Verordening Maatschappelijke ondersteuning gemeente Opsterland 2023

De raad van de Gemeente Opsterland,

 

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d.8 november 2022,

 

gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4, eerste, tweede, derde en zevende lid, 2.1.5 eerste lid, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6 vierde lid, en 2.6.6, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de artikelen 3.8, tweede lid, en 5.4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;

 

overwegende dat;

 

  • Inwoners een eigen verantwoordelijkheid dragen voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven;

     

  • van inwoners verwacht mag worden dat zij elkaar daarin naar vermogen bijstaan;

     

  • het noodzakelijk is om inwoners te ondersteunen als zij beperkingen ondervinden in hun maatschappelijke participatie en zelfredzaamheid en zij niet in staat zijn om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp uit het sociale netwerk, of met gebruikmaking van algemene voorzieningen, hiervoor een oplossing te vinden;

     

  • bij de toepassing van deze verordening de privacy richtlijnen voor het sociale domein worden gehanteerd.

besluit vast te stellen de volgende verordening:

Verordening Maatschappelijke ondersteuning gemeente Opsterland 2023.

 

HOOFDSTUK 1: Begrippen

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze verordening gebruikt worden en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015), de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Gemeentewet (GemW).

  • 2.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      algemeen gebruikelijke voorziening:

      • voorziening die niet specifiek is bedoeld voor personen met een beperking en;

      • daadwerkelijk beschikbaar is;

      • een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt tot zelfredzaamheid of participatie in staat is en;

      • deze financieel gedragen kan worden met een inkomen op minimumniveau.

    • b.

      andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

    • c.

      beleidsregels: Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Opsterland;

    • d.

      bijdrage in de kosten: bijdrage als bedoeld in artikel 2.1.4, eerste lid en artikel 2.1.4a, van de wet;

    • e.

      cliënt: ingezetene van de gemeente Opsterland, die gebruik maakt van een Wmo maatwerkvoorziening;

    • f.

      gesprek: het gesprek in het kader van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid van de wet;

    • g.

      hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

    • h.

      ingezetene: inwoner, die hoofdverblijf heeft in de gemeente Opsterland;

    • i.

      mantelzorg: minimaal 8 uur per week en langer dan 3 maanden zorg en ondersteuning verlenen aan een naaste, die in de gemeente Opsterland woont.

    • j.

      maatwerkplan: het plan waarin de omstandigheden als bedoeld in artikel 2.3.2 lid 4 Wmo 2015 onderdelen a tot en met g van de wet beschreven staan en waarin beschreven staat welke maatschappelijke ondersteuning nodig is om te kunnen participeren dan wel zelfstandig te kunnen wonen

    • k.

      melding: kenbaar maken van een ondersteuningsvraag aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

    • l.

      pgb: persoonsgebonden budget;

    • m.

      uitvoeringsbesluit: Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;

    • n.

      wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

Artikel 2. De te bereiken resultaten

Een voorziening ten behoeve van de maatschappelijke ondersteuning kan in ieder geval betrekking hebben op:

  • a.

    het kunnen voeren van een gestructureerd huishouden;

  • b.

    het zich kunnen verplaatsen in en om de woning;

  • c.

    het kunnen wonen in een geschikt huis;

  • d.

    het zich lokaal kunnen verplaatsen;

  • e.

    het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren;

  • f.

    het hebben van contacten met medemensen en deelnemen aan recreatieve, maatschappelijke en religieuze activiteiten;

  • g.

    het kunnen uitvoeren van algemeen dagelijkse levensverrichtingen;

  • h.

    kortdurend verblijf en;

  • i.

    beschermd wonen en opvang.

HOOFDSTUK 2: Melding, onderzoek en aanvraag

Artikel 3. Melding hulpvraag

  • 1.

    Een hulpvraag kan door of namens een cliënt vormvrij bij het college worden gemeld. De hulpvraag kan ook betrekking hebben op ondersteuning van de mantelzorger.

  • 2.

    Het college bevestigt de ontvangst van de melding en maakt binnen 2 weken een afspraak voor een gesprek.

  • 3.

    In spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 2.3.3. van de wet treft het college na melding zo spoedig mogelijk een tijdelijke maatwerkvoorziening, in afwachting van de uitkomst van het onderzoek als bedoeld in artikel 3.

Artikel 4. Onafhankelijke cliëntondersteuning

Het college bespreekt met de cliënt en zijn mantelzorger de mogelijkheid van kosteloze onafhankelijke cliëntondersteuning en zorgt er voor dat deze ondersteuning het gehele traject beschikbaar is.

Artikel 5. Vooronderzoek

  • 1.

    Het college verzamelt alle voor het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet, van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de cliënt en zijn situatie.

  • 2.

    Voor of tijdens het gesprek verschaft de cliënt het volgens artikel 3 bevoegde college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college hiervoor nodig zijn en waarover de cliënt redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. De cliënt vertoont op verzoek een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage.

  • 3.

