Gemeenteblad van Heiloo
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Heiloo | Gemeenteblad 2023, 41736 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Heiloo | Gemeenteblad 2023, 41736 | beleidsregel |
Treasurystatuut gemeente Heiloo 2023
Voor u ligt het Treasurystatuut 2023. Dit statuut vervangt het eerder door u vastgestelde statuut
Aanleiding voor deze gewijzigde versie zijn o.a. door de commissie BBV genomen besluiten, waaronder de notitie rente 2017. Daarnaast is het goed om periodiek de beleidskaders te beoordelen op actualiteit.
In de Wet financiering decentrale overheden (Wet fido) worden de kaders gesteld voor een verantwoorde en professionele inrichting en uitvoering van de treasuryfunctie van decentrale overheden. De Wet fido definieert de treasuryfunctie daarbij als:
het sturen en beheersen van, het verantwoorden over en het toezicht houden op de financiële vermogenswaarden, de financiële geldstromen, de financiële posities en de hieraan verbonden risico’s.
De gemeente Heiloo onderkent het belang van een verantwoord en adequaat beheer van haar financiële middelen. Zij wenst haar activiteiten op het gebied van treasury op een zo transparant en beheersbaar mogelijke wijze in te richten.
De gemeente heeft twee instrumenten op het gebied van treasury:
Bij het opstellen van het treasurystatuut is rekening gehouden met de bepalingen van de wettelijke kaders (o.a. Gemeentewet, Wet fido, Regeling uitzettingen en derivaten decentrale overheden en de Uitvoeringsregeling financiering decentrale overheden).
In het Treasurystatuut worden allereerst het begrippenkader en de doelstellingen van de treasuryfunctie van de gemeente geformuleerd. Deze worden vervolgens geconcretiseerd voor de verschillende deelgebieden van treasury: risicobeheer, gemeentefinanciering en kasbeheer.
In de toelichting worden de kaders die in dit statuut zijn opgenomen nader toegelicht.
In dit statuut wordt verstaan onder:
Het aantrekken van benodigde financiële middelen voor een periode van minimaal één jaar.; |
|
Al die activiteiten die nodig zijn om liquiditeiten te transfereren zowel binnen de organisatie zelf als tussen de organisatie en derden (betalingsverkeer); |
|
De risico’s van mogelijke wijzigingen in de liquiditeitenplanning en meerjaren investeringsplanning waardoor financiële resultaten kunnen afwijken van de verwachtingen; |
|
Een bedrag op basis van de Wet fido ter grootte van een percentage van het totaal van de jaarbegroting van de gemeente bij aanvang van het jaar; |
|
Het risico dat de financiële activa van de organisatie in waarde verminderen door negatieve koersontwikkelingen Het risico dat voortvloeit uit de mogelijkheid dat de financiële vaste activa (aandelen, verstrekte geldleningen en bijdragen in investeringen van derden) van de organisatie in waarde verminderen door negatieve (koers)ontwikkelingen; |
|
De risico’s op een waardedaling van een vordering ten gevolge van het niet (tijdig) na kunnen komen van de verplichtingen door de tegenpartij; |
|
Het beheer van financiële middelen voor een periode tot één jaar; |
|
Een schematisch overzicht van de toekomstige inkomsten en uitgaven ingedeeld per tijdseenheid met als doel de liquiditeitsontwikkeling in de gaten te houden; |
|
Een instrument voor de gemeente om financiering met een looptijd van minimaal twee en maximaal dertig jaar aan te trekken. Een MTN is een verhandelbare schuldbekentenis aan toonder met gestandaardiseerde voorwaarden; |
|
Een simulatietechniek waarbij een fysiek proces niet één keer maar vele malen wordt gesimuleerd, elke keer met andere startcondities. Het resultaat van deze verzameling simulaties is een verdelingsfunctie die het hele gebied van mogelijke uitkomsten weergeeft. De achterliggende gedachte is om problemen die analytisch moeilijk of niet oplosbaar zijn, numeriek op te lossen met behulp van de steekproeven. |
|
De inschatting van de kans op eventuele wanbetalingen bij toekomstige rente- en aflossingsbetalingen op schuldpapier; |
|
Het gevaar van ongewenste veranderingen van de (financiële) resultaten van de gemeente door rentewijzigingen; |
|
