Gemeenteblad van Hellendoorn
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Hellendoorn | Gemeenteblad 2023, 345724 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Hellendoorn | Gemeenteblad 2023, 345724 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Verordening jeugdhulp gemeente Hellendoorn 2023
Nijverdal, 20 juni 2023 Nr. 2023-009678
De raad van de gemeente Hellendoorn;
gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 9 mei 2023;
gelet op de artikelen 149 en 156 van de Gemeentewet en de artikelen 2.9, 2.10, 2.11 en 8.1.1, derde lid van de Jeugdwet;
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
cliëntondersteuning: onafhankelijke ondersteuning met informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid, participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werken en inkomen;
ondersteuningsbehoefte: ondersteuning en/of hulp die de jeugdige en/of ouder(s) nodig heeft, onderverdeeld in:
behandeling van een aandoening of stoornis en bijbehorende problemen op verschillende levensgebieden waarbij tenminste één op één contact nodig is met een specialistische behandelaar. Het resultaat van de behandeling draagt bij aan (inter)persoonlijke vaardigheden, zoals beschreven bij ondersteuningsbehoefte 3;
Hoofdstuk 5 Procedurele bepalingen toegang via gemeente
Heeft de aanvraag betrekking op een minderjarige die de leeftijd van 12 jaren, maar nog niet die van 16 jaren heeft bereikt, dan behoeft de aanvraag de instemming van zowel de minderjarige als de wettelijke vertegenwoordiger. Weigert de wettelijk vertegenwoordiger in te stemmen met de aanvraag, dan kan het college toch een besluit nemen als de jeugdhulp voor de minderjarige kennelijk nodig is teneinde ernstig nadeel voor de minderjarige te voorkomen, alsmede indien de minderjarige ook na de weigering van de toestemming de jeugdhulp weloverwogen blijft wensen.
Artikel 5.5 Criteria individuele voorzieningen
De jeugdige, ouder(s) of pgb-beheerder krijg(t)(en) maximaal drie keer de mogelijkheid om een veilig, doeltreffend en cliëntgericht zorg- en budgetplan aan te leveren. Indien, ook na een redelijke hersteltermijn, geen passend zorg- en budgetplan wordt aangedragen, zal de aanvraag voor ondersteuning in de vorm van een pgb worden afgewezen.
De kwaliteit van de met het pgb ingekochte professionele ondersteuning en/of hulp voldoet minimaal aan de eisen die de gemeente stelt aan de gecontracteerde zorgaanbieders die vergelijkbare ondersteuning en/of hulp leveren. Dit betekent dat de pgb-aanbieder in ieder geval:
Artikel 6.2 Weigeringsgronden pgb
Het college verstrekt geen pgb voor ondersteuning van een pgb-aanbieder indien er twijfels zijn over de integriteit, wat zich in ieder geval voordoet indien de pgb-aanbieder:
er sprake is van feiten en omstandigheden die erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat de pgb-aanbieder en/of zijn directie en/of de aan hen gelieerde vennootschappen een zakelijk samenwerkingsverband onderhouden met derden die in relatie staan tot strafbare feiten of daarvan verdacht worden;
Artikel 6.3 Onderscheid professionele en niet-professionele hulp
Van professionele hulp is sprake als de hulp verleend wordt door onderstaande personen, met uitzondering van personen uit het sociaal netwerk van de jeugdige en/of ouder(s):
personen die werkzaam zijn bij een instelling die ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staat in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007), en die beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken; of
personen die aangemerkt zijn als Zelfstandige Zonder Personeel. Daarnaast moeten ze ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staan in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007) en beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken; of
Artikel 6.4 Voorwaarden pgb-beheerder
Een pgb-beheerder wordt geacht alleen de aan het pgb verbonden taken op verantwoorde wijze te kunnen uitvoeren, indien:
hij niet tevens uitvoerder is van de ondersteuning en/of hulp die met het pgb wordt ingekocht of geen relatie heeft met de uitvoerder van de ondersteuning en/of hulp, tenzij dit gezien de situatie van de jeugdige en/of ouder(s), de aard van de ingekochte ondersteuning en de waarborgen waarmee een verantwoorde besteding en verantwoording van het pgb is omgeven, naar het oordeel van het college passend wordt bevonden;
De hoogte van het pgb voor niet-professionele hulp is:
bij het bestaan van een dienstbetrekking, oftewel een overeenkomst van opdracht, gelijk aan 100% van het minimum uurloon, inclusief vakantiebijslag, zoals bedoeld in de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag voor een persoon van 21 jaar of ouder met een 36-urige werkweek. Dit tarief is ongeacht de diploma’s en werkervaring van de niet-professionele aanbieder; of
indien er geen sprake is van een dienstbetrekking, oftewel een overeenkomst van opdracht, maximaal de hoogte van de tegemoetkoming per kalendermaand voor ondersteuning en/of hulp uit het sociaal netwerk zoals opgenomen in artikel 8ab, eerste lid van de Regeling Jeugdwet, ongeacht de feitelijke omvang van de voorziening;
de tegemoetkoming per kalendermaand voor schoonmaakmiddelen, levensmiddelen, kleding of reiskosten ten behoeve van de hulp zoals bedoeld in artikel 8ab, eerste lid van de Regeling Jeugdwet. De tegemoetkoming wordt berekend aan de hand van de door het college vastgestelde vergoedingenlijst die waar mogelijk gebaseerd is op richtbedragen van het Nibud.
De volgende kosten zijn toegestaan vanuit een pgb:
maximaal 13 weken pgb in EU-landen. Wanneer een jeugdige en/of ouder(s) langer dan een aaneengesloten periode van 6 weken naar het buitenland (binnen Europa) gaa(t)(n), dan moet er vóóraf toestemming worden gevraagd aan de gemeente om het pgb in het buitenland (binnen EU) te besteden of dit op te nemen in het zorg- en budgetplan.
Artikel 6.7 Uitbetaling van het pgb
Het pgb wordt niet rechtstreeks aan de jeugdige en/of zijn ouder(s) overgemaakt. De Sociale Verzekeringsbank (SVB) doet de betalingen rechtstreeks aan de zorgverlener. De overeenkomst die de jeugdige en/of zijn ouder(s) afsluit met de zorgverlener dient door de gemeente en de SVB goedgekeurd te zijn alvorens de desbetreffende zorgverlener kan declareren.
Het pgb wordt uitbetaald na het indienen van facturen of declaraties. Door betaling op basis van maandtarieven niet langer toe te staan, kan worden voorkomen dat er betaald wordt voor niet geleverde ondersteuning. De declaratie of factuur dient te worden ingediend binnen zes weken na de maand waarin de zorg is geleverd. Het pgb wordt niet meer betaalbaar gesteld als de declaratie of de factuur na deze termijn van zes weken wordt ingediend.
Hoofdstuk 7 Evaluatie en controle
Artikel 7.1 Administratie pgb-aanbieder
Bij overdracht van jeugdige en/of ouder(s) vraagt de nieuwe aanbieder het cliëntendossier op bij de vorige aanbieder. Indien de jeugdige en/of ouder(s) ondersteuning ontvang(t)(en) in de vorm van een pgb, dient de jeugdige, ouder(s) en/of pgb-beheerder zorg te dragen voor overdracht van het dossier naar de nieuwe aanbieder.