    Het college kan in overleg met de cliënt afzien van een vooronderzoek als bedoeld in het eerste lid als:

    • a.

      de cliënt bekend is bij de gemeente;

    • b.

      een voorafgaand onderzoek gelet op het spoedeisende karakter op dat moment niet mogelijk of niet gewenst is;

    • c.

      als blijkt dat er sprake is van een enkelvoudige, niet gecompliceerde ondersteuningsvraag.

Artikel 6. Gesprek

  • 1.

    Na het in het vorige artikel bedoelde vooronderzoek vindt een gesprek plaats met de cliënt.

  • 2.

    Als de hulpvraag voldoende bekend is, kan het college, onverminderd het bepaalde in artikel 2.3.2 van de wet, in overleg met de cliënt afzien van een gesprek.

  • 3.

    De cliënt kan zich in het gesprek laten bijstaan door een onafhankelijke cliëntondersteuner, zoals genoemd in artikel 4.

Artikel 7. Verslag/maatwerkplan

  • 1.

    Het college zorgt binnen de wettelijk gestelde termijn van 6 weken voor schriftelijke verslaglegging van het onder lid 2.3.8 van de wet bedoelde onderzoek.

  • 2.

    Als de cliënt van mening is dat het verslag onvolledig is of onjuistheden bevat, kan hij daarvan op een daarvoor bestemd deel van het verslag mededeling doen, onder aanvulling dan wel correctie zoals door hem bedoeld.

  • 3.

    Het verslag voorziet in de mogelijkheid om door de cliënt in het verslag op eenvoudige wijze, voorzien van een ondertekening en datum, aan te laten geven dat deze in aanmerking wenst te komen voor een maatwerkvoorziening.

Artikel 8. Aanvraag

Het college merkt een ondertekend verslag van het onderzoek als aanvraag aan, indien de cliënt dat conform artikel 7, derde lid in het verslag heeft aangegeven. Op deze aanvraag wordt binnen 2 weken, na ontvangst van het ondertekend verslag, beschikt.

Artikel 9. Advisering

Het college kan een daartoe aangewezen instantie om advies vragen.

Artikel 10. Beschikking

  • 1.

    In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening wordt in ieder geval aangegeven of deze als voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt en wordt tevens aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.

  • 2.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      welke voorziening wordt verstrekt en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is;

    • c.

      indien van toepassing de termijn waarop een voorziening technisch is afgeschreven;

    • d.

      hoe de voorziening wordt verstrekt.

  • 3.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een PGB wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      voor welk resultaat het PGB moet worden aangewend;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het PGB;

    • c.

      wat de hoogte van het PGB is en hoe hiertoe is gekomen;

    • d.

      wat de duur is van de verstrekking waarvoor het PGB is bedoeld;

    • e.

      de voorwaarden voor uitbetaling van het persoonsgebonden budget en de wijze van uitbetaling van het persoonsgebonden budget en;

    • f.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het PGB.

  • 4.

    Als sprake is van de verplichting tot betaling van een bijdrage in de kosten, wordt van deze verplichting mededeling gedaan in de beschikking. Daarbij wordt tevens gemeld welk bestuursorgaan belast is met de bepaling van de hoogte van de bijdrage en de inning daarvan.

  • 5.

    Tussentijdse evaluatie kan leiden tot aanpassing van de beschikking.

HOOFDSTUK 3: Maatwerkvoorziening en PGB

Artikel 11. Algemene criteria maatwerkvoorziening

  • 1.

    Het college neemt het gespreksverslag als uitgangspunt voor de beoordeling van een aanvraag om een maatwerkvoorziening

  • 2.

    Geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt:

    • a.

      indien de voorziening voor de betreffende cliënt algemeen gebruikelijk is;

    • b.

      indien het een voorziening betreft die de cliënt vóór de datum van het besluit heeft gerealiseerd, terwijl hij redelijkerwijs kon weten dat een melding als bedoeld in artikel 2.3.2 van de wet nodig was, tenzij het college daarvoor schriftelijk toestemming heeft verleend of de noodzaak achteraf nog kan worden vastgesteld;

    • c.

      voor zover de aanvraag betrekking heeft op een voorziening die aan inwoner al eerder is verstrekt in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet verstreken is, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliëntzijn toe te rekenen, of tenzij de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt in de veroorzaakte kosten;

    • d.

      indien voor de problematiek, die aanleiding geeft voor noodzakelijke ondersteuning een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat;

    • e.

      indien een voorziening met een anti-revaliderend karakter kan worden afgewezen omdat deze als niet-doeltreffend kan worden aangemerkt. Deze is namelijk niet gericht op het opheffen of verminderen van de beperkingen.

  • 3.

    Een cliënt komt alleen in aanmerking voor een maatwerkvoorziening als:

    • a.

      dat noodzakelijk is om zelfstandig te kunnen blijven wonen;

    • b.

      de noodzaak tot ondersteuning voor de cliënt redelijkerwijs niet vermijdbaar was, en;

    • c.

      de voorziening voorzienbaar was, maar van de cliënt redelijkerwijs niet verwacht kon worden maatregelen te hebben getroffen die de hulpvraag overbodig had gemaakt;

    • d.

      maatwerkvoorzieningen ingericht zijn op een individuele cliënt. Voor het treffen van voorzieningen die gericht zijn op meerdere ingezetenen, zijn de algemene maatregelen en algemene voorzieningen geschikte instrumenten.

