Gemeenteblad van Rozendaal
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Rozendaal | Gemeenteblad 2023, 344874 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Rozendaal | Gemeenteblad 2023, 344874 | beleidsregel |
Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Rozendaal 2023
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rozendaal;
artikel 6 lid 6 Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Rozendaal 2023 en artikel 3 lid 2, artikel 4 lid 2, artikel 5 lid 5, artikel 8 lid 4, artikel 10 lid 5, artikel 11 lid 5 en artikel 13 lid 4 Verordening jeugdhulp gemeente Rozendaal 2019;
overwegende dat het gewenst is om het Huishoudelijke Hulp Maatwerk Normenkader (HHM) op te nemen in de beleidsregels;
vast te stellen de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Rozendaal 2023.
Onderstaand zijn enkele begrippen toegelicht. Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Rozendaal 2023, Jeugdwet, Verordening jeugdhulp gemeente Rozendaal 2019, het Uitvoeringsbesluit maatschappelijke ondersteuning 2015, de Uitvoeringsregeling Wmo 2015, het Besluit Jeugdwet, de Regeling Jeugdwet, Nadere regels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Rozendaal 2023 en de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Waar In deze beleidsregels worden verstaan onder:
Cliëntondersteuning: een cliëntondersteuner is onafhankelijk van de gemeente en zorgaanbieders en denkt mee over zorg en ondersteuning. De cliëntondersteuner moet onafhankelijk zijn van de organisaties die indicaties stellen en de zorg leveren. De cliëntondersteuner kent het zorgaanbod in de buurt, kan aanwezig zijn bij een gesprek over ondersteuning, betrekt zo nodig het sociale netwerk en ondersteunt bij Wmo-ondersteuning, jeugd en gezin, Zvw (WLZ), wonen en onderwijs.
Maatwerkvoorziening: een aanbod van diensten, activiteiten of producten dat, na zorgvuldig onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de inwoner(s), door middel van een beschikking toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning of jeugdhulp. In de Verordening jeugdhulp van de gemeente Rozendaal wordt deze individuele voorziening genoemd.
Sociale Basis: Alle informele en formele netwerken en maatschappelijke initiatieven ter ondersteuning van inwoners op het gebied van zelfregie en samenredzaamheid. Binnen de Sociale Basis van de gemeente Rozendaal zijn zowel vrijwilligers als professionele hulpverleners actief en samen vormen zij het cement van de samenleving waarop mensen met elkaar een gemeenschap vormen en waarbinnen met name lichtere vormen van hulp en ondersteuning geboden worden.
HOOFDSTUK 2 Definitie van de eigen kracht, mogelijkheden en andere voorzieningen
Artikel 2 Algemeen afwegingskader
Als een inwoner een verzoek doet voor ondersteuning op grond van de Wmo of Jeugdwet, wordt dit verzoek gewogen. Het gaat daarbij om maatwerk. De uitkomst kan daarom per situatie verschillen. De weging is altijd individueel, maar moet tegelijkertijd objectief zijn. Daarom worden altijd de onderstaande onderwerpen betrokken bij de weging.
Er wordt altijd gekeken naar wat de inwoner zelf nog kan en welke inspanning de inwoner zelf heeft verricht om de situatie of het probleem op te lossen. Pas wanneer de gebruikelijke hulp, de eigen kracht, mantelzorg, hulp van andere personen uit het sociale netwerk, algemene voorzieningen, algemeen gebruikelijke voorzieningen en andere voorzieningen niet toereikend zijn, wordt onderzocht in welke mate een maatwerkvoorziening een oplossing biedt.
Het streven is om bij de inwoner de zelfredzaamheid en participatie te vergroten en de veiligheid te waarborgen. Dit passend bij de inwoner, de leeftijd en situatie. Daarbij is van belang hoe de situatie was, voordat er tegen een probleem of beperking aangelopen werd. Daarnaast wordt er gekeken naar situaties en omstandigheden bij inwoners in vergelijkbare omstandigheden en leeftijdscategorie zonder een probleem of beperking.
Aanvaardbaar geeft aan dat er soms belemmeringen of beperkingen blijven die niet verholpen kunnen worden. De ondersteuning richt zich tot wat noodzakelijk is voor de zelfredzaamheid, participatie en veiligheid. De ondersteuning breidt zich niet uit tot wat de inwoner noodzakelijk vindt in het kader van gewoonte of smaak. Het betekent niet per definitie dat alle activiteiten zoals hobby’s kunnen worden uitgeoefend zoals voorheen.