Artikel 7.3 Meldingsplicht en inlichtingenplicht zorgverlener
De jeugdige en/of ouder(s) doet het college op verzoek of onverwijld, doch in ieder geval binnen 10 werkdagen, uit eigen beweging melding van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van de beslissing tot toekenning van de individuele voorziening of het pgb.
Hoofdstuk 8 Herziening, intrekking en terugvordering
Artikel 8.1 Nieuwe feiten en omstandigheden
Degene aan wie op grond van deze verordening een individuele voorziening is verstrekt, is verplicht zo spoedig mogelijk aan het college mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een besluit aangaande een individuele voorziening.
Artikel 8.3 Opschorting betaling uit het pgb
Het college kan de SVB gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor ten hoogste dertien weken als er ten aanzien van een jeugdige en/of ouder(s) een ernstig vermoeden is gerezen dat er sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 8.1.4, eerste lid, onder a, b, d of e van de wet.
Hoofdstuk 9 Waarborgen verhouding prijs en kwaliteit
Artikel 9.2 Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering
Het college kan de uiteindelijk over een kalenderjaar te betalen vergoeding aan een (pgb-) aanbieder van dienstverlening korten met maximaal het bedrag waarmee bezoldigingen en uitgekeerde ontslagvergoedingen aan al dan niet ingehuurde (deeltijd) medewerkers, bestuurders en toezichthouders over dat jaar (naar rato) meer bedragen dan de normen, zoals bedoeld in artikel 2.3 en 2.10 van de Wet normering topinkomens.
Wanneer de zorgverlener op enige wijze bedragen onttrekt aan de bedrijfsvoering op een voor de branche niet gebruikelijke, niet integere, dan wel niet marktconforme wijze wordt dit gezien als schending van de integriteit. Dit staat het leveren van ondersteuning en/of hulp in de weg en heeft tot gevolg dat het college de zorgverlener kan uitsluiten van het leveren van de ondersteuning en/of hulp, zoals omschreven in artikel 9.1, tweede lid en op basis van contracten met de aanbieders.
Hoofdstuk 10 Vertrouwenspersoon, klachten en medezeggenschap
Artikel 10.1 Vertrouwenspersoon
Het college wijst de jeugdige en/of ouder(s) erop dat zij zich desgewenst kunnen laten bijstaan door een onafhankelijke vertrouwenspersoon.
Het college behandelt klachten van de jeugdige en/of ouder(s) die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van aanvragen als bedoeld in deze verordening overeenkomstig de bepalingen van de op dat moment geldende regeling voor klachtbehandeling van de gemeente Hellendoorn.
Artikel 10.3 Betrekken ingezetenen bij ontwikkelen beleid
Het college stelt de jeugdige en/of ouder(s) en vertegenwoordigers van cliëntgroepen vroegtijdig in de gelegenheid om voorstellen voor het beleid betreffende jeugdhulp te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende jeugdhulp, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.
Toelichting op de Verordening jeugdhulp gemeente Hellendoorn 2023
Deze verordening geeft uitvoering aan de wet. De wet kent een voorzieningenplicht voor de gemeente; de jeugdhulpplicht. Deze houdt kort gezegd in dat het college een jeugdhulpvoorziening moet treffen als de jeugdige en/of ouder(s) dit nodig hebben bij problemen met het opgroeien, de zelfredzaamheid of deelname aan de maatschappij. De aard en omvang van deze voorzieningenplicht wordt in beginsel door de gemeente bepaald (maatwerk).
De wet schrijft in de artikelen 2.9, 2.10 en 2.11 voor dat de gemeenteraad per verordening in ieder geval regels opstelt:
Artikel 2.9 van de wet is niet uitputtend geformuleerd en biedt derhalve ruimte om met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de wet nog andere regels te stellen.
Daarnaast kan de gemeenteraad op grond van artikel 8.1.1, derde lid van de wet bepalen onder welke voorwaarden de persoon aan wie een pgb wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot zijn sociaal netwerk.
Deze verordening kan niet los worden gezien van het beleidsplan dat de gemeenteraad op grond van artikel 2.2 van de wet heeft vastgesteld. In dit beleidsplan is het door het gemeentebestuur te voeren beleid vastgelegd met betrekking tot preventie en jeugdhulp, de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering.
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Lid 1 onderdeel a: algemene voorziening
Een algemene voorziening is een voorziening die vrij toegankelijk is (althans met een beperkte toegangstoets) voor degene die zich hiertoe wendt voor ondersteuning en/of hulp. De wet spreekt in artikel 2.9 onderdeel a van ‘overige voorzieningen’. In de memorie van toelichting op de wet spreekt de wetgever echter over een ‘algemene’ of ‘vrij toegankelijke voorziening’. Ook de praktijk spreekt vaak over algemene dan wel vrij toegankelijke voorzieningen. Omdat 'algemene voorziening' de meest gangbare term is en bovendien ook binnen de Wmo 2015 wordt gehanteerd, is gekozen voor deze term.
Lid 1 onderdeel b: andere voorziening
Een andere voorziening is een voorziening die de jeugdige en/of ouder(s) kunnen ontvangen op grond van een andere wet, bijvoorbeeld de Wmo 2015, de Zorgverzekeringswet (Zvw) of de Wet langdurige zorg (Wlz).
Lid 1 onderdeel c: budgethouder
De budgethouder is degene aan wie op grond van de wet een pgb is verstrekt om daarmee jeugdhulp in te kunnen kopen.
Lid 1 onderdeel g: gebruikelijke hulp
Gebruikelijke hulp in het kader van de wet is de hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van ouders en/of andere verzorgers of opvoeders. Onder ‘andere verzorgers of opvoeders’ kunnen ook pleegouders vallen. Jeugdhulp kan slechts ingezet worden voor de hulp die de gebruikelijke hulp te boven gaat. Dat is bepaald in deze verordening.
Lid 1 onderdeel i: individuele voorziening
Een individuele voorziening is een op de jeugdige en/of zijn ouder(s) toegesneden vorm van jeugdhulp. Deze voorziening is niet vrij toegankelijk, er is een individuele beoordeling en ook een besluit tot toekenning van de voorziening voor nodig.
Lid 1 onderdeel k: ondersteuningsbehoefte
De ondersteuningsbehoefte kan, rekening houdende met de persoonskenmerken en omstandigheden van de jeugdige en/of ouder(s), op basis van een viertal niveaus nader worden bepaald.
Lid 1 onderdeel p: sociaal netwerk
Tot het sociaal netwerk worden gerekend de personen uit de huiselijke kring o.a. (ex-)partners, gezinsleden, familieleden of mantelzorgers en andere personen met wie iemand een sociale relatie onderhoudt. Met dat laatste worden personen bedoeld met wie de jeugdige en/of ouder(s) regelmatig contacten onderhoudt, zoals buren, medeleden van een vereniging etc. Het begrip ‘sociaal netwerk’ komt ook voor in de Wmo 2015. Bij de uitvoering van de wet wordt aangesloten bij deze begripsomschrijving.
De vraag of er personen in het sociale netwerk zijn die een bijdrage kunnen leveren aan de oplossing van de hulpvraag, komt aan de orde bij het onderzoek dat de gemeente verricht als een jeugdige en/of ouder(s) zich melden met een ondersteuningsvraag.