  • 4.

    Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopste passende voorziening.

Artikel 12. Criteria voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid en participatie

  • 1.

    De aanvrager komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid of participatie, indien hij niet in staat is om de beperkingen, die hij daarbij ondervindt te verminderen of weg te nemen

  • 2.

     

    • a.

      op eigen kracht;

    • b.

      met gebruikelijke hulp;

    • c.

      met mantelzorg of met hulp van anderen uit zijn sociale netwerk;

    • d.

      door gebruik te maken van algemene voorzieningen;

  • 3.

    Geen maatwerkvoorziening gericht op zelfredzaamheid en participatie wordt verstrekt indien de cliënt geen ingezetene is van de gemeente

  • 4.

    Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is ter vervanging van een eerder door het college verstrekte voorziening, wordt deze slechts verstrekt als de eerder verstrekte voorziening technisch is afgeschreven,

    • a.

      tenzij de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen;

    • b.

      tenzij de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoet komt in de veroorzaakte kosten; of

    • c.

      als de eerder verstrekte voorziening niet langer een oplossing biedt voor de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 13. Criteria om in aanmerking te komen voor een maatwerkvoorziening voor beschermd wonen en opvang

De gemeente Opsterland volgt het beleid van de gemeente Leeuwarden in haar rol als centrumgemeente voor de regionale voorzieningen Beschermd wonen en opvang ( maatschappelijke opvang, openbare geestelijke gezondheidszorg en Verslavingszorg) zoals vastgelegd in de actuele verordening, beleidsregels en financiële tegemoetkomingen Wmo van de gemeente Leeuwarden,

Artikel 14. Specifieke voorwaarden woonvoorzieningen

  • 1.

    Compensatie ter zake van een hulpvraag die ziet op het normale gebruik van de woning wordt zo mogelijk geleverd via ondersteuning bij een verhuizing.

  • 2.

    Geen woonvoorziening wordt verstrekt:

    • a.

      voor zover de beperkingen voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

    • b.

      voor zover het voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten betreft, anders dan automatische deuropeners, hellingbanen, het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren, het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders of het aanbrengen van een opstelplaats bij de toegangsdeur van de gemeenschappelijke ruimte;

    • c.

      indien de noodzaak het gevolg is van een verhuizing waarvoor geen aanleiding bestaat op grond van beperkingen bij de zelfredzaamheid of participatie en er geen belangrijke reden voor verhuizing aanwezig is;

    • d.

      indien de cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment meest geschikte woning, tenzij daarvoor vooraf schriftelijk toestemming is verleend door het college.

  • 3.

    Het college verstrekt alleen een woonvoorziening of woningaanpassing ten behoeve van een woonwagen indien aan de volgende vereisten wordt voldaan:

    • a.

      de technische levensduur van de woonwagen is nog minimaal vijf jaar én;

    • b.

      de standplaats komt niet binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking én;

    • c.

      de woonwagen stond ten tijde van de indiening van de melding op een binnen de gemeente Opsterland, formeel als zodanig aangemerkte standplaats.

  • 4.

    Het college verleent alleen een woonvoorziening of woningaanpassing ten behoeve van een woonschip indien:

    • a.

      de technische levensduur van het woonschip nog minimaal vijf jaar is én;

    • b.

      het woonschip nog minimaal vijf jaar op de ligplaats mag blijven liggen.

  • 5.

    Indien de technische levensduur van de woonwagen of het woonschip minder dan vijf jaar is of de standplaats van de woonwagen binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt of het woonschip niet tenminste nog vijf jaar op de ligplaats mag liggen, zal het college een bedrag voor de aanpassingskosten bepalen.

  • 6.

    Het college verleent slechts een maatwerkvoorziening in de aanpassingskosten van een binnenschip indien de aanpassing betrekking heeft op het voor de schipper, de bemanning en hun gezinsleden bestemde gedeelte van het verblijf als bedoeld in artikel 1, tweede lid, onderdeel V, van het Binnenschepenbesluit (Stb. 1987, 466), van een binnenschip, dat:

    • a.

      in het register, bedoeld in artikel 783 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek als zodanig te boek is gesteld op de wijze omschreven in de maatregel te boek gestelde schepen 1992 én;

    • b.

      bedrijfsmatig wordt gebruikt, hetzij voor het vervoer van goederen, daarbij blijkens de meetbrief bedoeld in het metingbesluit binnenvaartuigen 1978 een laadvermogen van tenminste 15 ton hebbend, of voor het vervoer van meer dan 12 personen buiten de in de aanhef bedoelde personen.

Artikel 15. Terugbetaling bij verkoop

  • 1.

    De waardestijging die door het treffen van een woonvoorziening van meer dan € 15.000 is ontstaan, dient bij eventuele verkoop binnen 10 jaar na gereed melding van de woningaanpassing gedeeltelijk aan de gemeente te worden terugbetaald door belanghebbende, indien deze (deels) woningeigenaar is.

  • 2.

