Gemeenteblad van Delft
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Delft | Gemeenteblad 2023, 403819 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Delft | Gemeenteblad 2023, 403819 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Verordening jeugdhulp gemeente Delft 2024
De raad van de gemeente Delft;
gelezen het voorstel van het college van 6 juni 2023;
gelet op de artikelen 2.9, 2.10, 2.11 en 8.1.1, derde lid, van de Jeugdwet en artikel 149 van de Gemeentewet;
gezien het advies van de Adviesraad Sociaal Domein van 27 januari 2023;
overwegende dat het voorts wenselijk is te bepalen onder welke voorwaarden degene aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot diens sociale netwerk;
besluit de volgende verordening vast te stellen:
HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN
In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
gebruikelijke hulp: de normale, dagelijkse zorg die ouders en/of andere verzorgers of opvoeders geacht worden hun kinderen te bieden. Voor kinderen geldt dat er een bandbreedte is in het normale ontwikkelingsprofiel, gebruikelijke hulp bij kinderen kan activiteiten omvatten die niet standaard bij alle kinderen voorkomen.
ondersteuningsplan: plan waarin de ondersteuningsbehoefte van de jeugdige en/of zijn ouder(s) is vastgelegd, samen met de beoogde resultaten en hoe deze te bereiken, evenals de bijdragen die zowel het college als de hulpvrager en zijn sociale netwerk hieraan kunnen leveren. Waar ondersteuningsplan staat kan ook een veiligheidsplan, veranderplan, herstelplan of een evaluatieplan worden bedoeld;
zelfstandig werkende gekwalificeerde jeugdhulpaanbieder: is een hulpverlener die:
beschikt over de juiste kwalificaties voor het verlenen van jeugdhulp, waaronder in ieder geval een registratie in het register, bedoeld in artikel 3 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (BIG-register) en/of artikel 5.2.1 van het Besluit Jeugdwet, voor het uitoefenen van een beroep voor het verlenen van jeugdhulp.
HOOFDSTUK 2 TOEGANG JEUGDHULP VIA DE GEMEENTE
Ten behoeve van het gesprek verschaffen de jeugdige en/of zijn ouder(s) aan het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover zij redelijkerwijs de beschikking kunnen krijgen. De jeugdige en/of zijn ouder(s) verstrekken in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage.
Artikel 2.3 Deskundig oordeel en advies
Het college wint een specifiek deskundig en onafhankelijk oordeel en advies in, als het onderzoek of de beoordeling van een aanvraag dit vereist.
HOOFDSTUK 3 TOEGANG JEUGDHULP VIA HUISARTS, MEDISCH SPECIALIST OF JEUGDARTS
Artikel 3.2 Doorverwijzing naar een niet-gecontracteerde jeugdhulpaanbieder
Indien verwijzing plaatsvindt naar een niet-gecontracteerde jeugdhulpaanbieder onder wie begrepen een aanbieder die weliswaar is gecontracteerd maar niet voor de individuele voorziening waarvoor verwijzing plaatsvindt, is deze jeugdhulpaanbieder gehouden om onverwijld, in ieder geval voor de start van de zorginzet contact te leggen met het college middels een verzoek tot toewijzing.
HOOFDSTUK 4 BEOORDELING VAN DE AANSPRAAK OP INDIVIDUELE VOORZIENINGEN
Artikel 4.1 Criteria voor een individuele voorziening
HOOFDSTUK 5 PERSOONSGEBONDEN BUDGET
HOOFDSTUK 6 AFSTEMMING MET ANDERE VOORZIENINGEN
Artikel 6.1 Overgang naar volwassenheid
Het college draagt zorg dat de lokale toegangsorganisatie (en de gecertificeerde instellingen) in de gevallen bedoeld in het eerste lid de jeugdige en zijn ouders vroegtijdig wijst op de eventuele veranderingen, vanaf de 18e verjaardag of na afloop van verlengde jeugdhulp met verblijf, voor de woonsituatie, inkomen, zorgverzekering enzovoort.
Het college draagt zorg dat de lokale toegangsorganisatie in de gevallen bedoeld in het eerste lid de jeugdige en zijn ouders wijst op de consequenties dat deze zorg vanaf de 18e verjaardag van de jeugdige onder een andere voorziening valt, en zich inspant voor de continuïteit van de zorg indien noodzakelijk.
Artikel 6.3 Afstemming met Wmo‐voorzieningen
Het college draagt zorg voor een goede afstemming van voorzieningen op grond van deze verordening en voorzieningen voor jeugdigen dan wel ouders op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.
Artikel 6.4 Afstemming met voorzieningen werk en inkomen
Het college draagt zorg dat de lokale toegangsorganisatie, jeugdhulpaanbieders en de gecertificeerde instellingen financiële belemmeringen voor het slagen van preventie en jeugdhulp vroegtijdig signaleren en waar nodig jeugdigen en hun ouders helpen de juiste ondersteuning vanuit de gemeentelijke voorzieningen – zoals schuldhulpverlening, inkomensvoorzieningen, re-integratievoorzieningen en armoedevoorzieningen - te krijgen om deze belemmeringen weg te nemen.
HOOFDSTUK 7 OVERIGE BEPALINGEN
Behoudens andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de eisen door periodieke overleggen met de jeugdhulpaanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek, en het zo nodig na overleg met de jeugdige en/of zijn ouder(s) ter plaatse controleren van de geleverde jeugdhulp.