Het aantal definities van artikel 1 is beperkt aangezien de wet al veel definities kent die ook bindend zijn voor deze verordening. Deze wettelijke definities zijn dan ook niet nogmaals opgenomen in deze verordening. Denk hierbij aan onder andere de definities ‘jeugdige’ en ‘ouder’ (artikel 1.1. van de wet). Ook de Awb kent een aantal definitiebepalingen die voor deze verordening van belang zijn, zoals: ‘aanvraag’ (artikel 1:3, derde lid, van de Awb) en ‘beschikking’ (artikel 1:3, tweede lid, van de Awb).
Hoofdstuk 2 Algemene voorzieningen
Artikel 2.1 Beschikbare algemene voorzieningen
Algemene voorzieningen zijn vrij toegankelijk. Er vindt geen voorafgaand onderzoek plaats naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de jeugdige en/of zijn ouder(s). Het college geeft hiervoor dan ook geen beschikking af.
Het is wel mogelijk dat iemand een aanvraag indient voor een individuele voorziening en het college vervolgens na het onderzoek tot de conclusie komt dat er een algemene voorziening aanwezig is die passend is. Dan kan het college daarnaar verwijzen en de aanvraag voor de individuele voorziening dus afwijzen.
In dit artikel staat opgesomd welke algemene voorzieningen er beschikbaar zijn in de gemeente Hellendoorn.
Hoofdstuk 3 Individuele voorzieningen
Artikel 3.1 Beschikbare individuele voorzieningen
Voorzieningen in de zin van de wet zijn gerelateerd aan de drieledige wettelijke definitie van jeugdhulp (zie artikel 1.1 van de wet). Een voorziening kan een breed spectrum van verschillende soorten ondersteuning, hulp en zorg omvatten. De te treffen voorziening kan zowel een algemene (vrij toegankelijke) voorziening zijn als een individuele (niet vrij toegankelijke) voorziening. Een individuele voorziening zal vaak betrekking hebben op meer gespecialiseerde zorg. De gemeente bepaalt zelf welke ondersteuning en/of hulp vrij toegankelijk is en welke niet. Voor de niet vrij toegankelijke vormen van ondersteuning en/of hulp zal eerst beoordeeld moeten worden of de jeugdige en/of zijn ouder(s) deze ondersteuning en/of hulp daadwerkelijk nodig hebben.
Er worden lokaal, regionaal en landelijk voorzieningen getroffen en (inkoop)afspraken gemaakt en/of contracten afgesloten door gemeenten. Als basis daarvoor dienen het Regionale en het Landelijke Transitie Arrangement. Daarnaast wordt op regionaal niveau (Samen 14) samenwerking gezocht in het OZJT (Organisatie voor Zorg en Jeugdhulp in Twente), de crisisinterventie, etc.
In dit artikel staat opgesomd welke individuele voorzieningen binnen de gemeente Hellendoorn beschikbaar zijn in het kader van jeugdhulp.
De individuele en groepsgerichte ondersteuning en/of hulp zijn onderverdeeld in vier ondersteuningsbehoeften. Binnen elke ondersteuningsbehoefte worden drie niveaus (A, B en C) onderscheiden. Deze niveaus zeggen iets over de kenmerken van de jeugdige en/of ouder(s) en/of het gezinssysteem. Bij niveau A is er sprake van een stabiele situatie en een gemotiveerd(e) jeugdige, ouder(s) en/of gezinssysteem. Bij niveau B is er sprake van enige kans op risicovolle situaties en/of escalatie en de jeugdige, ouder(s) of het gezinssysteem hebben een wisselende motivatie. Bij niveau C is er sprake van een wisselende en onvoorspelbare situatie, een hoog risico op escalatie en de jeugdige, ouder(s) of het gezinssysteem zijn niet tot nauwelijks gemotiveerd (lid 2).
De individuele voorziening wonen en verblijf (lid 4) is een 24-uurs voorziening ter vervanging van de eigen thuissituatie. Deze voorziening is onderverdeeld in dakjes. Deze dakjes zeggen iets over de vorm van huisvesting.
Hoofdstuk 4 Toegang tot jeugdhulp
Artikel 4.1 Toegang jeugdhulp via de gemeente
Het college is verantwoordelijk voor de inzet van de noodzakelijke voorzieningen op het gebied van jeugdhulp. Een individuele voorziening wordt toegekend op basis van een beschikking in de zin van artikel 1:3 van de Awb en artikel 5.6 van deze verordening. Deze verleningsbeschikking zal gebaseerd zijn op het onderzoek naar de ondersteuningsbehoefte van de jeugdige en/of ouder(s), vastgelegd in een ondersteuningsplan, en de ingediende aanvraag.
Van een spoedeisende situatie is sprake als binnen 24 tot 48 uur een voorziening ingezet dient te worden vanwege ernstige opgroei- en opvoedproblematiek. Door het snel moeten handelen bij een spoedeisende situatie wordt niet de reguliere werkwijze gehanteerd en een spoedindicatie ingezet. Deze indicatie is tijdelijk en zal vervolgens via de reguliere werkwijze beoordeeld worden.
Artikel 4.2 Toegang jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts
In artikel 2.6, eerste lid onderdeel e van de wet is geregeld dat, naast de gemeentelijk georganiseerde toegang tot jeugdhulp, ook de mogelijkheid bestaat tot directe verwijzing door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts. Dit laatste geldt zowel voor de algemene (vrij toegankelijke) voorzieningen als de individuele (niet vrij toegankelijke) voorzieningen. Met een dergelijke verwijzing kan de jeugdige en/of ouder(s) rechtstreeks aankloppen bij de jeugdhulpaanbieder. In de praktijk zal het de jeugdhulpaanbieder (bijvoorbeeld de jeugdpsychiater, gezinswerker of orthopedagoog) zijn die na de verwijzing beoordeelt welke jeugdhulp precies nodig is. De jeugdhulpaanbieder bepaalt in overleg met de jeugdige en/of ouder(s) daadwerkelijk de concrete inhoud, vorm, omvang en duur van de benodigde jeugdhulp. Deze aanbieder stelt dus feitelijk vast wat naar zijn oordeel de inhoud van de benodigde voorziening dient te zijn en hij zal zijn oordeel mede baseren op de protocollen en richtlijnen die voor een professional de basis van zijn handelen vormen.
Het college legt de te verlenen individuele voorziening, dan wel het afwijzen daarvan, in alle gevallen vast in een beschikking aan de jeugdige en/of ouder(s). Op die manier wordt de jeugdige en/of ouder(s) de benodigde rechtsbescherming geboden.
Artikel 4.3 Toegang jeugdhulp via gecertificeerde instelling, kinderrechter, openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting
Jeugdhulp kan ook worden ingezet op initiatief van een gecertificeerde instelling, in het kader van de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering (zie artikel 3.5, eerste lid van de wet). Bij jeugdreclassering is het niet alleen de gecertificeerde instelling die deze bevoegdheid heeft, maar kunnen ook andere instanties besluiten dat jeugdhulp nodig is. Deze andere instanties zijn de rechter, de officier van justitie, de directeur van de justitiële jeugdinrichting en de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting. De gemeente is er verantwoordelijk voor dat de jeugdhulp wordt ingezet die deze partijen nodig achten. Hier geldt dus een leveringsplicht van de gemeente (zie artikel 2.4, tweede lid onderdeel b van de wet).
