Beleidsregels bijzondere bijstand gemeente Alphen-Chaam (januari 2023)

HOOFDSTUK 1 Algemeen

Paragraaf 1: Inleiding bijzondere bijstand

Bijzondere bijstand wordt verstrekt, indien bijzondere omstandigheden in een individueel geval leiden tot noodzakelijke kosten waarin de algemene bijstand niet voorziet en waarvoor men zelf onvoldoende draagkracht heeft.

 

Maatwerk

Het beoordelen van het recht op bijzondere bijstand is een kwestie van maatwerk. Het individualiseringsprincipe, zoals verwoord in artikel 18 Participatiewet, is onverkort van toepassing. Dit houdt in dat burgemeester en wethouders de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen dienen af te stemmen op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de betrokken persoon en/of het gezin. De bijzondere situatie waarin belanghebbende verkeert, is dus het uitgangspunt bij de bijzondere bijstandsverlening.

 

Toetsingskader aanvraag bijzondere bijstand

Hoewel maatwerk dus het uitgangspunt is, dient het college ingevolge artikel 35 van de Participatiewet een dwingende volgorde aan te houden bij de beoordeling van een aanvraag om bijzondere bijstand:

  • 1.

    Is er een voorliggende voorziening1?

  • 2.

    Zo nee, doen de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt aangevraagd zich voor?

  • 3.

    Zo ja, zijn die kosten noodzakelijk in het individuele geval?

  • 4.

    Zo ja, vloeien de kosten voort uit de bijzondere omstandigheden?

Beleidsregels

Bovenstaand toetsingskader blijkt in sommige gevallen onvoldoende houvast te geven. Met name de begrippen “noodzakelijkheid” en “bijzondere omstandigheden” leiden soms tot onduidelijkheid en zijn voor velerlei uitleg vatbaar. Om die reden zijn er gemeentelijke beleidsregels opgesteld die aanvullend gelden op bovenstaande bepalingen van de Participatiewet. Als ook de beleidsregels onvoldoende houvast geven, dan wordt Grip Op Participatiewet geraadpleegd.

 

Bedragen

De richtbedragen voor de diverse vormen van bijzondere bijstand zijn opgenomen in het Handboek Participatiewet van Schulinck. Uitgangspunt zijn de bedragen genoemd in de NIBUD-Prijzengids.

 

Paragraaf 2: Draagkracht

Artikel 1 – Draagkrachtperiode

  • 1.

    De draagkrachtperiode is voor bijstandsgerechtigden gelijk aan de periode waarover algemene bijstand wordt ontvangen.

  • 2.

    In overige situaties (behoudens lid 3 van dit artikel) wordt de draagkracht in het inkomen vastgesteld over een periode van 12 maanden, te rekenen vanaf de eerste dag van de maand waarop de aangevraagde kosten betrekking hebben. De draagkracht die is vastgesteld per maand, wordt toegerekend naar een periode van 12 maanden.

  • 3.

    Indien de aanvrager(s) (beiden) de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt en er geen draagkracht in inkomen en vermogen is vastgesteld, dan geldt dit ontbreken van draagkracht voor een periode van 36 maanden, te rekenen vanaf de eerste dag van de maand waarop de aangevraagde kosten betrekking hebben.

  • 4.

    Incidentele kosten worden in één keer in minder gebracht op de draagkracht per jaar als bedoeld in het tweede lid. Bijzondere bijstand wordt toegekend indien de draagkracht in dat jaar is opgesoupeerd.

  • 5.

    In het geval van periodieke kosten wordt de (resterende) draagkracht toegerekend aan de toekenningsperiode van de periodieke bijstand en vervolgens omgerekend naar draagkracht per toekenningsmaand. De periodieke kosten worden in mindering gebracht op de draagkracht per toekenningsmaand. Bijzondere bijstand wordt toegekend indien de draagkracht in die maand is opgesoupeerd.

  • 6.

    Bij samenloop van incidentele en periodieke bijzondere noodzakelijke kosten wordt de draagkracht bij voorrang verrekend met de incidentele kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt toegekend.

  • 7.

    Indien het inkomen tijdens de draagkrachtperiode daalt tot onder 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm, dan wordt de draagkracht in het inkomen opnieuw vastgesteld over een periode van 12 maanden (of 36 maanden conform lid 3), te rekenen vanaf de eerste dag waarop de daling van inkomen ingaat. Een toename van het inkomen tijdens de draagkrachtperiode leidt niet tot herbeoordeling van de draagkracht.