Artikel 7.2 Verhouding prijs en kwaliteit
Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, rekening met:
Artikel 7.3 Nieuwe feiten en omstandigheden
Onverminderd artikel 8.1.2 van de wet doet een jeugdige en/of zijn ouder(s) op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hun redelijkerwijs duidelijk is dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een individuele voorziening.
Het college stelt een regeling vast voor de afhandeling van klachten van jeugdigen en ouders die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van meldingen en aanvragen als bedoeld in deze verordening.
Artikel 7.6 Inspraak en medezeggenschap
Het college stelt cliënten en vertegenwoordigers van cliëntgroepen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende jeugdhulp te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende jeugdhulp, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.
Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 12 september 2023.
,voorzitter.
J.M. van Bijsterveldt-Vliegenthart
,griffier.
J. Mimpen
Toelichting Verordening jeugdhulp gemeente Delft 2024
Deze verordening geeft uitvoering aan de Jeugdwet. Met de Jeugdwet is in 2015 het verzekerd recht op zorg vervangen door een jeugdhulpplicht voor gemeenten als ouders en jeugdigen er (eenvoudig gezegd) samen niet uitkomen. Dit jeugdstelsel heeft uiteindelijk tot doel het versterken van de eigen kracht van de jongere en van het zorgend en probleemoplossend vermogen van diens gezin en sociale omgeving (TK 2012/13, 33 684, nr. 3, p. 2).
HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN
In dit artikel staat uitgelegd wat de gemeente bedoelt met een aantal woorden die in de verordening staan. Het aantal definities van artikel 1.1 is beperkt aangezien de wet al een flink aantal definities kent die ook bindend zijn voor deze verordening. Deze wettelijke definities zijn daarom niet nogmaals opgenomen in de verordening.
Het betreft onder meer definities van centrale begrippen als ‘jeugdhulp’, ‘jeugdige’ en ‘ouder’. In de verordening gebruiken we de begrippen jeugdige en ouder overeenkomstig de Jeugdwet. Indien mogelijk aangeduid algemeen als ‘jeugdigen en/of zijn ouder(s)’. Met deze aanduiding bedoelen we: de jeugdige (van bijvoorbeeld 16 jaar of ouder) zelfstandig, de jeugdige met een of beide ouders (in de definitie van artikel 1 van de wet: de gezaghebbend ouder, adoptiefouder, stiefouder of een ander die een jeugdige als behorend tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, niet zijnde een pleegouder) (bij een jeugdige tussen de 12 en de 16 jaar), of de ouders namens de jeugdige (bij een jeugdige jonger dan 12 jaar).
Ook de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kent een aantal definitiebepalingen die voor deze verordening van belang zijn, zoals: ‘aanvraag’ (artikel 1:3, derde lid, van de Awb) en ‘beschikking’ (artikel 1:2 van de Awb).
Artikel 1.2 Overige voorzieningen
In dit artikel staat benoemd welke overige (vrij-toegankelijke) voorzieningen er in het kader van de Jeugdwet beschikbaar zijn gesteld door de gemeente. De inrichting van het voorliggend veld is gebaseerd op Delftse keuzes en is continu in ontwikkeling. Met de beschikbare (vrij-toegankelijke) voorzieningen geeft de gemeente een nadere uitwerking van de verplichte delegatiebepaling van artikel 2.9, onder a, van de wet. Daarin is bepaald dat de gemeente bij verordening regels stelt over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige (jeugdhulp)voorzieningen. Uit de memorie van toelichting op de wet (Kamerstukken II 2012/13, 33 684, nr. 3) komt naar voren dat de burger recht heeft op een duidelijk beeld van het aanbod van voorzieningen binnen de gemeente.
Artikel 1.3 Individuele voorzieningen
In dit artikel staat benoemd welke individuele (niet vrij-toegankelijke) voorzieningen in het kader van de Jeugdwet beschikbaar zijn gesteld door de gemeente en geeft daarmee een nadere uitwerking van de verplichte delegatiebepaling van artikel 2.9, onder a, van de wet. Daarin is bepaald dat de gemeente bij verordening regels stelt over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige (jeugdhulp)voorzieningen. Uit de memorie van toelichting op de wet (Kamerstukken II 2012/13, 33 684, nr. 3) komt naar voren dat de burger recht heeft op een duidelijk beeld van het aanbod van voorzieningen binnen de gemeente.
In artikel 1.3.3. wordt het Servicebureau Jeugdhulp Haaglanden benoemd. De gemeente heeft het Servicebureau Jeugdhulp Haaglanden, middels de Gemeenschappelijke Regeling, de opdracht gegeven voor de inkoop en uitvoering van de contracten.
Artikel 1.4 Cliëntondersteuning en vertrouwenspersoon
In artikel 2.6, eerste lid, onder f, van de wet is bepaald dat het college ervoor verantwoordelijk is dat jeugdigen, hun ouders of pleegouders een beroep kunnen doen op een vertrouwenspersoon. Onafhankelijkheid, beschikbaarheid en toegankelijkheid zijn belangrijke factoren (wettelijke vereisten) voor een goede invulling van deze functie. De wet adresseert het college rechtstreeks en vraagt niet om hierover bij verordening een regeling op te stellen. De bepaling uit de wet is toch in de verordening opgenomen vanwege het belang om in de Delftse verordening een compleet overzicht van rechten en plichten van jeugdigen en ouders te geven.
HOOFDSTUK 2 TOEGANG JEUGDHULP VIA DE GEMEENTE
De toegang tot jeugdhulp bij de gemeente Delft is door het college belegd bij de uitvoeringsorganisatie Delft Support. Wanneer er in de toelichting lokale toegangsorganisatie staat betreft het Delft Support.