De leveringsplicht van het college op dit punt volgt rechtstreeks uit de wet. Desondanks is deze leveringsplicht in de verordening weergegeven, zodat voor de burger inzichtelijk is hoe de toegang kan verlopen. Het college zal hiervoor geen beschikking afgeven, omdat deze beschikking geen zelfstandig rechtsgevolg heeft. Zie hiervoor ook de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 9 december 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3149.
Hoofdstuk 5 Procedurele bepalingen toegang via gemeente
Een melding van een hulpvraag kan door of namens de jeugdige en/of ouder(s) vormvrij ingediend worden. Van deze melding wordt een ontvangstbevestiging verstuurd.
Artikel 5.2 Onderzoek en opstellen ondersteuningsplan
Om de juiste ondersteuning en/of hulp te kunnen inzetten en een zorgvuldig besluit te kunnen nemen, is het van belang dat alle feiten en omstandigheden van de hulpvraag worden onderzocht. In dit artikel wordt benadrukt dat een gesprek deel uitmaakt van het onderzoek en dat de omgeving van de jeugdige en/of ouder(s) daar zo veel mogelijk bij betrokken wordt. Uitgangspunt is dat persoonlijk contact tussen de gemeente en de jeugdige en/of ouder(s) plaatsvindt.
De onderdelen a tot en met h zijn de onderwerpen die in ieder geval aan de orde komen in het onderzoek. Indien de jeugdige en/of ouder(s) al bij de gemeente bekend zijn, zullen een aantal zaken niet meer uitgediept hoeven te worden en zal bijvoorbeeld alleen kunnen worden gevraagd of er nog nieuwe ontwikkelingen zijn. Komen een jeugdige en/of ouder(s) voor het eerst bij de gemeente, dan zal het gesprek dienen om een totaalbeeld van de jeugdige en/of ouder(s) en hun situatie te krijgen.
De uitkomst van het onderzoek naar de hulpvraag wordt vastgelegd in een ondersteuningsplan. Uit het plan moet blijken wat de hulpvraag is, welke doelen er zijn opgesteld, hoe die gerealiseerd gaan worden en welke bijdragen daarin van alle partijen verwacht wordt. De in het tweede lid genoemde onderzoeksvragen moeten ook terugkomen in het ondersteuningsplan.
Artikel 5.3 Consultatie en diagnostiek bij het onderzoek
In dit artikel is bepaald dat het college bevoegd is om degene door of namens wie een hulpvraag is gemeld, te weten de jeugdige en/of ouder(s), op te roepen in persoon te verschijnen en te bevragen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip, en te laten onderzoeken en/of bevragen door één of meer daartoe aangewezen deskundigen. Dit alles met de beperking dat dit in het belang moet zijn van de beoordeling van de hulpvraag. Indien er geen medewerking wordt verleend aan het onderzoek, kan de hulpvraag niet beoordeeld worden.
Met het oog op het correct en weloverwogen vaststellen van de benodigde voorziening is het ook mogelijk om een aanbieder te consulteren of diagnostiek te laten verrichten.
Hierin is vastgelegd wie een aanvraag kan indienen en wie daarmee moet instemmen. Deze bepalingen zijn afgeleid van paragraaf 7.3 van de wet dat toeziet op de vereiste toestemming bij het daadwerkelijk verlenen van jeugdhulp.
Achtergrond van deze bepalingen is dat de jeugdige en/of ouder(s) niet altijd uit zichzelf om ondersteuning en/of hulp vragen, terwijl dit toch hard nodig kan zijn. Tevens is het college de bevoegdheid gegeven om in een aantal genoemde gevallen zonder (volledige) aanvraag een besluit te nemen.
Een aanvraag kan worden gedaan door de jeugdige en/of zijn ouder(s). Een ouder is in de zin van de wet de gezaghebbende ouder, de adoptiefouder, de stiefouder of een ander die de jeugdige als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, niet zijnde een pleegouder (artikel 1.1 van de wet).
Anderzijds, maar dat is vooral theoretisch, kan een jeugdige ook een aanvraag doen voor ondersteuning en/of hulp aan zijn ouders.
Hierin is bepaald in welke gevallen de aanvraag instemming behoeft van degene op wie de jeugdhulp betrekking heeft als de aanvraag door een ander is ingediend en wanneer hier zo nodig van kan worden afgeweken. Wanneer de aanvraag betrekking heeft op ondersteuning en/of hulp voor een andere jeugdige en/of ouder(s) dan de aanvrager, behoeft de aanvraag instemming van de jeugdige en/of ouder(s). Zo kan bijvoorbeeld een vader een aanvraag doen voor opvoedingsondersteuning voor hem en zijn vrouw, om hen te ondersteunen bij de opvoeding van hun kinderen. Aangezien dit ondersteuning is die ook moeder betreft, is haar instemming noodzakelijk. Wanneer de aanvraag wordt gedaan voor een minderjarige die ouder is dan twaalf jaren, dan is diens instemming vereist. Uitzondering hierop is de situatie dat de minderjarige van 12 jaar of ouder niet in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen.
Als de aanvraag wordt gedaan door een minderjarige die ouder is dan twaalf jaren, maar jonger dan zestien jaren, behoeft de aanvraag instemming van zijn wettelijke vertegenwoordiger. Wanneer de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen, is het voldoende als één ouder instemt met de aanvraag, tenzij de andere ouder er blijk van geeft de instemming te weigeren. In uitzonderingssituaties kan het college op aanvraag van de minderjarige, die ouder is dan twaalf jaren, zonder de instemming van zijn wettelijke vertegenwoordiger een indicatiebesluit nemen. Dit is mogelijk als de minderjarige de ondersteuning en/of hulp weloverwogen blijft wensen. Te denken valt aan weggelopen minderjarigen waarbij de ouder(s) weigeren in te stemmen met de aanvraag, maar ook aan situaties waarbij tussen de minderjarige en zijn ouder(s) of verzorger(s) verschil van inzicht bestaat over ondersteuning en/of hulp die noodzakelijk is. Deze bepaling is opgenomen om de rechtspositie van de minderjarige te versterken.
Artikel 5.5 Criteria individuele voorzieningen
In artikel 2.9 onderdeel a van de wet is bepaald dat de gemeenteraad bij verordening moet aangeven wat de voorwaarden voor toekenning van een individuele voorziening zijn. In dit artikel is ter uitwerking van deze verplichting een kader gegeven.
Bij het beoordelen van de problematiek wordt gekeken in hoeverre de eigen mogelijkheden van de jeugdige, zijn ouder(s) en hun omgeving toereikend zijn om (al dan niet gedeeltelijk) een oplossing te bieden voor de hulpvraag. Onderdeel van die eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen is gebruikelijke hulp. Voor zover gebruikelijke hulp mag worden verwacht, hoeft geen jeugdhulpvoorziening te worden ingezet.