Artikel 2 – Toekenningsperiode

  • 1.

    Indien bijzondere bijstand met terugwerkende kracht wordt verleend, dan heeft dit een maximale terugwerkende kracht van 6 maanden vanaf de eerste dag van de maand waarin de aanvraag wordt ontvangen.

  • 2.

    De terugwerkende kracht zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel wordt gemaximeerd tot de eerste van de maand waarin belanghebbende zijn hoofdverblijf had in de gemeente.

  • 3.

    Bijzondere bijstand wordt incidenteel toegekend als er sprake is van eenmalige kosten.

  • 4.

    Bijzondere bijstand wordt periodiek toegekend als er sprake is van dezelfde, terugkerende kosten.

  • 5.

    In beginsel wordt de bijzondere bijstand voor de periode van maximaal één jaar toegekend. Tenzij vooraf duidelijk is dat de noodzaak van de kosten zich langer dan één jaar voordoet en belanghebbende bovendien algemene bijstand ontvangt. Toekenningsperiode wordt dan afhankelijk gemaakt van ontvangst algemene bijstand.

  • 6.

    Indien de aanvrager(s) de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt wordt de bijzondere bijstand in beginsel toegekend voor drie jaar. Tenzij vooraf duidelijk is dat de noodzaak van de kosten zich korter voordoet dan drie jaar.

  • 7.

    Indien incidentele bijzondere bijstand op declaratiebasis is toegekend, dan kunnen kosten nog tot 6 maanden na de beschikkingsdatum worden gedeclareerd. Na deze periode van 6 maanden vervalt het recht op bijstand voor de betreffende kosten.

  • 8.

    Indien periodieke bijzondere bijstand op declaratiebasis is toegekend, dan kunnen kosten nog tot 3 maanden na de einddatum van de toekenningsperiode worden gedeclareerd. Na deze periode van 3 maanden vervalt het recht op bijstand voor de betreffende kosten.

Artikel 3 – Draagkracht in inkomen

  • 1.

    Voor bijzondere bijstand geldt dat het inkomen niet meer mag bedragen dan 110% van de geldende bijstandsnorm exclusief vakantiegeld.

  • 2.

    Voor de verlening van bijzondere bijstand wordt het inkomen boven 110% van de relevante bijstandsnorm exclusief vakantiegeld volledig als draagkracht in aanmerking genomen.

  • 3.

    Indien er sprake is van zowel draagkracht uit vermogen als uit inkomen, wordt eerst de draagkracht uit vermogen aangesproken.

  • 4.

    Het gedeelte van het inkomen waarop beslag is gelegd, wordt door het college gezien als inkomen waarover niet redelijkerwijs kan worden beschikt en telt derhalve niet mee voor de draagkrachtberekening.

  • 5.

    Indien de bijzondere bijstand betrekking heeft op ondersteuning voor levensonderhoud, dan wordt het inkomen boven 100% van de relevante bijstandsnorm volledig als draagkracht in aanmerking genomen.

  • 6.

    De in artikel 31 lid 2 en 33 lid 5 van de Participatiewet genoemde middelen worden niet tot het inkomen gerekend.

  • 7.

    Voor de vaststelling van het voor de draagkracht in aanmerking te nemen inkomen, kan het college rekening houden met zogenaamde buitengewone uitgaven die ten laste van de belanghebbende komen.

  • 8.

    Voor de vaststelling van het voor de draagkracht in aanmerking te nemen inkomen, wordt geen rekening gehouden met de individuele inkomenstoeslag. De individuele studietoeslag wordt wel als inkomen in aanmerking genomen voor de vaststelling van de draagkracht.

  • 9.

    Als er sprake is van wisselende inkomsten, dan wordt op basis van loonstroken of uitkeringsspecificaties over de afgelopen drie maanden, het gemiddelde inkomen berekend.

  • 10.

    In het geval van draagkrachtberekening van een 18 tot en met 20 jarige in een inrichting wordt uitgegaan van (110% van) de norm conform artikel 23 lid 1 en 2 van de Participatiewet, exclusief vakantietoeslag.

  • 11.

    De kostendelersnorm wordt niet toegepast bij een aanvraag bijzondere bijstand. De van toepassing zijnde norm is de norm die zou gelden als er geen sprake was van de kostendelersnorm.

