Verordening jeugdhulp gemeente Delft 2024

De raad van de gemeente Delft;

 

gelezen het voorstel van het college van 6 juni 2023;

 

gelet op de artikelen 2.9, 2.10, 2.11 en 8.1.1, derde lid, van de Jeugdwet en artikel 149 van de Gemeentewet;

 

gezien het advies van de Adviesraad Sociaal Domein van 27 januari 2023;

 

overwegende dat:

 

  • de Jeugdwet de verantwoordelijkheid voor het organiseren van goede en toegankelijke jeugdhulp bij de gemeente heeft belegd;

  • het uitgangspunt is dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt;

  • het noodzakelijk is om regels vast te stellen over:

    • -

      de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige voorzieningen;

    • -

      de voorwaarden voor toekenning, de wijze van beoordeling van en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening;

    • -

      de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen;

    • -

      de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld;

    • -

      de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of een persoonsgebonden budget, alsmede misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet;

    • -

      de waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan;

overwegende dat het voorts wenselijk is te bepalen onder welke voorwaarden degene aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot diens sociale netwerk;

 

besluit de volgende verordening vast te stellen:

 

Verordening jeugdhulp gemeente Delft 2024

 

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • -

      andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de Jeugdwet, op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen, niet vallend onder de Jeugdwet;

    • -

      budgethouder: jeugdige die een persoonsgebonden budget ontvangt op grond van de Jeugdwet, dit budget wordt beheert namens de jeugdige door de budgetbeheerder;

    • -

      college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Delft;

    • -

      financieel besluit: een door het college vastgestelde regeling, waarin op grond van deze verordening bedragen en eventuele nadere regels zijn gesteld;

    • -

      gebruikelijke hulp: de normale, dagelijkse zorg die ouders en/of andere verzorgers of opvoeders geacht worden hun kinderen te bieden. Voor kinderen geldt dat er een bandbreedte is in het normale ontwikkelingsprofiel, gebruikelijke hulp bij kinderen kan activiteiten omvatten die niet standaard bij alle kinderen voorkomen.

    • -

      gekwalificeerde jeugdhulpaanbieder: een hulpverlener die:

      • i.

        is ingeschreven in het handelsregister als zijnde hulpverlener, en;

      • ii.

        personeel in dienst heeft dat beschikt over de juiste kwalificaties voor het verlenen van jeugdhulp, en;

      • iii.

        die aanzienlijke overheadkosten maakt, bijvoorbeeld in de vorm van huur van een kantoorruimte en personeelskosten.

    • -

      hulpvraag: behoefte van een jeugdige en/of zijn ouder(s) aan jeugdhulp in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de Jeugdwet;

    • -

      individuele voorziening: een op de jeugdige en/of zijn ouder(s) toegesneden jeugdhulpvoorziening die door het college in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt verstrekt.

    • -

      melding: het kenbaar maken van een hulpvraag aan het college;

    • -

      nadere regels: een door het college vastgestelde regeling, waar op grond van deze verordening nadere regels zijn gesteld;

    • -

      ondersteuningsplan: plan waarin de ondersteuningsbehoefte van de jeugdige en/of zijn ouder(s) is vastgelegd, samen met de beoogde resultaten en hoe deze te bereiken, evenals de bijdragen die zowel het college als de hulpvrager en zijn sociale netwerk hieraan kunnen leveren. Waar ondersteuningsplan staat kan ook een veiligheidsplan, veranderplan, herstelplan of een evaluatieplan worden bedoeld;

    • -

      overige voorziening: voorziening als bedoeld in artikel 2.9, onder a, van de Jeugdwet die rechtstreeks toegankelijk is zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften en persoonskenmerken van de jeugdige en/of zijn ouder(s);

    • -

      persoonsgebonden budget (pgb): persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1 van de Jeugdwet, zijnde een door het college verstrekt budget aan een jeugdige en/of zijn ouder(s), dat hen in staat stelt de jeugdhulp die tot de individuele jeugdhulpvoorziening behoort van derden te betrekken;

    • -

      wet: Jeugdwet;

    • -

      zelfstandig werkende gekwalificeerde jeugdhulpaanbieder: is een hulpverlener die:

      • i.

        niet in loondienst is bij een gekwalificeerde zorgaanbieder;

      • ii.

        door de Belastingdienst is aangemerkt als ondernemer voor de Inkomstenbelasting (voor eigen rekening en risico verrichten van werkzaamheden), en;

      • iii.

        beschikt over de juiste kwalificaties voor het verlenen van jeugdhulp, waaronder in ieder geval een registratie in het register, bedoeld in artikel 3 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (BIG-register) en/of artikel 5.2.1 van het Besluit Jeugdwet, voor het uitoefenen van een beroep voor het verlenen van jeugdhulp.

  • 2.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet, het Besluit Jeugdwet en de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 1.2 Overige voorzieningen

  • 1.

    De volgende overige voorzieningen zijn vrij toegankelijk beschikbaar:

    • a.

      Individuele informatievoorziening en opvoedadvies;

    • b.

      groepsbijeenkomsten, voorlichting, trainingen, cursussen en andere kortdurende voorzieningen gericht op laagdrempelige vormen van opvoed- en opgroeiondersteuning;

    • c.

      basiszorg waaronder Jeugdgezondheidszorg, ondersteuning bij ouderschap, vrijwilligers- en andere informele ondersteuning;

    • d.

      ondersteuning bij het tegengaan van jeugdcriminaliteit en jeugdoverlast;

    • e.

      jeugd- en jongerentrajecten, waaronder talentontwikkeling;

    • f.

      professionele ondersteuning van team jeugd;

  • 2.

    Het college kan nadere regels vaststellen over welke overige voorzieningen op basis van het eerste lid beschikbaar zijn.

Artikel 1.3 Individuele voorzieningen

  • 1.

    In aanvulling op de overige voorzieningen draagt het college zorg voor de beschikbaarheid van individuele voorzieningen.

  • 2.

    De volgende individuele voorzieningen zijn beschikbaar:

    • a.

      crisisopvang;

    • b.

      basis en (hoog-)specialistische jeugd-ggz;

    • c.

      diagnostisch onderzoek en behandeling van ernstige dyslexie;

    • d.

      begeleiding;

    • e.

      behandeling;

    • f.

      pleegzorg;

    • g.

      (semi-)residentiële hulp;

    • h.

      ambulante opvoedhulp;

    • i.

      persoonlijke verzorging;

    • j.

      gesloten jeugdzorg;

    • k.

      forensische hulp;

    • l.

      preventieve jeugdbescherming;

    • m.

      vervoer.

  • 3.

    Het college maakt via Servicebureau Jeugdhulp Haaglanden op www.sbjh.nl bekend welke aanbieders welke individuele voorzieningen uitvoeren.

  • 4.

    Het college kan nadere regels vaststellen over welke individuele voorzieningen op basis van het tweede lid beschikbaar zijn.

Artikel 1.4 Cliëntondersteuning en vertrouwenspersoon

  • 1.

    Het college zorgt ervoor dat jeugdigen en ouders een beroep kunnen doen op gratis cliëntondersteuning, waarbij het belang van de jeugdigen en ouders het uitgangspunt is.

  • 2.

    Het college zorgt ervoor dat jeugdigen, ouders en pleegouders een beroep kunnen doen op een onafhankelijke vertrouwenspersoon, waarbij het belang van de jeugdigen, ouders en pleegouders het uitgangspunt is.

HOOFDSTUK 2 TOEGANG JEUGDHULP VIA DE GEMEENTE

Artikel 2.1 Melding (hulpvraag)

  • 1.

    Een hulpvraag kan, met toestemming, door of namens de jeugdige of de ouder(s) bij het college worden gemeld.

  • 2.

    Het college registreert de melding en bevestigt de ontvangst van een melding.

  • 3.

    Het college wijst de jeugdige en/of zijn ouder(s) op de mogelijkheid gebruik te kunnen maken van cliëntondersteuning en van de diensten van een vertrouwenspersoon, zoals bedoeld in artikel 1.4.

  • 4.

    Het college wijst de jeugdige en/of zijn ouder(s) op de mogelijkheid om een familiegroepsplan bij het college in te dienen.

  • 5.

    In spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 2.6, eerste lid onder b, van de wet:

    • a.

      treft het college zo spoedig mogelijk na de melding een passende tijdelijke maatregel; of

    • b.

      vraagt het college een machtiging gesloten jeugdhulp als bedoeld in hoofdstuk 6 van de wet.

  • 6.

    Jeugdigen en ouders kunnen zich rechtstreeks, zonder een melding te doen bij het college, wenden tot een overige voorziening zoals benoemd in artikel 1.2.

Artikel 2.2 Onderzoek

  • 1.

    Het college verzamelt, naar aanleiding van de melding, alle voor het onderzoek, van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de jeugdige en zijn situatie en maakt vervolgens zo spoedig mogelijk een afspraak voor een gesprek.