Een aanvullende verzekering wordt ook als onderdeel van het eigen probleemoplossend vermogen gezien (eigen kracht). Wanneer uit het onderzoek blijkt dat jeugdhulp nodig is waarvoor de jeugdige en/of ouder(s) aanvullend verzekerd is/zijn, mag van hen verwacht worden dat ze die verzekering aanspreken. Voor zover de aanvullende verzekering onvoldoende vergoeding biedt, moet het college op grond van de jeugdhulpplicht aanvullen.
Een algemene (vrij toegankelijke) voorziening heeft voorrang boven een individuele voorziening (onderdeel c). Met andere woorden: is er een algemene voorziening beschikbaar die volledig tegemoet komt aan de ondersteuningsbehoefte van de jeugdige en/of zijn ouder(s), dan hoeft het college geen individuele voorziening meer te treffen.
Het college hoeft evenmin een voorziening te verstrekken als de jeugdige en/of zijn ouder(s) gebruik kunnen maken van een andere (voorliggende) voorziening (onderdeel d). Het gaat dan om een voorziening op grond van een andere wet dan de wet (bijvoorbeeld Wmo 2015 of Wlz). Dit vloeit overigens reeds voort uit artikel 1.2 van de wet, maar is voor de volledigheid ook hier opgenomen.
Ten overvloede wordt opgemerkt dat wanneer slechts een gedeelte van de ondersteuningsbehoefte opgelost kan worden door bijvoorbeeld het eigen netwerk of een voorliggende voorziening, het college een voorziening zal treffen voor de resterende ondersteuningsbehoefte. Dat volgt uit het gebruik van de zinsnede "voor zover" in de aanhef van deze bepaling.
Artikel 5.6 Inhoud en geldigheidsduur beschikking
Bij het al dan niet toekennen van jeugdhulp, of het tussentijds wijzigen van de rechten en plichten rondom een jeugdhulpvoorziening, zal het college een schriftelijke beschikking afgeven. Hiertegen kan de jeugdige en/of ouder(s) bezwaar en beroep indienen. De mogelijkheid om bezwaar in te dienen tegen de beschikking en ook de daaropvolgende mogelijkheid van beroep bij de rechter is geregeld in de Awb en geldt in beginsel voor alle beschikkingen. Uitzonderingen zijn onder meer beschikkingen die inhouden dat gesloten jeugdhulp nodig is of een door de gecertificeerde instelling genomen besluit tot verlening van jeugdhulp op grond van artikel 3.5, eerste lid van de wet (zie artikel 1 van bijlage 2 bij de Awb).
De jeugdige en/of zijn ouder(s) moeten met de beschikking de informatie krijgen die nodig is om hun rechtspositie te bepalen en te begrijpen. Hiervoor is nodig dat de beschikking de jeugdige en/of ouder(s) goed en volledig informeert. In dit artikel zijn de essentialia opgenomen die in ieder geval in de beschikking moeten worden opgenomen.
Als een jeugdige en/of ouder(s) in aanmerking komt voor een individuele voorziening, maar de ondersteuning en/of hulp zelf wenst in te kopen door middel van een pgb, moet ten eerste een pgb-beheerder aangesteld worden. Dit is een onafhankelijke derde die de taken rondom pgb op verantwoorde wijze uitvoert. Er kan maximaal drie keer een mogelijke pgb-beheerder aangedragen worden. De voorwaarden voor de pgb-beheerder zijn opgenomen in artikel 6.4 van deze verordening.
Bij de aanvraag voor een pgb moet een zorg- en budgetplan worden ingevuld en ingeleverd die voldoet aan de eisen zoals gesteld in het derde lid. Mede aan de hand van dit plan bespreekt het college in ieder geval de punten die in dit artikel zijn benoemd met de jeugdige en/of ouder(s). Eerst zal onderzocht worden of zorg in natura passend is. Als dat niet het geval is, dan wordt er nader onderzoek gedaan of er wordt voldaan aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een pgb, zoals verwoord in artikel 8.1.1, tweede lid van de wet en in dit artikel nader is uitgewerkt.
Ook wordt beoordeeld of de kwaliteit van de voorziening van de pgb-aanbieder gewaarborgd is. Om de kwaliteit te waarborgen zal de pgb-aanbieder in ieder geval moeten voldoen aan de eisen zoals verwoord in het zevende lid. Dit betekent dat bijvoorbeeld een zorgaanbieder die is uitgesloten tijdens de aanbesteding voor zorg in natura op gronden die direct zien op de kwaliteit, doeltreffendheid en clientgerichtheid van de zorg, in principe geen zorg mag verlenen op grond van een pgb. Ditzelfde geldt voor een pgb-aanbieder die vijf jaar voorafgaand aan de aanvraag fraude heeft gepleegd of er twijfels zijn over de integriteit van de pgb-aanbieder.
De norm van de verantwoorde werktoedeling, zoals ook genoemd in het zevende lid, is verder uitgewerkt in het ‘Kwaliteitskader Jeugd, Toepassen van de norm van de verantwoorde werktoedeling in de praktijk’. Dit kwaliteitskader is te vinden op de website van Stichting Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ).
Onder b van dit lid is aangegeven dat geen persoon uit het sociaal netwerk betrokken kan worden als er sprake is van overbelasting bij die persoon. Het college is op grond van gerechtelijke uitspraak (Rechtbank Overijssel 24-10-2016, ECLI:NL:RBOVE:2016:4171) gehouden om aannemelijk te maken dat de persoon uit het sociaal netwerk daadwerkelijk overbelast zal worden als hij de hulp aan de jeugdige en/of ouder(s) gaat verlenen. Er moet dus sprake zijn van een causaal verband.
Artikel 6.2 Weigeringsgronden pgb
Ook kan het college een verzoek om een pgb weigeren. Dit kan als een eerdere beslissing is herzien of ingetrokken, maar ook als er sprake is van een spoedeisende situatie, ambtshalve verlening, als de pgb-aanbieder fraude heeft gepleegd of als er twijfels zijn over de integriteit van de pgb-aanbieder.
De aard van spoedeisende gevallen en ambtshalve verleningen maakt dat deze niet in aanmerking komen voor een pgb. Bij spoedeisende gevallen moet snel gehandeld en besloten worden, dat is niet haalbaar en wenselijk in de vorm van een pgb. Ditzelfde geldt bij het ambtshalve verlenen, waarbij het college zelfstandig een besluit neemt zonder onderliggende aanvraag.
Artikel 6.3 Onderscheid professionele en niet-professionele hulp
Voor de bepaling van het pgb-tarief wordt onderscheid gemaakt tussen professionele en niet-professionele hulp.
Van professionele hulp is, kortweg, sprake als de hulp verleend wordt in het kader van de uitoefening van een bedrijf of beroep. De hulp wordt dan verleend door een jeugdhulpaanbieder of door een zelfstandige jeugdhulpverlener, die onder toezicht staan van de in de wet aangewezen inspecties. Van professionele hulp is ook sprake als de hulpverlener een BIG of SKJ-registratie heeft. Hierop geldt één (belangrijke) uitzondering en dat is wanneer de hulpverlener uit het sociaal netwerk van de budgethouder komt. Bij hulpverlening door een persoon uit het sociaal netwerk, is altijd sprake van niet-professionele hulp. Ook al gaat het om een hulpverlener die bijvoorbeeld BIG-geregistreerd is en voldoet aan de criteria genoemd in het eerste lid van deze bepaling. Dan nog geldt dat in het kader van deze verordening als niet-professionele hulp. De achtergrond daarvan is dat ook personen uit het sociaal netwerk met een zorg-gerelateerd beroep of opleiding in eerste instantie een affectieve relatie hebben met de budgethouder. Dat is dan ook doorslaggevend voor het bijbehorende tarief.
