Erfgoedverordening gemeente Moerdijk

De raad van de gemeente Moerdijk, in zijn vergadering 13 juli 2023,

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 23 mei 2023,

 

gelet op artikelen 3.16 en 9.1 van de Erfgoedwet, gelezen in samenhang met de artikelen 12, 15 en 38 van de Monumentenwet 1988 en de artikelen 2.1 en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht,

 

gezien het advies van de commissie fysieke infrastructuur;

 

BESLUIT

 

vast te stellen de volgende verordening:

 

ERFGOEDVERORDENING GEMEENTE MOERDIJK

 

HOOFDSTUK 1 ALGEMEEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    Archeologische beleidskaart van de gemeente Moerdijk: door de gemeenteraad vastgestelde topografische kaart van het gemeentelijk grondgebied waarop de aanwezige archeologische waarden en verwachting op archeologische waarden in zones inzichtelijk maakt en hier beleidsregels aan verbindt.

  • b.

    Beschermd stads- en dorpsgezicht: groepen van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang dan wel hun wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde en in welke groepen zich één of meer monumenten bevinden.

  • c.

    Bevoegd gezag of bevoegde overheid: bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • d.

    Bouwhistorisch onderzoek: onderzoek, in een schriftelijke rapportage vastgelegd, naar de bouwgeschiedenis, de bouwhistorische kwaliteit en de monumentale waarde van een monument zoals aangegeven in de leidraad voor praktijkgericht bouwhistorisch onderzoek, opgesteld door de Rijksdienst voor Monumentenzorg (nu genaamd Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed).

  • e.

    Eigenaren en zakelijk gerechtigden: degenen die in het kadastrale register als eigenaren en zakelijke gerechtigden van een monument zijn ingeschreven.

  • f.

    Gemeentelijk monument/gemeentelijk monumentale zaken: Monument of archeologisch monument dat is ingeschreven in het gemeentelijk erfgoedregister;

  • g.

    Minister: Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

  • h.

    Monumentencommissie: de op basis van artikel 15 Monumentenwet 1988 ingestelde commissie die als taak heeft het college op verzoek of uit eigen beweging te adviseren over de toepassing van de Monumentenwet, de verordening en het monumentenbeleid.

  • i.

    Object: een bouwwerk en/of een bouwwerk geen gebouw zijnde.

  • j.

    Omgevingsvergunning: omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • k.

    Plan van aanpak: plan dat weergeeft hoe een archeologische uitvoerder de vragen zoals omschreven in het programma van eisen, denkt te gaan beantwoorden.

  • l.

    Programma van eisen: een door de bevoegde overheid opgesteld of bekrachtigd document dat voldoet aan de eisen zoals geformuleerd in de vigerende KNA dat de probleem- en doelstelling van de te verrichten werkzaamheden ten behoeve van het veiligstellen van de archeologische vindplaats weergeeft en de daaruit af te leiden eisen formuleert met betrekking tot het uit te voeren werk.

  • m.

    Redengevende omschrijving: een omschrijving waarin de waardevolle onderdelen van het object zijn opgenomen.

  • n.

    Waarderingscriteria: de in bijlage 1 genoemde criteria, subcriteria, hun maximale en minimale waardering en wegingsfactor.

Artikel 2 Gemeentelijk erfgoedregister

  • 1.

    Burgemeester en wethouders houden een door eenieder te raadplegen gemeentelijk register bij van krachtens deze verordening onherroepelijk aangewezen cultureel erfgoed (gemeentelijk erfgoedregister).

  • 2.

    Het gemeentelijk erfgoedregister bevat:

    • a.

      gegevens over de inschrijving en ter identificatie van het aangewezen gemeentelijk cultureel erfgoed;

    • b.

      gegevens over door burgemeester en wethouders van de minister ontvangen afschriften van de inschrijving van een rijksmonument in het rijksmonumentenregister als bedoeld in artikel 3.3, vijfde lid, van de Erfgoedwet.

HOOFDSTUK 2 MONUMENTENCOMMISSIE

Artikel 3 samenstelling Monumentencommissie

  • 1.

    Het college van burgemeester en wethouders wijst de leden van de monumentencommissie aan.

  • 2.

    Binnen de commissie zijn minimaal 2 leden deskundig op het gebied van de monumentenzorg.

  • 3.

