaal Domein Centraal Gelderland heeft namens de gemeente Westervoort contracten gesloten met zorgaanbieders voor het verlenen van Wmo ondersteuning (huishoudelijke ondersteuning, beschermd wonen, (groeps)begeleiding, activerend werk). Voor hulpmiddelen en vervoerders heeft de gemeente zelf contracten gesloten met de betreffende leveranciers. In deze contracten zijn afspraken gemaakt tussen gemeenten en zorgaanbieders over onder andere de kosten van de ondersteuning, de kwaliteit van de ondersteuning, het declaratieproces en het evaluatieproces.
Artikel 5.3 Persoonsgebonden budget (artikel 5.1 – 5.6 verordening)
Er zijn drie (3) voorwaarden waaraan een cliënt moet voldoen om in aanmerking te komen voor een pgb:
de in te kopen ondersteuning moet volgens de gemeente van goede kwaliteit zijn. Dit betekent dat de voorziening veilig, doeltreffend en cliëntgericht wordt verstrekt. De zorgvorm en doelen komen overeen met de zorgvorm en doelen in het gespreks- en onderzoeksverslag. Hulpmiddelen moeten voldoen aan het programma van eisen om te voorzien in de individuele hulpbehoefte.
Het college beoordeelt of de cliënt (of zijn pgb-beheerder) voldoende bekwaam is om het pgb te beheren. Het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) heeft 10 vaardigheidspunten opgesteld voor het beheren van het pgb, zie hiervoor bijlage 5. Deze beoordeling vloeit voort uit artikel 5.1 lid 2 verordening.
Vervolgens moet de cliënt zelf afspraken maken met de zorgaanbieder over welke ondersteuning geleverd moet worden, de kosten van de ondersteuning (uurtarief voor de zorgaanbieder), uitbetaling van reiskosten of andere vergoedingen, de kwaliteit van de ondersteuning (juiste opleiding en beschikken over een verklaring omtrent gedrag (VOG)), de duur van de ondersteuning en op welke momenten de ondersteuning geleverd wordt. De cliënt dient zelf een zorgovereenkomst aan te gaan met de zorgaanbieder en samen met de aanbieder een ondersteuningsplan op te stellen. Aan de hand van het ondersteuningsplan beoordeelt het college of de ondersteuning van goede kwaliteit is.
Als de gemeente de aanvraag voor een pgb heeft goedgekeurd dient de cliënt zelf de ondersteuning te evalueren en de aanbieder aan te spreken of bij te sturen waar dat nodig is. Ook moet de cliënt maandelijks urenbriefjes opsturen naar de Sociale verzekeringsbank (Svb). Een vast maandloon is hierbij niet toegestaan. De Svb zorgt voor de uitbetaling vanuit de gemeente naar de zorgaanbieder. De cliënt krijgt het geld niet op zijn rekening, dit is het zogenoemde trekkingsrecht. De cliënt is verantwoordelijk voor een juiste besteding van het pgb, ook wanneer een pgb-beheerder hiervoor wordt ingezet.
Meer informatie over een pgb is te vinden op www.pgb.nl of www.svb.nl.
Artikel 5.3.1 De pgb-beheerder (artikel 5.1 lid 2 en 5.3 verordening)
Een persoon is niet in staat het pgb te beheren indien bij hem sprake is van een of meerdere van de volgende omstandigheden:
Schuldenproblematiek maakt de kans groot en aannemelijk dat cliënt voor het beheren van een pgb belangrijke financiële vaardigheden en verantwoordelijkheden mist. Het is daarom niet mogelijk dat een cliënt, zolang hij zijn financiële zaken niet goed en zelfstandig op orde heeft, zelf een pgb beheert.
Signalen die kunnen wijzen op problematische schulden bij de cliënt (of zijn pgb-beheerder), zijn bijvoorbeeld dat de cliënt zelf aangeeft dat er (verwijtbare) schulden zijn, cliënt in de schuldsanering zit, onder bewindvoering staat, dan wel een indicatie heeft gekregen voor ondersteuning bij de administratie, zonder een pgb-beheerder te hebben.
Ernstige verslavingsproblematiek
Ernstige verslavingsproblematiek bij een cliënt maakt dat deze vanwege de verslaving niet in staat is regie te voeren over zijn eigen leven, laat staan over een pgb. Ook de omstandigheid van een problematische ex-verslaving of de omstandigheid dat de cliënt bezig is de verslaving de baas te worden, maakt dat de cliënt minder in staat geacht wordt om regie te voeren over zijn eigen leven, of over een pgb. Bij vermoedens van ernstige verslaving kan daar in het onderzoek nader onderzoek naar gedaan worden, bijvoorbeeld door het opvragen van een medische verklaring. Signalen die kunnen wijzen op verslavingsproblematiek bij de cliënt, zijn bijvoorbeeld dat dit onderdeel is van de melding en uit het onderzoek komt, of dat cliënt verslaving gerelateerd gedrag vertoont.
Aangetoonde fraude begaan in de vier jaar voorafgaand aan de aanvraag
Wanneer een cliënt of zijn pgb-beheerder eerder frauduleus heeft gehandeld, op welk terrein dan ook, is het aannemelijk dat de verleidingsrisico’s bij het verstrekken van een pgb te groot zijn. Dit geldt te meer indien de cliënt, dan wel pgb-beheerder, dan wel het bedrijf waar de pgb-beheerder werkt, eerder betrokken is geweest bij pgb-fraude.
Een aanmerkelijke verstandelijke beperking
Een indicatie voor een verstandelijke beperking is een (zeer) laag IQ en/of een disharmonisch profiel. Gevolgen hiervan kunnen zijn: problemen met het overzien van situaties, het scheiden van hoofd- en bijzaken, beïnvloedbaar zijn, niet kunnen omgaan met geld of andere problemen die het verantwoord beheren van een pgb in de weg staan.
Een (ernstig) psychiatrisch ziektebeeld
GGZ-problematiek die dermate aanwezig is, is het vrijwel onmogelijk is voor de cliënt om op stabiele en consistente wijze de regie te kunnen voeren over een pgb. Met name de beoordeling of de geleverde zorg doeltreffend en professioneel is en het consistent regelen van de bijbehorende administratie, zal ingewikkeld zijn. Dat maakt dat er een verhoogd risico is op niet wenselijke afhankelijkheidsrelaties tussen de cliënt en de pgb-aanbieder. Een aanbod van zorg in natura past vaak beter in het (zorg)belang van de cliënt.
Vastgestelde blijvende cognitieve stoornis
Wanneer een cliënt een vastgestelde, blijvende cognitieve stoornis heeft, is het aannemelijk dat cliënt daarmee de regie over zijn leven niet in de hand heeft. Voorbeelden van blijvende cognitieve stoornissen zijn de diverse vormen van dementie, niet aangeboren hersenletsel (NAH) en de ziekte van Korsakov.
Het onvoldoende machtig zijn van de Nederlandse taal, in woord en geschrift
Het beheren van een pgb is niet mogelijk wanneer cliënt de Nederlandse taal onvoldoende beheerst. Het voldoende kunnen begrijpen van alle voorwaarden en eisen ten aanzien van een pgb, zijn niet mogelijk bij een onvoldoende beheersing van het Nederlands. Ook het opstellen en afsluiten van bijvoorbeeld zorgovereenkomsten, is dan buiten bereik. Hiervan afgeleid kan tevens worden gesteld dat men voldoende kennis dient te hebben van de Nederlandse samenleving.
Twijfels op andere gronden over de pgb-vaardigheid.
Er kunnen, naast de eerder genoemde omstandigheden, ook twijfels zijn op andere gronden over de pgb-vaardigheid van de cliënt, dan wel pgb-beheerder, waardoor sterk de indruk bestaat dat de cliënt niet in staat is om een pgb te beheren. Een beslissing hieromtrent dient goed onderbouwd en gemotiveerd worden door het college.
Artikel 5.3.4 Besteding en verantwoording pgb
Hoofdstuk 6 Ingangsdatum, duur en beëindigen maatwerkvoorzieningen
Artikel 6.1 Ingangsdatum maatwerkvoorziening
Het uitgangspunt is dat de ingangsdatum van de ondersteuning ligt op of na de datum waarop op de aanvraag van de ondersteuning is beslist. Dit is dus de verzenddatum van de beschikking. Ondersteuning kan alleen in uitzonderlijke gevallen vóór het verzenden van de beschikking worden ingezet (met terugwerkende kracht) als hiervoor toestemming is gegeven door de gemeente.
Bij het aflopen van een eerder toegekende voorziening geldt dat deze einddatum niet automatisch de ingangsdatum van de nieuwe voorziening is. Het behoort tot de eigen verantwoordelijkheid van de cliënt om tijdig (acht (8) weken voor het aflopen van de beschikking) melding te doen van zijn voortgezette behoefte aan ondersteuning. Na de melding heeft het college zes (6) weken de tijd om onderzoek te doen en twee (2) weken de tijd om een beschikking op te stellen.