Niet-professionele hulp is dan alle hulp die geboden wordt door personen uit het sociaal netwerk of door personen die niet beroeps- of bedrijfsmatig jeugdhulp verlenen.
Artikel 6.4 Voorwaarden pgb-beheerder
In artikel 6.1, eerste lid is het aanstellen van een pgb-beheerder opgenomen. In dit artikel wordt aangegeven wanneer iemand geen pgb-beheerder kan zijn (lid 1), wie wel als pgb-beheerder aangesteld kan worden (lid 2) en aan welke voorwaarden de pgb-beheerder moet voldoen (lid 3).
In de verordening moet in ieder geval worden bepaald op welke wijze de hoogte van een pgb wordt vastgesteld (artikel 2.9 onderdeel c van de wet). Daarbij geldt dat de hoogte toereikend moet zijn om de benodigde ondersteuning en/of hulp in te kunnen kopen. Ook als de ondersteuning en/of hulp wordt betrokken van het sociaal netwerk. In deze verordening wordt het tarief voor niet-professionele hulp daarom vastgesteld op het wettelijk minimumloon (zie de toelichting op het vierde lid).
In deze bepaling is het tarief vastgelegd voor professionele jeugdhulp, die dus voldoet aan alle kwaliteitseisen uit de wet. Het tarief wordt bepaald aan de hand van de zorg in natura-tarieven, tenzij uit het zorg- en budgetplan blijkt dat de ondersteuning en/of hulp voor een lager tarief ingekocht kan worden. Dan mag uitgegaan worden van dit lagere tarief. Uit de wet volgt dat de hoogte van een pgb zodanig moet zijn, dat hiermee passende ondersteuning en/of hulp kan worden ingekocht. Met de hoogte van het pgb-tarief zoals vastgelegd in het eerste lid, zal nagenoeg altijd aan deze voorwaarde zijn voldaan. Toch moet het college in ieder individueel geval toetsen of met het vastgestelde tarief inderdaad de benodigde ondersteuning en/of hulp kan worden ingekocht. Blijkt dat niet zo te zijn, dan moet de hoogte van het pgb voor die individuele situatie worden aangepast. Daarbij geldt als uitgangspunt dat de aangewezen jeugdhulp bij ten minste één aanbieder moet kunnen worden ingekocht. Daarmee wordt aangesloten bij Wmo-jurisprudentie, die naar alle waarschijnlijkheid ook voor de wet zal gelden (zie CRvB 19-09-2012, nr. 10/3482 WMO en Rechtbank Overijssel 20-02-2017, nr. 16/1676 AK/ZWO).
Bij het inzetten van een pgb binnen het sociaal netwerk, kan sprake zijn van een arbeidsovereenkomst of een overeenkomst van opdracht. Voor beide type overeenkomsten geldt sinds 1 januari 2018 de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wml). In deze bepaling is dan ook geregeld dat het informeel tarief wordt vastgesteld op het wettelijk minimumloon voor een persoon van 21 jaar of ouder met een 36-urige werkweek.
De jeugdige en/of ouder(s) kunnen daarmee altijd aan hun arbeidsrechtelijke verplichtingen voldoen. Omdat het bij niet-professionele hulp vrijwel altijd gaat om hulp uit het sociaal netwerk, waarbij de hulp op de eerste plaats voortvloeit uit de affectieve relatie, achten we een tarief op basis van het wettelijk minimumloon ook passend.
De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport is van mening dat zorg, ondersteuning en/of hulp die vanuit sociale en morele overwegingen wordt verricht en vanuit een maatwerkvoorziening betaald wordt via een pgb, niet aangemerkt zou moeten worden als een arbeidsrelatie waarop de Wml van toepassing is. Met de ministeriële regeling voor hulp uit het sociaal netwerk bestaat per 1 mei 2019 de mogelijkheid om de verstrekking van vergoedingen voor niet-professionele hulp uit een pgb, zo te regelen dat er niet ongewenst een arbeidsrelatie ontstaat. Op basis van deze regeling kunnen budgethouders aan hun niet-professionele hulpverlener, vanuit het pgb een tegemoetkoming of vergoeding voor gemaakte kosten geven. Deze tegemoetkoming/onkostenvergoeding valt niet onder de werking van de Wml of overige wetten van het arbeidsrecht.
De budgethouder moet een verklaring indienen bij de SVB om de tegemoetkoming uit te laten betalen aan zijn hulpverlener. Een budgethouder mag voor dezelfde hulpverlener niet zowel een verklaring als een overeenkomst bij de SVB indienen. De budgethouder moet dus de keuze maken tussen het verstrekken van een tegemoetkoming/onkostenvergoeding aan zijn niet-professionele hulpverlener, of het sluiten van een overeenkomst met zijn hulpverlener waarop de Wml van toepassing is.
Artikel 6.7 Uitbetaling van het pgb
Als is vastgesteld dat de individuele ondersteuning en/of hulp in de vorm van een pgb wordt ingezet, betaalt de SVB de zorgverlener(s) uit. Het geld komt dan niet op eigen bankrekening te staan, maar op een rekening bij de SVB. Dit wordt trekkingsrecht genoemd.
In dit artikel is verder aangegeven wat nodig is voor een juiste uitbetaling en besteding van het pgb.
Hoofdstuk 7 Evaluatie en controle
Op grond van artikel 2.9 onderdeel d van de wet moeten in de verordening regels worden gesteld over de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of een pgb alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet. Deze bepaling is een uitwerking van deze wettelijke plicht. Essentieel is dat het college periodiek controles uitvoert naar het gebruik en de besteding van voorzieningen op grond van deze wet.
Artikel 7.2 Bestrijding oneigenlijk gebruik, misbruik en niet-gebruik
Het is van belang dat de jeugdige en/of ouder(s) zich bewust zijn van de rechten, maar ook de plichten die verbonden zijn aan een jeugdhulpvoorziening. Denk bijvoorbeeld aan de plicht om het college op de hoogte te houden van alle relevante feiten en omstandigheden (informatieplicht, zie artikel 8.1 van deze verordening) of de regels rondom verantwoording van een pgb. Het college moet de jeugdige en/of ouder(s) hierover informeren en ook uitleggen welke mogelijke consequenties het kan hebben als men zich niet houdt aan deze verplichtingen.
