Erfgoedverordening gemeente Moerdijk

De raad van de gemeente Moerdijk, in zijn vergadering van 13 juli 2023

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 23 mei 2023,

 

gelet op artikelen 3.16 van de Erfgoedwet en artikel 38 van de Monumentenwet 1988

 

gezien het advies van de commissie fysieke infrastructuur;

 

BESLUIT

 

vast te stellen de volgende verordening:

 

ERFGOEDVERORDENING GEMEENTE MOERDIJK

 

HOOFDSTUK 1 ALGEMEEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    gemeentelijk beschermd cultuurgoed: cultuurgoed als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet dat als zodanig is aangewezen op grond van artikel 3, eerste lid;

  • b.

    gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht: stads- of dorpsgezicht als bedoeld in de bijlage bij artikel 1.1 van de Omgevingswet dat als zodanig is aangewezen op grond van artikel 18;

  • c.

    gemeentelijk beschermde verzameling: verzameling als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet die als zodanig is aangewezen op grond van artikel 3, tweede lid;

  • d.

    gemeentelijk monument: monument of archeologisch monument als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet dat is ingeschreven in het gemeentelijk erfgoedregister;

  • e.

    minister: minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

  • f.

    omgevingsvergunning: vergunning als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet voor een activiteit met betrekking tot een gemeentelijk monument of een gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht

  • g.

    Archeologische beleidskaart van de gemeente Moerdijk: door de gemeenteraad vastgestelde kaart van het gemeentelijk grondgebied waarop de aanwezige archeologische waarden en verwachting op archeologische waarden in zones inzichtelijk maakt en hier beleidsregels aan verbindt.

  • h.

    Eigenaren en zakelijk gerechtigden: degenen die in het kadastrale register als eigenaren en zakelijke gerechtigden van een monument zijn ingeschreven.

  • i.

    Bouwhistorisch onderzoek: onderzoek, in een schriftelijke rapportage vastgelegd, naar de bouwgeschiedenis, de bouwhistorische kwaliteit en de monumentale waarde van een monument zoals aangegeven in de leidraad voor praktijkgericht bouwhistorisch onderzoek, opgesteld door de Rijksdienst voor Monumentenzorg (nu genaamd Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed).

  • j.

    Object: een bouwwerk en/of een bouwwerk geen gebouw zijnde.

  • k.

    Redengevende omschrijving: een omschrijving waarin de waardevolle onderdelen van het object zijn opgenomen.

  • l.

    Waarderingscriteria: de in bijlage 1 genoemde criteria, subcriteria, hun maximale en minimale waardering en wegingsfactor.

  • m.

    archeologisch deskundige: een door het college van Burgemeester en Wethouders aangewezen deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de geldende kwaliteitscriteria VTH en adviseert en beoordeelt conform de geldende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).

  • n.

    archeologisch onderzoek: onderzoek naar de (aanwezigheid en/of waarde van) archeologische relicten door een gecertificeerde instantie werkend volgens de geldende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) conform een door het bevoegd gezag goedgekeurd Plan van Aanpak (PvA) (bij booronderzoek) of Programma van Eisen (PvE) (bij gravend onderzoek).

  • o.

    archeologisch rapport: rapport waarin de resultaten van archeologisch onderzoek zijn vastgelegd en dat is opgesteld conform de geldende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).

  • p.

    archeologische verwachting: de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische sporen en relicten.

  • q.

    archeologische waarde: de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische sporen en relicten.

  • r.

    gecertificeerde instantie: instantie die beschikt over een certificaat als bedoeld in artikel 5.1 van de Erfgoedwet.

  • s.

    Plan van Aanpak (PvA): document waarin onderzoeksvragen en uitvoeringseisen voor het uit te voeren archeologisch onderzoek in de vorm van booronderzoek (verkennende of karterende boringen) staan geformuleerd conform de geldende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).

  • t.

    Programma van Eisen (PvE): document waarin onderzoeksvragen en uitvoeringseisen voor het uit te voeren archeologisch onderzoek in de vorm van gravend onderzoek (proefsleuven, opgraving of archeologische begeleiding) staan geformuleerd conform de geldende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).

  • u.

    bevoegd gezag: het college van burgemeester en wethouders is in de archeologische monumentencyclus het bevoegd gezag.

Artikel 2 Gemeentelijk erfgoedregister

  • 1.