Een aanvraag kan ambtshalve verlengd worden indien de cliënt tijdig een aanvraag doet voor een verlenging van de ingezette voorziening en de ingezette voorziening in vorm en omvang niet wijzigt. De lopende voorziening wordt herzien, waarbij de einddatum wordt aangepast naar een nieuw te bepalen einddatum. De cliënt hoeft niet opnieuw een aanvraagformulier in te dienen.
Artikel 6.2 Duur van de maatwerkvoorziening
Ongeacht de duur van de voorziening kan het college periodiek of als er aanleiding voor is de ingezette maatwerkvoorziening heroverwegen op grond van artikel 2.3.9 van de wet. Dit betekent dat een maatwerkvoorziening aangepast kan worden (in zwaarte of in duur) indien dit nodig is, aan de hand van de ondersteuningsbehoefte van de cliënt.
Indien wordt vastgesteld dat de cliënt leerbaar is, kan een getrapte indicatie worden afgegeven. Dit betekent dat de indicatieperiode wordt ingedeeld in één of meerdere perioden, waarbij een andere (hogere of lagere) hoeveelheid van de voorziening wordt toegekend. Bij leerbaarheid is meestal sprake van een afbouw van intensiteit, maar bij activerend werk kan juist sprake zijn van een opbouw van de intensiteit van de ondersteuning.
Bij tijdelijke afwezigheid (bijvoorbeeld als gevolg van een ziekenhuisopname, vakantie of verblijf in detentie) blijft de maatwerkvoorziening van toepassing. De (pgb)aanbieder mag niet verleende zorg niet declareren. Zodra de cliënt weer thuis is hervat de (pgb)aanbieder de ondersteuning en kan de ondersteuning weer gedeclareerd worden bij de gemeente. De cliënt geeft afwezigheid langer dan vier (4) weken door aan de gemeente.
Artikel 6.3 Beëindigen van de maatwerkvoorziening
Als een cliënt verhuist naar een andere gemeente eindigt de maatwerkvoorziening bij de gemeente Westervoort op de dag van de verhuizing. Hierbij wordt de datum van uitschrijving in het Basisregistratie Personen (BRP) aangehouden. Het college zorgt voor een warme overdracht naar de nieuwe gemeente. De maatwerkvoorziening wordt door de nieuwe gemeente overgenomen, de nieuwe gemeente zal opnieuw een besluit nemen waarbij de oude indicatie gehandhaafd blijft. De maatwerkvoorziening kan gewijzigd worden indien door wijzigingen van bijvoorbeeld de beschikbaarheid van mantelzorg of algemene voorzieningen de aanpassing van de maatwerkvoorziening noodzakelijk is.
Als de cliënt overlijdt wordt de voorziening stopgezet één (1) dag na overlijden. Bij huishoudelijke ondersteuning wordt, indien een partner of huisgenoot achterblijft, de voorziening 14 dagen na overlijden van de cliënt stopgezet. Indien een partner of huisgenoot tevens gebruik maakt van de maatwerkvoorziening (denk hierbij bijvoorbeeld aan huishoudelijke ondersteuning of een scootmobiel) dan dient de partner contact op te nemen met de gemeente. De gemeente gaat de situatie dan opnieuw beoordelen.
Hoofdstuk 7 Kwaliteitseisen ondersteuning
Artikel 7.1 Goede kwaliteit zorg (artikel 4.1 verordening)
De zorgaanbieder zorgt ervoor dat de ondersteuning van goede kwaliteit is. Een voorziening wordt in elk geval:
veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht verstrekt. Dat wil zeggen:
doeltreffend (effectief): de professional heeft de vereiste kennis, houding en vaardigheden om passende ondersteuning in te zetten bij de betreffende doelgroep, is aantoonbaar gericht op behalen van resultaten, werkt waar nodig samen met andere hulpverleners en onderhoudt contact met de sociale omgeving van de cliënt;
doelmatig (efficiënt) en cliëntgericht: de intensiteit en hoeveelheid ondersteuning is afgestemd op de persoonlijke situatie van de ondersteuningsvrager. Het bereiken van het doel wordt behaald met zo weinig mogelijk middelen. Er vindt afstemming plaats met andere vormen van zorg om ondoelmatigheden te voorkomen. De ondersteuning is afgestemd op de reële behoefte van de cliënt en op andere vormen van ondersteuning of hulp die de cliënt ontvangt.
Hoofdstuk 8 Evalueren en eigen bijdrage
Artikel 8.1 Evalueren van de (groeps)begeleiding en beschermd wonen
De zorgaanbieder evalueert de ondersteuning tijdig voor de einddatum van de maatwerkvoorziening. Indien de indicatie verlengd moet worden heeft de gemeente acht (8) weken de tijd voor het onderzoek voor de velenging van de maatwerkvoorziening. In dat geval is het wenselijk dat de evaluatie ruim acht (8) weken voor het aflopen van de indicatie plaatsvindt. Wanneer de verwachting is dat verlenging van de maatwerkvoorziening niet noodzakelijk is vindt de evaluatie uiterlijk zes (6) weken voor de einddatum van de maatwerkvoorziening plaats. Indien de maatwerkvoorziening langer duurt dan een jaar vinden er meerdere evaluaties plaats.
Uit de evaluatie blijkt in hoeverre de gestelde doelen zijn behaald. Als een doel of een resultaat niet wordt gehaald, is de zorgaanbieder verantwoordelijk voor de motivering waarom dat doel of resultaat niet gehaald is. De zorgaanbieder beschrijft de wijze waarop de gestelde doelen alsnog behaald kunnen worden of dienen te worden bijgesteld.
Artikel 8.2 Eigen bijdrage Wmo (abonnementstarief) (artikel 6.1 verordening)
De eigen bijdrage voor een maatwerkvoorziening (met uitzondering van beschermd wonen, maatschappelijke opvang en vervoersvoorzieningen) bedraagt € 19,00 per maand. De cliënt betaalt zolang de indicatie geldig is altijd dit vaste bedrag. Ook als de hulp maar één (1) keer is geweest. Of maar één (1) keer in de maand komt. Het maandbedrag wordt niet verlaagd als de cliënt minder vaak hulp ontvangt.
Het CAK bepaalt of de cliënt een eigen bijdrage moet betalen. De cliënt ontvangt hiervoor een rekening van het CAK. Meer informatie over de eigen bijdrage is te vinden op https://www.hetcak.nl/wet-maatschappelijke-ondersteuning/
Hoofdstuk 9 Bezwaar, beroep en klachten
Een bezwaarschrift is een brief waarin de cliënt omschrijft waarom hij het niet eens is met de beslissing van de gemeente. Deze kan worden ingediend via de website: https://www.Westervoort.nl/bezwaar-en-beroep of per post naar Gemeente Westervoort, Postbus 6, 6920 AA in Westervoort.
Artikel 9.3 Klachten over de zorgaanbieder
De cliënt kan de klacht ook kenbaar maken via meldpunt signalen zorg: https://inkoopsdcg.nl/home+inkoop/inwoner/meldpunt/default.aspx
Artikel 9.4 Klachten over de gemeente
1. Indien een inwoner van de gemeente Westervoort niet tevreden is over de manier waarop de gemeente hem heeft behandeld dan kan hij een klacht indienen via https://www.westervoort.nl/klacht-over-behandeling-gemeente of per post naar Gemeente Westervoort, College van burgemeester en wethouders, Postbus 40
Indien de indiener het niet eens is met de beslissing van de gemeente of de manier waarop de klacht behandeld is dan kan de indiener terecht bij de Nationale Ombudsman via: https://www.nationaleombudsman.nl/.
Hoofdstuk 10 Toezicht en Handhaving
Artikel 10.2 Toezicht (artikel 8.1 lid 1 sub f verordening)
Ten aanzien van pgb heeft het college de taak om voorafgaand aan de inzet van pgb de kwaliteit van de zorgverlening te controleren. Ook moet het college beoordelen of de cliënt wel in staat is om het pgb te beheren. Dit is omschreven in artikel 5.1 van de verordening en artikel 4.3 van deze nadere regels.
Bij het rechtmatigheids- en doelmatigheidsonderzoek naar pgb- en maatwerkaanbieders voert de toezichthouder op eenzelfde wijze het onderzoek uit zoals omschreven in het algemeen controleplan. Dit betekent dat de volgende stappen worden doorlopen:
Stap 2: De toezichthouder voert een algemene risicoanalyse uit.
Stap 3: De gemeente stelt een algemeen controleplan vast, waarbij wordt aangegeven welke gegevens worden ingezet voor de controle en welke controle-instrumenten worden ingezet.
Stap 4: De toezichthouder verricht een specifieke risicoanalyse op de bevindingen uit het algemene controleplan.
Stap 5: De toezichthouder stelt naar aanleiding van de specifieke risicoanalyse een specifiek controleplan vast evenals een specifiek controledoel.
Stap 6: De gemeente informeert de aanbieder voorafgaand aan de detailcontrole, waarbij de gemeente toelicht waarom zij tot een detailcontrole overgaat.
Stap 7: Naar aanleiding van de detailcontrole informeert de toezichthouder de aanbieder over de uitkomsten van het onderzoek, waarbij de aanbieder de mogelijkheid krijgt om binnen een redelijke termijn te reageren.