  • 2.

    Ten behoeve van het gesprek verschaffen de jeugdige en/of zijn ouder(s) aan het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover zij redelijkerwijs de beschikking kunnen krijgen. De jeugdige en/of zijn ouder(s) verstrekken in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage.

  • 3.

    Het college onderzoekt in samenspraak met de jeugdige en/of zijn ouder(s) en externe deskundigen, zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken, voorkeuren, veiligheid, ontwikkeling en gezinssituatie van de jeugdige en het probleem of de hulpvraag;

    • b.

      wat op basis van de aard en omvang van de problematiek zoals die in kaart is gebracht met de informatie onder a volgens het college de meest effectieve en efficiënte oplossing voor de hulpvraag is;

    • c.

      in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de jeugdige en/of zijn ouder(s) om zelf of met ondersteuning van de naaste omgeving een oplossing voor de hulpvraag te vinden;

    • d.

      voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen; ontoereikend zijn, de mogelijkheden om met de inzet van een andere voorziening, overige voorziening of individuele voorziening te voorzien in de nodige ondersteuning, hulp en zorg;

    • e.

      hoe rekening kan worden gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en/of zijn ouder(s);

    • f.

      indien van toepassing, de wijze waarop een mogelijk toe te kennen individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, of werk en inkomen; en,

    • g.

      indien een individuele voorziening voorziet in de nodige ondersteuning, hulp en zorg, de mogelijkheid om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, waarbij de jeugdige en/of zijn ouder(s) worden ingelicht over de gevolgen van die keuze.

  • 4.

    Het college informeert de jeugdige en/of zijn ouder(s) over de gang van zaken bij het gesprek, hun rechten en plichten en de vervolgprocedure.

  • 5.

    Het college kan na overleg met de jeugdige en/of zijn ouder(s) afzien van een onderzoek en/of gesprek als bedoeld in het eerste, tweede en derde lid.

Artikel 2.3 Deskundig oordeel en advies

Het college wint een specifiek deskundig en onafhankelijk oordeel en advies in, als het onderzoek of de beoordeling van een aanvraag dit vereist.

Artikel 2.4 Ondersteuningsplan

  • 1.

    Het college zorgt voor schriftelijke verslaglegging van het onderzoek, als bedoeld in artikel 2.2, in een ondersteuningsplan.

  • 2.

    Binnen tien werkdagen na het laatste gesprek verstrekt het college het ondersteuningsplan aan de jeugdige en/of zijn ouder(s), tenzij zij hebben meegedeeld dit niet te wensen.

  • 3.

    De jeugdige en/of zijn ouder(s) tekent het ondersteuningsplan voor gezien of akkoord en zorgt ervoor dat een getekend exemplaar binnen uiterlijk tien werkdagen wordt geretourneerd.

  • 4.

    Als de jeugdige en/of zijn ouder(s) tekent voor gezien, kan hij daarbij aangeven wat de reden is waarom hij niet akkoord is.

  • 5.

    Opmerkingen of latere aanvullingen van de jeugdige of zijn ouders worden aan het ondersteuningsplan toegevoegd.

Artikel 2.5 Aanvraag

  • 1.

    Jeugdigen en ouders kunnen een aanvraag om een individuele voorziening schriftelijk indienen bij het college, middels een familiegroepsplan.

  • 2.

    Het college kan een ondertekend ondersteuningsplan aanmerken als aanvraag als de jeugdige en/of zijn ouder(s) dat op het ondersteuningsplan hebben aangegeven.

HOOFDSTUK 3 TOEGANG JEUGDHULP VIA HUISARTS, MEDISCH SPECIALIST OF JEUGDARTS

Artikel 3.1 Toegang jeugdhulp via huisarts, medisch specialist of jeugdarts

  • 1.

    Het college draagt zorg voor de inzet van jeugdhulp na een verwijzing door de huisarts, medisch specialist en jeugdarts naar een door het college gecontracteerde jeugdhulpaanbieder, voor zover de jeugdhulpaanbieder van oordeel is dat inzet van jeugdhulp nodig is.

  • 2.

    Het college kan afspraken maken met de jeugdhulpaanbieder als bedoeld in het eerste lid over de inzet van aangewezen specialistische jeugdhulp.

  • 3.

    Het college maakt afspraken met de huisartsen, medisch specialisten en jeugdartsen over de voorwaarden waaronder en de wijze waarop de verwijzing plaatsvindt.

  • 4.

    Wanneer de huisarts, jeugdarts of medisch specialist verwezen heeft naar jeugdhulp, kan er door het college regie worden gevoerd wanneer de cliënt hier toestemming voor geeft.

  • 5.

    Als de jeugdige en/of zijn ouder(s) hierom verzoeken, legt het college de te verlenen individuele voorziening, dan wel het afwijzen daarvan, vast in een beschikking als bedoeld in artikel 4.3.

Artikel 3.2 Doorverwijzing naar een niet-gecontracteerde jeugdhulpaanbieder

  • 1.

    Indien verwijzing plaatsvindt naar een niet-gecontracteerde jeugdhulpaanbieder onder wie begrepen een aanbieder die weliswaar is gecontracteerd maar niet voor de individuele voorziening waarvoor verwijzing plaatsvindt, is deze jeugdhulpaanbieder gehouden om onverwijld, in ieder geval voor de start van de zorginzet contact te leggen met het college middels een verzoek tot toewijzing.

  • 2.

    Een toewijzing aan een niet-gecontracteerde jeugdhulpaanbieder zoals genoemd in het eerste lid zal door het college worden gedaan indien het college van oordeel is dat:

    • a.

      het zorgaanbod van de niet-gecontracteerde jeugdhulpaanbieder in het individuele geval passender is dan het reeds bestaande gecontracteerde aanbod; én

    • b.

      alsnog overeenstemming wordt bereikt over een te sluiten overeenkomst zorg in natura en aan alle kwaliteitseisen is voldaan die gelden voor de gekwalificeerde jeugdhulpaanbieders.

  • 3.

    Indien geen contractering plaatsvindt, als bedoeld in het tweede lid, komt geen opdracht tot het verlenen van zorg tot stand en accepteert het college geen declaratie van de betreffende aanbieder.

HOOFDSTUK 4 BEOORDELING VAN DE AANSPRAAK OP INDIVIDUELE VOORZIENINGEN

Artikel 4.1 Criteria voor een individuele voorziening

  • 1.

    Jeugdigen en ouders komen in aanmerking voor een individuele voorziening voor zover door het college in het ondersteuningsplan wordt vastgesteld dat de jeugdige:

    • a.

      op eigen kracht of met zijn ouders of andere personen uit zijn naaste omgeving geen oplossing voor zijn hulpvraag kan vinden. Hieronder wordt in ieder geval verstaan:

      • i.

        gebruikelijke hulp van ouders en hulp van andere personen uit het sociale netwerk.

      • ii.

        het aanspreken van een aanvullende verzekering die is afgesloten.

    • b.

      geen oplossing kan vinden voor zijn hulpvraag door, al dan niet gedeeltelijk, gebruik te maken van een overige voorziening, of

    • c.

      geen oplossing kan vinden voor zijn hulpvraag door, al dan niet gedeeltelijk, gebruik te maken van een andere voorziening;

  • 2.

    Er bestaat slechts aanspraak op een individuele voorziening voor zover deze als de best passende en meest adequate individuele voorziening is aan te merken door het college.

  • 3.

    Het college kent eveneens een individuele voorziening toe in de gevallen als bedoeld in artikel 2.1, vijfde lid.

  • 4.

    Indien de aanvraag betrekking heeft op kosten voor jeugdhulp die de jeugdige of ouders voorafgaand aan de aanvraag heeft gemaakt, kan het college hier slechts een individuele voorziening voor verstrekken:

    • a.

      als op het moment van de aanvraag nog steeds sprake is van opgroei- of opvoedingsproblemen, psychische problemen of stoornissen waarvoor de hulp is ingezet, en;

    • b.

      voor zover het college de noodzaak, passendheid van de individuele voorziening en de gemaakte kosten achteraf nog kan beoordelen.

  • 5.

    De individuele voorziening als bedoeld in het vierde lid kan slechts betrekking hebben op gemaakte kosten over een periode van maximaal drie maanden vóór de aanvraag.

  • 6.

    Indien er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de jeugdige in aanmerking kan komen voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg, draagt het college zorg voor de ondersteuning van de jeugdige of zijn ouders bij de aanvraag bij het Centraal Indicatieorgaan Zorg.

  • 7.

    Indien de jeugdige of zijn ouders weigeren mee te werken aan het verkrijgen van een besluit als bedoeld in het zesde lid, is het college niet gehouden een individuele voorziening te verstrekken.

  • 8.

    Het college kan nadere regels vaststellen ter verdere uitwerking van de criteria, zoals genoemd in het eerste en derde lid.

Artikel 4.2 Criteria vervoer

  • 1.