Artikel 4 – Draagkracht in het geval van Wsnp en minnelijke schuldregeling

  • 1.

    Wsnp: het college stelt vast dat er geen draagkracht is.

  • 2.

    Minnelijke schuldregeling: het college stelt vast dat er geen draagkracht is.

Artikel 5 – Vermogen

  • 1.

    Voor de verlening van bijzondere bijstand nemen we het vermogen dat hoger is dan de vermogensgrens uit artikel 34 Participatiewet als draagkracht in aanmerking.

  • 2.

    Indien er sprake is van vermogen in de woning en de gevraagde (bijzondere) bijstand beperkt blijft tot een bedrag van € 2.500,00 op jaarbasis, dan kan deze bijstand ‘om niet’ worden verstrekt en blijft de vaststelling van het vermogen binnen de woning buiten beschouwing.

  • 3.

    De in artikel 31 lid 2 van de Participatiewet genoemde middelen worden niet tot het vermogen gerekend.

  • 4.

    De in artikel 34 lid 2 van de Participatiewet genoemde middelen worden niet tot het vermogen gerekend.

  • 5.

    De gemeentelijke vrijlating op de lopende rekening is ook van toepassing voor bijzondere bijstand.

  • 6.

    De gemeentelijke vrijlating van de afkoopwaarde van een uitvaartverzekering is ook van toepassing op de bijzondere bijstand.

  • 7.

    Voor personen vanaf de pensioengerechtigde leeftijd rekenen we een reservering van € 4.988,00 per persoon voor de kosten van een begrafenis of crematie niet tot het vermogen, als er geen dekkende uitvaartverzekering is.

  • 8.

    Het zakelijk vermogen van zelfstandigen wordt buiten beschouwing gelaten.

 

Paragraaf 3: Duurzame gebruiksgoederen

Artikel 6 – Duurzame gebruiksgoederen

  • 1.

    Indien de aanvrager drie jaar of langer een inkomen op bijstandsniveau heeft, kan er, in de vorm van een gift, bijzondere bijstand voor noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen worden verstrekt. Voor een lijst van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen wordt verwezen naar de bijlage.

  • 2.

    Indien de aanvrager minder dan drie jaar een inkomen op bijstandsniveau heeft, verlenen we in principe geen bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen, omdat er vanuit wordt gegaan dat men hiervoor reserveert. Indien toch bijzondere bijstand wordt verstrekt is dit alleen voor noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen en gebeurt dit in de vorm van een geldlening, met inachtneming van de navolgende bepalingen:

    • a.

      Belanghebbende is gehouden om gedurende 36 maanden af te lossen op de geldlening.

    • b.

      De geldlening wordt afgelost met een bedrag gelijk aan tenminste 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm (inclusief vakantie-uitkering).

    • c.

      Indien tenminste gedurende 36 maandelijkse termijnen volledig aan de aflossingsverplichtingen is voldaan, kan het resterende bedrag van de lening worden omgezet in bijstand om niet. Indien de verstrekking van de geldlening het gevolg is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid in de voorziening van het bestaan, dient de aflossingsduur tenminste 48 maanden te bedragen.

  • 3.

    Bij toekenning van bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen maken we gebruik van de Nibud-richtprijzen. In het geval dat aanvrager bij noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen (zie Bijlage) kiest voor een energiezuinig apparaat (A of B label) en de NIBUD-richtprijs is onvoldoende, dan kan tot 20% bovenop de NIBUD richtprijs worden vergoed.

  • 4.

    Indien de aanvrager aangeeft dat zijn noodzakelijke gebruiksgoed niet meer functioneert kan een monteur langs gestuurd worden om vast te laten stellen of het duurzame gebruiksgoed nog gerepareerd kan worden. Als er voorrijkosten en/of reparatiekosten in rekening worden gebracht, komen deze in aanmerking voor bijzondere bijstand.

  • 5.

    Het langs sturen van een monteur kan achterwege gelaten worden indien de aanvrager voldoende heeft onderbouwd en aannemelijk heeft gemaakt dat het noodzakelijke gebruiksgoed niet meer functioneert en niet meer gerepareerd kan worden.

HOOFDSTUK 2 Kostensoorten

Artikel 7 – Eigen bijdrage peuterspeelzaal

  • 1.

    De eigen bijdrage van de peuterspeelzaal (tot een maximum van twee dagdelen per kind) wordt gerekend tot de noodzakelijke kosten om de motorische ontwikkeling en de verstandelijke en taalontwikkeling van het kind te stimuleren.