    De commissie bestaat uit maximaal 5 leden.

  • 4.

    Leden van het gemeentebestuur maken geen deel uit van de Monumentencommissie

HOOFDSTUK 3 AANWIJZING VAN BESCHERMDE GEMEENTELIJKE CULTUURGOEDEREN EN VERZAMELINGEN

Artikel 4 Aanwijzing als beschermd gemeentelijke cultuurgoeder of beschermde gemeentelijke verzameling

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen ambtshalve besluiten een cultuurgoed aan te wijzen als beschermd gemeentelijk cultuurgoed. Dit kan als het betreft een cultuurgoed dat van bijzondere cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis of uitzonderlijke schoonheid is, en dat als onvervangbaar en onmisbaar behoort te worden behouden voor het gemeentelijk cultuurbezit en dat in eigendom is van de gemeente of dat aan de zorg van de gemeente is toevertrouwd aan te wijzen als beschermd gemeentelijk cultuurgoed.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen ambtshalve besluiten een verzameling van bijzondere cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis, die als geheel of door een of meer van de cultuurgoederen die een wezenlijk onderdeel van de verzameling zijn, als onvervangbaar en onmisbaar behoort te worden behouden voor het gemeentelijk cultuurbezit en die in eigendom van de gemeente is of die aan de zorg van de gemeente is toevertrouwd aan te wijzen als beschermde gemeentelijk verzameling.

  • 3.

    Voor de aanwijzing van een cultuurgoed of een verzameling die aan de zorg van de gemeente is toevertrouwd is toestemming van de eigenaar vereist.

  • 4.

    Over het voornemen van een aanwijzing, bedoeld in het eerste of tweede lid, alsmede over de vervreemding van een beschermd gemeentelijk cultuurgoed of een beschermde gemeentelijke verzameling of over het afstand doen van de zorg daarvoor vragen burgemeester en wethouders advies aan een commissie als bedoeld in artikel 4.18 van de Erfgoedwet.

  • 5.

    Dit artikel is niet van toepassing op:

    • a.

      beschermde cultuurgoederen en beschermde verzamelingen als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet, en

    • b.

      cultureel erfgoed dat is aangewezen op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in artikel 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet.

Artikel 5 Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als beschermd gemeentelijke cultuurgoed of beschermde gemeentelijke verzameling

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen een besluit tot aanwijzing als bedoeld in artikel 3, eerste of tweede lid, ambtshalve wijzigen of intrekken. Artikel 3, vierde lid, is hierop van overeenkomstige toepassing, tenzij het een aanpassing van ondergeschikte betekenis betreft of het cultuurgoed of de verzameling waarop de aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.

  • 2.

    Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het cultuurgoed of de verzameling waarop de aanwijzing betrekking heeft wordt aangewezen als:

    • a.

      beschermd cultuurgoed of beschermde verzameling als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet, of

    • b.

      beschermd cultureel erfgoed op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in artikel 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet.

  • 3.

    Zodra de wijziging, intrekking of het vervallen van een aanwijzing onherroepelijk is geworden wordt dat onverwijld bijgehouden in het gemeentelijk erfgoedregister.

HOOFDSTUK 4 AANWIJZING GEMEENTELIJK (ARCHEOLOGISCH) archeologisch) MONUMENT

Artikel 6 Aanwijzing als gemeentelijk monument

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen besluiten, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, een object of een terrein met waardevolle archeologische resten in de ondergrond, dat van bijzonder belang is voor de gemeente vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde aan te wijzen als gemeentelijk (archeologisch) monument.

  • 2.

    Bij een verzoek om een gebouwd object aan te wijzen als gemeentelijk monument moeten de volgende bescheiden worden ingediend:

    • a.

      oude bouwtekeningen van de realisatie van het gebouw;

    • b.

      de naam van de architect;

    • c.

      het bouwjaar van het object;

    • d.

      foto’s vanaf het openbaar gebied;

    • e.

      historische foto’s;

    • f.

      een verhaal over het pand/ de bijzondere bewoner of gebruiker;

    • g.

      een plattegrond van het pand;

    • h.

      een onderbouwing van de geraadpleegde bronnen;

  • 3.

    Voordat het college over de aanwijzing een besluit neemt, toetst het college aan de in bijlage 1 vastgestelde waarderingscriteria voor gemeentelijke monumenten.

  • 4.