    De jeugdige kan in aanmerking komen voor een individuele voorziening in de vorm van vervoer voor het noodzakelijk vervoer van en naar de locatie waar de jeugdhulp wordt geboden.

  • 2.

    Het vervoer als bedoeld in het eerste lid is noodzakelijk als naar het oordeel van het college:

    • a.

      de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de jeugdige en/of zijn ouder(s) ontoereikend is;

    • b.

      de jeugdige niet met hulp van personen uit diens sociale netwerk of vrijwilligers veilig kan reizen of op een andere manier door hen naar de locatie kan worden begeleid.

  • 3.

    Er wordt geen individuele voorziening in de vorm van vervoer toegekend voor:

    • a.

      ouders;

    • b.

      vervoer in de weekenden;

    • c.

      vervoer naar respijtzorg;

    • d.

      ander vervoer dan naar een locatie waar jeugdhulp wordt geboden.

  • 4.

    Onverminderd de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van ouders, kan het college aan ouders of personen uit het sociaal netwerk een tegemoetkoming in de kosten van het vervoer verstrekken.

  • 5.

    Het college kan nadere regels vaststellen over de aan het vervoer verbonden voorwaarden en verplichtingen.

Artikel 4.3 Inhoud beschikking

  • 1.

    In de beschikking tot verstrekking van een individuele voorziening wordt in ieder geval aangegeven of de voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt.

  • 2.

    Bij het verstrekken van een voorziening in natura wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      welke de te verstrekken voorziening is en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      wat de ingangsdatum, omvang en duur van de verstrekking is;

  • 3.

    Bij het verstrekken van een voorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      voor welk resultaat het pgb kan worden aangewend;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

    • c.

      wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen;

    • d.

      wat de ingangsdatum en de duur is van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld, en

    • e.

      de wijze van monitoring en verantwoording van de besteding van het pgb.

  • 4.

    Als sprake is van een te betalen ouderbijdrage worden de jeugdige of zijn ouders daarover in de beschikking geïnformeerd.

Artikel 4.4 Heroverweging besluit individuele voorziening

  • 1.

    Het college onderzoekt periodiek of er aanleiding is een beslissing als bedoeld in dit hoofdstuk te heroverwegen.

  • 2.

    Artikel 2.2 van deze verordening is niet van toepassing op de voorbereiding van het besluit als bedoeld in het eerste lid.

HOOFDSTUK 5 PERSOONSGEBONDEN BUDGET

Artikel 5.1 Regels pgb

  • 1.

    Een pgb kan worden aangevraagd door middel van een aanvraag zoals beschreven in artikel 2.5, aangevuld met een door de jeugdige en/of zijn ouder(s) ondertekend budgetplan.

  • 2.

    Het college verstrekt een pgb, in overeenstemming met artikel 8.1.1 van de wet, indien de jeugdige naar het oordeel van het college voldoet aan de criteria voor een individuele voorziening zoals genoemd in artikel 4.1 van deze verordening.

  • 3.

    De volgende kosten zijn uitgesloten voor vergoeding vanuit een pgb:

    • a.

      kosten voor bemiddeling, tussenpersonen of belangenbehartigers;

    • b.

      kosten voor het voeren van een pgb-administratie;

    • c.

      kosten voor ondersteuning bij het aanvragen en beheren van een pgb;

    • d.

      kosten voor een feestdagenuitkering en een eenmalige uitkering;

    • e.

      kosten voor de functie vervoer, tenzij de jeugdige geen gebruik kan maken van collectief vervoer;

    • f.

      kosten gemaakt in het buitenland, tenzij het college hier vooraf expliciet toestemming voor verleent;

    • g.

      kosten die gemaakt zijn voor de melding van de hulpvraag;

    • h.

      kosten die gemaakt zijn na de melding van de hulpvraag, maar voordat het college heeft beslist op de aanvraag, tenzij het college de jeugdige en/of zijn ouder(s) schriftelijk toestemming heeft verleend;

    • i.

      kosten voor crisisopvang, pleegzorg en gesloten jeugdhulp zoals bedoeld in artikel 1.3, tweede lid van deze verordening.

  • 4.

    De jeugdige en/of zijn ouder(s) aan wie een pgb wordt verstrekt, kan de jeugdhulp betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk onder de hiernavolgende voorwaarden:

    • a.

      dat het inhuren van personen uit het sociaal netwerk naar oordeel van het college leidt tot effectievere en doelmatigere hulp dan de inzet van gekwalificeerde jeugdhulp;

    • b.

      dat deze persoon veilige, doeltreffende, doelmatige en cliëntgerichte zorg verleent;

    • c.

      dat deze persoon geen voorbehouden handelingen of handelingen verricht die op grond van de norm van verantwoorde werktoedeling aan een geregistreerd professional is voorbehouden;

    • d.

      dat deze persoon niet meer dan 36 uur per week deze jeugdhulp levert;

    • e.

      dat deze persoon heeft aangegeven dat de hulp aan de jeugdige en zijn ouder(s) voor hem niet tot overbelasting leidt, en

    • f.

      dat deze persoon enkel jeugdhulp in de vorm van begeleiding of verzorging biedt.

  • 5.

    De kwaliteitseisen die gelden voor de door het college gecontracteerde jeugdhulpaanbieders en jeugdhulpverleners zijn ook van toepassing op de jeugdhulpaanbieders die hulp leveren op basis van een pgb.

  • 6.

    Voor jeugdhulpverleners en gekwalificeerde jeugdhulpaanbieders die worden ingezet middels een pgb gelden de volgende criteria:

    • a.

      De jeugdhulpverlener beschikt over de juiste kwalificaties voor het verlenen van jeugdhulp, waaronder in ieder geval een registratie in het Kwaliteitsregister Jeugd wordt verstaan;

    • b.

      De jeugdhulpverlener is in het bezit van een geldige Verklaring Omtrent gedrag;

    • c.

      De jeugdhulpverlener is aangesloten bij een beroepsvereniging en volgt beroepsmatige bijscholing;

    • d.

      De jeugdhulpverlener is aangesloten bij een intervisie- of supervisiegroep.

  • 7.

    De kwaliteitseisen als bedoeld in het vijfde lid en de criteria als bedoeld in het zesde lid zijn niet van toepassing op personen uit het sociaal netwerk, tenzij het een Verklaring Omtrent Gedrag betreft als bedoeld in artikel 4.1.6 van de wet.

  • 8.

    Het college kan nadere regels vaststellen over de aan het pgb verbonden voorwaarden en verplichtingen.

Artikel 5.2 Hoogte pgb

  • 1.

    De hoogte van een pgb:

    • a.

      is gebaseerd op een door de jeugdige of zijn ouders opgesteld plan inclusief begroting over hoe zij het pgb gaan besteden;

    • b.

      is toereikend om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede zorg in te kopen;

    • c.

      indien de kosten hoger zijn dan het gestelde pgb tarief is er de mogelijkheid dat de jeugdige en/of zijn ouder(s) het verschil tussen de kosten en het gestelde pgb tarief naar het oordeel van het college zelf bekostigen;

    • d.

      bedraagt ten hoogste het tarief van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate individuele voorziening in natura met dien verstande dat:

      • i.

        door een gekwalificeerde jeugdhulpaanbieder, bedraagt het 90% van het tarief waarvoor het college jeugdhulpaanbieders heeft gecontracteerd.

      • ii.

        door een zelfstandig werkende gekwalificeerde jeugdhulpaanbieder, bedraagt het 80% van het tarief waarvoor het college jeugdhulpaanbieders heeft gecontracteerd.

      • iii.

        door een persoon die behoort tot het sociale netwerk of aan een persoon die als niet-gekwalificeerde zorgaanbieder wordt aangemerkt, bedraagt het tarief per uur het wettelijk minimumloon per uur (inclusief vakantiegeld) bij een werkweek van 36 uur.

  • 2.

    De hoogte van een pgb is opgebouwd uit verschillende kostencomponenten, zoals salaris, vervanging tijdens vakantie, verzekeringen, reiskosten en overhead.

  • 3.

    Het college stelt de pgb tarieven als bedoeld in het eerste lid, vast in het financieel besluit.

HOOFDSTUK 6 AFSTEMMING MET ANDERE VOORZIENINGEN

Artikel 6.1 Overgang naar volwassenheid

  • 1.

    Het college draagt zorg voor jeugdigen die de leeftijd van 18 jaar bereiken en na hun 18e jaar een ondersteuningsvraag hebben tijdig afstemming plaatsvindt over welke andere voorzieningen benodigd zijn.

  • 2.

    In het geval er sprake is van verlengde jeugdhulp vindt de afstemming op latere leeftijd, maar altijd tijdig plaats.

  • 3.

    Het college draagt zorg dat de lokale toegangsorganisatie (en de gecertificeerde instellingen) in de gevallen bedoeld in het eerste lid de jeugdige en zijn ouders vroegtijdig wijst op de eventuele veranderingen, vanaf de 18e verjaardag of na afloop van verlengde jeugdhulp met verblijf, voor de woonsituatie, inkomen, zorgverzekering enzovoort.