Deze bepaling regelt de toegang van jeugdhulp via de gemeente en is opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen. Dit alles ter uitvoering van artikel 2.9, onder a, van de wet waarin is bepaald dat de gemeente bij verordening in ieder geval regels stelt over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige voorzieningen, met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening.
Voor het verkrijgen van een individuele, niet overige voorziening, geldt de in artikel 2.1 tot en met 2.5 beschreven procedure. Bij het onderzoek ter beoordeling van een aangemelde hulpvraag zal, zoals beschreven in artikel 2.2, in een of meerdere gesprekken met de jeugdige en zijn ouders de gehele situatie worden bekeken en kan bijvoorbeeld alsnog worden verwezen naar een overige jeugdhulpvoorziening in plaats van, of naast, mogelijke toekenning van een individuele voorziening.
De jeugdige en/of zijn ouder(s) melden de hulpvraag bij het college. Een melding van een hulpvraag leidt tot een onderzoek. In het kader van de rechtsbescherming registreert en bevestigt het college binnen 5 werkdagen de ontvangst van de melding aan de jeugdige en/of zijn ouder(s). Na de melding start het college het onderzoek. Dit is onderdeel van de voorbereiding op het besluit (zie verder art. 2.5 van de verordening). Na de melding en voordat het onderzoek wordt gedaan wijst het college de jeugdige en/of zijn ouder(s) op de mogelijkheid om gebruik te maken van cliëntondersteuning en van de diensten van een vertrouwenspersoon.
Een uitzondering geldt voor spoedeisende situaties. Het college zet in voorkomende gevallen (zo spoedig als mogelijk en nodig blijkt) een tijdelijke maatregel in, dit in afwachting van de uitkomsten van het onderzoek. In dit soort situaties kan het college ook zonder melding als bedoeld in de verordening met spoed jeugdhulp inzetten. Daarnaast kan het college een machtiging voor gesloten jeugdhulp bij de kinderrechter vragen. In deze gevallen gaat het om jeugdhulp in natura gelet op het spoedeisende karakter.
De jeugdige of zijn ouders die een beroep willen doen op een overige voorziening kunnen hier direct naartoe zonder meldingsprocedure in de zin van (artikel 2.1 en volgende in) deze verordening.
Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep, volgt uit artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht in samenhang met artikel 2:3 van de Jeugdwet dat het bestuursorgaan voldoende kennis dient te vergaren over de voor het nemen van een besluit van belang zijnde feiten en af te wegen belangen. Dit brengt met zich mee dat wanneer een jeugdige of een ouder zich meldt met een vraag om jeugdhulp het college allereerst moet vaststellen wat de hulpvraag is van de jeugdige of zijn ouder is. Vervolgens zal het college moeten vaststellen of sprake is van opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen en zo ja, welke problemen en stoornissen dat zijn. Daarna kan worden bepaald welke hulp naar aard en omvang nodig is voor de jeugdige om, rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau, gezond en veilig op te groeien naar zelfstandigheid en voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren. Nadat de noodzakelijke hulp in kaart is gebracht, moet worden onderzocht of en in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouder(s) en van het sociale netwerk toereikend zijn om zelf de nodige hulp en ondersteuning te kunnen bieden. Slechts voor zover die mogelijkheden ontoereikend zijn dient het college een voorziening van jeugdhulp te verlenen. Dit geformuleerde stappenplan door de Centrale Raad van Beroep wordt onder andere in het onderzoek uitgevoerd.
Het eerste lid dient ter voorbereiding van het gesprek waarbij voor het onderzoek naar aanleiding van de melding relevante bekende gegevens in kaart worden gebracht, zodat jeugdige en ouders niet worden belast met vragen over zaken die bij de gemeente al bekend zijn en een goede afstemming mogelijk is met eventuele andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen. De regels met betrekking tot de privacy van betrokkenen en gegevensuitwisseling die gelden op grond van de Jeugdwet en de Algemene verordening gegevensbescherming zijn hierop van overeenkomstige toepassing. Indien gegevens nodig zijn waartoe het college geen toegang heeft in verband met de privacyregels, kan het college de jeugdige of zijn ouders vragen om toestemming om deze op te vragen of in te zien. Het vooronderzoek kan afhankelijk van de inhoud van de melding meer of minder uitgebreid zijn en omvat ook de uitnodiging voor het gesprek. In het eerste lid is opgenomen dat het gesprek zo spoedig mogelijk moet plaatsvinden. Het hangt af van de situatie hoe snel dat kan of moet plaatsvinden.
Bij de vaststelling van de datum, het tijdstip en de locatie voor het gesprek kunnen al wat concrete vragen worden gesteld of aan de jeugdige of zijn ouders worden verzocht om nog een aantal stukken te overleggen. In het kader van de rechtmatigheid wordt in ieder geval de identiteit van de jeugdige of ouders vastgesteld aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht. Tevens kan worden beoordeeld of sprake is van een voorliggende voorziening en of het college op grond van artikel 1.2 van de wet al dan niet is gehouden om een voorziening op basis van deze wet te treffen.