In deze bepaling is de grondslag gegeven om een toezichthouder aan te wijzen die zich bezighoudt met het toezicht op een rechtmatige uitvoering van de wet (zie artikel 5:11 Awb). Anders dan in de Wmo 2015 is in de wet niet bepaald dat het college een toezichthouder moet aanwijzen. Toch kan uit de wetsgeschiedenis worden afgeleid dat het mogelijk is een toezichthouder aan te wijzen. Zo wordt in de Memorie van Toelichting bijvoorbeeld de medewerkingsverplichting jegens de toezichthouder benoemd (zie TK 2013-2014, 33684, nr. 11). Het toezicht door de aangewezen toezichthouder ziet niet op de kwaliteit van de door de jeugdhulpaanbieders geleverde jeugdhulp. Dat toezicht is namelijk belegd bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en de Inspectie Veiligheid en Justitie (zie Hoofdstuk 9 van de wet). Zij voeren het kwaliteitstoezicht uit binnen het samenwerkingsverband Toezicht Sociaal Domein (TSD). Voor zover de gemeente signalen ontvangt over de kwaliteit van de te leveren of geleverde zorg, stuurt de gemeente deze door naar het TSD.
Het toezicht door de gemeentelijke toezichthouder jeugd ziet onder andere op de rechtmatigheid van ingediende declaraties door jeugdhulpaanbieders. De toezichthouder is bij de uitoefening van zijn taak gebonden aan de regels, zoals vastgelegd in de artikelen 5:11 t/m 5:20 van de Awb.
In deze bepaling is vastgelegd dat het college nadere regels kan vaststellen over de (reikwijdte van) taken en bevoegdheden van de gemeentelijke toezichthouder Jeugd (zie bijvoorbeeld artikel 5:14 Awb).
Hoofdstuk 8 Herziening, intrekking, terugvordering en bestrijding misbruik
Artikel 8.1 Nieuwe feiten en omstandigheden
In artikel 8.1.2, eerste lid van de wet is vastgelegd dat de jeugdige en/of ouder(s) het college alle informatie verstrekken die van belang kan zijn voor de verlening van een pgb. In dit artikel wordt de toepassing van deze informatieplicht verbreed naar ook de voorzieningen in natura. Immers, ook van de jeugdige en/of ouder(s) met jeugdhulp in natura kan verlangd worden dat ze voldoende gegevens en inlichtingen verstrekken om het college in staat te stellen te beoordelen of terecht een beroep op de voorziening wordt of is gedaan.
Artikel 8.2 Herziening, intrekking en terugvordering
In artikel 8.1.4, eerste lid van de wet is geregeld dat het college een besluit tot verlening van een individuele voorziening in de vorm van een pgb kan herzien of intrekken. Hoewel de wet alleen spreekt van herzien of intrekken is uit de toelichting af te leiden dat hiermee ook beëindigen of wijzigen wordt bedoeld.
Bij wijzigen en beëindigen gaat het om het aanpassen van de aanspraak naar de toekomst toe. De tegenhanger is herzien, wat een wijziging van de aanspraak over het verleden betreft. Intrekking ziet eveneens op het verleden: een aanspraak wordt dan beëindigd vanaf een in het verleden gelegen datum. Zo kan een beslissing tot verlening van een pgb worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen zes maanden na toekenning het pgb niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.
Verder breidt dit lid de bevoegdheid tot wijziging en/of beëindiging uit tot de individuele voorziening die in natura is verstrekt. Het gaat hier om een 'kan'-bepaling. Het college is dus niet verplicht gebruik te maken van zijn bevoegdheid tot herziening of intrekking.
In de wet is geregeld dat het college een pgb kan invorderen als dit is herzien of ingetrokken in verband met onjuiste of onvolledige informatieverstrekking door de jeugdige en/of ouder(s) (zie artikel 8.1.4, derde lid van de wet). Alvorens tot invordering te kunnen overgaan, moet het college het bedrag echter eerst terugvorderen. Terugvordering is niet geregeld in de wet. Het is daarom van belang hiervoor een grondslag op te nemen in de verordening. Net zoals bij herziening en intrekking gaat het bij terugvordering om een bevoegdheid van het college.
Indien het college overgaat tot terugvordering, ontvangt de pgb-aanbieder hierover een factuur. Deze factuur moet binnen vier weken na verzenddatum worden voldaan. Betaalt de pgb-aanbieder deze factuur niet tijdig, dan kan het college overgaan tot invordering via een dwangbevel.
Artikel 8.3 Opschorting betaling uit het pgb
In bepaalde gevallen is (tijdelijke) opschorting van een betaling uit het pgb naar aanleiding van een declaratie een beter instrument dan beëindiging of weigering of zelfs intrekken of herzien van het verleningsbesluit. Middels opschorting kan ruimte geboden worden voor herstelmaatregelen of nader onderzoek.
Om deze redenen is de mogelijkheid voor het college om de SVB gemotiveerd te verzoeken over te gaan tot opschorting toegevoegd aan deze verordening. Het college kan een verzoek enkel doen als een ernstig vermoeden is gerezen dat:
Van de onder b genoemde omstandigheid is ook sprake als de jeugdige en/of ouder(s) niet langer voldoende in staat zijn op eigen kracht, dan wel met ondersteuning en/of hulp uit hun sociale netwerk of van hun vertegenwoordiger, de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren, en als niet langer is gewaarborgd dat de diensten, veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt.
Uiteraard moet het college het verzoek goed motiveren en, met inachtneming van de daarvoor geldende regels, de SVB van voldoende informatie voorzien op grond waarvan de SVB over kan gaan tot deugdelijke besluitvorming ten aanzien van het al dan niet nemen van een besluit tot opschorting.
Er kan voor maximaal dertien weken worden opgeschort. Hierbij is aansluiting gezocht bij de termijn zoals deze ook wordt gehanteerd in artikel 4:56 van de Awb en de Wlz.
Hoofdstuk 9 Waarborgen verhouding prijs en kwaliteit
Artikel 9.1 Kwaliteitseisen jeugdhulp
De regering legt de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van voorzieningen bij de gemeente en de aanbieder. Het is op grond van artikel 2.11 van de wet aan de gemeente om in de verordening regels te stellen ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan. Daarbij wordt rekening gehouden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden. Voor dit artikel in de verordening is aansluiting gezocht bij de corresponderende bepaling hierover in de Verordening maatschappelijke ondersteuning.
De eis dat een voorziening van goede kwaliteit wordt verleend, biedt veel ruimte voor de gemeenten om in overleg met organisaties van de jeugdige en/of ouder(s) en aanbieders te werken aan kwaliteitsstandaarden voor de ondersteuning. In het eerste lid is een aantal voor de hand liggende kwaliteitseisen uitgewerkt. De professionele standaard en deskundigheid van beroepskrachten houdt in ieder geval in dat het opleidingsniveau en de werkervaring van het in te zetten personeel passen bij de ondersteuningsbehoefte van de jeugdige en/of zijn ouder(s). De Norm van de verantwoorde werktoedeling is verder uitgewerkt in het ‘Kwaliteitskader Jeugd, Toepassen van de norm van de verantwoorde werktoedeling in de praktijk’. Dit kwaliteitskader is te vinden op de website van SKJ.
In het eerste lid, onder e wordt gesproken over erkende keurmerken. Hieronder verstaan wij:
In het tweede lid wordt bepaald dat met een pgb ingekochte ondersteuning en/of hulp aan dezelfde kwaliteitseisen moet voldoen als jeugdhulp die door de gemeente zelf wordt ingekocht. Deze gelijkschakeling geldt niet voor jeugdhulp die wordt verleend door een persoon uit het sociaal netwerk, maar geldt slechts ten aanzien van bedrijfsmatig verleende jeugdhulp. Aangezien voor deze categorie ook een hoger tarief geldt dan voor jeugdhulp uit het sociaal netwerk, is het stellen van deze eisen gerechtvaardigd. Het in het derde lid genoemde jaarlijkse cliëntervaringsonderzoek is verplicht op grond artikel 2.10 van de wet.