    Burgemeester en wethouders houden een door eenieder te raadplegen gemeentelijk erfgoedregister bij van krachtens deze verordening onherroepelijk aangewezen gemeentelijk cultureel erfgoed inclusief de locaties waaraan krachtens artikel 4.2, eerste lid, van de Omgevingswet in het omgevingsplan de functie cultureel erfgoed is toebedeeld. (gemeentelijk erfgoedregister).

  • 2.

    Het gemeentelijk erfgoedregister bevat:

    • a.

      gegevens over de inschrijving en ter identificatie van het aangewezen gemeentelijk cultureel erfgoed;

    • b.

      gegevens over door burgemeester en wethouders van de minister ontvangen afschriften van de inschrijving van een rijksmonument in het rijksmonumentenregister als bedoeld in artikel 3.3, vijfde lid, van de Erfgoedwet en instructies als bedoeld in artikel 2.34, vierde lid, van de Omgevingswet betreffende een locatie met de functieaanduiding rijksbeschermd stads- en dorpsgezicht;] [c. gegevens over door burgemeester en wethouders van gedeputeerde staten ontvangen instructies als bedoeld in artikel 2.33, eerste lid, van de Omgevingswet betreffende een locatie met de functieaanduiding provinciaal monument, provinciaal archeologisch monument of provinciaal beschermd stads- en dorpsgezicht.

HOOFDSTUK 2 AANWIJZING GEMEENTELIJK BESCHERMD CULTUURGOEDEREN OF GEMEENTELIJKE BESCHERMDE VERZAMELINGEN

Artikel 3 Aanwijzing als gemeentelijke beschermd e cultuurgoed of gemeentelijk of beschermde verzameling

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen ambtshalve besluiten een cultuurgoed dat van bijzondere cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis of uitzonderlijke schoonheid is en dat als onvervangbaar en onmisbaar behoort te worden behouden voor het gemeentelijk cultuurbezit en dat in eigendom is van de gemeente of dat aan de zorg van de gemeente is toevertrouwd aan te wijzen als gemeentelijke beschermd cultuurgoed.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen ambtshalve besluiten een verzameling van bijzondere cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis, die als geheel of door een of meer van de cultuurgoederen die een wezenlijk onderdeel van de verzameling zijn, als onvervangbaar en onmisbaar behoort te worden behouden voor het gemeentelijk cultuurbezit en die in eigendom van de gemeente is of die aan de zorg van de gemeente is toevertrouwd aan te wijzen als gemeentelijk beschermde verzameling.

  • 3.

    Voor de aanwijzing van een cultuurgoed dat of een verzameling die aan de zorg van de gemeente is toevertrouwd is toestemming van de eigenaar vereist.

  • 4.

    Over het voornemen van een aanwijzing, bedoeld in het eerste of tweede lid, alsmede over de vervreemding van een gemeentelijk beschermd cultuurgoed of een gemeentelijk beschermde verzameling of over het afstand doen van de zorg daarvoor vragen burgemeester en wethouders advies aan een commissie als bedoeld in artikel 4.18 van de Erfgoedwet.

  • 5.

    Dit artikel is niet van toepassing op:

    • a.

      Door de minister beschermde cultuurgoederen en beschermde verzamelingen als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet, en

    • b.

      cultureel erfgoed dat is aangewezen op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in artikel 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet.

  • 6.

    Burgemeester en wethouders verwerken de aanwijzing direct in het gemeentelijk erfgoedregister.

Artikel 5 Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als gemeentelijk beschermd cultuurgoed of gemeentelijk beschermde verzameling

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen een besluit tot aanwijzing als bedoeld in artikel 3, eerste of tweede lid, ambtshalve wijzigen of intrekken. Artikel 3, vierde lid, is hierop van overeenkomstige toepassing, tenzij het een aanpassing van ondergeschikte betekenis betreft of het gemeentelijk beschermd cultuurgoed of gemeentelijk beschermde verzameling waarop de aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.

  • 2.

    Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het gemeentelijk beschermd cultuurgoed of de gemeentelijk beschermde verzameling waarop de aanwijzing betrekking heeft wordt aangewezen als:

    • a.

      Door de minister beschermd cultuurgoed of beschermde verzameling als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet, of

    • b.

      beschermd cultureel erfgoed op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in artikel 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders verwerken de wijziging, intrekking of het vervallen van een aanwijzing direct in het gemeentelijk erfgoedregister.