Voor een zorgvuldig te nemen besluit is het van belang dat alle feiten en omstandigheden van de specifieke hulpvraag worden onderzocht. Daarbij is het van belang dat het onderzoek in samenspraak met de jeugdige en zijn ouders wordt verricht. Voor een zorgvuldig onderzoek is veelal persoonlijk contact nodig om een totaalbeeld van de jeugdige en zijn ouders te krijgen. Het ligt daarom voor de hand dat tijdens een gesprek met de jeugdige en zijn ouders het een en ander wordt besproken. Of dit gesprek op locatie) plaatsvindt, op school, bij de jeugdige of zijn ouders thuis, of bij een andere deskundige zal afhankelijk van de concrete situatie worden besloten. Indien nodig voor het onderzoek, kan sprake zijn van meerdere (opeenvolgende) gesprekken.
In de onderdelen a tot en met g van het derde lid zijn de onderwerpen van het gesprek weergegeven. Het betreft uiteraard altijd maatwerk. Indien de jeugdige al bij gemeente Delft bekend is, zullen een aantal gespreksonderwerpen niet meer uitgediept hoeven te worden en zal bijvoorbeeld alleen kunnen worden gevraagd of er nog nieuwe ontwikkelingen zijn. Komen een jeugdige of zijn ouders voor het eerst bij de gemeente, dan zal het gesprek dienen om een totaalbeeld van de jeugdige en zijn situatie te krijgen. In onderdeel c wordt de eigen kracht van jeugdigen en ouders vooropgesteld overeenkomstig het in de considerans van de wet vermelde uitgangspunt dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt. Een te verstrekken voorziening kan ook juist nodig zijn om de mate van probleemoplossend vermogen van de jeugdige en zijn ouders en die van de naaste omgeving te versterken.
Ten aanzien van de afstemmingsplicht in onderdeel f valt te denken aan een voorziening die een jeugdige ontvangt op grond van de Wlz of de Zvw of een voorziening op het gebied van passend onderwijs.
Deze verordening bevat een aantal bepalingen die een zorgvuldige procedure voor de jeugdige en/of zijn ouder(s) moeten waarborgen. Hiermee kan ten onrechte de schijn worden gewekt dat het telkens om een uitvoerig, onnodig bureaucratisch proces gaat. Dit is echter geenszins de bedoeling. Zo kan het vooronderzoek (artikel 2.2, eerste lid), afhankelijk van de inhoud van de melding, meer of minder uitgebreid zijn. Bovendien kan hiervan – en in bepaalde gevallen ook van het gesprek (artikel 2.2, derde lid) – in overleg met de jeugdige of zijn ouders afgezien worden. Daartegenover staat dat, als dat nodig is, er sprake kan zijn van meerdere (opeenvolgende gesprekken). Als de jeugdige al bij de gemeentelijke toegangsorganisatie bekend is, zullen een aantal gespreksonderwerpen niet meer uitgediept hoeven te worden. Komen een jeugdige of zijn ouders voor het eerst bij de gemeente, dan zal een of meerdere gesprekken nodig zijn om een totaalbeeld van de jeugdige en zijn situatie te krijgen. Een vooronderzoek en gesprek zullen uiteindelijk vaak wel in enige vorm nodig zijn, omdat voor een zorgvuldig te nemen besluit het van belang is dat alle feiten en omstandigheden van de specifieke hulpvraag worden onderzocht. Ook andere bepalingen (schriftelijke verslaglegging (artikel 2.4) en schriftelijke indiening aanvraag (artikel 2.5) zijn opgenomen met het oog op een zorgvuldige procedure en in het belang van een zorgvuldige dossiervorming.
Artikel 2.3 Deskundig oordeel en advies
In dit artikel is geregeld dat deskundigen kunnen worden ingezet voor het komen tot de inzet van de juiste individuele voorziening. Dit is van toepassing indien specifiek expertise nodig is om de juiste inschatting te maken voor passende zorg voor de jeugdige. Denk bijvoorbeeld aan anoniem onafhankelijk advies van een psychiater voor een verwijzing naar passende geestelijke gezondheidszorg.
Artikel 2.4 Ondersteuningsplan
Deze bepaling is opgenomen in het belang van een zorgvuldige dossiervorming en een zorgvuldige procedure. De invulling van deze verslagplicht is vorm vrij. Hierbij is een voorbeeld genomen aan de praktijk van de Wmo. In de memorie van toelichting op het wetsvoorstel Wmo 2015 (Kamerstukken II 2013/14 33 841, nr.3) staat hierover dat het college een weergave van de uitkomsten van het onderzoek verstrekt om de cliënt in staat te stellen een aanvraag te doen voor een maatwerkvoorziening. Dat moet in beginsel schriftelijk. Een goede weergave maakt het voor de gemeente inzichtelijk om een juiste beslissing te nemen op een aanvraag en draagt bij aan een inzichtelijke communicatie met de jeugdige en ouders. Uiteraard zal de weergave van de uitkomsten van het onderzoek variëren met de uitkomsten van het onderzoek. Zo zal de weergave van het onderzoek bijvoorbeeld heel beperkt kunnen zijn als de jeugdige en ouders van mening zijn goed geholpen te zijn en de uitkomst is dat geen aanvraag van een individuele voorziening noodzakelijk is. Bij onderzoeken binnen een situatie met een grotere complexiteit zal uiteraard een uitgebreidere weergave noodzakelijk zijn. Desgewenst kan de gemeente de schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek ook gebruiken als een met de jeugdige en ouders overeengekomen ondersteuningsplan waarin de gemaakte afspraken en de verplichtingen die daaruit voortvloeien, zijn vastgelegd. Het is in dat geval passend dat het college en de jeugdige en/of ouders dit plan ondertekenen.
Het later toevoegen van opmerkingen of het aanbrengen van wijzigingen of het herstellen van feitelijke onjuistheden is eveneens vorm vrij.
