Besluit van burgemeester en wethouders van Oudewater houdende beleidsregels voor proceskosten en bestuursrecht in belastingen/WOZ (Beleidsregels omtrent proceskosten en bestuursrecht in belastingen/WOZ)

 

Het college van de gemeente Oudewater;

 

Overwegende dat:

 

- het wenselijk is om beleidsregels vast te stellen voor de toepassing van Besluit proceskosten bestuursrecht;

- bij het bepalen van de wegingsfactor wordt aangesloten bij het door het Hof Arnhem-Leeuwarden, Hof Den Haag en Hof Den Bosch gezamenlijk uitgebracht richtsnoer dat vanaf 11 november 2021 gehanteerd wordt voor beslissingen over de (proces)kostenvergoeding

(ECLI:NL:GHSHE:2021:3315)

 

gelet op artikel 1:3, vierde lid en artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 2, eerste lid, de onderdelen a en b, tweede en derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht juncto onderdeel C1. van de bij dat besluit behorende bijlage, en artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003;

 

besluit vast te stellen de:

 

Beleidsregels omtrent proceskosten en bestuursrecht in belastingen/WOZ

Artikel 1. Doel beleidsregels

Met deze beleidsregels wordt een nadere invulling gegeven aan het toepassen van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Het Bpb regelt de vergoeding van kosten als bedoeld in artikel 7:15 lid 4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het Bpb bevat regels over de vergoeding van de kosten van het bezwaarschrift.

 

Vooropgesteld wordt dat ingevolge artikel 7:15 lid 2 en lid 3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

  • a.

    de belanghebbende moet hebben verzocht om een vergoeding,

  • b.

    het verzoek moet zijn gedaan vóórdat het bestuursorgaan op het bezwaar heeft beslist en

  • c.

    dat de kosten uitsluitend worden vergoed voor zover het besluit wordt herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.

 

In de bijlage bij het Bpb, onderdeel CI, is bepaald dat het gewicht van de zaak tot uiting kan worden gebracht in wegingsfactoren. Bij het bepalen van de wegingsfactor wordt aangesloten bij de uitgangspunten van het richtsnoer van de gerechtshoven. Om het toepassen van deze wegingsfactoren consistent en transparant te doen plaatsvinden zijn deze beleidsregels opgesteld.

Artikel 2. Wegingsfactoren

  • 1.

    Voor de toepassing van de wegingsfactoren, die zijn genoemd in onderdeel C1. van de bijlage bij het Bpb, wordt in de bezwaarfase een zaak in beginsel aangemerkt als gemiddeld, tenzij een zaak als (zeer) licht dan wel (zeer) zwaar dient te worden aangemerkt.

  • Een zaak wordt aangemerkt als:

    • A.

      zeer licht (0,25) indien de inspanning van de beroepsmatige derde en bewerkelijkheid van de zaak van geringe omvang is te achten. Daarvan is sprake indien:

  • 1.

    het bezwaarschrift alleen een verkeerde tenaamstelling betreft;

  • 2.

    het bezwaarschrift alleen een verkeerde adresaanduiding betreft;

  • 3.

    het bezwaarschrift alleen een verkeerde belanghebbende betreft;

  • 4.

    het bezwaarschrift alleen een pro-forma bezwaarschrift zonder aanvulling betreft;

  • 5.

    het bezwaarschrift is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit;

  • 6.

    bij alle evidente tel- en rekenfouten en daarmee gelijk te stellen misslagen.

     

    • B.

      licht (0,5) als de complexiteit van de zaak als laag is aan te merken. Daarvan is sprake:

  • 1.

    bij kwesties die voor de rechtsbijstandverlener slecht eenvoudige en beperkte werkzaamheden van beperkte duur meebrengen.

  • 2.

    als het geschil beperkt is tot het antwoord op de vraag of de hoorplicht is geschonden en de zaak daarom wordt teruggewezen naar het bestuursorgaan;

  • 3.

    als het geschil beperkt is tot het antwoord op de vraag of het verzoek om een dwangsom moet worden toegewezen;

  • 4.

    als het geschil beperkt is tot de hoogte van de in bezwaar en/of beroep toegekende proceskostenvergoeding;

  •  

    • C.

      gemiddeld (1) als de complexiteit van de zaak als gemiddeld is aan te merken;

  •  

    • D.

      zwaar (1,5) als de complexiteit van de zaak als meer dan gemiddeld is aan te merken. Daarvan is sprake:

  • 1.

    bij zaken die zich duidelijk onderscheiden in belang en in complexiteit en aard van de door de rechtsbijstandverlener verrichte werkzaamheden en

  • 2.

    als meerdere WOZ-beschikkingen in één biljet zijn opgenomen en de aan die waarderingen ten grondslag liggende feiten en omstandigheden zodanig verschillen dat ze een afzonderlijke behandeling vergen en daarmee de werkzaamheden van de rechtsbijstandverlener meer dan gemiddeld complex maken.

  •  

    • E.

      zeer zwaar (2) als de complexiteit van de zaak als hoog is aan te merken.

Artikel 3. Vergoedingen deskundigenrapport

  • 1.

    In bezwaarprocedures over waardebeschikkingen op grond van de Wet waardering onroerende zaken wordt de vergoeding voor een door een deskundige opgemaakt taxatierapport gebaseerd op de in dit artikel vermelde tijdsbesteding en uurtarieven. Het taxatierapport dient te zijn opgesteld door een terzake deskundige, dan wel onder diens verantwoordelijkheid, waarvan uit de medeondertekening van het rapport moet blijken.