De renterisiconorm houdt in, dat de jaarlijkse verplichte aflossingen en de renteherzieningen niet meer mogen bedragen dan 20% van het begrotingstotaal bij aanvang van het jaar. Het doel is om het renterisico bij herfinanciering te beheersen; |
|
Looptijd tussen twee renteconversie momenten. Het tijdsinterval gedurende de looptijd van een geldlening, waarin op basis van de leningsvoorwaarden van de geldlening sprake is van een door de verstrekker van de geldlening niet beïnvloedbare constante rentevergoeding; |
|
Het (verplicht) aanhouden van publieke middelen bij het ministerie van financiën. |
|
Verhouding (%) van je eigen vermogen ten opzichte van het totale vermogen. Deze verhouding geeft aan of je de schulden op lange termijn kan voldoen. Het heet ook wel buffervermogen. Het eigen vermogen is het verschil tussen de bezittingen en schulden. |
|
Toekomstverwachting over de renteontwikkeling, uitgaande van een aantal rentebepalende factoren, op basis waarvan een financierings- en beleggingsbeleid wordt gevoerd; |
|
Dit omvat alle activiteiten die zich richten op het sturen en beheersen van, het verantwoorden over en het toezicht houden op de financiële vermogenswaarden, de financiële stromen, de financiële posities en de hieraan verbonden risico’s. De treasuryfunctie bestaat uit vier deel functies: risicobeheer, gemeentefinanciering, kasbeheer en debiteuren- en crediteurenbeheer; |
|
Het tijdelijk toevertrouwen van liquiditeiten aan derden tegen vooraf overeengekomen condities en bedingen. Kortlopende uitzettingen hebben betrekking op een periode tot één jaar en langlopende uitzettingen hebben betrekking op een periode van één jaar of langer. |
|
Voor alle in het risicomanagementsysteem opgenomen financiële risico’s wordt een kans van optreden en een financiële omvang ingeschat. Dit gebeurt door via het risicomanagementsysteem een Monte Carlo simulatie uit te voeren om de benodigde weerstandscapaciteit met betrekking tot de gemeentelijke risico’s te berekenen. Voor de simulatie wordt een zekerheidspercentage aangehouden van 90%. Dat wil zeggen dat het bedrag dat uit de simulatie naar voren komt, de benodigde weerstandscapaciteit, met een zekerheid van 90%[1] voldoende is om de risico’s af te dekken. |
[1] Voor de bepaling van de benodigde weerstandscapaciteit wordt een zekerheidspercentage gehanteerd van 90%. Dit is het meest gangbare percentage. Er zijn echter gemeenten die op een ander, lager percentage hanteren. Hierdoor neemt de omvang van de benodigde weerstandscapaciteit af als gevolg van een lager zekerheidspercentage.
2.3 Wet- en regelgeving voor de treasury activiteiten
De Wet financiering decentrale overheden (Wet fido) en de bijbehorende ministeriële regelingen geven het bindende kader voor de uitoefening van de treasuryfunctie van gemeenten.
2.4 Uitgangspunten risicobeheer treasuryfunctie
Met betrekking tot risicobeheer gelden de volgende algemene uitgangspunten voor de treasuryfunctie:
De gemeente mag leningen of garanties uit hoofde van de publieke taak uitsluitend verstrekken aan door de gemeenteraad goedgekeurde derde partijen, waarbij vooraf advies wordt ingewonnen over de financiële positie en de kredietwaardigheid van de betreffende partij.
De gemeente neemt in beginsel een terughoudende opstelling in bij het verstrekken van leningen en garanties.
De gemeente kan middelen uitzetten uit hoofde van de treasuryfunctie indien deze uitzettingen een prudent karakter hebben en niet zijn gericht op het genereren van inkomen door het lopen van overmatig risico. Het prudente karakter van deze uitzettingen wordt gewaarborgd door middel van de richtlijnen van dit treasurystatuut.
Het beleid betreffende de financiering is gericht op spreiding van toekomstige renterisico’s. Hierdoor wordt voorkomen dat een ongewenste budgettaire belasting kan ontstaan in een jaar waarin voor een substantieel deel van de leningenportefeuille hoogrentende leningen c.q. leningconversies moeten worden gesloten c.q. plaatsvinden.
Het uitzetten van geldmiddelen in de vorm van deelnemingen in rechtspersonen, maatschappen en verenigingen uit hoofde van de publieke taak, zoals opgenomen in Artikel 160 Gemeentewet is alleen toegestaan nadat de raad een ontwerp-besluit is toegezonden en in de gelegenheid is gesteld zijn wensen en bedenkingen ter kennis van college te brengen.