  • 4.

    Het college draagt zorg dat de lokale toegangsorganisatie in de gevallen bedoeld in het eerste lid de jeugdige en zijn ouders wijst op de consequenties dat deze zorg vanaf de 18e verjaardag van de jeugdige onder een andere voorziening valt, en zich inspant voor de continuïteit van de zorg indien noodzakelijk.

Artikel 6.2 Afstemming met onderwijs en leerplicht

  • 1.

    Het college zorgt ervoor dat alle locaties voor primair en voortgezet onderwijs een contactpersoon hebben bij de lokale toegangsorganisatie.

  • 2.

    Het college draagt zorg voor een goede afstemming tussen de in het eerste lid genoemde contactpersonen en de leerplichtambtenaren.

  • 3.

    Afspraken over de afstemming van jeugdhulpvoorzieningen, onderwijszorg en leerplichtzaken worden vastgelegd in het ondersteuningsplan van de jeugdige en/of zijn ouders.

Artikel 6.3 Afstemming met Wmo‐voorzieningen

Het college draagt zorg voor een goede afstemming van voorzieningen op grond van deze verordening en voorzieningen voor jeugdigen dan wel ouders op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

Artikel 6.4 Afstemming met voorzieningen werk en inkomen

Het college draagt zorg dat de lokale toegangsorganisatie, jeugdhulpaanbieders en de gecertificeerde instellingen financiële belemmeringen voor het slagen van preventie en jeugdhulp vroegtijdig signaleren en waar nodig jeugdigen en hun ouders helpen de juiste ondersteuning vanuit de gemeentelijke voorzieningen – zoals schuldhulpverlening, inkomensvoorzieningen, re-integratievoorzieningen en armoedevoorzieningen - te krijgen om deze belemmeringen weg te nemen.

HOOFDSTUK 7 OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 7.1 Kwaliteit

  • 1.

    Jeugdhulpaanbieders en jeugdhulpverleners zorgen voor een goede kwaliteit van jeugdhulp, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen. In aanvulling op hoofdstuk 4 van de wet, gelden de volgende kwaliteitseisen voor jeugdhulp:

    • a.

      de jeugdhulp die geïndiceerd is, wordt in samenspraak met de jeugdige, zijn ouder(s) en/of zijn vertegenwoordiger besproken;

    • b.

      de jeugdhulp is veilig: de relatie tussen de jeugdige en/of zijn ouder(s) en beroepskracht is vertrouwd en stabiel waarbij de privacy in acht wordt genomen;

    • c.

      de jeugdhulp garandeert continuïteit, samenhang en resultaten: de beroepskracht is deskundig en gericht op het behalen van resultaten en werkt waar nodig samen met andere jeugdhulpverleners dan wel andere professionals en onderhoudt contacten met de personen uit het sociaal netwerk van de jeugdige;

    • d.

      de leefomgeving (wonen en verblijf) past bij de leeftijd en ondersteuningsbehoefte van de jeugdige.

  • 2.

    Behoudens andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de eisen door periodieke overleggen met de jeugdhulpaanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek, en het zo nodig na overleg met de jeugdige en/of zijn ouder(s) ter plaatse controleren van de geleverde jeugdhulp.

Artikel 7.2 Verhouding prijs en kwaliteit

Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, rekening met:

  • a.

    de aard en omvang van de te verrichten taken;

  • b.

    de voor de sector toepasselijke CAO-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;

  • c.

    een redelijke toeslag voor overheadkosten;

  • d.

    een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;

  • e.

    kosten voor bijscholing van het personeel.

Artikel 7.3 Nieuwe feiten en omstandigheden

  • 1.

    Onverminderd artikel 8.1.2 van de wet doet een jeugdige en/of zijn ouder(s) op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hun redelijkerwijs duidelijk is dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een individuele voorziening.

  • 2.

    Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 3.

    Als het recht op een voorziening is ingetrokken of herzien, kan op basis daarvan een reeds uitbetaald pgb worden teruggevorderd met terugwerkende kracht tot uiterlijk de datum dat het recht is ingetrokken of ter hoogte van het bedrag waarmee het pgb verlaagd is.

Artikel 7.4 Onderzoek rechtmatigheid gebruik voorzieningen

  • 1.

    Het college onderzoekt al dan niet periodiek, al dan niet steekproefsgewijs, het gebruik van voorzieningen in natura en de besteding van pgb’s met het oog op de beoordeling van de rechtmatigheid.

  • 2.

    Het college wijst toezichthouders aan die belast zijn met het houden van toezicht op de naleving van de wet, waaronder de bestrijding van misbruik, oneigenlijk gebruik en (onterecht) niet gebruik van de wet.

Artikel 7.5 Klachtregeling

Het college stelt een regeling vast voor de afhandeling van klachten van jeugdigen en ouders die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van meldingen en aanvragen als bedoeld in deze verordening.

Artikel 7.6 Inspraak en medezeggenschap

  • 1.

    Het college stelt cliënten en vertegenwoordigers van cliëntgroepen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende jeugdhulp te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende jeugdhulp, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 2.

    Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

HOOFDSTUK 8 SLOTBEPALINGEN

Artikel 8.1 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de jeugdige en/of zijn ouder(s) afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 8.2 Intrekking oude verordening

  • 1.

    De Verordening jeugdhulp gemeente Delft 2015 wordt ingetrokken per 1 januari 2024.

  • 2.

    Een jeugdige en/of zijn ouder(s) houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van een eerdere verordening, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen op basis van de Verordening jeugdhulp gemeente Delft 2024.

  • 3.

    Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening jeugdhulp gemeente Delft 2015 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens de Verordening jeugdhulp gemeente Delft 2024, tenzij deze verordening nadeliger uitpakt.

  • 4.

    Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de Verordening jeugdhulp gemeente Delft 2015, wordt beslist met inachtneming van die verordening.

Artikel 8.3. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2024.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening jeugdhulp gemeente Delft 2024.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 12 september 2023.

,voorzitter.

J.M. van Bijsterveldt-Vliegenthart

,griffier.

J. Mimpen

Toelichting Verordening jeugdhulp gemeente Delft 2024

Algemeen

Deze verordening geeft uitvoering aan de Jeugdwet. Met de Jeugdwet is in 2015 het verzekerd recht op zorg vervangen door een jeugdhulpplicht voor gemeenten als ouders en jeugdigen er (eenvoudig gezegd) samen niet uitkomen. Dit jeugdstelsel heeft uiteindelijk tot doel het versterken van de eigen kracht van de jongere en van het zorgend en probleemoplossend vermogen van diens gezin en sociale omgeving (TK 2012/13, 33 684, nr. 3, p. 2).

 

Artikelsgewijs

 

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In dit artikel staat uitgelegd wat de gemeente bedoelt met een aantal woorden die in de verordening staan. Het aantal definities van artikel 1.1 is beperkt aangezien de wet al een flink aantal definities kent die ook bindend zijn voor deze verordening. Deze wettelijke definities zijn daarom niet nogmaals opgenomen in de verordening.

 

Het betreft onder meer definities van centrale begrippen als ‘jeugdhulp’, ‘jeugdige’ en ‘ouder’. In de verordening gebruiken we de begrippen jeugdige en ouder overeenkomstig de Jeugdwet. Indien mogelijk aangeduid algemeen als ‘jeugdigen en/of zijn ouder(s)’. Met deze aanduiding bedoelen we: de jeugdige (van bijvoorbeeld 16 jaar of ouder) zelfstandig, de jeugdige met een of beide ouders (in de definitie van artikel 1 van de wet: de gezaghebbend ouder, adoptiefouder, stiefouder of een ander die een jeugdige als behorend tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, niet zijnde een pleegouder) (bij een jeugdige tussen de 12 en de 16 jaar), of de ouders namens de jeugdige (bij een jeugdige jonger dan 12 jaar).

 

Ook de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kent een aantal definitiebepalingen die voor deze verordening van belang zijn, zoals: ‘aanvraag’ (artikel 1:3, derde lid, van de Awb) en ‘beschikking’ (artikel 1:2 van de Awb).

 

Artikel 1.2 Overige voorzieningen

In dit artikel staat benoemd welke overige (vrij-toegankelijke) voorzieningen er in het kader van de Jeugdwet beschikbaar zijn gesteld door de gemeente. De inrichting van het voorliggend veld is gebaseerd op Delftse keuzes en is continu in ontwikkeling. Met de beschikbare (vrij-toegankelijke) voorzieningen geeft de gemeente een nadere uitwerking van de verplichte delegatiebepaling van artikel 2.9, onder a, van de wet. Daarin is bepaald dat de gemeente bij verordening regels stelt over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige (jeugdhulp)voorzieningen. Uit de memorie van toelichting op de wet (Kamerstukken II 2012/13, 33 684, nr. 3) komt naar voren dat de burger recht heeft op een duidelijk beeld van het aanbod van voorzieningen binnen de gemeente.