Of er sprake is van gebruikelijke hulp wordt beoordeeld aan de richtlijn die is opgenomen in Bijlage 1.
Artikel 5 Ondersteuning door mantelzorgers
Mantelzorg is een vorm van ondersteuning die niet afdwingbaar is door de overheid. Mantelzorg is meestal langdurig en/of intensief. De hulp bestaat uit verzorging, maar kan ook hulp bij noodzakelijke dagelijkse activiteiten zijn. Zoals een huishouden voeren. Door deze hulp kan de ander zich redden, thuis blijven wonen en meedoen aan de samenleving. De hulp gaat verder dan de gebruikelijke hulp die huisgenoten aan elkaar geven. Mantelzorg is de hulp die de gebruikelijke hulp overstijgt.
De consulent kan in het kader van zijn onderzoek een test voor overbelasting bij een mantelzorger afnemen, namelijk de Caregiver Strain Index. De CSI is een wetenschappelijk gevalideerd instrument en één van de meest gebruikte. De test bestaat uit dertien vragen die met ja of nee kunnen worden beantwoord. Als iemand zeven keer of meer een vraag met ‘ja’ beantwoordt, dan is er sprake van overbelasting.
Artikel 6 Eigen kracht en eigen mogelijkheden
Eigen oplossingen staan dicht bij de inwoner en sluiten daardoor goed bij de inwoner en/of de situatie aan. Daarbij wordt gekeken naar de balans in draagkracht/draaglast van de inwoner. Hierdoor is er sprake van een draagkrachtige en duurzame oplossing. Het uitgangspunt is dat de inwoner eerst kijkt in hoeverre hij/zij zelf, of samen met zijn directe omgeving, een bijdrage kan leveren aan het verbeteren van zijn situatie. Het is normaal dat een persoon zich inspant om de eigen situatie te verbeteren of dat er iets gedaan wordt voor een partner of familielid die niet geheel op eigen kracht kan deelnemen aan de samenleving. Er wordt altijd nagevraagd bij de inwoner of de inwoner het netwerk al betrokken heeft bij zijn situatie of probleem en het oplossen hiervan.
Mogelijkheden vanuit de eigen kracht zijn bijvoorbeeld de focus leggen op waar een persoon goed in is en deze krachten in te zetten waardoor de balans terugkeert. Het gaat hier om het aanboren, vergroten en benutten van eigen sterke kanten en van het sociale netwerk, om te zorgen dat er weer grip komt op hun leven. Hierdoor kan de inwoner (lichte) problemen oplossen en waar mogelijk voorkomen. Ook wanneer iemand aanspraak kan maken op een voorziening op grond van een andere wet, hoeft de gemeente in het kader van de eigen kracht die voorziening niet te verstrekken. Het uitgangspunt is dan namelijk dat de inwoner op eigen kracht het probleem kan oplossen, namelijk door aanspraak op grond van de andere wet tot gelding te brengen. Hetzelfde geldt als de inwoner beschikt over een aanvullende verzekering. Beschikt de inwoner echter niet over een aanvullende verzekering of is deze niet toereikend om het probleem op te lossen, dan is de gemeente aan zet om de noodzakelijke ondersteuning in te zetten. De inwoner kan namelijk niet verplicht worden om een aanvullende verzekering af te sluiten.
De inzet van het inkomen of vermogen van de inwoner is geen eigen kracht. Een maatwerkvoorziening moet voor iedereen toegankelijk zijn, ongeacht de hoogte van het inkomen en/of vermogen. Het inkomen en vermogen mag geen rol spelen bij de toekenning van een maatwerkvoorziening. Wel kan er in het gesprek met financieel draagkrachtige inwoners gewezen worden op de mogelijkheid om de voorziening zelf te financieren. Als de inwoner dat wil en ook in staat is om dat zelf te organiseren, kan dat de juiste aanpak zijn.