2.13 Borgstellingen en garanties
De gemeente verstrekt alleen garanties aan derden indien er een door de gemeenteraad aangewezen maatschappelijk belang aanwezig is.
In de toelichting van dit statuut is nader uiteengezet aan welke voorwaarden, om het risico te minimaliseren, dient te worden voldaan.
De gemeente verleent in ieder geval geen garantie aan aanvragers die voor hun garantie ook bij andere instellingen terechtkunnen. Het gaat hierbij vooral om waarborgfondsen.
2.19 Uitgangspunten administratieve organisatie en interne controle
In de paragraaf financiering van de begroting en de jaarstukken vindt verantwoording plaats conform de eisen die in artikel 13 van het BBV aan de paragraaf worden gesteld Artikel 13 Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten
2.22 Verantwoordelijkheden en bevoegdheden
De gemeenteraad is verantwoordelijk voor het vaststellen van het treasurybeleid en de daarin opgenomen treasurydoelstellingen alsmede het toezicht houden op de uitvoering van het treasurybeleid.
De eindverantwoordelijkheid voor de uitvoering van de treasuryactiviteiten ligt bij het college van B&W.
De bijbehorende bevoegdheden zijn in een apart collegevoorstel via mandatering (https://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR641129, https://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR647469)overgedragen aan de ambtelijke organisatie. Deze taken en verantwoordelijkheden zijn vastgelegd en verdeeld volgens de uitgangspunten opgenomen onder 2.19.
TOELICHTING BIJ HET TREASURYSTATUUT
In hoofdstuk 1 wordt het wettelijk kader geschetst op grond waarvan gemeenten hun treasuryfunctie uitoefenen.
De wettelijke grondslag ligt in de Wet financiering decentrale overheden (fido) en de hiermee samenhangende wetgeving: Besluit leningvoorwaarden decentrale overheden, Uitvoeringsregeling financiering decentrale overheden, Regeling uitzettingen en derivaten decentrale overheden (Ruddo), de Wet Houdbare overheidsfinanciën (Hof) en de Wet Integraal schatkistbankieren decentrale overheden.
De Wet fido, die op 1 januari 2001 in werking trad, bepaalt aan welke voorwaarden gemeenten moeten voldoen bij het aantrekken en uitzetten van middelen. Deze wet bepaalt dat gemeenten uitsluitend voor de uitoefening van de publieke taak leningen kunnen aangaan, middelen kunnen uitzetten en garanties kunnen verlenen.
Uitzettingen mogen sinds 1 juni 2012 uitsluitend nog bij de Nederlandse Staat (Wet Integraal schatkistbankieren). Bij derivaten moet er sprake zijn van voldoende kredietwaardigheid van de tegenpartij en een beperkt marktrisico.
De Wet Hof is een vertaling van het EMU-saldo voor zowel de rijksoverheid als de decentrale overheden (provincies, waterschappen en gemeenten) en de verschillende gemeenschappelijke regelingen waarin zij participeren. De wet Hof moet ervoor zorgen dat de Nederlandse Staat binnen het EMU-saldo van 3% blijft.
Als algemene norm geldt dus dat openbare lichamen alleen lenen, middelen uitzetten of garant staan voor zover dat direct dient ter behartiging van hun publieke taak. Bankachtige activiteiten, met het oogmerk geld te verdienen (ook al is dat om de publieke taak te bekostigen) zijn niet toegestaan. De invulling van het begrip “publieke taak” is een eigen verantwoordelijkheid van de gemeente.
2.4 Uitgangspunten risicobeheer treasuryfunctie
Invulling term “publieke taak”
De publieke taak wordt in ieder geval gediend als er sprake is van een maatschappelijk belang.
Of er sprake is van een maatschappelijk belang zal mede samenhangen met wettelijke taken die de gemeente moet uitvoeren en met de wettelijke zorgplicht die de gemeente heeft op bepaalde gebieden. Daarnaast zal door de raad vastgesteld beleid ook een belangrijke indicatie zijn voor een publieke taak.
In zijn algemeenheid kan gesteld worden dat iets een publieke taak is, wanneer het als prioriteit is benoemd in het vastgestelde beleid en zonder gemeentelijke bemoeienis niet kan worden gerealiseerd.