    De waardestijging die door het treffen van een woningaanpassing is ontstaan, wordt bepaald door taxatie van de woning voorafgaand aan het realiseren van de woningaanpassing en taxatie van de woning na gereed melding hiervan. De taxatie wordt uitgevoerd door een beëdigd taxateur, in opdracht van de gemeente.

  • 3.

    De restitutie bedraagt in het eerste jaar 100% van de nieuwprijs van de voorziening, oplopend tot 10% van de nieuwprijs van de voorziening in het tiende jaar.

  • 4.

    Bovenstaande regeling is niet van toepassing indien de eigenaar-bewoner door omstandigheden buiten de persoon gelegen de woning gedwongen dient te verkopen. Dit is ter beoordeling aan het college.

  • 5.

    In alle gevallen wordt de bijdrage, die voor rekening van de woningeigenaar is gekomen bij de toekenning van de woonvoorziening(en) in mindering gebracht op de waardestijging. Het terug te betalen bedrag bedraagt nooit meer dan het verstrekte pgb.

Artikel 16. Specifieke voorwaarden kortdurend verblijf)

Een maatwerkvoorziening voor logeren en respijtzorg wordt slechts verstrekt, indien:

  • a.

    de cliënt wegens zijn beperkingen, chronisch psychische of psychosociale problemen permanent toezicht nodig heeft en thuis door de mantelzorger wordt verzorgd;

  • b.

    de persoon die mantelzorg verleent gedurende tenminste vier etmalen per week;

  • c.

    het noodzakelijk is dat de persoon die mantelzorg verleent ontlast wordt.

Artikel 17. Specifieke criteria hulp bij het huishouden

Een maatwerkvoorziening voor hulp bij het huishouden wordt slechts verstrekt:

  • a.

    indien de cliënt niet of niet volledig in staat is om een gestructureerd huishouden te voeren;

  • b.

    voor het uitvoeren van huishoudelijke taken, exclusief onderhoud aan de tuin;

  • c.

    als er geen algemeen gebruikelijke of voorliggende voorzieningen aanwezig zijn;

  • d.

    als er geen sprake is van gebruikelijke hulp of mantelzorg.

Bij de beoordeling van het aantal uren/minuten dat hulp bij het huishouden wordt ingezet, wordt gebruik gemaakt van het HHM normenkader. Met behulp van dit normenkader bepalen objectieve criteria de omvang van de indicatie.

Artikel 18. Specifieke criteria begeleiding

Een cliënt kan voor begeleiding in aanmerking komen indien hij door zijn beperkingen onvoldoende zelfredzaam of in staat tot participatie is en de cliënt hierdoor beperkingen ervaart op één van de volgende gebieden:

  • a.

    de sociale redzaamheid;

  • b.

    het bewegen en verplaatsen;

  • c.

    het psychisch functioneren;

  • d.

    het geheugen en de oriëntatie.

Artikel 19. Specifieke criteria vervoer

  • 1.

     

    • a.

      Een cliënt kan in aanmerking komen voor een vervoersvoorziening, indien hij beperkingen ondervindt in het lokaal verplaatsen en het gebruiken en/of bereiken van het openbaar vervoer niet mogelijk is. Onder lokaal verplaatsen wordt verstaan 30 km rondom woning of binnen de grenzen van de gemeente.

    • b.

      Het college volstaat in de totale omvang vervoersbehoefte met een voorziening of een combinatie van voorzieningen, waarmee een cliënt 1.500 kilometer per jaar kan reizen. Als de cliënt een hogere verkeersbehoefte heeft, dan is het aan de cliënt om dit aan de hand van concrete en verifieerbare gegevens aan te tonen. De maximale totale omvang verkeersbehoefte is 2.000 kilometer.

  • 2.

    De cliënt komt voor gratis begeleiding bij vervoer in aanmerking indien

    • a.

      Hij voor zijn verplaatsingen afhankelijk is van een rolstoel;

    • b.

      Hij een rit maakt met als start- of eindpunt een ziekenhuis;

    • c.

      Er eigen- of pleegkinderen tot 16 jaar met hem meerijden.

  • 3.

    Andere personen die meereizen met de Wmo cliënt betalen hetzelfde tarief dan de Wmo cliënt.

Artikel 20. Specifieke criteria rolstoel

Sportrolstoelen worden niet gezien als rolstoelen voor incidenteel gebruik, maar als sportvoorziening, zoals bedoeld in artikel 29.

Artikel 21. Specifieke criteria verhuis- en inrichtingskosten

  • 1.

    Een tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten kan worden toegekend indien dit de goedkoopst adequate voorziening is.

  • 2.

    Een tegemoetkoming in de kosten als bedoeld in het eerste lid van dit artikel voor verhuis- en inrichtingskosten bedraagt maximaal € 2.500,-

  • 3.

    Een tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten wordt afgewezen indien:

    • a.

      betrokkene voor het eerst verhuist naar een zelfstandige woonruimte;

    • b.

      betrokkene verhuist naar een woning die niet geschikt is voor permanente bewoning;

    • c.

      betrokkene is verhuisd naar de voor hem op dat moment niet meest geschikte woning;

    • d.

      de verhuizing niet bijdraagt aan het opheffen of verminderen van de beperkingen;

    • e.

      betrokkene verhuist naar een WLZ-instelling;

    • f.

      betrokkene verhuist vanuit een geschikte woning;

    • g.

      de kosten voor het aanpassen van de woning zijn lager dan de tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten.