  • 2.

    Bijzondere bijstand wordt in principe toegekend tot aan de startdatum van het kind op de basisschool (afhankelijk daarvan wordt de periode bepaald, mits er geen sprake is van draagkrachtjaar).

Artikel 8 – Eigen bijdrage kosten kinderopvang

  • 1.

    Ouders of verzorgers die:

    • a.

      studeren en kinderopvangtoeslag ontvangen van de Belastingdienst;

    • b.

      inburgeren, geen uitkering Pw, IOAW, IOAZ ontvangen, en kinderopvangtoeslag ontvangen van de Belastingdienst;

    • c.

      een vergoeding van de gemeente ontvangen op basis van een sociaal-medische indicatie (SMI).

  • Kunnen in aanmerking komen voor bijzondere bijstand voor de resterende eigen bijdrage voor kinderopvang.

  • 2.

    De hoogte van de bijzondere bijstand bedraagt het verschil tussen de kosten van de kinderopvang en de kinderopvangtoeslag van de Belastingdienst respectievelijk het verschil tussen de kosten van kinderopvang en de SMI-bijdrage die wordt ontvangen van de gemeente.

  • 3.

    De hoogte van de kinderopvangtoeslag van de Belastingdienst wordt bepaald aan de hand van de voorschotbeschikking van de Belastingdienst.

  • 4.

    Indien de voorschotbeschikking van de Belastingdienst uitgaat van foutief opgegeven uren, wordt uitgegaan van een proefberekening.

  • 5.

    De vergoeding wordt in maandelijkse termijnen uitbetaald na overleg van de factuur. De vergoeding wordt verstrekt als een voorlopig bedrag (zie lid 6 van dit artikel).

  • 6.

    Na afloop van het kalenderjaar wordt aan de hand van de definitieve gegevens over de kinderopvangtoeslag de hoogte van de bijzondere bijstand definitief vastgesteld.

Artikel 9 – Zwemles volwassene

  • 1.

    De kosten van de zwemlessen om de zwemdiploma’s A en B te halen, worden gerekend tot noodzakelijke kosten om de veiligheid van de volwassene te waarborgen.

  • 2.

    Bijzondere bijstand wordt in principe toegekend tot en met het behalen van diploma B (afhankelijk daarvan wordt de periode bepaald, mits er geen sprake is van draagkrachtjaar).

  • 3.

    Ook noodzakelijke bijbehorende kosten als inschrijfgeld, kosten diplomazwemmen en noodzakelijke toebehoren als een zwemvest worden vergoed.

Artikel 10 – Fiets

  • 1.

    De noodzaak voor een fiets wordt in ieder geval aanwezig geacht als deze noodzakelijk is voor het bezoek aan het voortgezet onderwijs.

  • 2.

    De hoogte van de bijzondere bijstand voor een fiets bedraagt maximaal € 350,00.

Artikel 11 – Reiskosten

  • 1.

    Als op basis van artikel 35 van Participatiewet sprake is van bijzondere omstandigheden, dan hanteren wij als uitgangspunten voor de vergoeding van reiskosten:

    • a.

      De vergoeding is gelijk aan de hoogte van de kosten van het openbaar vervoer.

    • b.

      Indien reizen met openbaar vervoer niet mogelijk is of als het goedkoper is om met de auto te reizen, bedraagt de vergoeding het kilometerbedrag vastgesteld door de Belastingdienst. Indien de vergoeding wordt aangevraagd voor meerdere personen die met dezelfde auto reizen, bedraagt de vergoeding ook het vastgestelde bedrag door de Belastingdienst.

  • 2.

    Parkeerkosten worden enkel vergoed indien gebleken is dat kosteloos parkeren niet redelijkerwijs kan worden verlangd.

Artikel 12 – Reiskosten schoolgaande kinderen

Voor bovenlokale reiskosten vanwege schoolbezoek aan voortgezet onderwijs, kan bijzondere bijstand worden verleend, als vanwege bijzondere omstandigheden schoolbezoek met de fiets niet mogelijk is. Het gaat hier om kosten voor openbaar vervoer vanaf de dichtstbijzijnde bushalte naar de bushalte bij de school.

Artikel 13 – Bewindvoeringskosten (Beschermingsbewind), mentorschap en curatele

  • 1.