Het doel van de kasgeldlimiet is een grens te stellen aan korte financiering (rentetypische looptijd tot één jaar). Juist voor korte financiering geldt dat het renterisico aanzienlijk kan zijn, aangezien fluctuaties in de rente bij korte financiering direct een relatief grote invloed kan hebben op de rentelasten.
De kasgeldlimiet wordt berekend met een vast percentage van 8,5% van het totaal van de jaarbegroting van de gemeente bij aanvang van het jaar. Hierbij geldt een minimumbedrag van € 300.000. In de Wet fido wordt de gemiddelde korte financiering (de netto vlottende schuld) per drie maanden getoetst aan de kasgeldlimiet. Hiertoe wordt het gemiddelde genomen van de korte financiering op de eerste dag van de drie kalendermaanden in een kwartaal.
De provincie, als toezichthouder, ziet toe op hantering van de normen en kan zo nodig ontheffing verlenen. Aan de ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden en beperkingen worden opgelegd.
Het doel van de renterisiconorm is het beheersen van renterisico’s op de vaste schuld (schuld met een rente typische looptijd vanaf één jaar). Dit kan door het aanbrengen van spreiding in de looptijden van de leningenportefeuille. De renterisiconorm wordt berekend door een het wettelijk bepaalde vaste percentage van 20% te vermenigvuldigen met het begrotingstotaal.
Het renterisico heeft betrekking op de vaste schuld en op het bedrag waarover renterisico wordt gelopen. Naast de renteherzieningen zijn hiervoor ook de herfinancieringen van de aflossingen van belang, want het renterisico wordt verkleind door aflossingen in de tijd te spreiden. Het renterisico wordt getoetst aan het bedrag van de renterisiconorm.
De provincie, als toezichthouder, ziet toe op hantering van de normen en kan zo nodig ontheffing verlenen. Aan de ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden en beperkingen worden opgelegd.
De Wet fido stelt in artikel 6 lid 2 geen eisen aan de kwaliteit van debiteuren bij het verstrekken van leningen of garanties aan derden in het kader van de publieke taak.
Omdat de gemeenteraad de publieke taak bepaalt worden leningen of garanties uitsluitend verstrekt aan door de gemeenteraad in dit kader geaccepteerde partijen. Teneinde het kredietrisico bij dit soort instellingen te beheersen kunnen zekerheden of garanties worden geëist van die instellingen.
Daarnaast moet de gemeente de jaarstukken van de instellingen beoordelen, om een actuele risicoanalyse te maken. Hierbij spelen de financiële positie en de kredietwaardigheid van de instelling een rol.
2.12 Verstrekken van leningen/ 2.13 Borgstellingen en garanties
Het is mogelijk om voor de financiering van de publieke taak als gemeente een lening te verstrekken. Hierbij is het mogelijk om aan een lening een zekerheidsstelling te verbinden, zoals het vestigen van een hypotheekrecht.
Aan de leningverstrekking kunnen ook meer beleidsinhoudelijke eisen worden verbonden. Denk hierbij in termen van openstelling, toegankelijkheid, programmering, werkgelegenheid et cetera. Door de koppeling van de geldverstrekking aan deze afspraken krijgt de gemeente echte zeggenschap en kan bij niet nakomen van de afspraken ook gesanctioneerd worden.
Het is mogelijk om, door middel van een renteopslag een risicoreserve te vormen voor de risico’s die verbonden zijn aan de leningverstrekking.
Gemeentegarantie is een zekerheid voor de geldgeefster (veelal een bank) dat de in de overeenkomst van geldlening aangegane verplichtingen worden nagekomen. Indien de geldnemer niet aan zijn/haar verplichtingen op grond van de overeenkomst kan voldoen neemt de gemeente deze verplichtingen van de geldnemer over. Hiermee loopt de gemeente een risico voor de betaling van zowel de rente als de aflossing.
In het geheel van de gemeentegarantie heeft de bank een bijzondere rol. Een bank stelt een bedrag in de vorm van een lening ter beschikking aan de instelling en brengt een percentage van dit bedrag in rekening in de vorm van rente. In dit rentepercentage is het risico van de bank verrekend. Door middel van een gemeentegarantie wordt het financiële risico naar de gemeente verschoven. De bank geeft een (geringe) korting op het rentepercentage. De gemeente ontvangt niets voor het risico dat ze draagt.
Het is voor de gemeente niet goed mogelijk om aan een garantstelling eisen te verbinden anders dan een financiële verantwoording. Nadere afspraken kunnen wel in een convenant worden vastgelegd, maar de gemeente kan het niet nakomen van die afspraken moeilijk sanctioneren.