Artikel 22. Algemene regels over het PGB

  • 1.

    Een cliënt komt niet in aanmerking voor een PGB indien:

    • a.

      de cliënt het door hem in te dienen plan inzake het door hem gewenste PGB niet overlegt;

    • b.

      er sprake is van financiële problemen bij de cliënt, tenzij op de cliënt financieel toezicht wordt uitgeoefend door bijvoorbeeld het maatschappelijk werk of een gemeentelijke kredietbank.

  • 2.

    De volgende voorwaarden worden gehanteerd bij het verstrekken van een PGB:

    • a.

      eenmalige uitkering bij beëindiging van de PGB relatie met de aanbieder is toegestaan;

    • b.

      reiskostenvergoeding is toegestaan;

    • c.

      betaling kan per maand of per uur, naar gelang de wens van de cliënt;

    • d.

      administratiekosten mogen van het PGB niet worden betaald;

    • e.

      bemiddelingskosten zijn niet toegestaan;

    • f.

      feestdagenvergoeding is niet toegestaan.

Artikel 23. Algemene regels over het PGB

  • 1.

    De cliënt komt enkel in aanmerking voor een PGB indien hij PGB vaardig is. De beoordeling van cliëntvaardigheid wordt gedaan via de handreiking van VWS .

  • 2.

    Bij de bepaling van de hoogte van het PGB wordt mede aandacht besteed aan een door de cliënt in te dienen plan inzake het door hem gewenste PGB. In dit plan staat beschreven:

    • o

      hoe het PGB besteed wordt;

    • o

      waarom er gekozen wordt voor een PGB;

    • o

      hoe de ondersteuning bijdraagt aan de gestelde doelen;

    • o

      hoe de kwaliteit gewaarborgd is. Daarbij is minimaal nodig:

      • VOG en;

      • Relevante diploma’s en/of;

      • Aantoonbare werkervaring

  • 3.

    Het PGB wordt berekend op basis van een prijs of tarief waarmee redelijkerwijs is verzekerd dat het PGB toereikend is om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken. Het PGB wordt indien nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering. De hoogte van het PGB wordt afgesteld op de laagste prijs die het college verschuldigd is voor de corresponderende voorziening in natura. Dit is een percentage van 90% van de prijs in natura, tenzij de cliënt aan kan tonen dat dit bedrag niet toereikend is voor de inkoop van de benodigde ondersteuning.

Artikel 24. Specifieke regels over de hoogte van het PGB hulp bij het huishouden

  • 1.

    De hoogte van het PGB in verband met het kunnen voeren van een gestructureerd huishouden is afhankelijk van het toegekende aantal uren hulp waarmee het resultaat gerealiseerd kan worden.

  • 2.

    De PGB-bedragen van het lopende kalenderjaar zijn opgenomen in de ‘bijlage 1 Tabellen, die deel uitmaakt van deze verordening’.

Artikel 25. Specifieke regels over de hoogte van het PGB voor een roerende woonvoorziening

  • 1.

    Het PGB voor een roerende woonvoorziening en de eventueel daarmee samenhangende kosten van onderhoud, verzekering, keuring en reparatie wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de voor de gemeente goedkoopst passende voorziening.

  • 2.

    Voor voorzieningen die buiten het kernassortiment vallen wordt de hoogte van het PGB vastgesteld aan de hand van één of meer offertes.

Artikel 26. Specifieke regels over de hoogte van het PGB voor een woningaanpassing

  • 1.

    De hoogte van het PGB voor een woningaanpassing en de daarmee eventueel samenhangende kosten van onderhoud, verzekering, keuring en reparatie wordt bepaald op basis van een voorcalculatie of aan de hand van door de cliënt opgevraagde vergelijkbare offertes, waarbij de prijs van de leverancier die de goedkoopst adequate voorziening kan leveren doorslaggevend is. Het college is gemachtigd om een tegenofferte op te vragen.

  • 2.

    Bij de berekening van de hoogte van een PGB voor de kosten van een woningaanpassing worden enkel de volgende kosten meegerekend:

    • a.

      De aanneemsom (hierin begrepen de loon- en materiaalkosten, en eventuele noodzakelijke statische berekeningen en - tekeningen) voor het treffen van de voorziening. Indien de voorziening in zelfwerkzaamheid wordt getroffen, vervalt de post loonkosten en worden alleen de materiaalkosten vergoed;

    • b.

      Het architectenhonorarium tot ten hoogste 10% van de aanneemsom met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in DNR 2011 van de BNA. Alleen in die gevallen dat het noodzakelijk is dat een architect voor de woningaanpassing moet worden ingeschakeld worden deze kosten subsidiabel geacht. Het betreft dan veelal de ingrijpender woningaanpassingen;

    • c.