HOOFDSTUK 3 AANWIJZING GEMEENTELIJK MONUMENT

Artikel 6 Aanwijzing als gemeentelijk monument

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen besluiten, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, een object of een terrein met waardevolle archeologische resten in de ondergrond, dat van bijzonder belang is voor de gemeente vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde aan te wijzen als gemeentelijk (archeologisch) monument.

  • 2.

    Bij een verzoek om een gebouwd object aan te wijzen als gemeentelijk monument moeten de volgende bescheiden worden ingediend:

    • a.

      oude bouwtekeningen van de realisatie van het gebouw;

    • b.

      de naam van de architect;

    • c.

      het bouwjaar van het object;

    • d.

      foto’s vanaf openbaar gebied;

    • e.

      historische foto’s ;

    • f.

      een verhaal over het pand/bijzondere bewoner/gebruiker;

    • g.

      Een plattegrond van het pand;

    • h.

      Een onderbouwing van gebruikte bronnen.

  • 3.

    Voordat het college over de aanwijzing een besluit neemt, toetst het college aan de in bijlage 1 vastgestelde waarderingscriteria voor gemeentelijke monumenten.

  • 4.

    Bescherming van het object kan alleen gelden voor relevante onderdelen van het exterieur en (delen van) aanzichten die vanuit het openbaar toegankelijk gebied zichtbaar zijn.

  • 5.

    Het college kan bepalen, dat ten behoeve van de aanwijzing van een monument als beschermd gemeentelijk monument, een bouwhistorisch onderzoek wordt verricht.

  • 6.

    Een besluit tot aanwijzing moet gebaseerd zijn op een redengevende monumenten omschrijving.

  • 7.

    Dit artikel is niet van toepassing op:

    • a.

      rijksmonumenten, en

    • b.

      monumenten en archeologische monumenten die zijn aangewezen op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet of een omgevingsverordening als bedoeld in artikel 2.6 van de Omgevingswet.

Artikel 7 Voornemen tot aanwijzing

  • 1.

    Een voornemen om toepassing te geven aan artikel 6 eerste lid wordt door burgemeester en wethouders schriftelijk bekendgemaakt aan alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet.

  • 2.

    Voordat een kerkelijk monument wordt aangewezen, voeren burgemeester en wethouders overleg over het voornemen met de eigenaar.

Artikel 8 Voorbescherming

  • 1.

    De bescherming van hoofdstuk 4 is van overeenkomstige toepassing op het monument of archeologisch monument ten aanzien waarvan een voornemen als bedoeld in artikel 7 eerste lid is bekendgemaakt.

  • 2.

    De voorbescherming, bedoeld in het eerste lid, vervalt op het moment van inschrijving van de aanwijzing in het gemeentelijk erfgoedregister of op het moment waarop het aanwijzingsbesluit wordt herroepen of door de bestuursrechter wordt vernietigd.

Artikel 9 Adviescommissie

  • 1.

    Burgemeester en wethouders vragen over het voornemen om toepassing te geven aan artikel 6 eerste lid advies aan een adviescommissie zoals bedoeld in artikel 17.9 van de Omgevingswet en de Verordening adviescommissie Omgevingskwaliteit Moerdijk.

Artikel 10 Beslistermijn en inhoud aanwijzingsbesluit

  • 1.

    Op een aanvraag om aanwijzing dient te worden besloten binnen 26 weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 2.

    De aanwijzing bevat in ieder geval de plaatselijke aanduiding van het gemeentelijke monument, de datum van aanwijzing, de kadastrale aanduiding en een beschrijving van het gemeentelijke monument.

Artikel 11 Bekendmaking aanwijzingsbesluit aan rechthebbenden en inschrijving

  • 1.

    De aanwijzing wordt schriftelijk bekendgemaakt aan alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders verwerken de aanwijzing direct in het gemeentelijk erfgoedregister.

Artikel 12 Spoedprocedure -aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument

  • 1.

    In een spoedeisend geval kunnen burgemeester en wethouders, al dan niet zonder dat hiervoor een beargumenteerd verzoek uit de samenleving is gekomen, een object of een terrein met waardevolle archeologische resten in de ondergrond aanwijzen als voorlopig gemeentelijk monument. In afwijking van artikel 9 wordt in dat geval aan de Monumentencommissie geen advies gevraagd over de vastgestelde aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument.