Artikel 9.2 Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering
Het college kan de uitvoering van de wet, met uitzondering van de vaststelling van de rechten en plichten van de jeugdige of zijn ouders, door aanbieders laten verrichten (artikel 2.11, eerste lid, van de wet). Met het oog op gevallen waarin dit ten aanzien van jeugdhulp of de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering gebeurt, moeten bij verordening regels worden gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan (artikel 2.11, tweede lid van de wet). Daarbij dient in ieder geval rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de arbeidsvoorwaarden.
Om te voorkomen dat alleen gekeken wordt naar de laagste prijs voor de uitvoering worden in dit artikel een aantal andere aspecten genoemd waarmee het college bij het vaststellen van tarieven (naast de prijs) rekening dient te houden. Hiermee wordt bereikt dat een beter beeld ontstaat van de reële kostprijs voor de activiteiten die zij door aanbieders willen laten uitvoeren. Uitgangspunt is dat de aanbieder kundig personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. Hiervoor is tenminste een beeld nodig van de vereiste activiteiten en de arbeidsvoorwaarden die daarbij horen. Dit biedt een waarborg voor werknemers dat hun werkzaamheden aansluiten bij de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden.
De gemeente Hellendoorn is van mening dat zorggeld bedoeld is voor de zorg. Indien zorgverleners op een onverantwoorde wijze geld onttrekken aan de organisatie gaat dat ten kosten van de continuïteit en kwaliteit van de zorg. In de berekening van de tarieven is rekening gehouden met de overhead die in iedere organisatie voorkomt en met de marge (bij non profit instellingen), dan wel winst (bij bedrijven) die gemaakt kan worden. In de berekeningen is deze, na consultatie met zorgaanbieders in een aantal bijeenkomsten, gesteld op gemiddeld 3%. In principe is iedere zorgverlener zelf verantwoordelijk voor de bedrijfsvoering. De gemeente mengt zich niet in deze ondernemingsvrijheid, tenzij de bedrijfsvoering en/of de financiële situatie van de organisatie de continuïteit en de kwaliteit van de zorg in gevaar brengt. Van een gevaar voor de continuïteit is sprake indien in eenzelfde boekjaar sprake is van een negatief eigen vermogen én een negatief financieel resultaat. Van een gevaar voor de kwaliteit van de zorg is onder andere sprake indien:
Hoofdstuk 10 Vertrouwenspersoon, klachten en medezeggenschap
Artikel 10.1 Vertrouwenspersoon
In artikel 2.5 van de wet is bepaald dat het college ervoor verantwoordelijk is dat jeugdigen, hun ouder(s) of pleegouder(s) een beroep kunnen doen op een vertrouwenspersoon. Met de vertrouwenspersoon wordt een functionaris bedoeld zoals deze nu al werkzaam is binnen de jeugdzorg. Onafhankelijkheid, beschikbaarheid en toegankelijkheid zijn belangrijke factoren (wettelijke vereisten) voor een goede invulling van deze functie.
De wet adresseert het college rechtstreeks en vraagt niet om hierover bij verordening een regeling op te stellen. De bepaling uit de wet is toch in de verordening opgenomen vanwege het belang om in de verordening een compleet overzicht van rechten en plichten van jeugdigen en ouders te geven. In het landelijke Uitvoeringsbesluit Jeugdwet (AMvB) wordt een nadere uitwerking gegeven van de taken en bevoegdheden van de vertrouwenspersoon.
De gemeente is op grond van de Awb in het algemeen verplicht tot een behoorlijke behandeling van mondelinge en schriftelijke klachten over gedragingen van personen en bestuursorganen die onder haar verantwoordelijkheid werkzaam zijn. In hoofdstuk 9 van de Awb is de klachtbehandeling geregeld. Dit artikel is toch in de verordening opgenomen vanwege het belang om in de verordening een compleet overzicht van rechten en plichten van de jeugdige en/of ouder(s) te geven.
Voor de melding van klachten over de feitelijke hulpverlening moeten de jeugdige en/of ouder(s) zich richten tot de aanbieder/instelling die de hulpverlening biedt. De klachtmogelijkheid tegenover de aanbieder is geregeld in artikel 4.2.1 e.v. van de wet.
Artikel 10.3 Betrekken ingezetenen bij ontwikkelen beleid
Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 2.10 van de wet in samenhang met artikel 2.1.3, derde lid van de Wmo 2015. Op grond van die bepalingen moet in de verordening worden geregeld hoe ingezetenen, waaronder in ieder geval de jeugdige en/of ouder(s), worden betrokken bij de vormgeving van het jeugdbeleid.
Deze bepaling verwijst naar de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet vastgestelde inspraakverordening. Op deze manier wordt gewaarborgd dat er eenzelfde inspraakprocedure geldt voor zowel het jeugdbeleid als op andere terreinen.
Deze bepaling laat het aan het college over om de exacte invulling van de medezeggenschap vorm te geven.
Artikel 11.1 Onvoorziene gevallen en hardheidsclausule
Dit lid biedt het college de mogelijkheid in alle niet voorziene situaties te handelen naar bevind van zaken.
Dit lid bepaalt dat het college in bijzondere gevallen ten gunste van de jeugdige en/of ouder(s) kan afwijken van de bepalingen van deze verordening (en dus niet van de in de wet zelf genoemde bepalingen). Zo nodig wordt hierbij advies ingewonnen. Afwijken kan alleen maar ten gunste, en nooit ten nadele van de betrokken jeugdige en/of ouder(s).
Verder is met nadruk gemeld: in bijzondere gevallen. Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet beschouwd worden als een uitzondering en niet als een regel. Gaat het om het verlenen van individuele jeugdhulpvoorzieningen, dan verplicht artikel 2.3 van de wet het college reeds maatwerk te verrichten. Gebruik van de hardheidsclausule zal daarom in dat opzicht niet snel aan de orde komen. In uitzonderingsgevallen zou het bijvoorbeeld kunnen spelen bij de regels rondom het verstrekken van een pgb.
Bij toepassing van de hardheidsclausule moet het college uitgebreid motiveren waarom in de desbetreffende situatie van de verordening wordt afgeweken.
Artikel 11.2 Intrekking oude verordening en overgangsrecht
Dit artikel bevat overgangsrecht en regelt welke verordening in een aantal situaties van toepassing is op het moment dat deze verordening in werking treedt.
Hierin is duidelijk gemaakt dat bestaande rechten doorlopen totdat een nieuwe beoordeling heeft plaatsgevonden. Hierbij hanteren wij een minimale overgangstermijn van zes maanden na inwerkingtreding van deze verordening.
Hierin is vastgelegd dat aanvragen die nog bij het college in behandeling zijn, op grond van deze verordening beoordeeld zullen worden.
Artikel 11.3 Inwerkingtreding en citeertitel
Dit artikel bepaalt de inwerkingtreding van deze verordening en legt vast hoe de verordening aangehaald dient te worden.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2023-345724.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.