Deze bepaling is een uitwerking van de verplichte delegatiebepaling van artikel 2.9, onder a, van de wet, waarbij is bepaald dat de gemeente bij verordening in ieder geval regels stelt met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening. Een aanvraag is nodig om een beschikking voor een individuele voorziening te verkrijgen.
In de Awb worden regels gegeven omtrent de aanvraag. Deze verordening wijkt daarvan niet af.
Op grond van artikel 4:1 van de Awb wordt een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk ingediend bij het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen (hier het college), tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.
In de verordening is geen termijn opgenomen om te beslissen op een aanvraag. De regeling in de Awb geldt onverkort. In artikel 4:13 van de Awb is bepaald dat een beschikking dient te worden gegeven binnen een redelijke termijn van acht weken na ontvangst van de aanvraag. Indien een beschikking niet binnen acht weken kan worden gegeven, dient het bestuursorgaan dit binnen deze termijn aan de aanvrager mede te delen en daarbij een redelijk termijn te noemen waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien (artikel 4:14, derde lid, van de Awb). Deze termijnen zijn maximumtermijnen. Indien nodig kan na een melding binnen enkele dagen een individuele voorziening worden verstrekt, in complexe situaties zal in de regel in het belang van een zorgvuldig onderzoek een langere termijn nodig zijn. Bijvoorbeeld, indien een langer durend diagnosetraject benodigd is, kan dit ook tot een wat langere afhandelingsduur van de aanvraag leiden.
Ter voorkoming van onnodige administratieve lasten is in het tweede lid de mogelijkheid opgenomen om een door de jeugdige of zijn ouders ondertekend ondersteuningsplan als aanvraag aan te merken.
HOOFDSTUK 3 TOEGANG JEUGDHULP VIA HUISARTS, MEDISCH SPECIALIST OF JEUGDARTS
Artikel 3.1 Toegang jeugdhulp via huisarts, medisch specialist of jeugdarts
In artikel 2.6, eerste lid, onderdeel g, van de Jeugdwet is geregeld dat, naast de gemeentelijk georganiseerde toegang tot jeugdhulp, ook de directe verwijzingsmogelijkheid door de huisarts, medisch specialist en jeugdarts naar de jeugdhulp blijft bestaan. Dit laatste geldt zowel voor de vrij-toegankelijke (overige) voorzieningen als de niet vrij-toegankelijke (individuele) voorzieningen. Met een dergelijke verwijzing kan de jeugdige rechtstreeks aankloppen bij de jeugdhulpaanbieder. In de praktijk zal het de jeugdhulpaanbieder (bijvoorbeeld de jeugdpsychiater, de gezinswerker of orthopedagoog) zijn die na de verwijzing beoordeelt welke jeugdhulp precies nodig is. Deze bepaalt in overleg met de jeugdige of ouder daadwerkelijk de concrete inhoud, vorm, omvang en duur van de benodigde jeugdhulp. Deze aanbieder stelt dus feitelijk vast wat naar zijn oordeel de inhoud van de benodigde voorziening dient te zijn en hij zal zijn oordeel mede baseren op de protocollen en richtlijnen die voor een professional de basis van zijn handelen vormen Bij deze beoordeling dient de jeugdhulpaanbieder zich te houden aan de afspraken die hij daarover met de gemeente heeft gemaakt in het kader van de contractrelatie. Deze afspraken zien op hoe de gemeente haar regierol kan waarmaken en op de omvang van het pakket. Deze afspraken zullen verder ook ingaan op hoe de artsen en de gemeentelijke toegang goed van elkaar op de hoogte zijn van de doorverwijzing of behandeling van een kind, zodat de integrale benadering rond het kind en volgens de visie van 1 gezin, 1 plan, met name bij multiproblematiek, kan worden geborgd en er geen ‘verkokering’ zal plaatsvinden, waarbij professionals niet goed van elkaar weten dat zij bij het gezin betrokken zijn. Daarnaast zal de jeugdhulpaanbieder rekening moeten houden met de regels die de gemeente bij verordening heeft gesteld. Deze verordening regelt welk aanbod van gemeente Delft alleen via verwijzing of met een besluit van de gemeente toegankelijk is (zie artikel 1.3).
Bij een verwijzing door de lokale toegangsorganisatie ontvangen de jeugdige en/of zijn ouder(s) een beschikking, waarop zij bezwaar kunnen maken. Bij een verwijzing door een andere verwijzer is dit niet standaard. Als de jeugdige en/of zijn ouder(s) dit wel wensen òf in het uitzonderlijke geval dat het college een besluit neemt dat afwijkt van het oordeel van de jeugdhulpaanbieder, legt het college de te verlenen individuele voorziening, dan wel het afwijzen daarvan, vast in een beschikking aan de jeugdige of zijn ouders. Op die manier wordt de jeugdige en zijn ouders de benodigde rechtsbescherming geboden en wordt voorkomen dat het college talloze beschikkingen moet afgeven die hetzelfde luiden als hetgeen de jeugdige of zijn ouders naar het oordeel van de jeugdhulpaanbieder nodig hebben.
Artikel 3.2 Doorverwijzing naar een niet-gecontracteerde jeugdhulpaanbieder
In dit artikel staat benoemd wat een niet-gecontracteerde jeugdhulpaanbieder moet doen als hij een verwijzing ontvangt voor een Delftse jeugdige. In principe moeten wettelijk bevoegde verwijzers verwijzen naar ingekochte jeugdhulpaanbieders, in uitzonderlijke gevallen kan er toch gebruik gemaakt worden van een niet-gecontracteerde aanbieder. Dit artikel beschrijft aan welke voorwaarden er dan moet worden voldaan. De kwaliteitseisen die gelden voor gecontracteerde jeugdhulpaanbieders gelden onverkort voor deze niet-gecontracteerde jeugdhulpaanbieders.