  • 2.

    Een aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument vervalt na 26 weken of zoveel eerder als burgemeester en wethouders een besluit hebben genomen over de aanwijzing, bedoeld in artikel 6 eerste lid.

  • 3.

    Hoofdstuk 4 is van overeenkomstige toepassing vanaf het moment dat zakelijk gerechtigden schriftelijk in kennis worden gesteld van het besluit van burgemeester en wethouders tot aanwijzing van het een object of een terrein met waardevolle archeologische resten in de ondergrond als voorlopig gemeentelijk monument. Artikel 11 is van overeenkomstige toepassing op deze aanwijzing.

Artikel 13 Wijziging gemeentelijk erfgoedregister, vervallen aanwijzing monument

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen ten aanzien van gemeentelijke monumenten en voorlopige gemeentelijke monumenten ambtshalve wijzigingen aanbrengen in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 2.

    Als de wijziging ziet op het schrappen uit het register is hoofdstuk 3 van overeenkomstige toepassing, tenzij het monument of het archeologisch monument waarop de aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.

  • 3.

    Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het monument of het archeologisch monument waarop de aanwijzing betrekking heeft is ingeschreven in het rijksmonumentenregister of een provinciaal erfgoedregister als bedoeld in artikel 3.17, derde lid, van de Erfgoedwet of een omgevingsverordening als bedoeld in artikel 2.6 van de Omgevingswet. Het vervallen van de aanwijzing wordt onverwijld bijgehouden in het gemeentelijk erfgoedregister.

HOOFDSTUK 4 BESCHERMING GEMEENTELIJK (ARCHEOLOGISCH) MONUMENT

Artikel 14 Instandhoudingsplicht gemeentelijk monument

Het is verboden een gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen, of daaraan onderhoud te onthouden dat voor de instandhouding daarvan noodzakelijk is.

Artikel 15 Omgevingsvergunning gemeentelijk monument

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders een gemeentelijk monument:

    • a.

      te slopen, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen, of grondverzet uit te voeren of

    • b.

      te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op:

    • a.

      de uitvoering van normaal onderhoud, voor zover detaillering, profilering, vormgeving, materiaalsoort en kleur van het monument niet wijzigen,

    • b.

      voor zover de aanleg van een tuin, park of andere aanleg, niet wijzigt,

    • c.

      het binnen een monument dat als begraafplaats in gebruik is met inachtneming van de monumentale waarden:

      • 1˚.

        plaatsen van grafmonumenten, met inbegrip van het tijdelijk verwijderen daarvan en het bijwerken van het opschrift;

      • 2˚.

        doen van begravingen of asbijzettingen, of

      • 3˚.

        ruimen van graven waarvan het grafmonument niet is beschermd als monument.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders kunnen in het belang van de monumentenzorg nadere regels stellen met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden aan een gemeentelijk monument. Deze regels kunnen mede inhouden een vrijstelling van het verbod, bedoeld in het eerste lid, of een plicht tot het melden van handelingen als bedoeld in het tweede lid.

Artikel 16 Weigeringsgronden

  • 1.

    De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend als het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet.

  • 2.

    Een omgevingsvergunning voor een kerkelijk monument als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet wordt niet verleend zonder overeenstemming met de eigenaar.

HOOFDSTUK 5 AANWIJZING GEMEENTELIJK BESCHERMD STADS- EN DORPSGEZICHT

Artikel 17. Aanwijzing als gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht

  • 1.

    De gemeenteraad kan, op voorstel van burgemeester en wethouders, stads- of dorpsgezichten aanwijzen als gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders zenden het voorstel voor advies aan de adviescommissie, bedoeld in artikel 9.

  • 3.

    De gemeenteraad beslist binnen 26 weken na verzending van het voorstel, bedoeld in het tweede lid.

  • 4.

    Een aangewezen gemeentelijk stads- of dorpsgezicht wordt onverwijld opgenomen in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 5.

    De gemeenteraad stelt ter bescherming van een op grond van het eerste lid aangewezen gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht een omgevingsplan als bedoeld in artikel 2.4 van de Omgevingswet vast. Bij het besluit tot aanwijzing van een beschermd stads- of dorpsgezicht kan hiertoe een termijn worden gesteld.