      De kosten voor het toezicht op de uitvoering, indien dit noodzakelijk is, tot een maximum van 2% van de aanneemsom;

    • d.

      De leges voor zover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening;

    • e.

      De verschuldigde en niet verrekenbare of terugvorderbare omzetbelasting;

    • f.

      Renteverlies, dat ontstaat indien de cliënt noodzakelijke betaling aan derden moet doen voordat tot vergoeding is overgegaan, maar uitsluitend indien deze betalingen verband houden met de bouw dan wel het treffen van voorzieningen;

    • g.

      De prijs van bouwrijpe grond indien de aanschaf van de grond noodzakelijk is omdat niet binnen het oorspronkelijke kavel gebouwd kan worden;

    • h.

      Na de oorspronkelijke raming ontstane kosten, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien konden worden, mits het college schriftelijk toestemming geeft voor de uitgave van deze extra bedragen;

    • i.

      De kosten van noodzakelijk technisch onderzoek en voor advisering over de te treffen aanpassing;

    • j.

      De kosten van heraansluiting op de openbare nutsvoorziening.

Artikel 27. De hoogte van het PGB voor een vervoersvoorziening

  • 1.

    Het persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen is gelijk aan de tegenwaarde van het bedrag dat de gemeente heeft bedongen, of zou hebben bedongen indien zij de vervoersvoorziening zelf zou hebben ingekocht.

  • 2.

    Voor voorzieningen die buiten het kernassortiment vallen, wordt de hoogte van het PGB vastgesteld aan de hand van één of meer offertes.

  • 3.

    Het persoonsgebonden budget voor aanpassingen aan een auto is beperkt tot aanpassingen met een verwachte economische levensduur van zeven jaar, die geplaatst of overgeplaatst worden in een auto met een economische levensduur van tenminste zeven jaar.

Artikel 28. De hoogte van het PGB voor een rolstoel

  • 1.

    Het PGB voor een rolstoel, niet zijnde een sportrolstoel, wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de goedkoopst adequate voorziening, zoals dat door het college aan de gecontracteerde leverancier wordt betaald.

  • 2.

    Voor voorzieningen die buiten het kernassortiment vallen, wordt de hoogte van het PGB vastgesteld aan de hand van één of meerdere offertes.

Artikel 29. De hoogte van het PGB voor een sportvoorziening

Het PGB voor een sportvoorziening wordt bepaald aan de hand van door de cliënt opgevraagde offertes, waarbij de prijs van de leverancier die de goedkoopst adequate voorziening kan leveren doorslaggevend is. De gemeente is gemachtigd om een tegenofferte op te vragen, waarbij de economisch meest voordelige uitgangspunt is voor verdere besluitvorming.

Artikel 30. De hoogte van het PGB voor begeleiding

  • 1.

    De hoogte van het PGB in verband met begeleiding individueel is afhankelijk van het toegekende aantal uren begeleiding waarmee het resultaat gerealiseerd kan worden.

  • 2.

    De hoogte van het PGB in verband met begeleiding in groepsverband is afhankelijk van het aantal toegekende dagdelen begeleiding waarmee het resultaat gerealiseerd kan worden.

  • 3.

    Voor individuele begeleiding wordt een bedrag per uur beschikbaar gesteld.

  • 4.

    Voor begeleiding in groepsverband wordt een bedrag per dagdeel beschikbaar gesteld.

  • 5.

    De PGB-bedragen van het lopende kalenderjaar zijn opgenomen in de ‘bijlage 1 Tabellen, die deel uitmaakt van deze verordening’.

Artikel 31. De hoogte van het PGB voor logeren/respijtzorg

  • 1.

    De hoogte van het PGB in verband met logeren/respijtzorg is afhankelijk van het toegekende aantal dagen per week waarmee het resultaat gerealiseerd kan worden.

  • 2.

    Voor logeren/respijtzorg wordt een bedrag per etmaal beschikbaar gesteld.

  • 3.

    De PGB-bedragen van het lopende kalenderjaar zijn opgenomen in de bijlage 1 Tabellen, die deel uitmaakt van deze verordening.

Artikel 32. De hoogte van het PGB voor beschermd wonen of opvang

De gehanteerde tarieven, zoals vastgesteld door het college van de gemeente Leeuwarden, zijn opgenomen in bijlage 1 Tabellen, die deel uitmaakt van deze verordening.

Artikel 33. De hoogte van het PGB bij inzet van een persoon die behoort tot het sociaal netwerk

  • 1.

    Als de maatschappelijke ondersteuning, zijnde begeleiding en hulp bij het huishouden, wordt geboden door een persoon die behoort tot het sociale netwerk bedraagt de vergoeding maximaal 25% van de in de desbetreffende situatie goedkoopst adequate door het college ingekochte individuele voorziening in natura. Tot het sociaal netwerk worden personen gerekend uit de huiselijke kring en andere personen waarmee iemand een sociale relatie onderhoudt. Bij deze laatste groep kan gedacht worden aan familieleden die niet in hetzelfde huis wonen, buren, vrienden, kennissen e.d.

  • 2.

    De PGB-bedragen van het lopende kalenderjaar zijn opgenomen in de bijlage 1, die deel uitmaakt van deze verordening.