Stap 8: De toezichthouder stelt de definitieve uitkomsten vast van de detailcontrole, waarin tevens de reactie van de aanbieder is opgenomen.
Artikel 10.3 Calamiteiten en Geweld
Onder “iedere calamiteit die bij de verstrekking van een voorziening heeft plaatsgevonden” wordt onder andere verstaan: “niet-beoogde of onverwachte gebeurtenis, die betrekking heeft op de kwaliteit van een voorziening en die tot een ernstig schadelijk gevolg voor of de dood van een cliënt heeft geleid”. Hierbij moet worden gedacht aan:
Artikel 11.1 Hardheidsclausule
Het college kan een of meerdere artikelen van deze nadere regels buiten toepassing laten indien dit naar zijn oordeel tot een bijzondere en onvoorziene hardheid leidt. Er is sprake van bijzondere of onvoorziene hardheid als de toepassing van de nadere regels tot een onredelijk gevolg leidt en dat dat gevolg niet de bedoeling van de nadere regels kan zijn geweest. Of sprake is van een onredelijk gevolg zal per geval beoordeeld worden.
Artikel 11.2 Intrekking oude regeling
Bij inwerkingtreding van de nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Westervoort 2023 wordt het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Westervoort 2020 ingetrokken.
Aldus vastgesteld op 12 september 2023 te Westervoort.
Burgemeester en wethouders van Westervoort,
M. (Maureen) Sluiter MA,
secretaris
drs. A.J. van Hout,
burgemeester
Bijlage 1: Overzicht Algemeen gebruikelijke voorzieningen
In deze lijst staan voorzieningen die de gemeente in ieder geval algemeen gebruikelijk vindt.
Het is niet mogelijk om van alle mogelijke voorzieningen te bepalen of ze algemeen gebruikelijk kunnen zijn. Het kan dus zijn dat er voorzieningen niet op deze lijst staan, maar wel algemeen gebruikelijk zijn. Als je een beroep doet op de Wmo voor een voorziening of product dat niet op de lijst staat, dan kan de betrokken Wmo-consulent beoordelen of de voorziening voldoet aan de criteria.
Voorzieningen in doelgroepgebouwen
Denk hierbij aan de gemeenschappelijke ruimten in een seniorencomplex, of een woonvoorziening specifiek voor gehandicapten.
Algemeen gebruikelijke diensten
Bijlage 2: Uitgangspunten hulp van ouder(s) voor kinderen
Bijlage 3: Wmo indicatie naast Wlz
Maatwerkvoorzieningen aan cliënten met een Wlz -indicatie in 2023
Dit overzicht is gemaakt door de gemeente Raalte en goedgekeurd door de VNG en het ministerie van VWS.
(1) Voor thuiswonende cliënten met een Wlz indicatie is vanuit de Wlz logeeropvang mogelijk. Een cliënt met een Wlz indicatie kan geen beroep doen op Kortdurend Verblijf (respijtzorg) vanuit de Wmo.
(2) Denk aan b.v. scootmobiel, aangepaste fiets etc. In de Wlz worden de rolstoel en andere vervoermiddelen aangeduid als mobiliteitshulpmiddelen.
(3) Denk aan b.v. douche- / toiletstoel, tillift, drempelhulpen etc.
(4) Cliënten met een Wlz indicatie, die in een instelling wonen, kunnen geen aanspraak maken op een maatwerkvoorziening in de vorm van een vervoersvoorziening Sociaal Vervoer (Regiotaxi). Als het sociaal vervoer wordt aangeboden als algemene voorziening, kunnen zij daar wel gebruik van maken. Dat betekent echter niet dat gemeenten niet de mogelijkheid hebben om daarvan af te wijken als de persoon toch is aangewezen op collectief vervoer. Vanuit de Wmo als vangnet is het denkbaar dat de gemeente in de situatie dat er geen alternatieven zijn, toch een pasje voor het collectief vervoer verstrekt.
(5) Het bezoekbaar maken van een woning kan, in het kader van participeren of zelfredzaamheid, onder de Wmo vallen, als een cliënt binnen de gemeente woont. Als een cliënt buiten de gemeente woont geldt dit niet, behalve als hiervoor in het gemeentelijk beleid een uitzondering is gemaakt (bovenwettelijk begunstigend beleid). In dat geval moet de gemeente zich aan het eigen beleid houden.
(6) Deeltijdverblijf Wlz: Het individueel gebruik van mobiliteitshulpmiddelen komt ten laste van de Wlz als het gaat om nieuwe of te vervangen mobiliteitshulpmiddelen. De gemeente blijft verantwoordelijk voor het onderhoud en aanpassingen aan mobiliteitshulpmiddelen die de cliënt gebruikt wanneer met deeltijdverblijf wordt begonnen. Vaak kunnen deze hulpmiddelen vervoerd worden van de instelling naar huis en vice versa zodat de behoefte aan een 2de exemplaar niet aan de orde zal zijn.
(7) Niet vervoerbare hulpmiddelen thuis laten staan: De VNG heeft hierover de volgende landelijke afspraken gemaakt die naar verwachting in het najaar van 2023 bestuurlijk worden vastgelegd:
Cliënten die naar een Wlz-zorginstelling (op basis van een zzp-financiering) gaan en minimaal 18 dagen per jaar thuis logeren, mogen de hulpmiddelen die vanuit de Wmo zijn verstrekt, thuis laten staan voor zover deze redelijkerwijs niet vanuit de zorginstelling zijn mee te nemen. Een voorbeeld is een tillift. Een traplift is geen hulpmiddel, maar een woningaanpassing. Ook daarvan kan het echter nodig zijn dat deze aanwezig blijft in de thuissituatie in verband met het logeren. Een traplift valt daarmee onder de te maken afspraken.
Mobiliteitshulpmiddelen (zoals rolstoelen en aangepaste fietsen) worden niet op twee plekken verstrekt en vallen daarmee niet onder deze landelijke afspraken.
Ook onderhoud, reparatie en het vervangen van de verstrekte hulpmiddelen thuis op een later moment door hulpmiddelen met dezelfde functionaliteiten vallen onder deze afspraken.
Het laten staan van deze hulpmiddelen leidt niet tot extra eigen betalingen voor de cliënt(vertegenwoordiger). Gemeenten worden hiervoor financieel gecompenseerd via het gemeentefonds. Zodra de bestuurlijke afspraken definitief zijn, zal de VNG die op de website zetten en een link toevoegen aan dit overzicht.
Overgangsmaatregelen per 1 januari 2020:
Als een cliënt na 1 januari 2020 naar een zorginstelling verhuist, moet worden bekeken of het mobiliteitshulpmiddel moet worden vervangen. Als deze moet worden vervangen valt deze onder de verantwoordelijkheid van de Wlz (Zorgkantoor). Als deze niet hoeft te worden vervangen, kan deze worden overgenomen door de Wlz.
Overgangsrecht voor cliënten met GGZ problematiek die overgaan naar de Wlz vanaf 1 januari 2021.
De Wlz staat per 1 januari 2021 ook open voor mensen met ernstige GGZ-problematiek. Als deze cliënten voldoen aan de Wlz criteria, kunnen zij vanaf 1 januari 2021 toegang krijgen tot de Wlz.
Als een cliënt reeds intramuraal (Beschermd Wonen) verbleef met een mobiliteitshulpmiddel van de Wmo en na de overgang naar de Wlz intramuraal blijft wonen, blijft de gemeente verantwoordelijk voor onderhoud en aanpassingen totdat het middel moet worden vervangen. Vanaf dat moment valt het middel onder de verantwoordelijkheid van de Wlz.
Als een cliënt niet intramuraal verbleef maar bij de overgang naar de Wlz intramuraal gaat wonen, moet worden bekeken of het mobiliteitshulpmiddel moet worden vervangen. Als dit het geval is valt deze onder de verantwoordelijkheid van de Wlz. Als deze niet hoeft te worden vervangen, kan deze worden overgenomen door de Wlz.
Voor cliënten die in geclusterde woonvormen wonen waar ze zelfde woonlasten betalen, blijven de mobiliteitshulpmiddelen (voorlopig) ongewijzigd onder de Wmo vallen.
Bijlage 4: Normenkader Huishoudelijke ondersteuning 2019 (bureau HHM)
Bureau HHM hielp veel gemeenten bij het aanpassen van de regelgeving en het beleid rond de Huishoudelijke Ondersteuning1. Dit begon na de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep in mei 2016 met empirisch onderzoek naar normtijden en de objectieve en onafhankelijke onderbouwing daarvan, in collegiale samenwerking met KPMG Plexus. De uitkomsten daarvan toetsten we binnen een groot aantal gemeenten aan de lokale situatie om het zo te vertalen naar lokaal beleid.
Hieruit is een normenkader tot stand gekomen dat alle gemeenten kunnen gebruiken bij het toekennen van Huishoudelijke Ondersteuning. In haar uitspraken van december 2018 bevestigde de CRvB dat dit normenkader voldoet aan de eisen die in mei 2016 werden gesteld aan de onderbouwing van normtijden.