    Als de kantonrechter de noodzaak tot onderbewindstelling, mentorschap of curatele heeft beoordeeld en vastgesteld, bestaat er voor het college geen vrijheid meer de onderbewindstelling, mentorschap of curatele te beoordelen en evenmin om te bezien of er andere oplossingen mogelijk zouden zijn.

  • 2.

    Als bewijs dient een beschikking van de kantonrechter te worden overgelegd waaruit blijkt dat de kosten in rekening mogen worden gebracht.

  • 3.

    De hoogte van de bijzondere bijstand wordt afgestemd op de jaarbeloning zoals opgenomen in de instellingsbeschikking van de kantonrechter.

  • 4.

    De ingangsdatum van de bijzondere bijstand wordt vastgesteld conform het bepaalde in artikel 3 lid 4 van de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren.

  • 5.

    De kosten van de aanvangswerkzaamheden/entreekosten komen op per datum dat de bewindvoerder, mentor of curator door de rechtbank is benoemd, tevens zijnde de datum van de beschikking van de rechtbank.

  • 6.

    Eenmaal per jaar kan bijzondere bijstand worden verstrekt voor de bankkosten indien de bewindvoerder deze kosten in rekening brengt.

Artikel 14 – Griffiegeld en eigen bijdrage rechtsbijstand

  • 1.

    De kosten van de eigen bijdrage rechtsbijstand en griffiegeld en andere bijkomende kosten in de procedure worden noodzakelijk geacht om ook voor burgers met een minimuminkomen de mogelijkheid van de rechtsgang te garanderen. De noodzaak wordt ontleend aan het feit dat de Raad voor de Rechtsbijstand een advocaat heeft toegevoegd.

  • 2.

    Bij de berekening van de hoogte van de bijzondere bijstand wordt steeds rekening houden met de verkregen korting op de eigen bijdrage van de Raad voor de Rechtsbijstand, ook indien de aanvrager niet naar het Juridisch Loket is geweest.

  • 3.

    De kosten van het griffierecht komen op, op de datum waarop een belanghebbende het beroepschrift of verzoekschrift indient bij de rechter.

  • 4.

    De kosten van de eigen bijdrage rechtsbijstand komen op, op de dag dat de rechtsbijstandsverlener het besluit van de Raad voor Rechtsbijstand tot verlening van de aangevraagde toevoeging heeft ontvangen.

Artikel 15 – Toeslag jongeren van 18 t/m 20 jaar in een inrichting

  • 1.

    Bijzondere bijstand aan personen van 18 t/m 20 jaar, die in een inrichting verblijven, kan slechts worden verstrekt indien redelijkerwijs geen beroep kan worden gedaan op degene die onderhoudsplichtig is op grond van artikel 395a van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.

  • 2.

    De hoogte van de in lid 1 bedoelde toeslag is afhankelijk van de persoonlijke omstandigheden van belanghebbende, doch bedraagt ten hoogste het bedrag genoemd in artikel 23, lid 1, onder a Participatiewet inclusief vakantiegeld.

Artikel 16 – Kosten van personen die in een inrichting verblijven

Indien er spraken is van noodzakelijke kosten, zoals huisvesting en aanverwante kosten, kan bijzondere bijstand worden verstrekt aan personen die in een inrichting verblijven.

Artikel 17 – Inrichtingskosten

  • 1.

    De noodzaak en de bijzondere omstandigheden moeten worden onderzocht, zo nodig middels een huisbezoek.

  • 2.

    Bij een aanvraag voor inrichtingskosten door statushouders wordt steeds uitgegaan van het bestaan van bijzondere omstandigheden, noodzakelijke kosten en de afwezigheid van mogelijkheid vooraf te reserveren of achteraf gespreid te betalen.

  • 3.

    Indien de aanvrager drie jaar of langer een inkomen op bijstandsniveau heeft, wordt de bijzondere bijstand in de vorm van een gift verstrekt.

  • 4.

    Indien de aanvrager minder dan drie jaar een inkomen op bijstandsniveau heeft, verlenen we in principe geen bijzondere bijstand voor inrichtingskosten, omdat er vanuit wordt gegaan dat men hiervoor reserveert. Indien toch bijzondere bijstand wordt verstrekt is dit alleen voor noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen en gebeurt dit in de vorm van een geldlening, met inachtneming van de navolgende bepalingen:

    • a.

      Belanghebbende is gehouden om gedurende 36 maanden af te lossen op de geldlening.

    • b.