    Bescherming van het object kan alleen gelden voor relevante onderdelen van het exterieur en (delen van) aanzichten die vanuit het openbaar toegankelijk gebied zichtbaar zijn.

  • 5.

    Het college kan bepalen, dat ten behoeve van de aanwijzing van een monument als beschermd gemeentelijk monument, een bouwhistorisch onderzoek wordt verricht.

  • 6.

    Een besluit tot aanwijzing moet gebaseerd zijn op een redengevende monumenten omschrijving.

  • 7.

    Dit artikel is niet van toepassing op rijksmonumenten.

Artikel 7 Voornemen tot aanwijzing

  • 1.

    Een voornemen om toepassing te geven aan artikel 6 wordt door burgemeester en wethouders schriftelijk bekendgemaakt aan alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet.

  • 2.

    Voordat een kerkelijk monument wordt aangewezen, voeren burgemeester en wethouders overleg over het voornemen met de eigenaar.

Artikel 8 Voorbescherming

  • 1.

    De bescherming van hoofdstuk 5 is van overeenkomstige toepassing op het monument of archeologisch monument ten aanzien waarvan een voornemen als bedoeld in artikel 7 is bekendgemaakt.

  • 2.

    De voorbescherming, bedoeld in het eerste lid, vervalt op het moment van inschrijving van de aanwijzing in het gemeentelijk erfgoedregister of op het moment waarop het aanwijzingsbesluit wordt herroepen of door de bestuursrechter wordt vernietigd.

Artikel 9 Advies Monumentencommissie

  • 1.

    Burgemeester en wethouders vragen over het voornemen om toepassing te geven aan artikel 6 advies aan de Monumentencommissie.

  • 2.

    De Monumentencommissie brengt binnen 8 weken na ontvangst van de adviesaanvraag schriftelijk en deugdelijk gemotiveerd advies uit.

Artikel 10 Beslistermijn en inhoud aanwijzingsbesluit

  • 1.

    Op een aanvraag om aanwijzing dient te worden besloten binnen 26 weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 2.

    De aanwijzing bevat in ieder geval de plaatselijke aanduiding van het gemeentelijke monument, de datum van aanwijzing, de kadastrale aanduiding en een beschrijving van het gemeentelijke monument.

Artikel 11 Bekendmaking aanwijzingsbesluit aan rechthebbenden en inschrijving

  • 1.

    De aanwijzing wordt schriftelijk bekendgemaakt aan alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet.

  • 2.

    Zodra een aanwijzing onherroepelijk is geworden wordt deze onverwijld opgenomen in het gemeentelijk erfgoedregister.

Artikel 12 Spoedprocedure -aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument

  • 1.

    In een spoedeisend geval kunnen burgemeester en wethouders, al dan niet zonder dat hiervoor een beargumenteerd verzoek uit de samenleving is gekomen, een object of een terrein met waardevolle archeologische resten in de ondergrond, aanwijzen als voorlopig gemeentelijk monument. In afwijking van artikel 9 wordt in dat geval aan de Monumentencommissie geen advies gevraagd over de vastgestelde aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument.

  • 2.

    Een aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument vervalt na 26 weken of zoveel eerder als burgemeester en wethouders een besluit hebben genomen over de aanwijzing, bedoeld in artikel 6.

  • 3.

    Hoofdstuk 5 is van overeenkomstige toepassing vanaf het moment dat belanghebbenden schriftelijk in kennis worden gesteld van het besluit van burgemeester en wethouders tot aanwijzing van het een object of een terrein met waardevolle archeologische resten in de ondergrond als voorlopig gemeentelijk monument. Artikel 11 is van overeenkomstige toepassing op deze aanwijzing.

Artikel 13 Wijziging gemeentelijk erfgoedregister, vervallen aanwijzing monument

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen ten aanzien van gemeentelijke monumenten en voorlopige gemeentelijke monumenten ambtshalve wijzigingen aanbrengen in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 2.

    Als de wijziging ziet op het schrappen uit het register is hoofdstuk 3 van overeenkomstige toepassing, tenzij het monument of het archeologisch monument waarop de aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.

  • 3.

    Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het monument of het archeologisch monument waarop de aanwijzing betrekking heeft is ingeschreven in het rijksmonumentenregister. Het vervallen van de aanwijzing wordt onverwijld bijgehouden in het gemeentelijk erfgoedregister.