Door uit te gaan van een ‘gemiddelde cliëntsituatie’ en de mogelijkheid tot meer of minder inzet om te komen tot ondersteuning op maat van de persoon, gaan wij ervan uit dat dit normenkader in elke gemeente en voor elke cliënt kan worden toegepast. Wij denken dat de kennis over de noodzakelijke inzet van huishoudelijke ondersteuning inmiddels zo is uitgekristalliseerd, dat gemeenten met behulp van deze handreiking zelf de normtijden en de onderbouwing van het beleid rond de Huishoudelijke Ondersteuning kunnen vaststellen.
Aan de hand van 13 vragen geven we inzicht in het algemene normenkader voor Huishoudelijke Ondersteuning en de mogelijkheden voor toepassing daarvan door gemeenten. Wat ons betreft kunnen gemeenten deze handreiking naar hartenlust gebruiken. Bronvermelding wordt op prijs gesteld, net als reacties van gemeenten die deze handreiking gebruikten.
In september 2022 hebben we een ‘aangevulde’ versie van het Normenkader Huishoudelijke Ondersteuning 2019 uitgebracht. Deze versie is inhoudelijk en wat normtijden betreft volledig gelijk aan de eerste uitgave in 2019. De aanvulling bestaat uit bijlage 1 met aanvullende instructies voor de toepassing van het normenkader die we hebben opgenomen.
De aanvullende instructies zijn tot stand gekomen op basis van de vele tientallen gesprekken die we over de details en instructie van de toepassing van het normenkader hebben gevoerd. Met name tijdens en naar aanleiding van de vele trainingen die we in het veld hebben verzorgd en voorgelegde praktijkcasussen over hoe dit normenkader te gebruiken bij het indiceren.
Met deze aanvullende instructies verandert er niets in het normenkader op zich. Dit blijft onveranderd gebaseerd op dezelfde onderzoeken. De bedoeling en de concrete toepassing ervan hebben we verder verduidelijkt, volledig in lijn met de onderliggende onderzoeken.
NB. Wij hebben geprobeerd deze tekst geheel voor zichzelf te laten spreken, hierbij is geen extern onderzoek of advies noodzakelijk. Heeft u toch vragen, opmerkingen of verbetersuggesties voor deze handreiking, dan horen wij die uiteraard graag: info@hhm.nl | telefoon 053 433 0548
1. Hoe ziet het normenkader eruit?
De volgende pagina geeft het normenkader voor de Huishoudelijke Ondersteuning weer. Per resultaatgebied is uitgewerkt hoeveel professionele inzet nodig is voor de verschillende resultaten in de gemiddelde cliëntsituatie en wat het effect hierop is van verschillende factoren, zodat uiteindelijk wordt gekomen tot ondersteuning op maat van de persoon.
De normtijden zijn in navolgend ‘blokkenschema’ weergegeven in ‘uren/minuten per week’. Daarmee wordt tegemoetgekomen aan de wettelijke plicht om tijdbesteding inzichtelijk te maken voor de cliënt en daarmee diens rechtspositie te bewaken. Maar tegelijk wordt flexibele toepassing naar individuele cliëntsituaties mogelijk, zodat er ruimte is voor het maatwerk dat van week tot week nodig is. Bijlage 2 bevat dit normenkader uitgedrukt in ‘uren per jaar’.
2. Hoe moet ik het normenkader toepassen?
De toegangsmedewerker van de gemeente doet naar aanleiding van de hulpvraag van een cliënt integraal onderzoek. Daarbij onderzoekt de toegangsmedewerker welke ondersteuning de cliënt naar aard en omvang nodig heeft.
Vervolgens onderzoekt deze wat de mogelijkheden zijn vanuit eigen kracht, netwerk of andere voorliggende opties/voorzieningen om invulling te geven aan deze ondersteuningsvraag.
Daaruit volgt welke ondersteuning vanuit de Wmo nodig is, in de vorm van een maatwerkvoorziening voor ondersteuning bij het huishouden.
De toegangsmedewerker gebruikt dit normenkader als hulpmiddel, als leidraad, om te komen tot een professionele afweging over de ondersteuning op maat van de individuele cliënt die nodig is. Dit wordt per subresultaat (schoon en leefbaar huis, wasverzorging, etc.) bekeken en daarna opgeteld tot de totaal te indiceren tijd. Hierbij wordt de situatie van de cliënt vergeleken met de ‘gemiddelde cliëntsituatie’. Dit leidt tot ‘meer’ of ‘minder’ inzet van ondersteuning dan in de gemiddelde cliëntsituatie het geval zou zijn. Het resultaat is dan ondersteuning op maat van de individuele cliënt, die wordt vastgelegd in de indicatie (beschikking).
Het normenkader wordt op de volgende manier geïnterpreteerd:
De professionele hulp maakt, in samenspraak met de cliënt, een planning wanneer welke werkzaamheden worden gedaan. Binnen de gegeven omvang van de indicatie. Zo worden in de tijd uiteindelijk alle activiteiten opgenomen in het ondersteuningsplan uitgevoerd. In bijlage 3 is een overzicht opgenomen van de activiteiten en frequentie van uitvoering hiervan waarop het normenkader is gebaseerd. Dit betreft dan volledige professionele overname van alle werkzaamheden, zonder dat sprake is van bijzonderheden in de cliëntsituatie die minder inzet mogelijk of meer inzet nodig maken.
In het normenkader is naast directe tijd ook indirecte tijd opgenomen. Dit is tijd die nodig is voor binnenkomen, afspraken maken, interactie met de cliënt en bijvoorbeeld het pakken en opruimen van schoonmaakmiddelen. Deze indirecte tijd is even noodzakelijk als de directe tijd om de beoogde resultaten te behalen.
De totale tijd die wordt geïndiceerd, is te zien als een totaal over het jaar heen voor alle te bereiken resultaten. Uit diverse onderzoeken is gebleken dat deze totaaltijd toereikend is om te doen wat nodig is in de gemiddelde cliëntsituatie (zie vraag 12). Voorwaarde hiervoor is wel dat goed onderzoek wordt gedaan naar de individuele situatie van de cliënt (keukentafelgesprek) om te komen tot een individuele afweging op maat.
Met dit normenkader kan een verantwoord niveau van een schoon, opgeruimd en georganiseerd huishouden worden gerealiseerd. Aandachtspunt is dat persoonlijke opvattingen van cliënten of hulpen soms anders zijn dan waarop dit normenkader is gebaseerd. In deze is dan het normenkader leidend, omdat dit op basis van onderzoek bij en met vele cliënten en in afstemming met diverse deskundigen tot stand is gekomen.
3. Is het normenkader toe te passen in mijn gemeente?
Iedere gemeente kan het normenkader gebruiken door het te verankeren in het beleid. De gemeente bepaalt uiteraard haar eigen beleid ten aanzien van de Huishoudelijke Ondersteuning voor haar inwoners. Dat doet zij op grond van de Wmo 2015. Dit normenkader is gebaseerd op de algemene beleidsuitgangspunten die meerdere gemeenten toepassen (zie bij vraag 4). Als een gemeente hiervan substantieel afwijkt, kan dat tot gevolg hebben dat het normenkader niet meer van toepassing is.
4. Welke uitgangspunten verankeren in het beleid?
Het normenkader is gebaseerd op de navolgende uitgangspunten. Die moeten in het beleid worden vastgelegd. Deze teksten zijn voorbeelden die we in meerdere gemeenten zijn tegengekomen.
Een huis is schoon en leefbaar indien het normaal bewoond en gebruikt kan worden en voldoet aan basale hygiëne-eisen.
Schoon staat voor: een basishygiëne borgen, waarbij vervuiling van het huis en gezondheidsrisico’s van bewoners worden voorkomen.
Leefbaar staat voor: opgeruimd en functioneel, bijvoorbeeld om vallen te voorkomen.
De mogelijkheid om voor bijzondere situaties af te wijken van het normenkader:
Wanneer cliënten als gevolg van hun (medische) beperkingen onvoldoende ondersteund worden door de basisvoorziening schoon huis, kunnen aanvullende maatwerkmodules ingezet worden. Dit zijn bijvoorbeeld een hoger niveau van hygiëne of schoonhouden realiseren, het klaarzetten van maaltijden en beschikken over schone kleding. Als zij minder ondersteuning nodig hebben, dan wordt rekening gehouden met de mogelijkheden van eigen kracht, gebruikelijke hulp en het netwerk. Als sprake is van voorliggende voorzieningen/oplossingen, dan wordt hiervoor geen Wmo -maatwerkvoorziening inzet.
5. Bekostiging in relatie tot het normenkader?
Voor de bekostiging van de Huishoudelijke Ondersteuning zijn verschillende modellen denkbaar. Die hebben in de kern steeds twee componenten: een ‘p’ (een reëel uurtarief) en een ‘q’ (het aantal uren dat bekostigd wordt). Doorgaans wordt de ‘p’ eenmalig bepaald en periodiek bijgesteld. Over de ‘q’ kunnen verschillende afspraken worden gemaakt, variërend van declaratie van feitelijk geleverde inzet, tot een normatief bepaalde omvang van de ondersteuning, bijvoorbeeld gebaseerd op het gepresenteerde normenkader.