Onder de eigen mogelijkheden valt ook bovengebruikelijke hulp van een ouder/ouders aan hun minderjarige kinderen, voor zover zij beschikbaar en in staat zijn de noodzakelijke hulp te bieden, dit geen overbelasting oplevert, de ouder(s) de hulp ook zonder vergoeding blijven bieden en zij hierdoor niet in de problemen komen. Als uit onderzoek naar deze factoren volgt dat de ouder(s) de benodigde hulp kunnen bieden zonder dat dit tot problemen leidt, zijn er voldoende eigen mogelijkheden. Er wordt dan geen maatwerkvoorzienig ingezet voor de hulp die de ouder(s) kunnen bieden.
Artikel 7 Algemene en andere voorzieningen
Algemene voorzieningen zijn laagdrempelig toegankelijk. Er kan hiervoor een bijdrage in de kosten voor gevraagd worden. Algemene voorzieningen vanuit de Jeugdwet zijn eigen bijdrage vrij. Dit staat opgenomen in de Verordening maatschappelijke ondersteuning en Verordening jeugdhulp. Er is een uitgebreid aanbod van algemene voorzieningen beschikbaar binnen de gemeenten Rheden en Rozendaal. De volgende algemene voorzieningen zijn in ieder geval beschikbaar:
Inwoners met een vraag voor (groeps)begeleiding vanuit de Wmo of Jeugdwet, kunnen zich direct wenden tot één van de dorpsmeldpunten in de Sociale Basis (een uitvoerende derde partij). Het dorpsmeldpunt van de Sociale Basis bekijkt of de inwoner voldoende geholpen is met een algemene voorziening. Als dat niet zo is, kan de inwoner zich melden bij het sociaal meldpunt van de gemeente Rheden. De inwoner kan het dorpsmeldpunt van de Sociale Basis vragen hierbij te helpen door een advies mee te sturen.
Artikel 8 Algemeen gebruikelijke voorzieningen
Er bestaat geen aanspraak op een maatwerkvoorziening als het probleem van de cliënt kan worden opgelost met een algemeen gebruikelijke voorziening. Hiermee wordt beoogd te voorkomen dat het college een voorziening verstrekt waarvan aannemelijk is dat cliënt, ook als hij of zij geen beperkingen had, hierover zou (hebben kunnen) beschikken. Een algemeen gebruikelijke voorziening is een voorziening die voldoet aan de criteria zoals opgenomen in artikel 1 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning.
Eén van de criteria is dat een voorziening financieel gedragen kan worden met een inkomen op minimumniveau. Het is hierbij niet van belang wat het inkomen van de cliënt zelf is. Het draait om de vraag of iemand met een minimuminkomen de voorziening zou kunnen betalen. Om deze vraag te beantwoorden hanteert de gemeente het criterium dat de voorziening binnen een termijn van 36 maanden kan worden terugbetaald bij een aflossing van 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm. Dit is gebaseerd op de aflossingscapaciteit voor leenbijstand. Voor de kostprijs van de voorziening, kijkt de gemeente waar mogelijk ook naar beschikbare tweedehands voorzieningen.
Er zijn verschillende diensten die aan de hand van de jurisprudentie als algemeen gebruikelijk kunnen worden gezien. Voorbeelden hiervan zijn de bezorgservice van supermarkten en een glazenwasser.
Bepaalde producten worden ook als algemeen gebruikelijk gezien. Een fiets met elektrische trapondersteuning is een voorbeeld: een dergelijke fiets wordt ook gebruikt door mensen zonder beperkingen (bijvoorbeeld door mensen die een lange afstand naar hun werk of school moeten fietsen). Een dergelijke fiets is gewoon bij de fietsenwinkel te koop en over het algemeen wel betaalbaar. Zeker als er rekening wordt gehouden met het ruime aanbod aan tweedehandsfietsen. Bij andere producten zal het afhangen van de kosten of deze algemeen gebruikelijk zijn. Neem bijvoorbeeld een spoel-föhn installatie. Deze voorziening is niet (meer) specifiek bedoeld voor mensen met een beperking en vrij verkrijgbaar. Het hangt daarom in het concrete geval af van de kosten van de voorziening plus installatie of deze financieel draagbaar met een minimuminkomen en dus algemeen gebruikelijk zijn.
HOOFDSTUK 3 Procedure toegang tot maatschappelijke ondersteuning en/of jeugdhulp
Artikel 9 De consulent van de gemeente
De consulent is een adviseur van de gemeente met specialistische kennis op het gebied van de Wmo en/of Jeugdwet en kennis van de (integrale) mogelijkheden voor inwoners. De consulent stelt deze kennis in dienst van de inwoners, verricht onderzoek naar passende ondersteuning en adviseert inwoners objectief.