HOOFDSTUK 4 BEOORDELING VAN DE AANSPRAAK OP INDIVIDUELE VOORZIENINGEN
Artikel 4.1 Criteria voor een individuele voorziening
In dit artikel wordt duidelijk gemaakt welke afwegingsfactoren het college hanteert bij toekenning van individuele voorzieningen. Hierbij is het voor het college van belang de mate van ‘eigen kracht’ en het al of niet gedeeltelijk gebruik kunnen maken van een overige of andere voorziening, goed te beoordelen.
In dit artikel staat onder welke voorwaarden een individuele voorziening in de vorm van vervoer wordt toegekend.
Artikel 4.3 Inhoud beschikking
Indien de jeugdige of zijn ouders een formele aanvraag bij het college indienen (artikel 2.5) of er overeenkomstig artikel 3.1, vijfde lid, een beschikking afgegeven wordt, dient het college een schriftelijke beschikking op te stellen, waartegen zij bezwaar en beroep op grond van de Awb kunnen indienen. Uitgangspunt van de wet is dat de jeugdige of zijn ouders een voorziening in ‘natura’ krijgen. Indien gewenst door de jeugdige of zijn ouders bestaat echter de mogelijkheid van het toekennen van een pgb.
Het eerste lid bevestigt de regeling van deze onderwerpen in de Jeugdwet en de Awb en is hier opgenomen in het belang van burgers om hen in de verordening een zo compleet mogelijk beeld te geven van hun rechten en plichten. De mogelijkheid om bezwaar in te dienen tegen de beschikking en ook de daaropvolgende mogelijkheid van beroep bij de rechter is geregeld in de Awb en geldt in beginsel voor alle beschikkingen. Indien een jeugdige of zijn ouders in bezwaar en beroep willen gaan, hebben zij op grond van de Awb het recht op het indienen van een aanvraag, waarmee een voor bezwaar en beroep vatbaar besluit kan worden verkregen. Ook de weigering, of het te lang uitblijven van een beschikking, geeft de burger op grond van de Awb de ingang van bezwaar en beroep.
In de beschikking wordt alleen ter informatie opgenomen dat een ouderbijdrage is verschuldigd. De vaststelling en inning geschiedt door het bestuursorgaan dat namens de gemeente Delft met de inning is belast.
Artikel 4.4 Heroverweging besluit individuele voorziening
Net als voor het pgb-besluit (op grond van artikel 8.1.3 van de wet), bepaalt dit artikel dat het college voor de individuele voorzieningen in natura periodiek onderzoek doet of er aanleiding is om dat besluit te heroverwegen. Maakt het college gebruik van deze bevoegdheid, dan ontvangt de jeugdige of zijn ouder(s) geen verslag van het onderzoek.
HOOFDSTUK 5 PERSOONSGEBONDEN BUDGET
Het college kan op grond van de wet een pgb verstrekken. Als aan alle wettelijke voorwaarden daartoe is voldaan, kan zelfs van een verplichting van het college worden gesproken. Voor gemeenten is onder meer van belang dat een pgb slechts wordt verstrekt indien de jeugdige of zijn ouders gemotiveerd kunnen aantonen dat de individuele voorziening die door een contracteerde jeugdhulpaanbieder wordt geleverd, niet passend is.
Het derde lid, onder f maakt het in principe onmogelijk om het budget in het buitenland te besteden, aangezien er dan nauwelijks toezicht uitgeoefend kan worden op de doelmatigheid van de zorg, dan wel of het pgb wordt besteed conform de beschikkingsvoorwaarden, zoals omschreven in artikel 4.3 van deze verordening. Een uitzondering is mogelijk, bijvoorbeeld als een jeugdige tijdens een ‘gebruikelijke’ vakantie zorg behoeft.
Het derde lid, onder e bepaalt dat in principe geen pgb wordt verstrekt voor vervoer, anders dan een hulpmiddel. Vanwege inkoopvoordelen is het gemeentelijk ingekochte aanbod goedkoper dan wanneer iemand zelf professionele vervoersondersteuning inkoopt met een pgb.
Het zesde lid beschrijft de geldende criteria voor gekwalificeerde jeugdhulpverleners en jeugdhulpaanbieders die worden ingezet middels een pgb.
Het eerste lid berust op artikel 2.9, onder c, van de wet. In deze wetsbepaling staat dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald op welke wijze de hoogte van een pgb wordt vastgesteld door de gemeenteraad.
Een aanvraag voor een pgb kan geweigerd worden voor zover de kosten van het pgb hoger zijn dan het pgb tarief van de individuele voorziening. De situatie waarin het door de jeugdige en zijn gezin beoogde aanbod duurder is dan het geldende tarief betekent dus niet bij voorbaat dat het pgb om die reden geheel geweigerd kan worden. Jeugdige en ouders kunnen zelf bijbetalen wanneer het tarief van de door hen gewenste aanbieder duurder is dan het door het college bepaalde tarief. Het college kan het pgb slechts weigeren voor dat gedeelte dat duurder is dan het geldende tarief.