De gemeente is gehouden om voor de maatschappelijke ondersteuning een reëel tarief te betalen. De AMvB ‘Reële Prijs Wmo 2015’ die sinds de zomer van 2017 van kracht is, beschrijft op basis van welke parameters (kostprijsbestanddelen) het tarief tot stand komt. Het begrip ‘reëel’ weerspiegelt daarbij de (goede) prijs- kwaliteitverhouding. Wanneer een tarief ‘reëel’ is, is niet in de AMvB bepaald, dat is en blijft een keuze van de gemeente. Belangrijke toetssteen hierbij is dat het tarief tot stand komt in een transparant proces naar/met de aanbieders en dat het tarief herleidbaar en herkenbaar is.
Op grond van onze ervaringen, denken wij dat de discussie over de juiste parameters van een kostprijsmodel voor Huishoudelijke Ondersteuning en de passende waarden daarbij, inmiddels is uitgekristalliseerd. Ook op dit punt is naar ons inzicht, net als bij normtijden, geen aanvullend onderzoek nodig.
Hierbij ligt het voor de hand om aan te sluiten bij het normenkader en daarmee bij de uren die de cliënt krijgt toegekend. Daardoor ontstaat balans tussen het belang van de aanbieder en dat van de cliënt en is er volstrekte duidelijkheid over de omvang van de inzet en daarmee over de rechtspositie van de inwoner.
6. Wat is het doel van het normenkader
Met dit normenkader willen we gemeenten helpen om inwoners die dit nodig hebben, passende Huishoudelijke Ondersteuning op maat van de persoon te bieden. Deze handreiking maakt de daarvoor benodigde kennis toegankelijk voor iedereen. Het is een hulpmiddel voor de toegangsmedewerkers om te komen tot een zorgvuldige professionele afweging voor ondersteuning op maat van de individuele cliënt. Gemeenten kunnen met dit normenkader kostenefficiënt komen tot Huishoudelijke Ondersteuning die voldoet aan de eisen die de Centrale Raad in mei 2016 stelde aan de onderbouwing van normtijden.
7. Hoe is het normenkader tot stand gekomen
Gemeenten bieden hun inwoners ondersteuning in de vorm van Huishoudelijke Ondersteuning op grond van de Wmo 2015. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) deed op 18 mei 2016 vier uitspraken waarin zij kritisch was over de keuzes die gemeenten hierbij tot dan toe maakten. Dit had betrekking op de onderbouwing van de omvang van de ondersteuning en op de positie van de inwoner ten opzichte van de professional.
Naar aanleiding van deze uitspraken herzagen veel gemeenten hun beleid. Bureau HHM en KPMG Plexus onderbouwden met onderzoek de benodigde omvang van de ondersteuning. De kern van deze onderzoeken is het uitgangspunt van triangulatie: het grondig onderzoeken van een vraagstuk vanuit meerdere perspectieven. Dit betreft de oordelen van cliënten, expert-oordelen en onderbouwing met data vanuit de uitvoeringspraktijk.
Zowel gezamenlijk als apart hebben beide bureaus een groot aantal gemeenten geadviseerd op basis van deze onderzoeken. Met name het onderzoek dat we hebben uitgevoerd voor de gemeente Utrecht is in veel gemeenten overgenomen als basis voor het eigen beleid.
In meerdere gevallen heeft de rechtbank en uiteindelijk ook de CRvB (10 december 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3835) het onderzoek dat door bureau HHM en KPMG Plexus is uitgevoerd, beoordeeld als ‘objectief, onafhankelijk en deugdelijk’.
Daarmee voldoet het aan de criteria die eerder door de Raad zijn gesteld. En kan het worden benut voor onderbouwing van de in te zetten omvang van de Huishoudelijke Ondersteuning door een gemeente.
Bureau HHM en KPMG Plexus ontwikkelden in opdracht van verschillende gemeenten een nieuwe actuele maatstaf voor de Huishoudelijk Ondersteuning, passend bij het beleidskader van de betreffende gemeenten2. Deze gemeenten vullen het resultaatgericht werken ieder op een andere manier in. De kern van de aanpak was steeds de combinatie van tijdbestedingsonderzoek, professionele ervaringen, onafhankelijk experts en cliëntinterviews. Hiermee bepaalden we de benodigde activiteiten, frequentie van uitvoering en de tijdbesteding hieraan die nodig zijn voor het behalen van de resultaten die met de voorzieningen Huishoudelijke Ondersteuning worden beoogd3.
Voor enkele activiteiten, die in de praktijk zeer weinig voorkomen en die we daarom in de onderzoeken in 2016/2017 niet in voldoende aantallen hebben kunnen onderzoeken, blijven we gebruik maken van de normtijden zoals die in de CIZ-richtlijn uit 2006 zijn opgenomen. Ook omdat de deskundigen in de verschillende expertgroepen hebben aangegeven dat voor deze onderdelen nog steeds sprake is van relevante normtijden vanuit de CIZ-richtlijn. Dit betreft het voeren van de regie over het huishouden, advies/instructie/voorlichting en de verzorging van maaltijden.
In het verlengde van deze onderzoeken hebben wij vanuit HHM in de periode najaar 2016 tot op heden voor enkele tientallen gemeenten/regio’s de uitkomsten in de lokale praktijk getoetst. Op basis van het onderzoek in meerdere gemeenten en toetsing van de uitkomsten in een groot aantal andere gemeenten en regio’s, concluderen wij dat de tijdnormen die we in deze handreiking beschrijven, breed toepasbaar zijn en daarmee de CIZ-richtlijn uit 2006 op die onderdelen kunnen vervangen.
8. Houdt dit stand bij bezwaar en beroep?
Als gemeenten de in deze handreiking gepresenteerde norm voor de toekenning van huishoudelijke hulp onder de Wmo 2015 onverkort overnemen en verankeren in hun beleid, verwachten wij dat dit juridisch stand zal houden in geval van bezwaarzaken. Bureau HHM biedt geen definitieve juridische zekerheid, daarvoor kunnen individuele zaken te veel onvoorziene omstandigheden bevatten. Bureau HHM kan op generlei wijze aansprakelijk worden gesteld door de gebruiker van deze norm c.q. deze handreiking.
9. Is lokaal aanvullend onderzoek nodig?
Ten behoeve van het toetsen van uitkomsten van de elders uitgevoerde onderzoeken voor een bepaalde gemeente, analyseerden wij steeds eerst het lokale beleid. Dat is vertaald naar de uitkomsten van het onderzoek elders. Die uitkomsten toetsten we vervolgens bij lokale stakeholders. Soms met onafhankelijke experts, soms met vertegenwoordigers van cliënten en cliëntenorganisaties en steeds met professionals die de lokale praktijk van Huishoudelijke Ondersteuning goed kennen. Zo ontwikkelden we onafhankelijke lokale normenkaders, zonder aanvullend empirisch onderzoek te doen. Voortschrijdend inzicht heeft ertoe geleid dat we in het normenkader 108 uur op jaarbasis presenteren in plaats van de 105 uur op jaarbasis die is gevonden in het allereerste onderzoek in Utrecht. Daarbij bleek steeds dat de cijfermatige basis van de uitgevoerde onderzoeken kon worden gebruikt om te komen tot een normenkader dat specifiek is afgestemd op de lokale beleidskeuzes van die gemeente. Er is veelal wel sprake van enige verschillen in het beleid tussen gemeenten. Reden daarvan is dat het normenkader ruimte biedt voor individuele verschillen.
Gemeenten kunnen dit normenkader overnemen als het aansluit op het lokale beleid. Aanvullend onderzoek is dan ook niet noodzakelijk. Het verdient echter wel aanbeveling dat zowel beleid als normenkader worden besproken met lokale stakeholders. Daarmee ontstaat draagvlak voor de toepassing ervan en kunnen eventueel lokale factoren worden onderkend die van belang zijn bij de toepassing van het normenkader voor deze gemeente.
10. Kan ik het normenkader toepassen per jaar?
Ja, dat kan. Bij vraag 2 presenteerden wij het normenkader uitgedrukt in uren en minuten per week. Gemeenten kunnen kiezen om een andere tijdseenheid te hanteren (zoals uren per maand, kwartaal of jaar). Bijlage 2 bevat het normenkader in een tabel op basis van uren per jaar. Iedereen kan met deze informatie het normenkader ook terugrekenen naar elke andere denkbare variant. Daarbij moet echter wel worden bedacht dat door afronding verschillen kunnen ontstaan. Een normenkader uitgedrukt in decimalen lijkt ons niet wenselijk. Daarom zijn beide tabellen afgerond op hele uren of minuten per week of per jaar. Wij adviseren te rekenen vanuit de tabel in ‘minuten per week’. Indien bij doorrekenen naar andere eenheden decimalen ontstaan, is ons advies om steeds naar boven af te ronden. Daarmee wordt een eventuele marge in het voordeel van de inwoner toegepast.