HOOFDSTUK 4: Bijdrage in de kosten

Artikel 34. Bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen en pgb’s.

  • 1.

    Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor een maatwerkvoorziening of PGB, zolang de cliënt van de maatwerkvoorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het PGB wordt verstrekt, met als maximum de kostprijs;

  • 2.

    Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor deelname aan de algemene voorziening voor dagbesteding, zolang de cliënt van deze voorziening gebruik maakt. Hiervoor geldt het abonnementstarief;

  • 3.

    De bijdragen voor maatwerkvoorzieningen of pgb en voor bij verordening aangewezen algemene voorzieningen, zijn gelijk aan de kostprijs, tot aan ten hoogste € 19,00 per maand voor de ongehuwde cliënt of de gehuwde (of daaraan gelijkgestelde) cliënten samen;

  • 4.

    In afwijking van artikel 2.1.4a, vierde lid, van de wet komt de hoogte van de eigen bijdrage voor de maatwerkvoorziening voor vervoer overeen met de geldende ritprijs zoals genoemd in bijlage 1;

  • 5.

    Geen bijdrage in de kosten is verschuldigd indien:

    • a.

      het resultaat behaald kan worden door een voorziening in de vorm van een woningaanpassing in algemene ruimten;

    • b.

      het resultaat behaald kan worden door een voorziening in de vorm van aanpassingen aan eerder verstrekte woonvoorzieningen en vervoersvoorzieningen;

    • c.

      een maatwerkvoorziening is verstrekt in de vorm van een rolstoel;

    • d.

      sprake is van een collectieve voorziening, bijvoorbeeld een poolvoorziening zoals een scootmobielpool, een driewielfiets- of duofietspool.

  • 6.

    De bijdrage in de kosten voor een voorziening in de vorm van een pgb is verschuldigd zolang de hierna volgende afschrijvingstermijnen niet zijn verstreken:

    • a.

      zeven jaar voor vervoersvoorzieningen in de vorm van een autoaanpassing;

    • b.

      zeven jaar voor roerende woonhulpmiddelen;

    • c.

      tien jaar voor woningaanpassingen, niet zijnde een aanbouw;

    • d.

      vijftien jaar voor een woningaanpassing in de vorm van een aanbouw;

    • e.

      drie jaar voor een sportvoorziening.

  • 7.

    De bijdrage voor een maatwerkvoorziening of pgb ten behoeve van een woning- aanpassing voor een minderjarige cliënt is verschuldigd door de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is toegewezen, en degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.

  • 8.

    Berekend op basis van artikel 2.1.4a lid 6 Wmo 2015, wordt de kostprijs van een:

    • a.

      maatwerkvoorziening of bij verordening aangewezen algemene voorziening bepaald door een aanbesteding, na consultatie in de markt of na overleg met de aanbieder;

    • b.

      maatwerkvoorziening in de vorm van een hulpmiddel bepaald door de wijze van beschikbaarstelling (bruikleen of eigendom);

    • c.

      maatwerkvoorziening in de vorm van een woningaanpassing bepaald door de wijze van beschikbaarstelling (bruikleen of eigendom);

  • 9.

    De bijdrage wordt door het Centraal administratie kantoor (CAK) geïnd.

HOOFDSTUK 5: Kwaliteit en veiligheid

Artikel 35. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, door:

    • a.

      het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt;

    • b.

      het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg en ondersteuning;

    • c.

      erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard;

    • d.

      voor zover van toepassing, erop toe te zien dat de kwaliteit van de voorzieningen en de deskundigheid van beroepskrachten tenminste voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de in de toepasselijke sector erkende keurmerken.

  • 2.

    De eisen als bedoeld in het eerste lid zijn in ieder geval zodanig dat:

    • a.

      de dienstverlening veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht wordt verstrekt;

    • b.

      de dienstverlening tijdig en conform afspraak wordt verstrekt;

    • c.

      de dienstverlening is afgestemd op de reële behoefte van de cliënt en op andere vormen van zorg of hulp die de cliënt ontvangt;

    • d.

      de dienstverlening verstrekt wordt met respect voor en inachtneming van de rechten van de cliënt;

    • e.

      de aanbieder van zorg een actieve signaleringsplicht heeft ten aanzien van veranderingen in de gezondheid (fysiek en psychisch), de sociale situatie en de behoefte van de cliënt aan meer of andere zorg;

    • f.

      de ondersteuning wordt geleverd met gekwalificeerd personeel, passend bij de behoeften en persoonskenmerken van de cliënt;

    • g.

      de aanbieder zorg draagt voor scholing zodanig dat de medewerkers over kwalitatief verantwoorde kennis en kunde kunnen (blijven) beschikken;

    • h.

      medewerkers, indien van toepassing, geregistreerd zijn volgens de geldende beroepsregistratie;

    • i.

      personen die beroepsmatig dan wel vanuit een professioneel georganiseerde situatie in contact kunnen komen met cliënten, een verklaring omtrent het gedrag (VOG) bezitten die niet eerder is afgegeven dan drie maanden voor het tijdstip waarop betrokkene voor de aanbieder ging werken;

    • j.

      de aanbieder zorg draagt voor het naleven van beroeps- en meldcodes door de medewerkers;

    • k.

      elke medewerker de Nederlandse taal spreekt en schrijft.