HOOFDSTUK 6 AFSTEMMING MET ANDERE VOORZIENINGEN
Op basis van artikel 2.9 van de Jeugdwet zijn gemeenten verplicht in hun verordening op te nemen hoe de afstemming met andere voorzieningen geregeld is. Afstemming met andere voorzieningen is belangrijk voor integrale hulpverlening, dat immers alle domeinen betreft (voor zover van toepassing voor de adequate hulpverlening). In de afstemming met andere voorzieningen is het ook belangrijk dat er oog is voor jeugdigen die niet primair zelf een jeugdhulpvraag hebben, maar wel een vraag op andere levensgebieden.
Artikel 6.1 Overgang naar volwassenheid
Voor de jeugdige komen vanaf zijn 18e verjaardag o.a. veranderingen m.b.t. de zorgverzekering en het inkomen. Ook kan de woonsituatie wijzigen vanaf de 18e verjaardag of na afloop van verlengde jeugdhulp met verblijf. Het is belangrijk dat de lokale toegangsorganisatie (en de gecertificeerde instellingen) de jeugdige en zijn ouders hier zo vroeg mogelijk op wijst.
In het eerste lid is verwoord dat er tijdig afstemming plaatsvindt. Er is niet gekozen voor een vast moment omdat dit per hulpvraag kan verschillen.
Als er sprake is van verlengde jeugdhulp vindt het moment van afstemming logischerwijs op een nader moment plaats. Dit moment is mede afhankelijk van de verwachte duur van de ingezette jeugdhulp. In ieder geval is er altijd sprake van een tijdige afstemming waarbij rekening wordt gehouden met de doorloop- en wachttijden om voor een andere voorziening in aanmerking te komen.
Er is een rol weggelegd voor de lokale toegangsorganisatie door ouders erop te wijzen dat er sprake is van een andere voorziening vanaf het 18e jaar. Ook is er een inspanningsverplichting opgenomen voor de lokale toegangsorganisatie als het gaat om zorgcontinuïteit. Er wordt over inspanning gesproken omdat de lokale toegangsorganisatie niet beslist over de inzet van de andere voorziening.
Artikel 6.2 Afstemming met onderwijs en leerplicht
In artikel 2.7 eerste lid van de Jeugdwet staat: “Het college treedt bij het treffen van een individuele voorziening zo nodig in overleg met het bevoegd gezag van een school als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 1 van de Wet op het voortgezet onderwijs, artikel 1 van de Wet op de expertisecentra of van een instelling als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs, waar de jeugdige schoolgaand is.” Alle scholen binnen de gemeente hebben een contactpersoon bij de lokale toegangsorganisatie, wanneer er besloten wordt tot de inzet van specialistische jeugdhulp zullen zij, indien nodig, de afstemming zoeken met de betrokkenen binnen het onderwijs. Natuurlijk gebeurt dit altijd in overleg met (en in bijzijn van) de jeugdige en zijn ouders.
De leerplichtambtenaren van gemeente zijn verantwoordelijk voor de handhaving van de Leerplichtwet. Problemen van jeugdigen uiten zich niet zelden in de vorm van (langdurig of frequent) schoolverzuim of voortijdig schoolverlaten. Afstemming tussen leerplichtambtenaar, school én professional van de lokale toegangsorganisatie is in dergelijke gevallen van groot belang.
Artikel 6.3 Afstemming met Wmo -voorzieningen
Het hier gestelde betekent dat de lokale toegangsorganisatie, indien de situatie zich voordoet, afstemming zoekt met andere gemeentelijke voorzieningen.
Artikel 6.4 Afstemming met voorzieningen werk en inkomen
Het hebben van schulden en/of het leven in armoede kan gezinnen veel stress opleveren. Deze stress maakt dat mensen op een andere manier beslissingen nemen. Armoede- en schuldenproblematiek kunnen zo op de voorgrond treden dat ouders hun rol als opvoeder niet meer goed kunnen invullen, maar ook dat jeugdhulp minder of niet effectief is. Het is daarom belangrijk om armoede en financiële problemen tijdig te signaleren en ouders zo nodig snel naar de juiste financiële hulp en armoedevoorzieningen toe te leiden. Hierbij kan de lokale toegangsorganisatie of de gecertificeerde instelling een actieve rol hebben zoals: aanvragen van armoedevoorzieningen, het voeren van een gesprek over armoede, zelf een afspraak maken voor de ouder en de drempel zo laag mogelijk maken.
HOOFDSTUK 7 OVERIGE BEPALINGEN
Het college is verantwoordelijk voor de kwaliteit van de jeugdhulp. In hoofdstuk 4 van de Jeugdwet zijn de kwaliteitseisen opgenomen voor jeugdhulpaanbieders. In aanvulling hierop stelt het college eisen aan de kwaliteit van de jeugdhulp die wordt uitgevoerd door gekwalificeerde jeugdhulpaanbieders en jeugdhulpverleners.
Artikel 7.2 Verhouding prijs en kwaliteit
Het college kan de uitvoering van de Jeugdwet, met uitzondering van de vaststelling van de rechten en plichten van de jeugdige of zijn ouders, door jeugdhulpaanbieders laten verrichten conform artikel 2.11, eerste lid, van de Jeugdwet. Met het oog op gevallen waarin dit ten aanzien van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering gebeurt, moeten bij verordening regels worden gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan op grond van artikel 2.12 van de Jeugdwet. Daarbij dient in ieder geval rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden.