11. Kan ik losse onderdelen uit het normenkader gebruiken?
Dit kan alleen als gedoeld wordt op de verschillende resultaatgebieden uit de Huishoudelijke Ondersteuning. Alle activiteiten en beïnvloedende factoren zijn per resultaatgebied gebundeld onderzocht. Zij vormen een logisch en samenhangend geheel. Dus een gemeente kan ervoor kiezen om alleen het normenkader voor ‘schoon en leefbaar huis’ over te nemen, zonder het kader voor het resultaat ‘wasverzorging’. Bijvoorbeeld omdat hiervoor een algemene voorziening is ingericht. Dit kan wanneer deze keuze in het beleid is verankerd. Voor alle onderdelen van het normenkader moet de gemeente op een of andere wijze in mogelijkheden van ondersteuning voorzien voor inwoners die dit nodig hebben, als er geen andere voorliggende oplossingen zijn.
In dit normenkader presenteren we totaaltijden. Die zijn bepaald op grond van de triangulatie-aanpak die we eerder hebben benoemd. In de onderliggende onderzoeken zijn ook onderzoektijden per activiteit uitgewerkt. Het gebruik van tijden per activiteit (stofzuigen woonkamer, dweilen gang, nat afnemen, etc.) als los te indiceren onderdelen raden wij af. Dit betreft onderzoektijden die samengevoegd leiden tot een passende omvang van ondersteuning op maat voor de cliënt. Hierbij is dus ook sprake van middeling van tijden. Individuele situaties verschillen altijd wat van elkaar, dit maakt in dit normenkader dat het grote geheel zeker klopt, maar er is geen sprake van ‘instructietijden of uitvoeringsnormen per activiteit’. Het zijn de totaaltijden die de toegangsmedewerker helpen om te komen tot passende ondersteuning op maat waarmee de gestelde doelen als geheel kunnen worden gerealiseerd.
12. Is het normenkader voor elke cliënt op maat?
Het vertrekpunt bij het ontwikkelen van dit normenkader was ‘hoe veel tijd is nodig voor volledige professionele overname van het huishouden bij een gemiddelde cliëntsituatie’. Deze gemiddelde cliëntsituatie dienst als ijkpunt, waaraan cliënten worden gespiegeld. Het normenkader geeft richtlijnen voor het maken van een afweging door de toegangsmedewerker, die leidt tot ondersteuning op maat van de individuele cliënt.
Door de vele individuele casuïstiek die we in de verschillende onderzoeken hebben gezien, hebben we een scherp beeld van de ‘gemiddelde cliëntsituatie’ waar huishoudelijke hulp wordt geboden. Op basis van deze gemiddelde cliëntsituatie krijgen de normtijden een algemeen karakter en wordt voorkomen dat op alle mogelijk denkbare uitzonderingen apart beleid moet worden ontwikkeld. De gemiddelde cliëntsituatie is als volgt omschreven:
Cliënten passen zeker niet altijd precies in deze omschrijving van ‘de gemiddelde cliëntsituatie’. Er is sprake van invloedsfactoren die minder of juist meer ondersteuning nodig maken (eigen kracht e.d. versus vaker of beter moeten schoonmaken). Door een zorgvuldige afweging te maken hiervan voor iedere cliënt, komt de toegangsmedewerker tot individuele ondersteuning op maat (maatwerk). De volgende invloedsfactoren maken dat inzet van minder ondersteuningstijd mogelijk is of inzet van meer ondersteuningstijd nodig is.
Mogelijkheden cliënt zelf: de fysieke mogelijkheden van de cliënt om bij te dragen aan de uit te voeren activiteiten. Dit hangt af van het kunnen bewegen, lopen, bukken en omhoog reiken, het vol kunnen houden van activiteiten, het kunnen overzien wat moet gebeuren en daadwerkelijk tot actie kunnen komen. Ook speelt hier de trainbaarheid en leerbaarheid van de cliënt mee.
Beperkingen en belemmeringen van de cliënt, die gevolgen hebben voor de benodigde inzet. De hoeveelheid extra ondersteuning die nodig is, is leidend, niet de problematiek als zodanig. Voorbeelden zijn Huntington, ALS, Parkinson, dementie, visuele beperking, revalidatie, bedlegerig, psychische aandoeningen, verslaving/alcoholisme e.d. Dit kan op twee manieren uitwerken:
Ondersteuning vanuit mantelzorgers, netwerk en vrijwilligers: de hoeveelheid ondersteuning die wordt geboden vanuit mantelzorgers, het netwerk van de cliënt en eventuele vrijwilligers, waardoor minder professionele inzet vanuit de gemeente noodzakelijk is omdat een deel activiteiten door niet-professionals wordt gedaan.
Samenstelling van het huishouden : het aantal personen en de leeftijd van leden in het huishouden. Als sprake is van een huishouden van twee personen, is niet persé extra inzet nodig. Dit is bijvoorbeeld wel het geval als zij gescheiden slapen, waardoor een extra slaapkamer in gebruik is. Het kan ook betekenen dat er minder ondersteuning nodig is, omdat de partner een deel van de activiteiten uitvoert (gebruikelijke hulp4).
De aanwezigheid van een kind of kinderen kan leiden tot extra noodzaak van inzet van ondersteuning. Dit is mede afhankelijk van de leeftijd en leefstijl van de betreffende kinderen en van de bijdrage die het kind levert in de huishouding (leeftijdsafhankelijk, gebruikelijke hulp). Als er kinderen zijn, zijn er vaak ook meer ruimtes in gebruik. Een kind kan eventueel ook een bijdrage leveren in de vorm van mantelzorg en daarmee de benodigde extra inzet beperken of opheffen. Bij een kind kan ook sprake zijn van bijzonderheden (ziekte of beperking) die maken dat extra inzet van ondersteuning nodig is.
Huisdieren : door de aanwezigheid van een of meer huisdieren in het huishouden, kan eventueel door meer vervuiling extra inzet nodig zijn dan in de norm is opgenomen. Verzorging van huisdieren valt niet onder huishoudelijke ondersteuning. Een huisdier veroorzaakt niet altijd extra benodigde inzet (goudvis in een kom, een niet verharende hond, etc.). Een huisdier heeft vaak ook een functie ten aanzien van participatie en eenzaamheidsbestrijding. Met de cliënt moet in voorkomende gevallen overleg plaatsvinden over aantal of aard van huisdieren en welke gevolgen hiervan wel of niet ‘voor rekening’ van de gemeente/samenleving komen.
Inrichting van de woning : extra inzet nodig door bijvoorbeeld extra veel beeldjes of fotolijstjes in de woonkamer of een groot aantal meubelstukken in de ruimte. Het gaat in dit geval om de extreme situaties, waarin de inrichting een aanzienlijke extra ondersteuning vergt. Ook hierbij kan nader overleg met de cliënt zijn aangewezen over wie wat doet in het huishouden.
Omvang van de woning: een grote woning kan, maar hoeft niet persé meer inzet te vragen. Een extra grote oppervlakte van de in gebruik zijnde ruimtes kan meer tijd vergen om bijvoorbeeld stof te zuigen, maar kan het stofzuigen ook makkelijker maken omdat je makkelijk overal omheen kunt werken. Een extra slaapkamer die daadwerkelijk in gebruik is als slaapkamer vergt wel extra tijd.
N.B. Er zijn cliëntsituaties denkbaar die niet passen in het normenkader. Deze zijn zo uitzonderlijk dat hiervoor geen algemene normstelling mogelijk is. Wij adviseren daarom in de toegang in gezamenlijk overleg te bepalen welke ondersteuningsbehoefte er in deze cliëntsituaties is. Dit normenkader kan daarbij veelal wel ondersteunend zijn.
13. Is x’ minuten voor ‘dweilen’ wel voldoende?
In dit normenkader presenteren we totaaltijden voor verschillende onderdelen. Deze zijn bepaald op grond van de triangulatie-aanpak die we eerder hebben benoemd bij vraag 7. In de onderzoeken die ten grondslag liggen aan dit normenkader zijn ook onderzoektijden per activiteit uitgewerkt. Het gebruik van tijden per activiteit (stofzuigen woonkamer, dweilen gang, nat afnemen, etc.) als los te indiceren onderdelen raden wij af. Dit betreft onderzoektijden die samengevoegd leiden tot een passende omvang van ondersteuning op maat voor de cliënt. Hierbij is dus ook sprake van middeling van tijden. Individuele situaties verschillen altijd wat van elkaar. Dit maakt in dit normenkader dat het grote geheel zeker klopt, maar er is geen sprake van ‘instructietijden of uitvoeringsnormen per activiteit’. Het zijn de totaaltijden die de toegangsmedewerker helpen om te komen tot passende ondersteuning op maat waarmee de gestelde doelen als geheel kunnen worden gerealiseerd.
Bijlage 1. Aanvullende instructie toepassing Normenkader Huishoudelijke Ondersteuning 2019
In deze bijlage hebben we nadere instructies uitgewerkt voor het toepassen van het Normenkader Huishoudelijke Ondersteuning 2019.
Deze instructies zijn uitgewerkt op basis van:
Tijdens de trainingen over het normenkader voor gemeenten/de Wmo-consulenten geven we de instructies uit deze bijlage mondeling al mee.