      De geldlening wordt afgelost met een bedrag gelijk aan tenminste 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm (inclusief vakantie-uitkering).

    • c.

      Indien tenminste gedurende 36 maandelijkse termijnen volledig aan de aflossingsverplichtingen is voldaan, kan het resterende bedrag van de lening worden omgezet in bijstand om niet. Indien de verstrekking van de geldlening het gevolg is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid in de voorziening van het bestaan, dient de aflossingsduur tenminste 48 maanden te bedragen.

  • 5.

    De hoogte van de bijzondere bijstand wordt vastgesteld conform de forfaitaire bedragen:

  • Maximale vergoedingen woninginrichting (duurzame gebruiksgoederen) per 1 januari 2023:

  • Alleenstaande kamerbewoner € 2.026,00

  • Alleenstaande, zelfstandige huisvesting € 3.874,00

  • Gehuwd/Samenwonend € 6.538,00

  • Een-oudergezin € 6.538,00

  • Voor ieder extra kind € 799,00

  • Opknapkosten (vloerbedekking, gordijnen, verf en/of behang)

  • Woonkamer incl keuken, badkamer etc. € 450,00

  • Slaapkamer (incl. eventuele zolderruimte) € 250,00

  • 6.

    De bedragen in deze tabel worden jaarlijks gewijzigd aan de hand van het indexeringspercentage (berekend op grond van de consumentenprijsindex, afgerond op hele euro’s).

  • 7.

    Vaststelling van de aflossingsverplichting en de kwijtschelding geschiedt conform lid 4.

Artikel 18 – Baby-uitzet

  • 1.

    Bijzondere bijstand is mogelijk voor de kosten van een baby-uitzet indien er sprake is van een noodzaak. Onder baby-uitzet wordt verstaan de duurzame gebruiksgoederen die noodzakelijk zijn voor een baby, zoals een box en een wieg.

  • 2.

    We achten een baby-uitzet noodzakelijk indien er geen (volledige) baby-uitzet aanwezig is. Dit kan worden onderzocht middels een huisbezoek.

  • 3.

    Indien er een noodzaak is, wordt er een forfaitair bedrag verstrekt van € 701,00.

  • 4.

    De bijzondere bijstand wordt als een gift verstrekt, tenzij er sprake is van tekortschietend besef voor de voorziening in het bestaan. In dat geval wordt de bijzondere bijstand op grond van artikel 48 lid 2 onderdeel b Pw in de vorm van een lening verstrekt voor de noodzakelijke kostensoorten, met inachtneming van lid 5.

  • 5.

    Indien de toekenning bijzondere bijstand ziet op een enkele kostensoort(en), verstrekken we bijzondere bijstand op basis van Nibud-richtprijzen. Er wordt niet meer verstrekt dan het forfaitaire bedrag van € 701,00.

  • 6.

    Het bedrag wordt jaarlijks gewijzigd aan de hand van het indexeringspercentage (berekend op grond van de consumentenprijsindex, afgerond op hele euro’s).

Artikel 19 – Computer

  • 1.

    De noodzaak en bijzondere omstandigheden voor een computer worden aanwezig geacht indien:

    • a.

      Het kind waar de aanvraag betrekking op heeft voortgezet onderwijs geniet en de onderwijsinstelling hierin niet voorziet;

    • b.

      De inburgeringscursus dit vergt van een statushouder.

  • 2.

    De hoogte van de bijzondere bijstand voor een computer (laptop of desktop) bedraagt maximaal € 510,00.

  • 3.

    Bijzondere bijstand voor een computer wordt in de volgende gevallen in de vorm van een gift verstrekt als wordt voldaan aan de voorwaarden van lid 1:

    • a.

      Als er sprake is van overgang naar het voortgezet onderwijs2.

    • b.

      Als het een statushouder betreft.

    • c.

      Als de aanvrager drie jaar of langer een inkomen op bijstandsniveau heeft.

  • 4.

    Bijzondere bijstand voor een computer wordt in de overige gevallen in de vorm van een geldlening verstrekt.

  • 5.

    Vaststelling van de aflossingsverplichting en de kwijtschelding geschiedt conform artikel 6.

  • 6.

    Het bedrag wordt jaarlijks gewijzigd aan de hand van het indexeringspercentage (berekend op grond van de consumentenprijsindex, afgerond op hele euro’s).

Artikel 20 – Overbruggingsuitkering

  • 1.

