VERORDENING PERSOONLIJK MINIMABUDGET HARDINXVELD-GIESSENDAM

 

De gemeenteraad

 

Gezien het voorstel van het college van 15 november 2022;

 

Gelet op artikel 8 lid 1 onderdeel b en 36 van de Participatiewet;

 

BESLUIT:

 

vast te stellen de navolgende:

 

Verordening persoonlijk minimabudget Hardinxveld-Giessendam.

 

 

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1.1. Begripsomschrijvingen

Bij de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    de wet: de Participatiewet;

  • b.

    inkomen: totaal van het inkomen als bedoeld in artikel 32 van de wet. Algemene bijstand wordt, in afwijking van artikel 32 van de wet voor de beoordeling van het recht op het persoonlijk minimabudget als inkomen gezien;

  • c.

    peildatum: de datum waartegen een persoon om individuele inkomenstoeslag verzoekt;

  • d.

    referteperiode: de periode van 24 maanden voorafgaand aan de peildatum;

  • e.

    persoonlijk minimabudget (PMB): de individuele inkomenstoeslag zoals bedoeld in artikel 36 van de wet;

  • f.

    de van toepassing zijnde norm:

    • 1.

      de norm die geldt op de peildatum, zoals staat vermeld in artikel 21 onder a van de wet voor een alleenstaande of alleenstaande ouder; of

    • 2.

      de norm die geldt op de peildatum, zoals staat vermeld in artikel 21 onder b van de wet voor de gehuwden gezamenlijk; of

    • 3.

      de norm die geldt op de peildatum, zoals staat vermeld in artikel 23, eerste en derde lid van de wet bij verblijf in een inrichting als bedoeld in artikel 1 onder f, 1 en 2 van de wet.

 

Hoofdstuk 2. Persoonlijk minimabudget

Artikel 2.1. Indienen verzoek

Een verzoek als bedoeld in artikel 36, eerste lid van de wet wordt ingediend middels een door of krachtens het college vastgesteld aanvraagformulier ‘PMB’.

 

Artikel 2.2. Langdurig laag inkomen

Een persoon heeft een langdurig laag inkomen, zoals bedoeld in artikel 36, eerste lid van de wet, als gedurende de referteperiode het in aanmerking te nemen inkomen niet hoger is dan 110% van de van toepassing zijnde norm.

 

Artikel 2.3. Hoogte van de toeslag

  • 1.

    Het persoonlijk minimabudget bedraagt per kalenderjaar 35% van de van toepassing zijnde norm.

  • 2.

    Als één van de gehuwden is uitgesloten van het recht op persoonlijk minimabudget ingevolge de artikelen 11 of 13, eerste lid van de wet, komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking voor een persoonlijk minimabudget naargelang de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.

  • 3.

    Voor de toepassing van het eerste en tweede lid is de situatie op de peildatum bepalend.

  • 4.

    De bedragen van het persoonlijk minimabudget worden naar boven afgerond op het eerstvolgende veelvoud van € 5.

 

Artikel 2.4 Geen recht

Geen recht op een persoonlijk minimabudget heeft de persoon die:

  • 1.

    het jaar voorafgaand aan de peildatum gezien zijn/haar krachten en bekwaamheden uitzicht had op inkomensverbetering. Iemand heeft zicht op inkomensverbetering als er zicht is op het verwerven van een baan of inkomsten hoger dan 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm;

  • 2.

    het jaar voorafgaand aan de peildatum onvoldoende inspanningen heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen. Voor het beoordelen van de inspanningsverplichting wordt uitgegaan van al dan niet opgelegde maatregelen of sancties. Als gedurende de referteperiode geen maatregel of sanctie is opgelegd, heeft belanghebbende aan de inspanningsverplichting voldaan;

  • 3.

    op de peildatum een opleiding volgt als bedoeld in de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS), dan wel in de periode van een jaar voorafgaand aan de peildatum een studie heeft gevolgd of op de peildatum volgt als bedoeld in de Wet studiefinanciering 2000 (WSF 2000) dan wel in dat jaar ander uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs heeft gevolgd of op de peildatum volgt;

  • 4.

    op de peildatum geen recht heeft op algemene bijstand op grond van artikel 13, tweede lid, onderdeel d van de wet;

  • 5.

    op de peildatum op grond van artikel 2, derde lid van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) bijstand ontvangt op grond van de wet maar zich niet beschikbaar stelt voor arbeid in dienstbetrekking omdat hij voornemens is een eigen bedrijf te starten en zich hierop aan het voorbereiden is;

  • 6.

    als statushouder gedurende de referteperiode onder de verantwoordelijkheid van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) viel.

 

Hoofdstuk 3. Slotbepalingen

Artikel 3.1. Inwerkingtreding

  • 1.