HOOFDSTUK 5 BESCHERMING GEMEENTELIJK (ARCHEOLOGISCH) MONUMENT

Artikel 14 Instandhoudingsplicht gemeentelijk monument

Het is verboden een gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen, of daaraan onderhoud te onthouden dat voor de instandhouding daarvan noodzakelijk is.

Artikel 15 Omgevingsvergunning gemeentelijk monument

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders een gemeentelijk monument:

    • a.

      te slopen, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen, of grondverzet uit te voeren of

    • b.

      te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op de uitvoering van normaal onderhoud, voor zover detaillering, profilering, vormgeving, materiaalsoort en kleur van het monument niet wijzigen, en voor zover de aanleg van een tuin, park of andere aanleg, niet wijzigt.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders kunnen in het belang van de monumentenzorg nadere regels stellen met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden aan een gemeentelijk monument. Deze regels kunnen mede inhouden een vrijstelling van het verbod, bedoeld in het eerste lid, of een plicht tot het melden van handelingen als bedoeld in het tweede lid.

Artikel 16 Intrekken van de omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning, zoals bedoeld in artikel 15, eerste lid, kan door burgemeester en wethouders worden ingetrokken:

  • a.

    als de verlening berust op onjuiste of onvolledige gegevens en de juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid;

  • b.

    voor zover veranderde omstandigheden of feiten met betrekking tot de activiteit waarvoor de omgevingsvergunning is verleend, zich in overwegende mate tegen voortzetting of ongewijzigde voortzetting van die activiteit verzetten.

Artikel 17 Weigeringsgronden

  • 1.

    De vergunning kan slechts worden verleend als het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet.

  • 2.

    Een omgevingsvergunning voor een kerkelijk monument wordt niet verleend zonder overeenstemming met de eigenaar.

Artikel 18 Vergunning voor gemeentelijk monumentale zaken

  • 1.

    Het bevoegd gezag zendt onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om vergunning voor gemeentelijk monumentale zaken aan de monumentencommissie voor advies.

  • 2.

    De monumentencommissie adviseert schriftelijk aan het college over de aanvraag binnen 4 weken na de datum van verzending van het afschrift.

Artikel 19 Advies inzake bezwaar

  • 1.

    Het bevoegd gezag zendt onmiddellijk een afschrift van de vergunning en de naar voren gebrachte bezwaren aan de monumentencommissie.

  • 2.

    Een monumentencommissie die voldoet aan het bepaalde uit artikel 15 van de Monumentenwet brengt haar advies inzake het bezwaar uit aan het bevoegd gezag.

HOOFDSTUK 6 RIJKSMONUMENTEN

Artikel 20 Advies omgevingsvergunning rijksmonument

Burgemeester en wethouders zenden onverwijld een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om omgevingsvergunning voor een rijksmonument als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht voor advies aan de Monumentencommissie, bedoeld in artikel 9, eerste lid. Artikel 9, tweede en derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK 7 RIJKSBESCHERMD STADS- EN DORPSGEZICHT

Artikel 21 Procedure

  • 1.

    De monumentencommissie adviseert schriftelijk over iedere aanvraag om vergunning die betrekking heeft op een locatie die valt binnen een aangewezen beschermd stads- en dorpsgezicht, als bedoeld in artikel 1 lid p van deze verordening.

  • 2.

    De monumentencommissie adviseert schriftelijk binnen 8 weken na de datum van verzending van het afschrift.

HOOFDSTUK 8 INSTANDHOUDING VAN ARCHEOLOGISCHE GEBIEDEN

Artikel 22 Instandhoudingbepaling

  • 1.

    Conform de gemeentelijke archeologische beleidskaart en de beleidsgrenzen uit de beleidsregel “Update Uitvoeringskader erfgoed deel archeologie” worden de volgende archeologische beleidsgebieden aangewezen:

    • a.

      Archeologisch beleidsgebied 1 (Archeologische monumenten);

    • b.

      Archeologisch beleidsgebied 2;

    • c.

      Archeologisch beleidsgebied 2a;

    • d.

      Archeologisch beleidsgebied 3 en 3a;

    • e.

      Archeologisch beleidsgebied 4;

    • f.

      Archeologisch beleidsgebied 4a;

    • g.

      Archeologisch beleidsgebied 5;

    • h.