    Een overbruggingsuitkering is bijstand welke kan worden verstrekt om de periode tot de eerste volledige betaling van de algemene uitkering voor levensonderhoud te overbruggen. De overbrugging wordt verstrekt op het moment dat er sprake is van een wijziging in het betaalritme.

  • 2.

    Bij een aanvraag door statushouders wordt gezien de betalingssystematiek van de bijstand steeds uitgegaan van bijzondere omstandigheden en noodzakelijke kosten.

  • 3.

    De hoogte van de overbruggingsuitkering wordt naar rato berekend op basis van de van toepassing zijnde bijstandsnorm, exclusief VT, over de te overbruggen periode.

  • 4.

    De inkomsten die ontvangen worden in deze periode (hieronder verstaan we ook de te ontvangen bijstand) dienen volledig met de overbruggingsuitkering in mindering gebracht te worden.

  • 5.

    Indien het totale banksaldo van de aanvrager boven de van toepassing zijnde bijstandsnorm komt, wordt het meerdere hiervan in mindering gebracht op de overbruggingsuitkering.

  • 6.

    Mogelijke bijzondere bijstand om niet voor de betaling van de eerste maand huur, dient op de overbruggingsuitkering in mindering gebracht worden. Bij de berekening van de COA-inkomsten houden we rekening met een periode van twee weken.

Artikel 21 – Eerste maand huur

  • 1.

    Bijzondere bijstand voor de eerste maand huur en administratiekosten is mogelijk op het moment dat er sprake is van een noodzakelijke verhuizing en belanghebbende niet de mogelijkheid heeft gehad om voor deze kosten te reserveren.

  • 2.

    De hoogte van de eerste maand huur wordt gebaseerd op het huurcontract/de eerste verhuurnota.

  • 3.

    De bijzondere bijstand voor de eerste maand huur en administratiekosten, minus de te ontvangen huurtoeslag, wordt verstrekt om niet.

  • 4.

    De huurtoeslag die de klant gaat ontvangen over de periode van de eerste maand huur kan worden verstrekt in de vorm van een renteloze geldlening (art. 48 lid 2 onder a Pw).

  • 5.

    Een eventuele borgsom wordt verstrekt in de vorm van een renteloze lening (art 48 lid 2 sub c Pw).

Artikel 22 – Woonkostentoeslag bij koopwoning

  • 1.

    De hoogte van de woonkostentoeslag bij een koopwoning wordt vastgesteld volgens het Berekeningsformulier woonkostentoeslag eigenaren uit Grip Op Participatiewet.

  • 2.

    Voor de bepaling van de woonkosten die in aanmerking komen voor woonkostentoeslag worden in ieder geval in aanmerking genomen:

    • a.

      de hypotheekrente voor de woning;

    • b.

      de onroerende zaakbelasting, de rioolheffing en de aanslag waterschapsbelasting (allen eigenaarsgedeelte);

    • c.

      de premie van de opstalverzekering.

  • 3.

    Indien de kosten genoemd in lid 2 meer bedragen dan de maximale huurgrens, wordt de belanghebbende een verhuisverplichting opgelegd.

  • 4.

    Indien de verhuisverplichting wordt opgelegd, wordt bijstand om niet verleend in de noodzakelijke kosten van verhuizing (transport) en de noodzakelijke kosten van stoffering op de goedkoopste manier.

Artikel 23 – Maaltijdvoorziening

  • 1.

    Bijzondere bijstand voor warme maaltijden is mogelijk indien een belanghebbende niet in staat is voor zichzelf een warme maaltijd te bereiden. Als dit aannemelijk is, wordt er steeds uitgegaan van de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden.

  • 2.

    Is de noodzaak voor warme maaltijden op basis van de informatie die een belanghebbende verstrekt of bij ons bekend is niet aannemelijk of onvoldoende aannemelijk, ga dan over tot het opvragen van een medisch advies.

  • 3.

    Voor de hoogte van de bijzondere bijstand per maaltijd bedraagt het verschil tussen de daadwerkelijke kosten van de maaltijdvoorziening en de kosten van de gewone voeding (NIBUD-prijzengids, rekening houdend met de omvang van het huishouden).

  • 4.

    Indien belanghebbende een warme maaltijd aanschaft bij een supermarkt wordt een bedrag van € 3,00 per maaltijd verstrekt aan bijzondere bijstand.

  • 5.