    De Verordening persoonlijk minimabudget Hardinxveld-Giessendam, vastgesteld d.d. 20 januari 2022, wordt ingetrokken met ingang van de inwerkingtreding van deze verordening.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2023.

 

Artikel 3.2. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening persoonlijk minimabudget Hardinxveld-Giessendam.

 

 

 

 

Aldus besloten in de openbare vergadering van de gemeenteraad van 15 december 2022,

de griffier, de voorzitter,

mevr. A. van der Ploeg, dhr. D.A. Heijkoop

TOELICHTING VERORDENING PERSOONLIJK MINIMABUDGET HARDINXVELD-GIESSENDAM

 

Toelichting

Algemeen

In de bijstand is het uitgangspunt dat het normbedrag, met inbegrip van een component reservering, in beginsel toereikend is voor de noodzakelijke kosten van het bestaan. Toch kan de financiële positie van mensen die langdurig op een minimuminkomen zijn aangewezen onder druk komen te staan als er na verloop van tijd geen enkel perspectief lijkt te zijn om door inkomen uit arbeid het inkomen te verhogen. Om die reden bestaat onder de Participatiewet individuele inkomenstoeslag. Bij verordening moeten regels vastgesteld worden over het verlenen van dit persoonlijk minimabudget, dat een individuele inkomenstoeslag is, zoals bedoeld in artikel 36 van de Participatiewet. Deze regels moeten in ieder geval betrekking hebben op de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen ‘langdurig’ en ‘laag inkomen’.

Het verlenen van de toeslag is een discretionaire bevoegdheid van het college. Dit betekent dat het college een individuele inkomenstoeslag (zijnde een persoonlijk minimabudget) kan verlenen als een persoon voldoet aan de voorwaarden.

 

Artikelsgewijze toelichting

Enkel die bepalingen die nadere toelichting behoeven worden hier behandeld.

 

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

Begrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet, de Algemene wet bestuursrecht (Awb) of de Gemeentewet worden niet afzonderlijk gedefinieerd in deze verordening. Deze zijn vanzelfsprekend van toepassing op deze verordening.

Inkomen

Met inkomen wordt bedoeld het inkomen zoals bedoeld in artikel 32 van de Participatiewet. In afwijking hiervan wordt algemene bijstand voor de beoordeling van het recht op een PMB ook in aanmerking genomen als inkomen. Bijzondere bijstand wordt niet als inkomen in aanmerking genomen. Een eerder verstrekte PMB wordt ook niet als inkomen in aanmerking genomen.

Peildatum

De peildatum is de datum waartegen een persoon een individuele inkomenstoeslag aanvraagt (artikel 1 van deze verordening). Het gaat om de datum waarop een persoon langdurig, gedurende een periode van 24 maanden, een laag inkomen heeft, geen in aanmerking te nemen vermogen heeft als bedoeld in artikel 34 van de Participatiewet en, gelet op de omstandigheden van die persoon, geen uitzicht op inkomensverbetering heeft. De peildatum komt meestal overeen met de meldingsdatum, tenzij een aanvraag wordt gedaan binnen een jaar na de peildatum van een eerdere toekenning van een PMB. De peildatum kan in beginsel niet liggen vóór de dag waarop een persoon zich heeft gemeld om individuele inkomenstoeslag te verzoeken, tenzij sprake is van zeer bijzondere omstandigheden. De norm die wordt gehanteerd voor de berekening van de hoogte van de toeslag is de norm zoals die geldt op de peildatum. Deze norm wordt gehanteerd voor de hele referteperiode.

Referteperiode

Onder de referteperiode moet worden verstaan: een periode van 24 maanden voorafgaand aan de peildatum. (Zie ook de toelichting bij artikel 2.2 onder ‘Langdurig’.)

 

Artikel 2.1. Indienen verzoek

In artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet is opgenomen dat een verzoek tot verlening van individuele inkomenstoeslag kan worden ingediend. Onder een verzoek wordt verstaan: een aanvraag van een persoon via een gestandaardiseerd aanvraagformulier ‘PMB’, met als doel een besluit omtrent toewijzing te vragen (artikel 1:3, derde lid, van de Awb). Een verzoek wordt dan gezien als een aanvraag zoals bedoeld in afdeling 4.1.1 van de Awb. Het gaat dan om een schriftelijke aanvraag (artikel 4:1 van de Awb) die wordt ondertekend door de aanvrager en ten minste de naam en het adres van de aanvrager bevat, de dagtekening en een aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd (artikel 4:2, eerste lid, van de Awb). De aanvrager verschaft ook de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen (artikel 4:2, tweede lid, van de Awb).