      Archeologisch beleidsgebied 5a;

    • i.

      Archeologisch beleidsgebied 5b;

    • j.

      Archeologisch beleidsgebied 6.

  • 2.

    Het is verboden om in een archeologisch beleidsgebied, als bedoeld in lid 1 van dit artikel, zoals aangegeven op de gemeentelijke archeologische beleidskaart van de gemeente Moerdijk, de bodem te verstoren, te beschadigen of te vernielen.

  • 3.

    Het verbod in lid 2 is niet van toepassing indien;

    het een verstoring betreft van een archeologisch beleidsgebied als aangegeven op de gemeentelijke archeologische beleidskaart van de gemeente Moerdijk, en waarbij die verstoring plaatsvindt in:

    • Archeologisch beleidsgebied 2; bij bodemingrepen die minder diep gaan dan 40 cm onder maaiveld én met een omvang van minder dan 100 m2;

    • Archeologisch beleidsgebied 2a; bij bodemingrepen die minder diep gaan dan 100 cm onder maaiveld én met een omvang van minder dan 100 m2;

    • Archeologisch beleidsgebied 3 en 3a; bij bodemingrepen die minder diep gaan dan 40 cm onder maaiveld én met een omvang van minder dan 500 m2;

    • Archeologisch beleidsgebied 4; bij bodemingrepen die minder diep gaan dan 40 cm onder maaiveld én met een omvang van minder dan 1.000 m2;

    • Archeologisch beleidsgebied 4a; bij bodemingrepen die minder diep gaan dan 100 cm onder maaiveld én met een omvang van minder dan 100 m2;

    • Archeologisch beleidsgebied 5; bij bodemingrepen die minder diep gaan dan 40 cm onder maaiveld én met een omvang van minder dan 10.000 m2 en/of MER-plicht;

    • Archeologisch beleidsgebied 5a; bij bodemingrepen en een MER-plicht;

    • Archeologisch beleidsgebied 5b; bij bodemingrepen die minder diep gaan dan 100 cm onder maaiveld én met een omvang van minder dan 10.000 m2 en/of MER-plicht;

    • Archeologisch beleidsgebied 6: geen restricties.

  • 4.

    Het verbod uit lid 2 is eveneens niet van toepassing Indien een archeologisch onderzoeksrapport conform de vigerende KNA is overlegd waarin de archeologische waarde van het te verstoren terrein naar het oordeel van de bevoegde overheid in voldoende mate is vastgesteld en waaruit blijkt dat:

    • -

      de archeologische waarden door de verstoring niet onevenredig worden geschaad; of

    • -

      in het geheel geen archeologische waarden aanwezig zijn;

    • -

      en kan worden aangetoond dat het gebied reeds verstoord is, dieper dan het te verwachte archeologische niveau.

  • 5.

    Het verbod in lid 2 is ook niet van toepassing indien wordt gehandeld in overeenstemming met de bepalingen in het geldende bestemmingsplan voor zover de bepalingen die hierin zijn opgenomen omtrent archeologische monumentenzorg in overeenstemming zijn met deze verordening.

Artikel 23 Wijzigen kwalificatie van een locatie

Op grond van een melding ingevolge artikel 5.10 van de Erfgoedwet of op grond van de resultaten van archeologisch onderzoek zijn burgemeester en wethouders bevoegd een terrein of locatie alsnog aan te wijzen als een ander gemeentelijk archeologisch beleidsgebied.

Artikel 24 Ontheffing archeologische beleidsgebieden

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen voor graafwerk en bodemingrepen in de archeologische beleidsgebieden zoals omschreven in artikel 24, lid 1.

  • 2.

    Een ontheffing kan slechts worden verleend indien vooraf door de aanvrager van de ontheffing door middel van een rapportage van archeologisch vooronderzoek conform de vigerende KNA en het PvE naar het oordeel van het college in voldoende mate is vastgesteld dat bij realisatie van de bodemingrepen: de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders kunnen aan de verlening van de ontheffing de volgende voorschriften verbinden:

    • a.

      de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

    • b.

      de verplichting tot het doen van een inventariserend veldonderzoek of een opgraving;

    • c.

      de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een hiervoor vergunninghoudende partij op het terrein van de archeologische monumentenzorg werkend conform de vigerende KNA.

  • 4.