    Belanghebbende dient een betaalbewijs over te leggen waaruit het aantal verstrekte maaltijden over een bepaalde periode blijkt. Dit geldt ook voor warme maaltijd aangeschaft bij een supermarkt. Er kan voor maximaal 5 warme maaltijden per week bijzondere bijstand worden verstrekt.

Artikel 24 – Personenalarmering

De eigen bijdrage die de zorgverzekeraar in rekening brengt en de abonnementskosten van dit alarm komen in aanmerking voor bijzondere bijstand. De noodzaak van deze kosten blijkt uit de vergoeding van het alarm door de Zorgverzekeringswet.

Artikel 25 – Categoriale bijzondere bijstand voor de collectieve zorgverzekering

  • 1.

    Tot de doelgroep van deze vorm van bijzondere bijstand behoren inwoners van de gemeente waarvan het inkomen, in overeenstemming met artikel 3, niet hoger is dan 110% van de bijstandsnorm.

  • 2.

    Indien de draagkracht in het inkomen lager is dan de bijdrage in de premie, dan wordt de draagkracht op nihil vastgesteld.

  • 3.

    Bij de draagkrachtberekening wordt geen rekening gehouden met de kostendelersnorm, wel met de inrichtingsnorm en de jongerennorm.

  • 4.

    Bij de draagkrachtberekening gaan we uit van het inkomen op de peildatum. In afwijking van artikel 1 wordt er geen draagkrachtperiode vastgesteld.

  • 5.

    In afwijking van artikel 5 lid 1 wordt het vermogen niet in aanmerking genomen voor de bepaling van de draagkracht.

Artikel 26 – Zorgkosten

  • 1.

    Indien er sprake is van zorgkosten waarvoor geen of een gedeeltelijke voorliggende voorziening aanwezig is, dan wordt hiervoor bijzondere bijstand verleend tot een maximum van € 300,00 per persoon per jaar.

  • 2.

    Zorgkosten die voor bijzondere bijstand in aanmerking komen zijn:

    • a.

      eigen bijdrage van zorgverzekeraar;

    • b.

      eigen bijdrage CAK;

    • c.

      tandarts;

    • d.

      brillen;

    • e.

      lenzen;

    • f.

      gehoorapparaten;

    • g.

      fysiotherapie en beweegzorg;

    • h.

      orthopedisch schoeisel;

    • i.

      dieetkosten;

    • j.

      rollator;

    • k.

      (zelfzorg)geneesmiddelen waarvan de noodzaak is vast komen te staan doordat deze zijn voorgeschreven door een arts;

    • l.

      reiskosten m.b.t. afspraken in het ziekenhuis (indirecte zorgkosten). Bij gebruik van de deeltaxi, vergoeden we de gemaakte kosten. Gaat het om eigen vervoer, dan vergoeden we het kilometerbedrag vastgesteld door de Belastingdienst.

  • 3.

    Voor het verplichte bedrag aan eigen risico voor de zorgverzekering en voor niet door een arts voorgeschreven zelfzorggeneesmiddelen wordt geen bijzondere bijstand toegekend, omdat deze kosten behoren tot de incidenteel voorkomende algemene noodzakelijke kosten van het bestaan.

  • 4.

    In afwijking van artikel 1 van deze beleidsregels, stellen we geen draagkrachtperiode vast. We volstaan met het vaststellen van de draagkracht op de peildatum.

HOOFDSTUK 3 Slotbepalingen

Artikel 27 – Aanvraagformulier bijzondere bijstand

Het indienen van een aanvraag bijzondere bijstand is mogelijk middels een door de gemeente beschikbaar gesteld aanvraagformulier.

Artikel 28 – Onvoorziene omstandigheden en hardheidsclausule

In bijzondere gevallen kan worden afgeweken van de bepalingen in deze beleidsregels, als toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 29 – Citeertitel

Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als ‘Beleidsregels bijzondere bijstand gemeente Alphen-Chaam (januari 2023)”.

Artikel 30 – Inwerkingtreding

De regeling treedt in werking per 18 januari 2023.

Artikel 31 – Intrekking oude beleidsregels

De 'Beleidsregels Bijzondere bijstand gemeente Alphen-Chaam (februari 2022)” worden per 18 januari 2023 ingetrokken.

BIJLAGE

 

Lijst noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen:

  • wasmachine;

  • koelkast;

  • diepvries;

  • kookplaat (4-pits);

  • ledikant met lattenbodem;

  • matras;

  • stofzuiger.

 

Naar boven