 

Artikel 2.2. Langdurig laag inkomen

Van belang bij het bepalen wat een langdurig laag inkomen is, is wat onder ‘langdurig’ en onder ‘laag’ wordt verstaan.

Langdurig

De door de gemeenteraad vastgestelde periode voorafgaand aan de peildatum, wordt aangeduid als referteperiode. De referteperiode is vastgesteld in artikel 1 van deze verordening, en bedraagt 24 maanden.

Laag inkomen

Een inkomen voldoet aan het criterium ‘laag’ wanneer het niet hoger is dan 110% van de toepasselijke norm.

 

Artikel 2.3. Hoogte van de toeslag

Bij de hoogte van het persoonlijk minimabudget wordt onderscheid gemaakt tussen een alleenstaande, een alleenstaande ouder en gehuwden.

Gehuwden

Bij gehuwden moet in het oog worden gehouden dat het recht op het persoonlijk minimabudget de gehuwden gezamenlijk toekomt. Worden personen op de peildatum als gehuwden aangemerkt, dan moeten beide gehuwden voldoen aan de voorwaarden van artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet. Voldoet één van hen niet aan deze voorwaarden, dan bestaat voor beiden geen recht op een persoonlijk minimabudget.

Is één van de echtgenoten uitgesloten van het recht op het persoonlijk minimabudget, anders dan vanwege het niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet, dan komt de rechthebbende partner wel in aanmerking voor een persoonlijk minimabudget. Het gaat hier om een partner die op een van de in artikelen 11 of 13, eerste lid, van de Participatiewet genoemde gronden geen recht heeft op bijstand. Als slechts één partner recht heeft op een persoonlijk minimabudget, komt deze rechthebbende partner in aanmerking voor een persoonlijk minimabudget naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.

Wijziging leefvorm

De leefvorm (alleenstaande, alleenstaande ouder of gehuwd) van een persoon kan wijzigen binnen de referteperiode. Dit is bijvoorbeeld het geval indien gehuwden een persoonlijk minimabudget aanvragen, maar zij over een gedeelte van de referteperiode als alleenstaande moeten worden aangemerkt. Zij moeten dan zowel gezamenlijk als afzonderlijk aan de voorwaarden voldoen om voor een persoonlijk minimabudget in aanmerking te komen.

 

Artikel 2.4. Geen recht

Om een eenduidige, heldere en rechtmatige werkwijze rondom het beoordelen van de inspanningsverplichting te hanteren, wordt aangesloten op het maatregelenbeleid. Daar waar aan de bijstandsgerechtigde geen maatregel of sanctie is opgelegd, wordt ervan uitgegaan dat belanghebbende voldoet aan het inspanningscriterium.

Van bijstandsgerechtigden die de gehele referteperiode van 24 maanden in de bijstand zaten en ten tijde van de aanvraag nog steeds in de bijstand zitten (en waarbij geen maatregel is opgelegd), mag worden verondersteld dat er geen zicht op inkomensverbetering is geweest. Indien er een maatregel is opgelegd dan kan dat duiden op het niet nakomen van de inspanningsverplichting, maar dit dient nog wel individueel beoordeeld te worden.

Bij bijstandsgerechtigden die korter dan de referteperiode in de bijstand zitten wordt een lichte toets uitgevoerd op de situatie vóór instroom bij de Sociale Dienst Drechtsteden. Bij belanghebbenden die in de bijstand terecht komen, is nauwelijks te veronderstellen dat er zicht was op inkomensverbetering. Op basis van de aanwezige beleidsvrijheid van de inkomensadviseur of klantregisseur wordt de situatie beoordeeld en wordt de beoordeling in het dossier en de beschikking vermeld.

Voor niet bijstandsgerechtigden geldt dat er individuele toetsing moet plaatsvinden. Voor klanten van het UWV geldt dat de inspanningsverplichting door het UWV wordt bijgehouden. Op het moment dat er geen maatregelen of sancties zijn opgelegd door het UWV, kan worden uitgegaan dat de belanghebbende voldoet aan zijn inspanningsverplichting.

Bij aanvragers die arbeid verrichten is het erg moeilijk en tijdrovend om vast te stellen of zij zicht hebben op inkomensverbetering en of zij aan een inspanningsverplichting voldoen. Hierbij geldt dat van iemand die werkt kan worden verwacht dat zij een kans op een beter betaalde baan niet afwijzen. Zodoende mag worden verondersteld dat een werkend iemand de kans op inkomensverbetering altijd benut zou hebben. Voor de inspanningsverplichting geldt dat aan deze aanvragers wel wordt gevraagd op welke wijze zij zich hebben ingezet om het inkomen te verbeteren. De beoordeling vindt plaats op basis van de verklaring van de inwoner.

Naar boven