In de volgende situaties gaat de gemeente in ieder geval niet over tot verstrekking van gemeentegarantie of een gemeentelijke lening:
Ad. 1 (Landelijke) waarborgfondsen
Er zijn landelijk verschillende waarborgfondsen werkzaam. Bekend zijn:
Er is geen landelijk waarborgfonds ten behoeve van sociaal-culturele instellingen (jongerenwerk, musea, dorpshuizen, bibliotheken e.d.).
Voorwaarden beoordelingsproces lening, borgstelling, garantie
Elke keer dat een instelling een beroep doet op financiële ondersteuning door de gemeente moet per geval worden beoordeeld of een aanvraag valt onder de uitoefening van de publieke taak, waarbij de gemeenteraad uiteindelijk het besluit zal moeten nemen om al dan niet over te gaan tot financiële ondersteuning.
De stukken die een aanvrager daartoe dient over te leggen zijn onder “Voorwaarden voor indiener aanvraag lening/ garantie” opgenomen.
Daarnaast mag er geen sprake zijn van de uitsluitingsgronden zoals hiervoor in deze toelichting benoemd.
Zolang als niet aan de in dit statuut gestelde voorwaarden wordt voldaan legt het college geen voorstel voor aan de gemeenteraad.
Hiervoor is onder 2.4 al toegelicht dat het lastig is een eenduidige en houdbare definitie te geven van de term “publieke taak”. Daarom is hierna een afwegingsproces geformuleerd. Op deze wijze wordt geborgd dat elke aanvraag op gelijke wijze getoetst wordt volgens een vaste procedure. De uitkomst van de afweging zal telkens beïnvloed worden door de maatschappelijke en politieke realiteit.
De volgende aspecten worden gewogen:
Ad a. Is er sprake van een maatschappelijk belang?
Deze vraag moet bij elke aanvraag voor een gemeentegarantie of een gemeentelijke lening als eerste beargumenteerd beantwoord worden. Documenten als de programmabegroting, het coalitieakkoord, een eventueel raads- of collegeprogramma en vastgestelde beleidsnotities dienen als kader bij de beantwoording van deze vraag.
Vervolgens is het van belang dat vastgesteld wordt welke rol de gemeente wil spelen: regisserend, initiërend, handhavend of faciliterend. Afhankelijk van de rol kan bepaald worden of financiële ondersteuning het geëigende middel is.
Een maatschappelijk belang wordt pas een publieke taak, als de markt of samenleving die taak zelf niet goed kan organiseren. Is er geen publiek belang, dan kan het maatschappelijk belang aan de private sector worden overgelaten.
Ad b. In welke mate wenst de gemeente zeggenschap?
Als de gemeente afdwingbare voorwaarden (over hoogte tarief, bezettingsgraad, doelgroep, programmering, et cetera) wil stellen aan de financiële ondersteuning dan ligt het voor de hand om zelf een lening te verstrekken onder condities die een waarborg vormen voor het nakomen van die voorwaarden.
De voorwaarden moeten haalbaar en meetbaar zijn en de voorwaarden moeten op grond van de leningsovereenkomst afgedwongen of gesanctioneerd kunnen worden.
Als de gemeente geen zeggenschap wenst dan kan ook worden gekozen voor het verstrekken van een garantstelling.
Ad c. Welke risico’s zijn aan de garantstelling of lening verbonden en is het mogelijk om deze te verkleinen?
Belangrijk bij de risico-inschatting is het besef dat iedere lening of garantstelling budgettaire gevolgen heeft. Risico’s dat leningen niet worden terugbetaald moeten bij de bepaling van de benodigde weerstandscapaciteit worden betrokken. Dit soort risico’s kunnen gedeeltelijk worden afgedekt door zekerheidsstellingen te vragen. Dit kan door hypotheekrecht te vestigen, maar kan ook bijvoorbeeld door verpanding van huurinkomsten. Per geval moet worden bekeken wat de mogelijkheden zijn. Naast financiële risico’s moeten ook andere risico’s worden afgewogen. Denk hierbij aan termen als politieke geloofwaardigheid, precedentwerking, et cetera.