Om te voorkomen dat er alleen gekeken wordt naar de laagste prijs voor de uitvoering worden in dit artikel een aantal andere aspecten genoemd waarmee het college bij het vaststellen van tarieven (naast de prijs) rekening dient te houden. Hiermee wordt bereikt dat er een beter beeld ontstaat van reële kostprijs voor de activiteiten die zij door aanbieders willen laten uitvoeren. Uitgangspunt is dat de aanbieder kundig personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. Hiervoor is ten minste een beeld nodig van de vereiste activiteiten en de arbeidsvoorwaarden die daarbij horen. Dit biedt een waarborg voor werknemers dat hun werkzaamheden aansluiten bij de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden.
Artikel 7.3 Nieuwe feiten en omstandigheden
Deze bepaling is een uitwerking van de bij nota van wijziging (Kamerstukken II 2013/14 33 684, nr. 11, artikel D) ingevoegde verplichte delegatiebepaling van artikel 2.9, onder d, van de wet, waarbij is bepaald dat de gemeente bij verordening regels stelt voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet.
De inlichtingenverplichting, artikel 8.1.2 eerste lid, heeft als uitgangspunt dat van de jeugdige en zijn ouders aan wie een individuele voorziening of een daaraan gekoppeld pgb is verstrekt, verlangd kan worden dat ze voldoende gegevens en inlichtingen verstrekken om het college in staat te stellen te beoordelen of het beroep op die individuele voorziening of het daaraan gekoppelde pgb terecht is gedaan. Indien het de jeugdige of zijn ouders redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat er feiten en omstandigheden, of daarin opgetreden wijzigingen, zijn die van invloed kunnen zijn op de toekenning van de individuele voorziening of het daaraan gekoppelde pgb, dienen zij dit onverwijld aan het college te melden. Verstrekken zij niet onverwijld uit eigen beweging of op verzoek van het college alle gevraagde inlichtingen en bewijsstukken, dan heeft dat gevolgen voor de toekenning van de voorziening of het daaraan gekoppelde pgb. Het college kan niet alleen bij een aanvraag, maar ook in andere stadia concrete informatie en bewijsstukken van de belanghebbende vragen.
Het tweede lid is een ‘kan’-bepaling. Een pgb wordt verstrekt met de bedoeling dat men daarmee een voorziening treft. Als binnen zes maanden na de beslissing tot het verstrekken van het pgb nog geen voorziening is getroffen, heeft het college de bevoegdheid om de beslissing geheel of gedeeltelijk in te trekken.
In de wet zijn regels voor het verhalen van kosten opgenomen en is de bevoegdheid aan het college gegeven tot het terugvorderen van een ten onrechte verstrekte individuele voorziening. Hierbij is tevens bepaald dat het college het terug te vorderen bedrag bij dwangbevel kan invorderen.
Artikel 7.4 Onderzoek rechtmatigheid gebruik voorzieningen
In de Jeugdwet is het toezicht op de kwaliteit belegd bij de Inspectie gezondheidszorg en jeugd; het toezicht op de rechtmatigheid is een bevoegdheid van de gemeente zelf. In de Jeugdwet is niet vastgelegd hoe de gemeente het toezicht op rechtmatigheid moet vormgeven. Hierin heeft de gemeente beleidsvrijheid. De Algemene wet bestuursrecht (Awb) geeft de mogelijkheid om een toezichthouder aan te wijzen, als dit is geregeld bij een wettelijk voorschrift (artikel 5:11 Awb en verder).
Dit artikel regelt het gemeentelijke klachtrecht. De gemeente is al op grond van de Awb in het algemeen verplicht tot een behoorlijke behandeling van mondelinge en schriftelijke klachten over gedragingen van personen en bestuursorganen die onder haar verantwoordelijkheid werkzaam zijn.
Gelet op het van toepassing zijnde hoofdstuk 9 van de Awb, waarin een uitvoerige regeling omtrent klachtbehandeling is gegeven, en ook het recht is neergelegd om na de afhandeling van de klacht de bevoegde ombudsman te verzoeken een onderzoek in te stellen, kan in deze verordening met een enkele bepaling worden volstaan.
In de regel zal eerst de aanbieder worden aangesproken bij klachten over de wijze van behandeling. De klachtmogelijkheid tegenover de aanbieder is geregeld in artikel 4.2.1 e.v. van de wet. Pas wanneer dit klachtrecht niet bevredigend is, of niet logisch, bijvoorbeeld bij gedragingen van gemeenteambtenaren, dan komt de gemeentelijke klachtmogelijkheid in zicht.
Artikel 7.6 Inspraak en medezeggenschap
In dit artikel zijn bepalingen opgenomen over inspraak en medezeggenschap bij de gemeente. De mogelijkheid tot inspraak en medezeggenschap tegenover de aanbieder is al geregeld in artikel 4.2.4 e.v. van de wet.
Voor de vaststelling van deze verordening wordt de Adviesraad Sociaal Domein in de gelegenheid gesteld advies uit te brengen op deze verordening. Tzt zullen wij wat nader in moeten gaan op dit advies.
Juist omdat het in de Jeugdwet om maatwerk gaat zal het college er niet aan ontkomen om, ook al is er een zorgvuldige afweging gemaakt, uiteindelijk toch te beoordelen of deze afweging niet leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.
Deze afweging zal minder vaak voorkomen dan in normale omstandigheden te verwachten is. Immers, bij de afwegingen gaat het al om een zeer persoonlijke beoordeling. Als ondanks die zeer persoonlijke afweging toch nog sprake is van een niet billijke situatie is de hardheidsclausule een vangnet. Daarbij kan de aanvrager ook een beroep doen op deze clausule.
Artikel 8.2 Intrekking oude verordening
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2023-403819.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.