 

Artikel 1.3 Individuele voorzieningen

In dit artikel staat benoemd welke individuele (niet vrij-toegankelijke) voorzieningen in het kader van de Jeugdwet beschikbaar zijn gesteld door de gemeente en geeft daarmee een nadere uitwerking van de verplichte delegatiebepaling van artikel 2.9, onder a, van de wet. Daarin is bepaald dat de gemeente bij verordening regels stelt over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige (jeugdhulp)voorzieningen. Uit de memorie van toelichting op de wet (Kamerstukken II 2012/13, 33 684, nr. 3) komt naar voren dat de burger recht heeft op een duidelijk beeld van het aanbod van voorzieningen binnen de gemeente.

 

In artikel 1.3.3. wordt het Servicebureau Jeugdhulp Haaglanden benoemd. De gemeente heeft het Servicebureau Jeugdhulp Haaglanden, middels de Gemeenschappelijke Regeling, de opdracht gegeven voor de inkoop en uitvoering van de contracten.

 

Artikel 1.4 Cliëntondersteuning en vertrouwenspersoon

In artikel 2.6, eerste lid, onder f, van de wet is bepaald dat het college ervoor verantwoordelijk is dat jeugdigen, hun ouders of pleegouders een beroep kunnen doen op een vertrouwenspersoon. Onafhankelijkheid, beschikbaarheid en toegankelijkheid zijn belangrijke factoren (wettelijke vereisten) voor een goede invulling van deze functie. De wet adresseert het college rechtstreeks en vraagt niet om hierover bij verordening een regeling op te stellen. De bepaling uit de wet is toch in de verordening opgenomen vanwege het belang om in de Delftse verordening een compleet overzicht van rechten en plichten van jeugdigen en ouders te geven.

 

HOOFDSTUK 2 TOEGANG JEUGDHULP VIA DE GEMEENTE

De toegang tot jeugdhulp bij de gemeente Delft is door het college belegd bij de uitvoeringsorganisatie Delft Support. Wanneer er in de toelichting lokale toegangsorganisatie staat betreft het Delft Support.

 

Artikel 2.1 Melding hulpvraag

Deze bepaling regelt de toegang van jeugdhulp via de gemeente en is opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen. Dit alles ter uitvoering van artikel 2.9, onder a, van de wet waarin is bepaald dat de gemeente bij verordening in ieder geval regels stelt over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige voorzieningen, met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening.

 

Voor het verkrijgen van een individuele, niet overige voorziening, geldt de in artikel 2.1 tot en met 2.5 beschreven procedure. Bij het onderzoek ter beoordeling van een aangemelde hulpvraag zal, zoals beschreven in artikel 2.2, in een of meerdere gesprekken met de jeugdige en zijn ouders de gehele situatie worden bekeken en kan bijvoorbeeld alsnog worden verwezen naar een overige jeugdhulpvoorziening in plaats van, of naast, mogelijke toekenning van een individuele voorziening.

 

De jeugdige en/of zijn ouder(s) melden de hulpvraag bij het college. Een melding van een hulpvraag leidt tot een onderzoek. In het kader van de rechtsbescherming registreert en bevestigt het college binnen 5 werkdagen de ontvangst van de melding aan de jeugdige en/of zijn ouder(s). Na de melding start het college het onderzoek. Dit is onderdeel van de voorbereiding op het besluit (zie verder art. 2.5 van de verordening). Na de melding en voordat het onderzoek wordt gedaan wijst het college de jeugdige en/of zijn ouder(s) op de mogelijkheid om gebruik te maken van cliëntondersteuning en van de diensten van een vertrouwenspersoon.

 

Een uitzondering geldt voor spoedeisende situaties. Het college zet in voorkomende gevallen (zo spoedig als mogelijk en nodig blijkt) een tijdelijke maatregel in, dit in afwachting van de uitkomsten van het onderzoek. In dit soort situaties kan het college ook zonder melding als bedoeld in de verordening met spoed jeugdhulp inzetten. Daarnaast kan het college een machtiging voor gesloten jeugdhulp bij de kinderrechter vragen. In deze gevallen gaat het om jeugdhulp in natura gelet op het spoedeisende karakter.

 

De jeugdige of zijn ouders die een beroep willen doen op een overige voorziening kunnen hier direct naartoe zonder meldingsprocedure in de zin van (artikel 2.1 en volgende in) deze verordening.

 

Artikel 2.2 Onderzoek

Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep, volgt uit artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht in samenhang met artikel 2:3 van de Jeugdwet dat het bestuursorgaan voldoende kennis dient te vergaren over de voor het nemen van een besluit van belang zijnde feiten en af te wegen belangen. Dit brengt met zich mee dat wanneer een jeugdige of een ouder zich meldt met een vraag om jeugdhulp het college allereerst moet vaststellen wat de hulpvraag is van de jeugdige of zijn ouder is. Vervolgens zal het college moeten vaststellen of sprake is van opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen en zo ja, welke problemen en stoornissen dat zijn. Daarna kan worden bepaald welke hulp naar aard en omvang nodig is voor de jeugdige om, rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau, gezond en veilig op te groeien naar zelfstandigheid en voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren. Nadat de noodzakelijke hulp in kaart is gebracht, moet worden onderzocht of en in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouder(s) en van het sociale netwerk toereikend zijn om zelf de nodige hulp en ondersteuning te kunnen bieden. Slechts voor zover die mogelijkheden ontoereikend zijn dient het college een voorziening van jeugdhulp te verlenen. Dit geformuleerde stappenplan door de Centrale Raad van Beroep wordt onder andere in het onderzoek uitgevoerd.

 

Het eerste lid dient ter voorbereiding van het gesprek waarbij voor het onderzoek naar aanleiding van de melding relevante bekende gegevens in kaart worden gebracht, zodat jeugdige en ouders niet worden belast met vragen over zaken die bij de gemeente al bekend zijn en een goede afstemming mogelijk is met eventuele andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen. De regels met betrekking tot de privacy van betrokkenen en gegevensuitwisseling die gelden op grond van de Jeugdwet en de Algemene verordening gegevensbescherming zijn hierop van overeenkomstige toepassing. Indien gegevens nodig zijn waartoe het college geen toegang heeft in verband met de privacyregels, kan het college de jeugdige of zijn ouders vragen om toestemming om deze op te vragen of in te zien. Het vooronderzoek kan afhankelijk van de inhoud van de melding meer of minder uitgebreid zijn en omvat ook de uitnodiging voor het gesprek. In het eerste lid is opgenomen dat het gesprek zo spoedig mogelijk moet plaatsvinden. Het hangt af van de situatie hoe snel dat kan of moet plaatsvinden.

 

Bij de vaststelling van de datum, het tijdstip en de locatie voor het gesprek kunnen al wat concrete vragen worden gesteld of aan de jeugdige of zijn ouders worden verzocht om nog een aantal stukken te overleggen. In het kader van de rechtmatigheid wordt in ieder geval de identiteit van de jeugdige of ouders vastgesteld aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht. Tevens kan worden beoordeeld of sprake is van een voorliggende voorziening en of het college op grond van artikel 1.2 van de wet al dan niet is gehouden om een voorziening op basis van deze wet te treffen.

 

Voor een zorgvuldig te nemen besluit is het van belang dat alle feiten en omstandigheden van de specifieke hulpvraag worden onderzocht. Daarbij is het van belang dat het onderzoek in samenspraak met de jeugdige en zijn ouders wordt verricht. Voor een zorgvuldig onderzoek is veelal persoonlijk contact nodig om een totaalbeeld van de jeugdige en zijn ouders te krijgen. Het ligt daarom voor de hand dat tijdens een gesprek met de jeugdige en zijn ouders het een en ander wordt besproken. Of dit gesprek op locatie) plaatsvindt, op school, bij de jeugdige of zijn ouders thuis, of bij een andere deskundige zal afhankelijk van de concrete situatie worden besloten. Indien nodig voor het onderzoek, kan sprake zijn van meerdere (opeenvolgende) gesprekken.

 

In de onderdelen a tot en met g van het derde lid zijn de onderwerpen van het gesprek weergegeven. Het betreft uiteraard altijd maatwerk. Indien de jeugdige al bij gemeente Delft bekend is, zullen een aantal gespreksonderwerpen niet meer uitgediept hoeven te worden en zal bijvoorbeeld alleen kunnen worden gevraagd of er nog nieuwe ontwikkelingen zijn. Komen een jeugdige of zijn ouders voor het eerst bij de gemeente, dan zal het gesprek dienen om een totaalbeeld van de jeugdige en zijn situatie te krijgen. In onderdeel c wordt de eigen kracht van jeugdigen en ouders vooropgesteld overeenkomstig het in de considerans van de wet vermelde uitgangspunt dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt. Een te verstrekken voorziening kan ook juist nodig zijn om de mate van probleemoplossend vermogen van de jeugdige en zijn ouders en die van de naaste omgeving te versterken.