Deze instructies zijn te zien als een inhoudelijke verrijking of inkleuring van het Normenkader Huishoudelijke Ondersteuning 2019.
Deze instructies hebben geen invloed op de tijdnormen uit het normenkader, de eerder uitgevoerde onderliggende onderzoeken vormen hiervoor de basis.
1. Minder inzet dan volledige overname/afschalen
We krijgen regelmatig vragen over het ‘afschalen’ of ‘minderen’ ten opzichte van de in de norm aangegeven minuten per week in geval van volledige overname. De vragen die worden gesteld, gaan over waarop dit ‘afschalen’ is gebaseerd en of het mogelijk is om verder af te schalen dan de 10, 15 of 17 minuten die in het normenkader staan benoemd.
Dat betreft meestal schoonmaken op middenniveau (afstoffen en nat afnemen) en algemeen opruimen. Het afstoffen op middenniveau is dus zonder bukken of klimmen/reiken. Dit hebben we in het normenkader ‘licht HbH’ genoemd. Zonder ons toen te realiseren dat dit een andere invulling kent dat het ‘licht HbH’ in de CIZ-richtlijn 2006. Daarin omvat ‘licht HbH’ meer activiteiten en staat dan ook voor 30 minuten.
Als de cliënt nog duidelijk meer kan doen en ook werkelijk duurzaam doet dan afstoffen op middenniveau, bijvoorbeeld t.a.v. het sanitair schoonmaken of de keuken of stofzuigen, dan kan zeker nog één of zelfs twee maal extra mindering met 15 minuten plaatsvinden. Mits dit duidelijk wordt toegelicht/gemotiveerd.
Bovenop of in plaats van de mindering vanwege de mogelijkheden van de cliënt zelf, kan ook nog aftrek plaatsvinden vanwege ondersteuning vanuit het netwerk of door inwonende personen op basis van het beleid gebruikelijke hulp. Dit kan 15 minuten zijn, maar dit kan ook meer dan 15 minuten zijn. Vaak is dat dan vanwege gebruikelijke hulp.
2. Enige extra inzet of veel extra inzet (30 of 60 minuten)
Wanneer moet ik enige extra inzet of juist veel extra inzet indiceren? Dit gaat over situaties waarin door beperkingen of belemmeringen van de cliënt extra goed of extra vaak moet worden schoongemaakt.
We zien dit in de volgende situaties:
3. Kamer wel/niet in gebruik (als slaapkamer!)
Binnen het normenkader rekenen we extra tijd voor extra kamers. Er is een verschil tussen de tijd die wordt gerekend wanneer een extra kamer ‘wel of niet in gebruik’ is. Maar wanneer moeten we als gemeente een kamer aanmerken als ‘in gebruik’ en wanneer als ‘niet in gebruik’?
Als een extra kamer daadwerkelijk als slaapkamer in gebruik is, dan vergt dat 18 minuten per week zoals genoemd in het normenkader (bijv. voor een stel dat altijd apart slaapt, twee mensen -geen stel- die samen een huis bewonen, een kind, mits geen gebruikelijke hulp mogelijk is: betekent zelf schoonmaken door het kind), et cetera.
Voor de niet-slaapkamers indiceer je 5 minuten per week. Dat is in principe onafhankelijk waar deze andere kamer voor wordt gebruikt. Van leeg tot logeerkamer tot strijkkamer tot computerkamer etc.
Want: met 20 minuten per maand heeft de hulp genoeg tijd om die kamer een keer te kunnen stoffen en stofzuigen e.d. en blijft deze acceptabel schoon. Toegangsmedewerkers kunnen op basis van hun professionele oordeel in een uitzonderlijke situatie zo nodig een uitzonderlijke beslissing nemen en toch 18 minuten toekennen.
Een logeerkamer die (zeer) incidenteel wordt beslapen: die kan in principe door de logee weer schoon worden opgeleverd. Of door de ouders van het kleinkind dat komt logeren. Het is niet aan de gemeente om dit soort zaken altijd te moeten oplossen. In principe blijft dan de genoemde 5 minuten per week (20 minuten per maand) toereikend om die kamer voldoende schoon te houden.
Ook hier geldt weer: uitzonderingen daargelaten, zoals bijvoorbeeld: twee kleinkinderen logeren enkele dagen per week bij opa en oma om het gezin te ontlasten waar al jeugdzorg in zit: dan is HO inzetten een betere optie dan meer jeugdzorg inzetten.
4. Wanneer ruimtes wel of niet als ‘extra kamer’ aanmerken
Binnen het normenkader rekenen we extra tijd voor extra kamers. Er is een verschil tussen de tijd die wordt gerekend wanneer een extra kamer wel of niet in gebruik is als slaapkamer. Maar wanneer merk je een extra ruimte nu ook aan als extra kamer? Hier kan sprake zijn van interpretatie¬verschillen, vooral als het meer om een ‘overige ruimte’ gaat en niet zozeer een extra kamer
Grote bijkeuken: een bijkeuken is in principe onderdeel van ‘de keuken’. Het kan natuurlijk voorkomen dat sprake is van een serieus grote keuken in combinatie met een serieus grote bijkeuken: dan kan opplussen op basis van ‘extra kamer niet in gebruik als slaapkamer’ of op basis van de factor ‘omvang van de woning’ aan de orde zijn. Dat kan spelen als de hele woning duidelijk bovengemiddeld groot is.
5. Samenstelling huishouden (= eigen kracht + gebruikelijke hulp)
In het normenkader is de mogelijkheid benoemt om extra tijd toe te kennen op grond van de ‘samenstelling van het huishouden”. Hiervoor hanteren we een aanvullende instructie, gebaseerd op de uitgangspunten van eigen kracht en het beleid gebruikelijke hulp van de gemeente.
6. Huisdieren (die extra inzet van ondersteuning noodzakelijk maken)
Omdat huisdieren een extra bron van vervuiling kunnen zijn binnen een huishouden, kan het nodig zijn vanwege de noodzaak van extra vaak of extra goed schoonmaken 15 minuten extra ondersteuningstijd toe te kennen.
Er zijn gemeenten die uitsluiten dat er extra ondersteuningstijd nodig kan zijn vanwege de aanwezigheid van huisdieren, omdat dit een ‘eigen keuze van de cliënt’ is. Andere gemeenten zien juist de belangrijke rol die huisdieren in het leven van mensen kunnen hebben en komen hier zo nodig in tegemoet als dit nodig is.
Als sprake is van keuzen van de cliënt die boven het ‘gewone’ uitstijgen, dan is gesprek nodig over wat aan de cliënt zelf is en wat aan de gemeente/samenleving is.Ofwel: als de cliënt ervoor kiest meer vervuiling te laten ontstaan door huisdieren dan als algemeen redelijk is aan te merken, dan wordt dat vervolgens niet door de gemeente opgelost.
Want: in het beleid van de gemeente staat dat de cliënt is gehouden om niet meer ondersteuning te vragen of noodzakelijk te maken dan in redelijkheid nodig is.
Vorbeelden: meerdere honden die vrij door het hele huis mogen lopen of losvliegende vogels die veel troep maken. Cliënten met COPD die binnen roken en binnen 20 parkieten houden en vervolgens om extra vaak schoonmaak vragen.
In dezelfde lijn: cliënten met zware allergie of COPD, die weigeren de woning te saneren, maar wel extra ondersteuning vragen.
7 . Overige kenmerken van de woning: omvang, bewerkelijkheid, inrichting
Op basis van het normenkader is het mogelijk om 15 minuten extra ondersteuningstijd toe te kennen op basis van ‘overige kenmerken’.
Wat zijn deze overige kenmerken?
8. Strijken en boodschappen (meestal voorliggend op te lossen)
De afgelopen jaren zijn er diverse ontwikkelingen geweest rondom strijken en boodschappen. Deze hebben invloed op het indiceren van hulp bij het huishouden:
9. Regie en organisatie; Advies-instructie-voorlichting
Het kan zijn dat een cliënt niet meer zelf (volledig) de regie kan voeren over het huishouden. Als het zo is dat een hulp daardoor aantoonbaar extra werkzaamheden moet doen of bijvoorbeeld door het gedrag van de cliënt extra tijd nodig heeft, dan kun je hiervoor 30 minuten per week structureel extra indiceren. Van hulpen mag worden verwacht dat deze zelfstandig hun werkzaamheden kunnen plannen. Het gegeven dat een cliënt de hulp niet kan instrueren, betekent dus niet automatisch inzet van extra ondersteuningstijd. Er moet wel sprake zijn van extra werk.
Advies-instructie-voorlichting heeft betrekking op het, op tijdelijke basis, aanleren van praktisch vaardigheden in het huishouden aan een cliënt. Bijvoorbeeld als een partner net is weggevallen en een cliënt zelf wil kunnen bijdragen aan het huishouden, het schoonmaken, het leren koken van enkele basis-maaltijden, et cetera. Soms is het dan praktisch hiervoor aan de dan in het algemeen al langere tijd vertrouwde huishoudelijke hulp voor een aantal weken extra tijd toe te kennen. Dit is dus altijd tijdelijk en is te onderscheiden van de inzet van Wmo-begeleiding.