    De gevraagde ontheffing kan worden geweigerd, indien de archeologische waarden die in het geding zijn naar het oordeel van het college in situ behouden dienen te blijven.

  • 5.

    Het bepaalde in lid 1 geldt niet voor terreinen/gebieden die in overeenstemming met artikel 3.1 van de Erfgoedwet zijn aangewezen als beschermd archeologisch (rijks)monument (op de archeologische beleidskaart aangegeven als archeologisch waardevolle gebieden; Wettelijk beschermde monumenten).

Artikel 25 Vereisten ontheffing

  • 1.

    Een aanvraag om ontheffing als bedoeld in artikel 26, lid 1, moet worden ingediend bij burgemeester en wethouders en moet de volgende gegevens bevatten:

    • a.

      een kadastrale kaart waarop de exacte plangebiedbegrenzing voor de ontwikkeling staat aangegeven;

    • b.

      de aard van de ontwikkeling: sloop en nieuwbouw, nieuwbouw op onbebouwd terrein of gedeeltelijke sloop en gedeeltelijke nieuwbouw;

    • c.

      de diepte van de diepste verstoring;

    • d.

      een rapportage van archeologisch vooronderzoek conform de vigerende KNA;

    • e.

      een Programma van Eisen (PvE);

    • f.

      een Plan van Aanpak (PvA);

    • g.

      informatie over uitgevoerde bodemverstorende activiteiten of mogelijke belemmeringen bekend van het plangebied.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen ter beoordeling van de aanvraag om ontheffing nadere gegevens van de aanvrager verlangen.

  • 3.

    Uit de aanvraag om ontheffing moet duidelijk blijken wat de bestaande en de door de aanvrager gewenste situatie is.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders beslissen op de aanvraag om ontheffing binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 5.

    Burgemeester en wethouders kunnen de in het vierde lid genoemde termijn met ten hoogste zes weken verlengen, mits zij de aanvrager daarvan kennis geeft binnen de in het eerste lid genoemde termijn

  • 6.

    Bij het niet in behandeling nemen van de aanvraag vanwege onvolledigheid is artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

  • 7.

    In geval van een aanvraag om een ontheffing vragen burgemeester en wethouders advies aan de aangewezen deskundige op het gebied van de gemeentelijke archeologische monumentenzorg waar het bodemingrepen betreft.

Artikel 26 Opgravingen en begeleiding

  • 1.

    Indien binnen het grondgebied van de gemeente Moerdijk onderzoek wordt uitgevoerd in het kader van het doen van opgravingen in de zin van artikel 1.1 en 5.1.1 van de Erfgoedwet, dienen, onverminderd de overige bepalingen van deze wet:

    • a.

      het college dient een programma van eisen vast te stellen als bedoeld in artikel 1 onder g van deze verordening, waarbij nadere regels worden gesteld ten aanzien van het onderzoek.

    • b.

      de verstoorder dient voorafgaande aan het onderzoek, een plan van aanpak als bedoeld in artikel 1 onder f van deze verordening ter goedkeuring aan het bevoegd gezag te overleggen.

  • 2.

    In de nadere regels, zoals onder lid 1, sub a, neemt het college bepalingen op met betrekking tot het toezicht op de feitelijke uitvoering van het plan van aanpak. Tijdens het onderzoek dienen aanwijzingen van het college in acht te worden genomen.

  • 3.

    Om te kunnen beoordelen of het plan van aanpak aan het programma van eisen en eventuele nadere regels voldoet, vraagt het bevoegd gezag advies aan de aangewezen deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg zoals omschreven in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg.

  • 4.

    Het is verboden om gravend archeologisch onderzoek te verrichten binnen de gemeente Moerdijk zonder een door burgemeester en wethouders goedgekeurd Programma van Eisen op grond van artikel 38 van de Monumentenwet en zonder een certificaat als bedoeld in artikel 5.1 eerste lid van de Erfgoedwet. Dit geldt tevens voor het opsporen van archeologische resten, munitie, wapens of munten met een metaaldetector.

HOOFDSTUK 9 HANDHAVING EN TOEZICHT

ARTIKEL 27 STRAFBEPALING

Degene die handelt in strijd met artikel 13 of het bepaalde krachtens artikel 14, derde lid, van deze verordening wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie of een hechtenis van ten hoogste drie maanden.

ARTIKEL 28 TOEZICHTHOUDERS

  • 1.

    Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de personen die zijn aangesteld als toezichthouder of als Buitengewoon Opsporingsambtenaar van de gemeente Moerdijk.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen daarnaast andere personen met dit toezicht belasten.

HOOFDSTUK 10 SLOTBEPALINGEN

Artikel 29 Hardheidsclausule

Indien vanwege bijzondere omstandigheden een strikte toepassing van deze verordening naar het oordeel van het college zou leiden tot een onredelijke beslissing, kan het college afwijken van het bepaalde in deze verordening.

Artikel 30 Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking de dag na publicatie.

  • 2.

    De verordening wordt met inachtneming van de bepalingen in de Gemeentewet bekendgemaakt;

  • 3.

    De Erfgoedverordening 2017 gemeente Moerdijk, vastgesteld op 22 juni 2017 wordt ingetrokken op het moment van inwerkingtreding van deze verordening.

Artikel 31 Overgangsrecht

  • 1.

    Aanvragen om vergunning die zijn ingediend vóór de inwerkingtreding van deze verordening worden afgehandeld met inachtneming van de in artikel 30 ingetrokken verordening.

  • 2.

    Een krachtens de Erfgoedverordening 2017, 2014 of 2012 aangewezen monument, wordt geacht aangewezen en geregistreerd te zijn overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

Artikel 32 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als Erfgoedverordening gemeente Moerdijk.

Vastgesteld in de vergadering van de raad d.d. 13 juli 2023,

de griffier,

H.M. Vonk- Schenkel

de voorzitter,

A.J. Moerkerke

Bijlage 1: waarderingstabel:

 

WAARDERINGSCRITERIA

SUBCRITERIA

OMSCHRIJVING PARAMETERS

SCORE

WEGING

PUNTEN

TOELICHTING

Silhoueteffect

silhouetwaarde

Bijzondere, beeldbepalende betekenis van het object voor het aanzien van zijn omgeving, wijk, stad/dorp of streek

2,0

0,0

0-6 ( Silhoueteffect )

0,0

Ligging

ensemblewaarde

bijzondere betekenis van het object wegens de hoogwaardige kwaliteit van de bebouwing in relatie tot de historisch-ruimtelijke context

0,5

0,0

betekenis van het object als essentieel (cultuurhistorisch, functioneel en/of architectuurhistorisch en visueel) onderdeel van een complex

0,5

0,0

situationelewaarde

Markante ligging

0,5

0,0

bijzondere betekenis van het object wegens de wijze van verkaveling/inrichting/voorzieningen

0,5

0,0

0-6 (ligging)

0,0

Vorm

representativiteit

bijzonder belang van het object voor de geschiedenis van de architectuur en/of bouwtechniek en/of het oeuvre van een bouwmeester, architect ingenieur of kunstenaar

1,0

0,0

esthetische waarde

belang van het object wegens de hoogwaardige esthetische kwaliteiten van het ontwerp

1,0

0,0

materiaalgebruik en ornamentiek

belang van het object wegens het bijzondere materiaalgebruik, de ornamentiek en/of monumentale kunst

0

1,0

0,0

gaafheid/herkenbaarheid

belang van het object wegens de materiële, technische, constructieve en/of architectonische gaafheid en/of herkenbaarheid

0

1,0

0,0

zeldzaamheid

belang van het object/complex wegens absolute zeldzaamheid in architectuurhistorisch, bouwtechnisch, typologisch of functioneel opzicht

1,0

0,0

0-15 (vorm)

0,0

Cultuurhistorie

cultuurhistorische waarde

belang van het object als bijzondere uitdrukking van (een) culturele, sociaaleconomische, bestuurlijke/beleidsmatige, geestelijke, geografische, landschappelijke, historisch-ruimtelijke, technische en/of typologische ontwikkeling(en)

2,0

0,0

innovativiteit

belang van het object wegens innovatieve waarde of pionierskarakter

1,0

0,0

herinneringswaarde

belang van het object wegens bijzondere herinneringswaarde

2,0

0,0

0-15 (cultuurhistorie)

0,0

Functie

authenticiteit

belang van het object als nog goed herkenbare uitdrukking van de oorspronkelijke of een belangrijke historische functie

2,0

0,0

0-6 (functie)

0,0

 

TOTAAL

0-48 (totaal)

0,0

Naar boven