 

Ten aanzien van de afstemmingsplicht in onderdeel f valt te denken aan een voorziening die een jeugdige ontvangt op grond van de Wlz of de Zvw of een voorziening op het gebied van passend onderwijs.

 

Deze verordening bevat een aantal bepalingen die een zorgvuldige procedure voor de jeugdige en/of zijn ouder(s) moeten waarborgen. Hiermee kan ten onrechte de schijn worden gewekt dat het telkens om een uitvoerig, onnodig bureaucratisch proces gaat. Dit is echter geenszins de bedoeling. Zo kan het vooronderzoek (artikel 2.2, eerste lid), afhankelijk van de inhoud van de melding, meer of minder uitgebreid zijn. Bovendien kan hiervan – en in bepaalde gevallen ook van het gesprek (artikel 2.2, derde lid) – in overleg met de jeugdige of zijn ouders afgezien worden. Daartegenover staat dat, als dat nodig is, er sprake kan zijn van meerdere (opeenvolgende gesprekken). Als de jeugdige al bij de gemeentelijke toegangsorganisatie bekend is, zullen een aantal gespreksonderwerpen niet meer uitgediept hoeven te worden. Komen een jeugdige of zijn ouders voor het eerst bij de gemeente, dan zal een of meerdere gesprekken nodig zijn om een totaalbeeld van de jeugdige en zijn situatie te krijgen. Een vooronderzoek en gesprek zullen uiteindelijk vaak wel in enige vorm nodig zijn, omdat voor een zorgvuldig te nemen besluit het van belang is dat alle feiten en omstandigheden van de specifieke hulpvraag worden onderzocht. Ook andere bepalingen (schriftelijke verslaglegging (artikel 2.4) en schriftelijke indiening aanvraag (artikel 2.5) zijn opgenomen met het oog op een zorgvuldige procedure en in het belang van een zorgvuldige dossiervorming.

 

Artikel 2.3 Deskundig oordeel en advies

In dit artikel is geregeld dat deskundigen kunnen worden ingezet voor het komen tot de inzet van de juiste individuele voorziening. Dit is van toepassing indien specifiek expertise nodig is om de juiste inschatting te maken voor passende zorg voor de jeugdige. Denk bijvoorbeeld aan anoniem onafhankelijk advies van een psychiater voor een verwijzing naar passende geestelijke gezondheidszorg.

 

Artikel 2.4 Ondersteuningsplan

Deze bepaling is opgenomen in het belang van een zorgvuldige dossiervorming en een zorgvuldige procedure. De invulling van deze verslagplicht is vorm vrij. Hierbij is een voorbeeld genomen aan de praktijk van de Wmo. In de memorie van toelichting op het wetsvoorstel Wmo 2015 (Kamerstukken II 2013/14 33 841, nr.3) staat hierover dat het college een weergave van de uitkomsten van het onderzoek verstrekt om de cliënt in staat te stellen een aanvraag te doen voor een maatwerkvoorziening. Dat moet in beginsel schriftelijk. Een goede weergave maakt het voor de gemeente inzichtelijk om een juiste beslissing te nemen op een aanvraag en draagt bij aan een inzichtelijke communicatie met de jeugdige en ouders. Uiteraard zal de weergave van de uitkomsten van het onderzoek variëren met de uitkomsten van het onderzoek. Zo zal de weergave van het onderzoek bijvoorbeeld heel beperkt kunnen zijn als de jeugdige en ouders van mening zijn goed geholpen te zijn en de uitkomst is dat geen aanvraag van een individuele voorziening noodzakelijk is. Bij onderzoeken binnen een situatie met een grotere complexiteit zal uiteraard een uitgebreidere weergave noodzakelijk zijn. Desgewenst kan de gemeente de schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek ook gebruiken als een met de jeugdige en ouders overeengekomen ondersteuningsplan waarin de gemaakte afspraken en de verplichtingen die daaruit voortvloeien, zijn vastgelegd. Het is in dat geval passend dat het college en de jeugdige en/of ouders dit plan ondertekenen.

 

Het later toevoegen van opmerkingen of het aanbrengen van wijzigingen of het herstellen van feitelijke onjuistheden is eveneens vorm vrij.

 

Artikel 2.5 Aanvraag

Deze bepaling is een uitwerking van de verplichte delegatiebepaling van artikel 2.9, onder a, van de wet, waarbij is bepaald dat de gemeente bij verordening in ieder geval regels stelt met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening. Een aanvraag is nodig om een beschikking voor een individuele voorziening te verkrijgen.

 

In de Awb worden regels gegeven omtrent de aanvraag. Deze verordening wijkt daarvan niet af.

 

Op grond van artikel 4:1 van de Awb wordt een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk ingediend bij het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen (hier het college), tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.

 

In de verordening is geen termijn opgenomen om te beslissen op een aanvraag. De regeling in de Awb geldt onverkort. In artikel 4:13 van de Awb is bepaald dat een beschikking dient te worden gegeven binnen een redelijke termijn van acht weken na ontvangst van de aanvraag. Indien een beschikking niet binnen acht weken kan worden gegeven, dient het bestuursorgaan dit binnen deze termijn aan de aanvrager mede te delen en daarbij een redelijk termijn te noemen waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien (artikel 4:14, derde lid, van de Awb). Deze termijnen zijn maximumtermijnen. Indien nodig kan na een melding binnen enkele dagen een individuele voorziening worden verstrekt, in complexe situaties zal in de regel in het belang van een zorgvuldig onderzoek een langere termijn nodig zijn. Bijvoorbeeld, indien een langer durend diagnosetraject benodigd is, kan dit ook tot een wat langere afhandelingsduur van de aanvraag leiden.

 

Ter voorkoming van onnodige administratieve lasten is in het tweede lid de mogelijkheid opgenomen om een door de jeugdige of zijn ouders ondertekend ondersteuningsplan als aanvraag aan te merken.

 

HOOFDSTUK 3 TOEGANG JEUGDHULP VIA HUISARTS, MEDISCH SPECIALIST OF JEUGDARTS

Artikel 3.1 Toegang jeugdhulp via huisarts, medisch specialist of jeugdarts

In artikel 2.6, eerste lid, onderdeel g, van de Jeugdwet is geregeld dat, naast de gemeentelijk georganiseerde toegang tot jeugdhulp, ook de directe verwijzingsmogelijkheid door de huisarts, medisch specialist en jeugdarts naar de jeugdhulp blijft bestaan. Dit laatste geldt zowel voor de vrij-toegankelijke (overige) voorzieningen als de niet vrij-toegankelijke (individuele) voorzieningen. Met een dergelijke verwijzing kan de jeugdige rechtstreeks aankloppen bij de jeugdhulpaanbieder. In de praktijk zal het de jeugdhulpaanbieder (bijvoorbeeld de jeugdpsychiater, de gezinswerker of orthopedagoog) zijn die na de verwijzing beoordeelt welke jeugdhulp precies nodig is. Deze bepaalt in overleg met de jeugdige of ouder daadwerkelijk de concrete inhoud, vorm, omvang en duur van de benodigde jeugdhulp. Deze aanbieder stelt dus feitelijk vast wat naar zijn oordeel de inhoud van de benodigde voorziening dient te zijn en hij zal zijn oordeel mede baseren op de protocollen en richtlijnen die voor een professional de basis van zijn handelen vormen Bij deze beoordeling dient de jeugdhulpaanbieder zich te houden aan de afspraken die hij daarover met de gemeente heeft gemaakt in het kader van de contractrelatie. Deze afspraken zien op hoe de gemeente haar regierol kan waarmaken en op de omvang van het pakket. Deze afspraken zullen verder ook ingaan op hoe de artsen en de gemeentelijke toegang goed van elkaar op de hoogte zijn van de doorverwijzing of behandeling van een kind, zodat de integrale benadering rond het kind en volgens de visie van 1 gezin, 1 plan, met name bij multiproblematiek, kan worden geborgd en er geen ‘verkokering’ zal plaatsvinden, waarbij professionals niet goed van elkaar weten dat zij bij het gezin betrokken zijn. Daarnaast zal de jeugdhulpaanbieder rekening moeten houden met de regels die de gemeente bij verordening heeft gesteld. Deze verordening regelt welk aanbod van gemeente Delft alleen via verwijzing of met een besluit van de gemeente toegankelijk is (zie artikel 1.3).

 

Bij een verwijzing door de lokale toegangsorganisatie ontvangen de jeugdige en/of zijn ouder(s) een beschikking, waarop zij bezwaar kunnen maken. Bij een verwijzing door een andere verwijzer is dit niet standaard. Als de jeugdige en/of zijn ouder(s) dit wel wensen òf in het uitzonderlijke geval dat het college een besluit neemt dat afwijkt van het oordeel van de jeugdhulpaanbieder, legt het college de te verlenen individuele voorziening, dan wel het afwijzen daarvan, vast in een beschikking aan de jeugdige of zijn ouders. Op die manier wordt de jeugdige en zijn ouders de benodigde rechtsbescherming geboden en wordt voorkomen dat het college talloze beschikkingen moet afgeven die hetzelfde luiden als hetgeen de jeugdige of zijn ouders naar het oordeel van de jeugdhulpaanbieder nodig hebben.