  • 6.

    Bij het besluit tot aanwijzing van een gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht wordt bepaald of en in hoeverre het tijdelijk omgevingsplan als beschermend in de zin van het vorige lid kan worden aangemerkt.

  • 7.

    Dit artikel is niet van toepassing op een beschermd stads- of dorpsgezicht dat via instructies de functie-aanduiding rijksbeschermd of provinciaal beschermd stads- of dorpsgezicht heeft, of dat is aangewezen op grond van artikel 35, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 of een provinciale verordening als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 18. Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht

  • 1.

    De gemeenteraad kan, op voorstel van burgemeester en wethouders, een besluit tot aanwijzing als bedoeld in artikel 18, eerste lid, wijzigen of intrekken. Artikel 17, tweede en derde lid, is hierop van overeenkomstige toepassing, tenzij het een aanpassing van ondergeschikte betekenis betreft of het stads- of dorpsgezicht waarop aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.

  • 2.

    Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het stads- of dorpsgezicht waarop de aanwijzing betrekking heeft wordt aangewezen als beschermd stads- of dorpsgezicht op grond van een instructie als bedoeld in artikel 2.33, eerste lid, of artikel 2.34, vierde lid, van de Omgevingswet.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders verwerken de wijziging, intrekking of het vervallen van een aanwijzing direct in het gemeentelijk erfgoedregister.

Artikel 19. Verbodsbepaling en aanvraag omgevingsvergunning

  • 1.

    Het is in een beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht verboden om zonder omgevingsvergunning een bouwwerk te slopen.

  • 2.

    De omgevingsvergunning kan in ieder geval worden geweigerd als naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet aannemelijk is dat op de plaats van het te slopen bouwwerk een ander bouwwerk kan of zal worden gebouwd.

  • 3.

    Artikel 16 is van overeenkomstige toepassing.

  • 4.

    Het eerste lid is niet van toepassing op het slopen ingevolge een verplichting als bedoeld in de artikelen 13, 13a of 13b van de Woningwet of ingevolge een verplichting zoals gesteld in een maatwerkvoorschrift op grond van artikel 3.5 van het Besluit bouwwerken leefomgeving.

HOOFDSTUK 6 INSTANDHOUDING VAN ARCHEOLOGISCHE GEBIEDEN

Artikel 20. Vangnet archeologie

  • 1.

    Het is verboden de bodem te verstoren in een archeologisch monument of een gebied waar archeologische vondsten of waarden worden verwacht als in het daar vigerende omgevingsplan niet is voldaan aan artikel 5.130 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, tenzij:

    • a.

      voor de activiteit een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste of tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet is verleend;

    • b.

      het de verstoring betreft van een archeologisch monument, waarde of verwachting die is aangegeven op de gemeentelijke archeologische beleids-, waarden- of verwachtingskaart en het verrichten van de activiteiten geen strijd oplevert met door burgemeester en wethouders vastgestelde regels over de toegestane mate van verstoring op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch rapport, waarin in voldoende mate is vastgesteld, dat de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad.

    • c.

      de activiteit plaatsvindt op basis van een deugdelijke beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening wordt gehouden en onevenredige schade voor archeologische waarden wordt voorkomen, of

    • d.

      met een vooronderzoek is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn.

  • 2.

    Het bevoegd gezag kan nadere regels stellen over het verrichten van archeologisch onderzoek.

Artikel 21 Instandhoudingbepaling

  • 1.

    Conform de gemeentelijke archeologische beleidskaart en de beleidsgrenzen uit de beleidsregel “Update Uitvoeringskader erfgoed deel archeologie” worden de volgende archeologische beleidsgebieden aangewezen:

    • a.

      Archeologisch beleidsgebied 1 (Archeologische monumenten);

    • b.

      Archeologisch beleidsgebied 2;

    • c.

      Archeologisch beleidsgebied 2a;

    • d.

      Archeologisch beleidsgebied 3 en 3a;

    • e.

      Archeologisch beleidsgebied 4;

    • f.

      Archeologisch beleidsgebied 4a;

    • g.

      Archeologisch beleidsgebied 5;

    • h.

      Archeologisch beleidsgebied 5a;

    • i.

      Archeologisch beleidsgebied 5b;

    • j.