10. Algemeen (activiteiten en -onderzoektijden)
Het normenkader is gebaseerd op uitgebreid onderzoek, waarin we ook gemiddelde tijden in kaart hebben gebracht van de verschillende activiteiten.
In het algemeen is het advies: indiceer niet gedetailleerd in minuten op activiteitniveau. Deze zijn in het Normenkader ook niet opgenomen. Uiteraard staan deze wel in de onderliggende onderzoeksrapporten, zoals dat van Utrecht. Waarom dan niet per activiteit een tijd indiceren?
Ten eerste: de tijden per activiteit in deze onderzoekrapporten zijn gemiddelde onderzoektijden over een grote situaties waarin tijd is gemeten. Dit zijn zeker géén instructietijden op activiteitenniveau. Door de verschillende activiteiten en tijden bij elkaar op te tellen, hebben we een totaaltijd verkregen. Deze totaaltijd is toereikend om het resultaat te schoon en leefbaar huis te behalen in veel verschillende situaties. Maar de uitvoeringstijd per activiteit varieert altijd per individuele situatie. En dat is prima, dat is de praktijk, maar de totaaltijd als geheel is uiteindelijk toereikend.
Een optie is om te werken met een totaaltijd in uren per jaar: dan kun je meer flexibiliteit bieden aan aanbieder en cliënt om bijvoorbeeld in de zomer wat te minderen en een grote schoonmaak in het voorjaar in te bouwen of mee te bewegen met een variabele gezondheidstoestand van de cliënt. Dit is een nu (nog) niet algemeen gebruikelijke keuze.
Het kan wel handig zijn voor consulenten als zij een lijst met activiteiten en frequenties met de cliënt kunnen bespreken, zoals deze in de bijlagen van het Normenkader staan. Zodat er aan verwachtingenmanagement kan worden gedaan, omdat de cliënt een beeld krijgt van welke activiteiten nodig zijn voor het resultaat ‘schoon en leefbaar huis’ en welke frequentie gemiddeld genomen verwacht mag worden. Puur om een idee te hebben van de orde van grootte, kunnen de consulenten de onderzoektijden uit het rapport van Utrecht een keer bekijken. We raden niet aan dit op cliëntniveau te doen, laat staan dit samen met de cliënt te doen.
11. Afronding van de indicatie (op 5 minuten of per kwartier)
Bij het indiceren komen consulenten soms op een ‘bijzonder’ aantal minuten. Hoe ronden we dan af?
Afronding van de indicatie kan het beste per 5 minuten of per kwartier. Het is verstandig hierover met de aanbieders te overleggen. We horen frequent dat wordt gekozen voor afronding per 5 minuten, op kwartierniveau afronden is zeker ook een optie.
Spreek goed af hoe je de afronding met elkaar wilt doen. Indiceer niet op de minuut nauwkeurig, zoals ‘2 uur en 23 minuten’. Het normenkader is niet bedoeld om met zo’n precisie te kunnen indiceren en dit veroorzaakt verwarring bij cliënten.
Gemeenten die het normenkader gaan gebruiken, maken verschillende keuzen ten aanzien van het herindiceren van cliënten.
Veel gemeenten kiezen bij invoeren van het normenkader voor geleidelijk herindiceren, bij afloop van indicaties. Er zijn ook gemeenten die kiezen voor volledige herindicatie of gedeeltelijke herindicatie van met name de (heel) hoge indicaties. Herindicaties vergen optimale zorgvuldigheid, zeker als lopende indicaties vanwege nieuw beleid worden herzien.
Bij een herindicatie constateert de cliënt vaak dat diens situatie de afgelopen jaren achteruit is gegaan, maar dat de indicatie nu plots omlaag gaat. Dit roept dan vragen op bij de cliënt.
Mogelijke reactie 1: ‘het klopt dat uw situatie achteruit is gegaan, dat begrijpen wij. Maar uw woning raakt daardoor niet meer vervuild dan voorheen. Daarom is geen extra inzet van HO nodig.’ (als dit het geval is uiteraard. En als er geen gevolgen zijn vanwege vermindering van eigen kracht).
Mogelijke reactie 2: ‘de gemeente hanteert nieuw beleid, met een actueel en algemeen geaccepteerd normenkader voor het indiceren van HO. Met dit normenkader indiceren wij ‘zinnig en zuinig’, in overeenstemming met hedendaagse normen en opvattingen over het huishouden en wat we als schoon en leefbaar aanmerken. We begrijpen dat het verlagen van uw indicatie vervelend is. Wij houden contact met u en met uw aanbieder om in de gaten te houden of het met deze nieuwe indicatie lukt om uw woning schoon en leefbaar te houden.’
Dit alles laat onverlet: als de situatie van de cliënt het noodzakelijk maakt juist meer te indiceren, dan moet dat uiteraard ook gebeuren.
Ook mogelijk en soms noodzakelijk: bij herindicaties van grote indicaties vooraf met de aanbieder (en de huishoudelijke hulp) afstemmen over wat nu echt nodig is bij deze cliënten. En wat de hulp dan nu allemaal doet in de 5-6-7 uur die zij heeft. En of dat allemaal wel de bedoeling is vanuit de Wmo en of dit in lijn is met het beleid en de inzichten bij de gemeente en de aanbieder. Een indicatie met veel uren is in voorkomende gevallen ook gewoon heel hard nodig, dus zorgvuldigheid is vereist.
Bijlage 2. Normenkader in uren per jaar
Bijlage 3. Normenkader: activiteiten en frequenties
|
|
|
|
|
|||
|
|
|
|
||||
|
|
|
|
||||
|
|||||||
|
|||||||
|
|||||||
|
|
Tabel 1. Activiteiten benodigd voor een schoon en leefbaar huis.
Tabel 2. Frequenties benodigd voor een schoon en leefbaar huis (basisactiviteiten).
Tabel 3. Frequentie benodigd voor een schoon en leefbaar huis (incidentele activiteiten).
Tabel 3. Frequentie benodigd voor een schoon en leefbaar huis (incidentele activiteiten).
Tabel 4. Activiteiten en frequenties benodigd voor de wasverzorging
* In een tweepersoonshuishouden wordt uitgegaan van een frequentie van 5x per 2 weken voor de was, in een eenpersoonshuishouden is dat 2x per week.
Tabel 5. Activiteiten en frequenties benodigd voor de boodschappen
Tabel 6. Activiteiten en frequenties benodigd voor de maaltijden
* Of minder als de cliënt hierin een deel van de week zelf of met behulp van het netwerk kan voorzien.
Tabel 7. Activiteiten voor verzorgen van minderjarige kinderen
Tabel 8. Activiteiten voor advies, instructie en voorlichting
Bijlage 5: 10 punten pgb-vaardigheid
Overweegt u om uw zorg en ondersteuning in te kopen met een pgb? Bij het werken met een pgb komt het nodige kijken. Check wat u als budgethouder, of als vertegenwoordiger of gewaarborgde hulp, ten minste moet weten en kunnen om met een pgb om te gaan. Bijgevoegde tien punten kunnen u helpen om na te gaan of het zelf organiseren van zorg met een budget bij u past.
Hieronder leest u meer over de kennis en vaardigheden die u als budgethouder, of als vertegenwoordiger of gewaarborgde hulp, nodig heeft om met een pgb te werken. De toelichting bestaat uit een aantal thema’s. Bij elk thema staat vermeld op welke vaardigheden het betrekking heeft.
Wanneer u een pgb aanvraagt krijgt u een persoonlijk gesprek met de organisatie die het pgb verstrekt. Dit zijn het zorgkantoor (voor de Wet langdurige zorg), de gemeente (voor de Wmo 2015 en Jeugdwet) of de zorgverzekeraar (voor de Zorgverzekeringswet).
De verstrekker bespreekt met u wat het hebben van een pgb inhoudt. En of u denkt dit goed te kunnen organiseren. Op basis hiervan beoordeelt de verstrekker of u voldoende pgb-vaardig bent. Heeft u één of meerdere vaardigheden nog niet onder de knie?
Sommige vaardigheden kunt u aanleren, bijvoorbeeld door een cursus te volgen.
Zie hiervoor de website www.pgb.nl van Per Saldo, de vereniging voor mensen met een pgb, of vraag uw verstrekker om meer informatie.
Kijk voor meer informatie over pgb op www.rijksoverheid.nl/pgb. Hier vindt u specifieke informatie per wet en links naar andere informatieve websites over pgb. Daarnaast geeft Per Saldo cursussen en voorlichting via www.pgb.nl. Verder kunt u wet- en regelgeving nalezen op www.wetten.overheid.nl. En natuurlijk kunt u ook terecht bij uw eigen zorgkantoor, zorgverzekeraar of uw gemeente.
Bijlage 6: Relevante mbo-opleidingen uit het Crebo (Centraal register beroepsopleidingen)
Bijlage 7: Relevante hbo- en wo- opleidingen uit het Crebo (Centraal register beroepsopleidingen)
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2023-417831.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.