 

Artikel 3.2 Doorverwijzing naar een niet-gecontracteerde jeugdhulpaanbieder

In dit artikel staat benoemd wat een niet-gecontracteerde jeugdhulpaanbieder moet doen als hij een verwijzing ontvangt voor een Delftse jeugdige. In principe moeten wettelijk bevoegde verwijzers verwijzen naar ingekochte jeugdhulpaanbieders, in uitzonderlijke gevallen kan er toch gebruik gemaakt worden van een niet-gecontracteerde aanbieder. Dit artikel beschrijft aan welke voorwaarden er dan moet worden voldaan. De kwaliteitseisen die gelden voor gecontracteerde jeugdhulpaanbieders gelden onverkort voor deze niet-gecontracteerde jeugdhulpaanbieders.

 

HOOFDSTUK 4 BEOORDELING VAN DE AANSPRAAK OP INDIVIDUELE VOORZIENINGEN

Artikel 4.1 Criteria voor een individuele voorziening

In dit artikel wordt duidelijk gemaakt welke afwegingsfactoren het college hanteert bij toekenning van individuele voorzieningen. Hierbij is het voor het college van belang de mate van ‘eigen kracht’ en het al of niet gedeeltelijk gebruik kunnen maken van een overige of andere voorziening, goed te beoordelen.

 

Artikel 4.2 Criteria vervoer

In dit artikel staat onder welke voorwaarden een individuele voorziening in de vorm van vervoer wordt toegekend.

 

Artikel 4.3 Inhoud beschikking

Indien de jeugdige of zijn ouders een formele aanvraag bij het college indienen (artikel 2.5) of er overeenkomstig artikel 3.1, vijfde lid, een beschikking afgegeven wordt, dient het college een schriftelijke beschikking op te stellen, waartegen zij bezwaar en beroep op grond van de Awb kunnen indienen. Uitgangspunt van de wet is dat de jeugdige of zijn ouders een voorziening in ‘natura’ krijgen. Indien gewenst door de jeugdige of zijn ouders bestaat echter de mogelijkheid van het toekennen van een pgb.

 

Het eerste lid bevestigt de regeling van deze onderwerpen in de Jeugdwet en de Awb en is hier opgenomen in het belang van burgers om hen in de verordening een zo compleet mogelijk beeld te geven van hun rechten en plichten. De mogelijkheid om bezwaar in te dienen tegen de beschikking en ook de daaropvolgende mogelijkheid van beroep bij de rechter is geregeld in de Awb en geldt in beginsel voor alle beschikkingen. Indien een jeugdige of zijn ouders in bezwaar en beroep willen gaan, hebben zij op grond van de Awb het recht op het indienen van een aanvraag, waarmee een voor bezwaar en beroep vatbaar besluit kan worden verkregen. Ook de weigering, of het te lang uitblijven van een beschikking, geeft de burger op grond van de Awb de ingang van bezwaar en beroep.

 

In de beschikking wordt alleen ter informatie opgenomen dat een ouderbijdrage is verschuldigd. De vaststelling en inning geschiedt door het bestuursorgaan dat namens de gemeente Delft met de inning is belast.

 

Artikel 4.4 Heroverweging besluit individuele voorziening

Net als voor het pgb-besluit (op grond van artikel 8.1.3 van de wet), bepaalt dit artikel dat het college voor de individuele voorzieningen in natura periodiek onderzoek doet of er aanleiding is om dat besluit te heroverwegen. Maakt het college gebruik van deze bevoegdheid, dan ontvangt de jeugdige of zijn ouder(s) geen verslag van het onderzoek.

 

HOOFDSTUK 5 PERSOONSGEBONDEN BUDGET

Artikel 5.1 Regels pgb

Het college kan op grond van de wet een pgb verstrekken. Als aan alle wettelijke voorwaarden daartoe is voldaan, kan zelfs van een verplichting van het college worden gesproken. Voor gemeenten is onder meer van belang dat een pgb slechts wordt verstrekt indien de jeugdige of zijn ouders gemotiveerd kunnen aantonen dat de individuele voorziening die door een contracteerde jeugdhulpaanbieder wordt geleverd, niet passend is.

 

Het derde lid, onder f maakt het in principe onmogelijk om het budget in het buitenland te besteden, aangezien er dan nauwelijks toezicht uitgeoefend kan worden op de doelmatigheid van de zorg, dan wel of het pgb wordt besteed conform de beschikkingsvoorwaarden, zoals omschreven in artikel 4.3 van deze verordening. Een uitzondering is mogelijk, bijvoorbeeld als een jeugdige tijdens een ‘gebruikelijke’ vakantie zorg behoeft.

 

Het derde lid, onder e bepaalt dat in principe geen pgb wordt verstrekt voor vervoer, anders dan een hulpmiddel. Vanwege inkoopvoordelen is het gemeentelijk ingekochte aanbod goedkoper dan wanneer iemand zelf professionele vervoersondersteuning inkoopt met een pgb.

 

Het zesde lid beschrijft de geldende criteria voor gekwalificeerde jeugdhulpverleners en jeugdhulpaanbieders die worden ingezet middels een pgb.

 

Artikel 5.2 Hoogte pgb

Het eerste lid berust op artikel 2.9, onder c, van de wet. In deze wetsbepaling staat dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald op welke wijze de hoogte van een pgb wordt vastgesteld door de gemeenteraad.

 

Een aanvraag voor een pgb kan geweigerd worden voor zover de kosten van het pgb hoger zijn dan het pgb tarief van de individuele voorziening. De situatie waarin het door de jeugdige en zijn gezin beoogde aanbod duurder is dan het geldende tarief betekent dus niet bij voorbaat dat het pgb om die reden geheel geweigerd kan worden. Jeugdige en ouders kunnen zelf bijbetalen wanneer het tarief van de door hen gewenste aanbieder duurder is dan het door het college bepaalde tarief. Het college kan het pgb slechts weigeren voor dat gedeelte dat duurder is dan het geldende tarief.

 

HOOFDSTUK 6 AFSTEMMING MET ANDERE VOORZIENINGEN

Op basis van artikel 2.9 van de Jeugdwet zijn gemeenten verplicht in hun verordening op te nemen hoe de afstemming met andere voorzieningen geregeld is. Afstemming met andere voorzieningen is belangrijk voor integrale hulpverlening, dat immers alle domeinen betreft (voor zover van toepassing voor de adequate hulpverlening). In de afstemming met andere voorzieningen is het ook belangrijk dat er oog is voor jeugdigen die niet primair zelf een jeugdhulpvraag hebben, maar wel een vraag op andere levensgebieden.

 

Artikel 6.1 Overgang naar volwassenheid

Voor de jeugdige komen vanaf zijn 18e verjaardag o.a. veranderingen m.b.t. de zorgverzekering en het inkomen. Ook kan de woonsituatie wijzigen vanaf de 18e verjaardag of na afloop van verlengde jeugdhulp met verblijf. Het is belangrijk dat de lokale toegangsorganisatie (en de gecertificeerde instellingen) de jeugdige en zijn ouders hier zo vroeg mogelijk op wijst.

 

In het eerste lid is verwoord dat er tijdig afstemming plaatsvindt. Er is niet gekozen voor een vast moment omdat dit per hulpvraag kan verschillen.

 

Als er sprake is van verlengde jeugdhulp vindt het moment van afstemming logischerwijs op een nader moment plaats. Dit moment is mede afhankelijk van de verwachte duur van de ingezette jeugdhulp. In ieder geval is er altijd sprake van een tijdige afstemming waarbij rekening wordt gehouden met de doorloop- en wachttijden om voor een andere voorziening in aanmerking te komen.

 

Er is een rol weggelegd voor de lokale toegangsorganisatie door ouders erop te wijzen dat er sprake is van een andere voorziening vanaf het 18e jaar. Ook is er een inspanningsverplichting opgenomen voor de lokale toegangsorganisatie als het gaat om zorgcontinuïteit. Er wordt over inspanning gesproken omdat de lokale toegangsorganisatie niet beslist over de inzet van de andere voorziening.

 

Artikel 6.2 Afstemming met onderwijs en leerplicht

In artikel 2.7 eerste lid van de Jeugdwet staat: “Het college treedt bij het treffen van een individuele voorziening zo nodig in overleg met het bevoegd gezag van een school als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 1 van de Wet op het voortgezet onderwijs, artikel 1 van de Wet op de expertisecentra of van een instelling als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs, waar de jeugdige schoolgaand is.” Alle scholen binnen de gemeente hebben een contactpersoon bij de lokale toegangsorganisatie, wanneer er besloten wordt tot de inzet van specialistische jeugdhulp zullen zij, indien nodig, de afstemming zoeken met de betrokkenen binnen het onderwijs. Natuurlijk gebeurt dit altijd in overleg met (en in bijzijn van) de jeugdige en zijn ouders.