      Archeologisch beleidsgebied 6.

  • 2.

    Het is verboden om in een archeologisch beleidsgebied, als bedoeld in lid 1 van dit artikel, zoals aangegeven op de gemeentelijke archeologische beleidskaart van de gemeente Moerdijk, de bodem te verstoren, te beschadigen of te vernielen.

  • 3.

    Het verbod in lid 2 is niet van toepassing indien;

    het een verstoring betreft van een archeologisch beleidsgebied als aangegeven op de gemeentelijke archeologische beleidskaart van de gemeente Moerdijk, en waarbij die verstoring plaatsvindt in:

    • Archeologisch beleidsgebied 2; bij bodemingrepen die minder diep gaan dan 40 cm onder maaiveld én met een omvang van minder dan 100 m2;

    • Archeologisch beleidsgebied 2a; bij bodemingrepen die minder diep gaan dan 100 cm onder maaiveld én met een omvang van minder dan 100 m2;

    • Archeologisch beleidsgebied 3 en 3a; bij bodemingrepen die minder diep gaan dan 40 cm onder maaiveld én met een omvang van minder dan 500 m2;

    • Archeologisch beleidsgebied 4; bij bodemingrepen die minder diep gaan dan 40 cm onder maaiveld én met een omvang van minder dan 1.000 m2;

    • Archeologisch beleidsgebied 4a; bij bodemingrepen die minder diep gaan dan 100 cm onder maaiveld én met een omvang van minder dan 100 m2;

    • Archeologisch beleidsgebied 5; bij bodemingrepen die minder diep gaan dan 40 cm onder maaiveld én met een omvang van minder dan 10.000 m2 en/of MER-plicht;

    • Archeologisch beleidsgebied 5a; bij bodemingrepen en een MER-plicht;

    • Archeologisch beleidsgebied 5b; bij bodemingrepen die minder diep gaan dan 100 cm onder maaiveld én met een omvang van minder dan 10.000 m2 en/of MER-plicht;

    • Archeologisch beleidsgebied 6: geen restricties.

  • 4.

    Het verbod uit lid 2 is eveneens niet van toepassing Indien een archeologisch onderzoeksrapport conform de vigerende KNA is overlegd waarin de archeologische waarde van het te verstoren terrein naar het oordeel van de bevoegde overheid in voldoende mate is vastgesteld en waaruit blijkt dat:

    • -

      de archeologische waarden door de verstoring niet onevenredig worden geschaad; of

    • -

      in het geheel geen archeologische waarden aanwezig zijn;

    • -

      en kan worden aangetoond dat het gebied reeds verstoord is, dieper dan het te verwachte archeologische niveau.

  • 5.

    Het verbod in lid 2 is ook niet van toepassing indien wordt gehandeld in overeenstemming met de bepalingen in het geldende bestemmingsplan voor zover de bepalingen die hierin zijn opgenomen omtrent archeologische monumentenzorg in overeenstemming zijn met deze verordening.

Artikel 22 Wijzigen kwalificatie van een locatie

Op grond van een melding ingevolge artikel 5.10 van de Erfgoedwet of op grond van de resultaten van archeologisch onderzoek is het bevoegd gezag bevoegd een terrein of locatie alsnog aan te wijzen als een ander gemeentelijk archeologisch beleidsgebied.

Artikel 23 Ontheffing archeologische beleidsgebieden

  • 1.

    Het bevoegd gezag kan ontheffing verlenen voor graafwerk en bodemingrepen in de archeologische beleidsgebieden zoals omschreven in artikel 23.

  • 2.

    Een ontheffing kan slechts worden verleend indien vooraf door de aanvrager van de ontheffing door middel van een rapportage van archeologisch vooronderzoek conform de vigerende KNA en het PvE (indien het gravend onderzoek betreft), naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld dat bij realisatie van de bodemingrepen de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld.

  • 3.

    Het bevoegd gezag kan aan de verlening van de ontheffing de volgende voorschriften verbinden:

    • a.

      de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

    • b.

      de verplichting tot het doen van een inventariserend veldonderzoek of een opgraving;

    • c.

      de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een hiervoor gecertificeerde instantie op het terrein van de archeologische monumentenzorg werkend conform de vigerende KNA.

  • 4.

    De gevraagde ontheffing kan worden geweigerd, indien de archeologische waarden die in het geding zijn naar het oordeel van het bevoegd gezag in situ behouden dienen te blijven.