  • 3.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

Artikel 36. Verhouding prijs en kwaliteit levering door derden

  • 1.

    Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de wet en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:

    • a.

      een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan van een overeenkomst met de derde; of

    • b.

      een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

      • 1°.

        een inschrijving en het aangaan van een overeenkomst met de derde, en

      • 2°.

        de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.

  • 2.

    Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

    • a.

      overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c, van de wet en;

    • b.

      rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 3.

    Het college baseert de vaste prijs of de reële prijs op de volgende kostprijselementen:

    • a.

      de kosten van de beroepskracht;

    • b.

      redelijke overheadkosten;

    • c.

      kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;

    • d.

      reis en opleidingskosten;

    • e.

      indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst;

    • f.

      overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

  • 4.

    Het college kan het eerste lid, onderdeel b, buiten beschouwing laten indien bij de inschrijving aan de derde de eis wordt gesteld een reële prijs voor de dienst te hanteren die gebaseerd is op hetgeen gesteld is in het tweede en derde lid. Daarover legt het college verantwoording af aan de gemeenteraad.

  • 5.

    Het college bepaalt met welke derde als bedoeld in het eerste lid hij een overeenkomst aangaat.

  • 6.

    Het college kan zich voor de vaststelling van de in voorgaande leden bedoelde prijs laten adviseren door een onafhankelijke adviseur.

  • 7.

    Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren voorzieningen, niet zijnde diensten, in ieder geval rekening met:

    • a.

      de marktprijs van de voorziening en;

    • b.

      de eventuele extra taken die in verband met de voorziening van de leverancier worden gevraagd, zoals:

      • aanmeten, leveren en plaatsen van de voorziening

      • instructie over het gebruik van de voorziening

      • onderhoud van de voorziening, en

      • verplichte deelname in bepaalde samenwerkingsverbanden (bijv. gebiedsteams).

Artikel 37. Meldingsregeling calamiteiten en geweld

  • 1.

    Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweld bij de verstrekking van een voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan.

  • 2.

    Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening onverwijld aan de toezichthoudend ambtenaar.

  • 3.

    De toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1, van de wet, doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

Artikel 38. Onderzoek naar kwaliteit en recht- en doelmatigheid maatwerkvoorzieningen en Pgb’s

Het college onderzoekt, al dan niet steekproefsgewijs, het gebruik van maatwerkvoorzieningen en Pgb’s met het oog op de beoordeling van de kwaliteit en de recht- en doelmatigheid daarvan.

HOOFDSTUK 6: Waardering mantelzorgers en tegemoetkoming meerkosten

Artikel 39. Jaarlijkse waardering mantelzorgers

Het college zorgt voor een jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers.

HOOFDSTUK 7: Klachten, medezeggenschap en inspraak

Artikel 40. Tegemoetkoming meerkosten personen met een beperking of chronische problemen

Het college kan aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben, een tegemoetkoming verstrekken ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie

Artikel 41. Klachtenregeling

  • 1.

    Aanbieders stellen een regeling vast voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van alle voorzieningen.

  • 2.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de klachtregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders, en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

  • 3.

    Het college kan besluiten één of meerdere van de in dit artikel genoemde eisen niet of anders aan de aanbieder te stellen, indien deze niet proportioneel is in relatie tot de omvang van de organisatie van de aanbieder of de aard of omvang van de opdracht.

Artikel 42. Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Aanbieders stellen een regeling vast voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van alle voorzieningen.

  • 2.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de medezeggenschapsregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

  • 3.

    Het college kan besluiten één of meerdere van de in dit artikel genoemde eisen niet of anders aan de aanbieder te stellen, indien deze niet proportioneel is in relatie tot de omvang van de organisatie van de aanbieder of de aard of omvang van de opdracht.

Artikel 43. Betrekken van ingezetenen bij het beleid

  • 1.

    Het college betrekt ingezetenen van de gemeente, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers daaronder begrepen de adviesraad sociaal domein, bij de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning, overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

  • 2.

    Het college stelt ingezetenen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 3.

    Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 4.

    Het college stelt nadere regels vast ter uitvoering van het tweede en derde lid.

HOOFDSTUK 8: Overgangsrecht en slotbepalingen

Artikel 44. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 45. Intrekking oude verordening en overgangsrecht

  • 1.

    De Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Opsterland 2020 wordt ingetrokken met ingang van 1 januari 2023

  • 2.

    Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Opsterland 2020, zoals die geldt tot 1 januari 2023, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken.

  • 3.

    Aanvragen die zijn ingediend onder de onder het eerste lid genoemde verordening en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Opsterland 2023.

  • 4.

    Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de in het eerste lid genoemde verordening, wordt beslist met inachtneming van die verordening.

Artikel 46. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2023.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Opsterland 2023.

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de Gemeente Opsterland van 12 december 2022

De griffier,

Laura Meijer

De voorzitter,

Lex Roolvink

Naar boven