 

De leerplichtambtenaren van gemeente zijn verantwoordelijk voor de handhaving van de Leerplichtwet. Problemen van jeugdigen uiten zich niet zelden in de vorm van (langdurig of frequent) schoolverzuim of voortijdig schoolverlaten. Afstemming tussen leerplichtambtenaar, school én professional van de lokale toegangsorganisatie is in dergelijke gevallen van groot belang.

 

Artikel 6.3 Afstemming met Wmo -voorzieningen

Het hier gestelde betekent dat de lokale toegangsorganisatie, indien de situatie zich voordoet, afstemming zoekt met andere gemeentelijke voorzieningen.

 

Artikel 6.4 Afstemming met voorzieningen werk en inkomen

Het hebben van schulden en/of het leven in armoede kan gezinnen veel stress opleveren. Deze stress maakt dat mensen op een andere manier beslissingen nemen. Armoede- en schuldenproblematiek kunnen zo op de voorgrond treden dat ouders hun rol als opvoeder niet meer goed kunnen invullen, maar ook dat jeugdhulp minder of niet effectief is. Het is daarom belangrijk om armoede en financiële problemen tijdig te signaleren en ouders zo nodig snel naar de juiste financiële hulp en armoedevoorzieningen toe te leiden. Hierbij kan de lokale toegangsorganisatie of de gecertificeerde instelling een actieve rol hebben zoals: aanvragen van armoedevoorzieningen, het voeren van een gesprek over armoede, zelf een afspraak maken voor de ouder en de drempel zo laag mogelijk maken.

 

HOOFDSTUK 7 OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 7.1 Kwaliteit

Het college is verantwoordelijk voor de kwaliteit van de jeugdhulp. In hoofdstuk 4 van de Jeugdwet zijn de kwaliteitseisen opgenomen voor jeugdhulpaanbieders. In aanvulling hierop stelt het college eisen aan de kwaliteit van de jeugdhulp die wordt uitgevoerd door gekwalificeerde jeugdhulpaanbieders en jeugdhulpverleners.

 

Artikel 7.2 Verhouding prijs en kwaliteit

Het college kan de uitvoering van de Jeugdwet, met uitzondering van de vaststelling van de rechten en plichten van de jeugdige of zijn ouders, door jeugdhulpaanbieders laten verrichten conform artikel 2.11, eerste lid, van de Jeugdwet. Met het oog op gevallen waarin dit ten aanzien van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering gebeurt, moeten bij verordening regels worden gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan op grond van artikel 2.12 van de Jeugdwet. Daarbij dient in ieder geval rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden.

 

Om te voorkomen dat er alleen gekeken wordt naar de laagste prijs voor de uitvoering worden in dit artikel een aantal andere aspecten genoemd waarmee het college bij het vaststellen van tarieven (naast de prijs) rekening dient te houden. Hiermee wordt bereikt dat er een beter beeld ontstaat van reële kostprijs voor de activiteiten die zij door aanbieders willen laten uitvoeren. Uitgangspunt is dat de aanbieder kundig personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. Hiervoor is ten minste een beeld nodig van de vereiste activiteiten en de arbeidsvoorwaarden die daarbij horen. Dit biedt een waarborg voor werknemers dat hun werkzaamheden aansluiten bij de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden.

 

Artikel 7.3 Nieuwe feiten en omstandigheden

Deze bepaling is een uitwerking van de bij nota van wijziging (Kamerstukken II 2013/14 33 684, nr. 11, artikel D) ingevoegde verplichte delegatiebepaling van artikel 2.9, onder d, van de wet, waarbij is bepaald dat de gemeente bij verordening regels stelt voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet.

 

De inlichtingenverplichting, artikel 8.1.2 eerste lid, heeft als uitgangspunt dat van de jeugdige en zijn ouders aan wie een individuele voorziening of een daaraan gekoppeld pgb is verstrekt, verlangd kan worden dat ze voldoende gegevens en inlichtingen verstrekken om het college in staat te stellen te beoordelen of het beroep op die individuele voorziening of het daaraan gekoppelde pgb terecht is gedaan. Indien het de jeugdige of zijn ouders redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat er feiten en omstandigheden, of daarin opgetreden wijzigingen, zijn die van invloed kunnen zijn op de toekenning van de individuele voorziening of het daaraan gekoppelde pgb, dienen zij dit onverwijld aan het college te melden. Verstrekken zij niet onverwijld uit eigen beweging of op verzoek van het college alle gevraagde inlichtingen en bewijsstukken, dan heeft dat gevolgen voor de toekenning van de voorziening of het daaraan gekoppelde pgb. Het college kan niet alleen bij een aanvraag, maar ook in andere stadia concrete informatie en bewijsstukken van de belanghebbende vragen.

 

Het tweede lid is een ‘kan’-bepaling. Een pgb wordt verstrekt met de bedoeling dat men daarmee een voorziening treft. Als binnen zes maanden na de beslissing tot het verstrekken van het pgb nog geen voorziening is getroffen, heeft het college de bevoegdheid om de beslissing geheel of gedeeltelijk in te trekken.

 

In de wet zijn regels voor het verhalen van kosten opgenomen en is de bevoegdheid aan het college gegeven tot het terugvorderen van een ten onrechte verstrekte individuele voorziening. Hierbij is tevens bepaald dat het college het terug te vorderen bedrag bij dwangbevel kan invorderen.

 

Artikel 7.4 Onderzoek rechtmatigheid gebruik voorzieningen

In de Jeugdwet is het toezicht op de kwaliteit belegd bij de Inspectie gezondheidszorg en jeugd; het toezicht op de rechtmatigheid is een bevoegdheid van de gemeente zelf. In de Jeugdwet is niet vastgelegd hoe de gemeente het toezicht op rechtmatigheid moet vormgeven. Hierin heeft de gemeente beleidsvrijheid. De Algemene wet bestuursrecht (Awb) geeft de mogelijkheid om een toezichthouder aan te wijzen, als dit is geregeld bij een wettelijk voorschrift (artikel 5:11 Awb en verder).

 

Artikel 7.5 Klachtregeling

Dit artikel regelt het gemeentelijke klachtrecht. De gemeente is al op grond van de Awb in het algemeen verplicht tot een behoorlijke behandeling van mondelinge en schriftelijke klachten over gedragingen van personen en bestuursorganen die onder haar verantwoordelijkheid werkzaam zijn.

 

Gelet op het van toepassing zijnde hoofdstuk 9 van de Awb, waarin een uitvoerige regeling omtrent klachtbehandeling is gegeven, en ook het recht is neergelegd om na de afhandeling van de klacht de bevoegde ombudsman te verzoeken een onderzoek in te stellen, kan in deze verordening met een enkele bepaling worden volstaan.

 

In de regel zal eerst de aanbieder worden aangesproken bij klachten over de wijze van behandeling. De klachtmogelijkheid tegenover de aanbieder is geregeld in artikel 4.2.1 e.v. van de wet. Pas wanneer dit klachtrecht niet bevredigend is, of niet logisch, bijvoorbeeld bij gedragingen van gemeenteambtenaren, dan komt de gemeentelijke klachtmogelijkheid in zicht.

 

Artikel 7.6 Inspraak en medezeggenschap

In dit artikel zijn bepalingen opgenomen over inspraak en medezeggenschap bij de gemeente. De mogelijkheid tot inspraak en medezeggenschap tegenover de aanbieder is al geregeld in artikel 4.2.4 e.v. van de wet.

 

Voor de vaststelling van deze verordening wordt de Adviesraad Sociaal Domein in de gelegenheid gesteld advies uit te brengen op deze verordening. Tzt zullen wij wat nader in moeten gaan op dit advies.

 

HOOFDSTUK 8 SLOTBEPALINGEN

Artikel 8.1 Hardheidsclausule

Juist omdat het in de Jeugdwet om maatwerk gaat zal het college er niet aan ontkomen om, ook al is er een zorgvuldige afweging gemaakt, uiteindelijk toch te beoordelen of deze afweging niet leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

 

Deze afweging zal minder vaak voorkomen dan in normale omstandigheden te verwachten is. Immers, bij de afwegingen gaat het al om een zeer persoonlijke beoordeling. Als ondanks die zeer persoonlijke afweging toch nog sprake is van een niet billijke situatie is de hardheidsclausule een vangnet. Daarbij kan de aanvrager ook een beroep doen op deze clausule.

 

Artikel 8.2 Intrekking oude verordening

Behoeft geen toelichting.

 

Artikel 8.3 Inwerkingtreding en citeertitel

Behoeft geen toelichting.

 

 

 

 

Naar boven