  • 5.

    Het bepaalde in lid 1 geldt niet voor terreinen/gebieden die in overeenstemming met artikel 3.1 van de Erfgoedwet zijn aangewezen als beschermd archeologisch (rijks)monument (op de archeologische beleidskaart aangegeven als archeologisch waardevolle gebieden; Wettelijk beschermde monumenten).

Artikel 24 Vereisten ontheffing

  • 1.

    Een aanvraag om ontheffing als bedoeld in artikel 25, lid 1, moet worden ingediend bij het bevoegd gezag en moet de volgende gegevens bevatten:

    • a.

      een kadastrale kaart waarop de exacte plangebiedbegrenzing voor de ontwikkeling staat aangegeven;

    • b.

      de aard van de ontwikkeling: sloop en nieuwbouw, nieuwbouw op onbebouwd terrein of gedeeltelijke sloop en gedeeltelijke nieuwbouw;

    • c.

      de diepte van de diepste verstoring;

    • d.

      een rapportage van archeologisch vooronderzoek conform de vigerende KNA;

    • e.

      een Programma van Eisen (PvE);

    • f.

      een Plan van Aanpak (PvA);

    • g.

      informatie over uitgevoerde bodemverstorende activiteiten of mogelijke belemmeringen bekend van het plangebied.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen ter beoordeling van de aanvraag om ontheffing nadere gegevens van de aanvrager verlangen.

  • 3.

    Uit de aanvraag om ontheffing moet duidelijk blijken wat de bestaande en de door de aanvrager gewenste situatie is.

  • 4.

    Het bevoegd gezag beslist op de aanvraag om ontheffing binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 5.

    Het bevoegd gezag kan de in het vierde lid genoemde termijn met ten hoogste zes weken verlengen, mits zij de aanvrager daarvan kennisgeeft binnen de in het eerste lid genoemde termijn.

  • 6.

    Bij het niet in behandeling nemen van de aanvraag vanwege onvolledigheid is artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

  • 7.

    In geval van een aanvraag om een ontheffing vraagt het bevoegd gezag advies aan de aangewezen deskundige op het gebied van de gemeentelijke archeologische monumentenzorg waar het bodemingrepen betreft.

Artikel 25 Opgravingen en begeleiding

  • 1.

    Indien binnen het grondgebied van de gemeente Moerdijk onderzoek wordt uitgevoerd in het kader van het doen van opgravingen in de zin van artikel 1.1 en 5.1.1 van de Erfgoedwet, dienen, onverminderd de overige bepalingen van deze wet:

    • a.

      het bevoegd gezag dient een programma van eisen vast te stellen als bedoeld in artikel 1 onder t van deze verordening, waarbij nadere regels worden gesteld ten aanzien van het onderzoek.

    • b.

      de verstoorder dient voorafgaande aan het onderzoek, een plan van aanpak als bedoeld in artikel 1 onder s van deze verordening ter goedkeuring aan het bevoegd gezag te overleggen.

  • 2.

    In de nadere regels, zoals onder lid 1, sub a, neemt het bevoegd gezag bepalingen op met betrekking tot

  • Het toezicht op de feitelijke uitvoering van het plan van aanpak. Tijdens het onderzoek dienen aanwijzingen van het bevoegd gezag in acht te worden genomen.

    • 3.

      Om te kunnen beoordelen of het plan van aanpak aan het programma van eisen en eventuele nadere regels voldoet, vraagt het bevoegd gezag advies aan de aangewezen deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg zoals omschreven in de Erfgoedwet.

    • 4.

      4 Het is verboden om gravend archeologisch onderzoek te verrichten binnen de gemeente Moerdijk zonder een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen en zonder een certificaat als bedoeld in artikel 5.1 eerste lid van de Erfgoedwet. Dit geldt tevens voor het opsporen van archeologische resten, munitie, wapens of munten met een metaaldetector.

HOOFDSTUK 7 HANDHAVING EN TOEZICHT

Artikel 26 Strafbepaling

Degene die handelt in strijd met artikel 14 of met het bepaalde krachtens artikel 15, derde lid, van deze verordening wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie of een hechtenis van ten hoogste drie maanden.

Artikel 27 Toezichthouders

  • 1.

    Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de personen die zijn aangesteld als toezichthouder of als Buitengewoon Opsporingsambtenaar van de gemeente Moerdijk.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen daarnaast andere personen met dit toezicht belasten.

HOOFDSTUK 8 SLOTBEPALINGEN

Artikel 28 Hardheidsclausule

Indien vanwege bijzondere omstandigheden een strikte toepassing van deze verordening naar het oordeel van het college zou leiden tot een onredelijke beslissing, kan het college afwijken van het bepaalde in deze verordening.

Artikel 29 Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2024 wanneer de Omgevingswet in werking treedt;

  • 2.

    De verordening wordt met inachtneming van de bepalingen in de Gemeentewet bekendgemaakt;

  • 3.

    De Erfgoedverordening 2023 gemeente Moerdijk, vastgesteld op 13 juli 2023, wordt ingetrokken op het moment van inwerkingtreding van deze verordening.

Artikel 30 Overgangsrecht

  • 1.

    Aanvragen om vergunning en bezwaren die zijn ingediend vóór de inwerkingtreding van deze verordening worden afgehandeld met inachtneming van de in artikel 28 ingetrokken verordening.

  • 2.

    Een krachtens de Erfgoedverordeningen 2023, 2017, 2014 of 2012 aangewezen monument, wordt geacht aangewezen en geregistreerd te zijn overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

Artikel 31 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als Erfgoedverordening gemeente Moerdijk.

Vastgesteld in de vergadering van de raad d.d. 13 juli 2023,

de griffier,

H.M. Vonk- Schenkel

de voorzitter,

A.J. Moerkerke

Bijlage 1: waarderingstabel

 

WAARDERINGSCRITERIA

SUBCRITERIA

OMSCHRIJVING PARAMETERS

SCORE

WEGING

PUNTEN

TOELICHTING

Silhoueteffect

silhouetwaarde

Bijzondere, beeldbepalende betekenis van het object voor het aanzien van zijn omgeving, wijk, stad/dorp of streek

2,0

0,0

0-6 ( Silhoueteffect )

0,0

Ligging

ensemblewaarde

bijzondere betekenis van het object wegens de hoogwaardige kwaliteit van de bebouwing in relatie tot de historisch-ruimtelijke context

0,5

0,0

betekenis van het object als essentieel (cultuurhistorisch, functioneel en/of architectuurhistorisch en visueel) onderdeel van een complex

0,5

0,0

situationelewaarde

Markante ligging

0,5

0,0

bijzondere betekenis van het object wegens de wijze van verkaveling/inrichting/voorzieningen

0,5

0,0

0-6 (ligging)

0,0

Vorm

representativiteit

bijzonder belang van het object voor de geschiedenis van de architectuur en/of bouwtechniek en/of het oeuvre van een bouwmeester, architect ingenieur of kunstenaar

1,0

0,0

esthetische waarde

belang van het object wegens de hoogwaardige esthetische kwaliteiten van het ontwerp

1,0

0,0

materiaalgebruik en ornamentiek

belang van het object wegens het bijzondere materiaalgebruik, de ornamentiek en/of monumentale kunst

0

1,0

0,0

gaafheid/herkenbaarheid

belang van het object wegens de materiële, technische, constructieve en/of architectonische gaafheid en/of herkenbaarheid

0

1,0

0,0

zeldzaamheid

belang van het object/complex wegens absolute zeldzaamheid in architectuurhistorisch, bouwtechnisch, typologisch of functioneel opzicht

1,0

0,0

0-15 (vorm)

0,0

Cultuurhistorie

cultuurhistorische waarde

belang van het object als bijzondere uitdrukking van (een) culturele, sociaaleconomische, bestuurlijke/beleidsmatige, geestelijke, geografische, landschappelijke, historisch-ruimtelijke, technische en/of typologische ontwikkeling(en)

2,0

0,0

innovativiteit

belang van het object wegens innovatieve waarde of pionierskarakter

1,0

0,0

herinneringswaarde

belang van het object wegens bijzondere herinneringswaarde

2,0

0,0

0-15 (cultuurhistorie)

0,0

Functie

authenticiteit

belang van het object als nog goed herkenbare uitdrukking van de oorspronkelijke of een belangrijke historische functie

2,0

0,0

0-6 (functie)

0,0

 

TOTAAL

0-48 (totaal)

0,0

Naar boven