Het is niet wenselijk dat de gemeente risico loopt over iets waar haar inwoners geen voordeel van hebben. Dit is vooral van belang voor de verdediging van het besluit tot verlening indien de gemeente op een garantie wordt aangesproken. De gemeente moet in dat geval voor de kosten opdraaien, terwijl haar inwoners, instellingen en/of ondernemers geen baat hebben gehad van het initiatief. De risico’s zullen worden afgewogen tegen het maatschappelijk belang wat gediend is met een lening of garantstelling. De zwaarte van het maatschappelijk belang zal mede bepalen hoeveel risico de gemeente wenst te accepteren.
Wanneer eenmaal is besloten tot het vertrekken van een gemeentegarantie of gemeentelijke lening wordt jaarlijks getoetst of de solvabiliteit van de instelling voldoende is. Op deze wijze wordt het risico niet verkleind maar wel gevolgd, zodat dit op een juiste manier betrokken kan worden bij de bepaling van de benodigde weerstandscapaciteit van de gemeente.
Voorwaarden voor indiener aanvraag lening/ garantie
Om aanvragen op alle relevante aspecten te kunnen beoordelen is het van belang dat een aanvraag voor gemeentegarantie of een gemeentelijke lening ten minste aan de volgende voorwaarden voldoet:
2.12 lid 3 Renteherziening van reeds bestaande door de gemeente verstrekte leningen
Verzoeken van instellingen om een renteherziening (lees: verlaging) van een in het verleden verstrekte gemeentelijke lening dienen in beginsel te worden afgewezen in verband met het nadelige budgettaire effect voor de gemeentelijke begroting.
Wel kan de gemeente meewerken aan herfinanciering bij een bank, ook als hiervoor geen bepalingen zijn opgenomen in de overeenkomst tot geldlening. Hiermee kan de gemeente het aantal leningen verlagen en daarmee het risico verminderen.
2.13 Lid 1 Hypothecaire geldleningen aan gemeentepersoneel
De Wet fido is per 1 januari 2009 gewijzigd waarbij het expliciet verboden is geworden voor gemeentes om hypothecaire leningen te verstrekken dan wel garanties te geven op de hypothecaire leningen verstrekt door andere financiële instellingen.
Lopende contracten worden gerespecteerd en kunnen aflopen zoals overeengekomen, maar het verbod geldt voor nieuwe hypotheken (zie o.a. TK 2007-2008, 31 360, nr. 3). Op 31 december 2008 lopende garanties zijn ook blijven gelden. Er mag door gemeentes echter geen garantie meer worden verstrekt ten bate van het personeel op hypothecaire leningen.
Schatkistbankieren houdt in dat gemeenten hun overtollige middelen bij het rijk moeten uitzetten. Hiermee wordt beoogd dat de Staat minder geld leent op de financiële markten en de staatsschuld daalt. Daarnaast wordt beoogd dat financiële risico’s voor gemeenten worden verminderd. Het drempelbedrag is het maximale bedrag dat een decentrale overheid over een heel kwartaal gezien gemiddeld op dagbasis buiten de schatkist mag houden. Het drempelbedrag wordt berekend door een vast percentage (2,0%) te vermenigvuldigen met het begrotingstotaal, waarbij het drempelbedrag € 1.000.000 bedraagt. Zie de regeling schatkistbankieren decentrale overheden https://wetten.overheid.nl/BWBR0034336/2022-01-01
2.20 Inflatievergoeding eigen vermogen (bespaarde rente)
Het BBV staat toe dat er een rentevergoeding over het eigen vermogen (reserves) mag worden toegerekend – als ware het een rentelast - aan de taakvelden. Hierdoor wordt een “vergoeding” berekend over het eigen vermogen (= een eigen financieringsmiddel) van de gemeente. De gemeente heeft de keuze om deze rente als baten op te nemen in de begroting – ook wel aangeduid als bespaarde rente. Of de gemeente kan ervoor kiezen deze rentevergoeding toe te voegen aan de reserves/het eigen vermogen. Wanneer een bedrag gelijk aan deze vergoeding daadwerkelijk wordt toegevoegd aan het eigen vermogen kan dit ook worden beschouwd als een “inflatievergoeding” om “de waarde” van het eigen vermogen (koopkracht) in stand gehouden.
Deze systematiek creëert een fictieve rentelast en leidt tot het (onnodig) opblazen van de programmalasten en gaat daarmee ten koste van de eenvoud en transparantie. Om die reden doet de commissie daarom de aanbeveling om geen rente over het eigen vermogen te berekenen. Deze aanbeveling is in dit treasurystatuut overgenomen.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2023-41736.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.