  • 2.

    Bij het bepalen van de hoogte van de vergoeding van een door een deskundige opgemaakt taxatierapport wordt uitgegaan van de volgende tijdsbesteding:

    • a.

      2 uur voor niet-inpandige woningtaxaties;

    • b.

      4 uur voor woningtaxaties met inpandige opname.

  • 3.

    Bij het bepalen van de hoogte van de vergoeding van een door een deskundige opgemaakt taxatierapport wordt uitgegaan van de volgende uurtarieven:

    • a.

      € 53,00 exclusief BTW indien het taxatierapport betrekking heeft op een onroerende zaak die dient tot woning, welk bedrag wordt verhoogd met BTW indien de BTW op belanghebbende drukt;

    • b.

      € 68,00 exclusief BTW indien het taxatierapport betrekking heeft op een onroerende zaak die niet dient tot woning en deze zaak is aan te merken als een courante niet-woning, welk bedrag wordt verhoogd met BTW indien de BTW op belanghebbende drukt;

    • c.

      Maximaal € 142,75 exclusief BTW indien het taxatierapport betrekking heeft op een onroerende zaak die niet dient tot woning en deze zaak is aan te merken als incourante niet-woning welk bedrag wordt verhoogd met BTW indien de BTW op belanghebbende drukt.

  • 4.

    De in het derde lid genoemde tarieven zijn eveneens van toepassing op vergoeding van de kosten van de taxateur die aanwezig was bij het horen in de bezwaarfase. De bestede tijd wordt afgerond naar boven op halve uren. Bij meerdere behandelde zaken wordt het bedrag per zaak berekend door het op basis van het vorige lid bepaalde bedrag te delen door het aantal zaken.

  • 5.

    De in het derde lid genoemde tarieven zijn gebaseerd op ‘Richtlijn van de belastingkamers van de gerechtshoven inzake vergoeding van proceskosten bij WOZ-taxaties, Raad voor de Rechtspraak’. Deze richtlijn is gepubliceerd in de Staatscourant van 28 mei 2018, nr 28796. Indien deze richtlijn wordt gewijzigd treden de gewijzigde bedragen automatisch in de plaats van de in het derde lid genoemde bedragen per datum inwerkingtreding van de nieuwe richtlijn.

Artikel 4. Samenhangende zaken

  • 1.

    Samenhangende zaken worden voor de toepassing van artikel 2, eerste lid, onder a van het Bpb, beschouwd als één zaak, waarvoor vanaf vier of meer bezwaren in beginsel de wegingsfactor van 1,5 geldt;

  • 2.

    Of de werkzaamheden van een rechtsbijstandverlener nagenoeg identiek kunnen zijn, wordt beoordeeld aan de hand van de daadwerkelijk verrichte werkzaamheden en niet aan de hand van de vraag of de werkzaamheden nagenoeg identiek hadden kunnen zijn (Hoge Raad 16 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:420).

  • 3.

    In artikel 3, tweede lid, van het Bpb is door verruiming van het begrip ‘samenhangende zaken’ de vraag leidend gesteld of het bestuursorgaan de bezwaren gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig behandelt. Waardoor in dergelijke situaties waarbij dezelfde rechtsbijstandverlener nagenoeg identieke werkzaamheden kon verrichten in iedere zaak voor de kosten de vergoeding voor één zaak (bij minder dan vier zaken) dan wel 1,5 zaak (bij vier of meer zaken) in aanmerking komt. (ECLI:NL:GHARL:2022:390).

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in de artikelen 1 tot en met 3 heeft het bestuursorgaan de bevoegdheid om op grond van artikel 2, derde lid van het Bpb ingeval de kostenvergoeding voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in een bepaald geval onevenredig hoog is, om in bijzondere omstandigheden af te wijken van de volgens het Bpb berekende vergoeding.

Artikel 5. Gemotiveerd afwijken

De heffingsambtenaar heeft de bevoegdheid om in bijzondere omstandigheden van de vaststelling van wegingsfactoren zoals in artikel 2 van deze beleidsregels zijn vastgesteld af te wijken. Afwijkingen van hetgeen gesteld in deze beleidsregels is bepaald, wordt uitdrukkelijk gemotiveerd in de beslissing op bezwaar.

Artikel 6. Uitbetaling van proceskostenvergoeding

  • 1.

    Voor de vaststelling van het ontstaan van een recht op te vergoeden kosten die door belanghebbende zijn gemaakt, kan een bewijs van gemaakte kosten worden verlangd, bestaand uit een factuur ter zake van verrichte werkzaamheden van een door hem of namens hem ingeschakelde deskundige.

  • 2.

    Betaling van de proceskostenvergoeding vindt plaats aan degene die de belastingaanslag heeft ontvangen en niet aan derden, tenzij deze daar uitdrukkelijk door belanghebbende voor gemachtigd zijn.

Artikel 7. Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na bekendmaking.

Artikel 8. Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: “Beleidsregels omtrent proceskosten en bestuursrecht in belastingen/WOZ”.

 

 

Aldus besloten in de vergadering van het college van 29 augustus 2023.

Secretaris Burgemeester

J. Michel drs. D.C. de Vries

Naar boven