De consulent is in staat de situatie van een inwoner te onderzoeken en een onafhankelijke afweging te maken van de situatie en de eventueel benodigde ondersteuning. Er wordt in samenwerking met de inwoner een integraal plan/onderzoeksverslag opgesteld en specifieke, meetbare, haalbare, realistische en tijdgebonden doelen geformuleerd.
Een passend en objectief advies betekent niet automatisch dat dit gelijk staat aan de wens van de inwoner en belangrijke betrokkenen. De consulent is in staat om als onafhankelijke adviseur door middel van ‘helicopterview’ te zien wat daadwerkelijk passend en noodzakelijk is bij een situatie of probleem. Dit betekent dat de consulent onafhankelijk is, brede kennis heeft en overstijgend denkt. Tegelijkertijd maakt de consulent hierin een afweging waarbij deze de wet, verordening, nadere regels en beleidsregels betrekt.
Wanneer een inwoner niet in staat is zelf regie te voeren over de ondersteuning en/of zijn leven, worden er verschillende mogelijkheden onderzocht. Er wordt allereerst gekeken of iemand uit het netwerk de inwoner kan ondersteunen in het voeren van de regie of tijdelijk en/of gedeeltelijk de regie kan overnemen. Als dit niet mogelijk is, kan een zorgaanbieder tijdelijk deze rol krijgen vanuit de opdracht van de gemeente. Indien nodig, bijvoorbeeld als sprake is van een complexe situatie en daarbij problematiek op meerdere levensgebieden, kan de consulent van de gemeente tijdelijk de rol van procesregisseur op zich nemen.
Ook als er een casemanager/casusregisseur of procesregisseur van de gemeente is, blijft de daadwerkelijke uitvoering van de ondersteuning bij inwoner en zorgaanbieders. Ook blijft bijvoorbeeld bij volwassenen de GGZ verantwoordelijk voor de psychiatrische zorg en de reclassering verantwoordelijk voor de justitiële zorg. En bij jeugdige inwoners bepaalt de Gecertificeerde Instelling (GI) bijvoorbeeld welke jeugdhulp wordt ingezet tijdens een kinderbeschermingsmaatregel.
Een consulent blijft betrokken bij de inwoner wanneer het onderzoek nog niet afgerond is of wanneer de consulent procesregie voert omdat dit volgens wettelijke kaders of onderliggende afspraken in het kader van zorg en veiligheid noodzakelijk is. Bij veiligheid casuïstiek is dit nodig totdat er voor het gezin sprake is van een acceptabel niveau van veiligheid op basis van het veiligheidsplan.
Artikel 10 Onvoldoende informatie bij het onderzoek
De inwoner heeft de belangrijke verantwoordelijkheid om mee te werken aan het onderzoek en de nodige informatie ter beschikking te stellen van de consulent. Wanneer er onvoldoende informatie wordt verstrekt door de inwoner om tot een passend besluit te komen, kan het zijn dat een inwoner hierdoor minder of geen ondersteuning ontvangt dan in zijn/haar ogen passend of wenselijk is.
Artikel 11 Integraal plan of onderzoeksverslag
In het integraal plan of onderzoeksverslag staat de hulpvraag van de inwoner, de weging van de feiten, de krachten en zwakten, de doelen en de oplossingsrichting van de inwoner en het sociale netwerk. Daarbij volgt de consulent de door de CRvB geformuleerde stappen waar het onderzoek aan moet voldoen:
Bepalen in hoeverre de eigen mogelijkheden, gebruikelijke hulp, mantelzorg, ondersteuning door andere personen uit het sociale netwerk, algemene voorzieningen en algemeen gebruikelijke voorzieningen de nodige hulp en ondersteuning kunnen bieden.
Daarna kan de consulent concluderen of er wat overblijft om te compenseren via een maatwerkvoorziening. De consulent schrijft een motivatie met het advies voor passende ondersteuning. Daarnaast zijn er specifieke, meetbare, haalbare, realistische en tijdgebonden doelen geformuleerd. Wanneer er meerdere hulpvragers in een gezin/huishouden zijn, wordt dit, indien mogelijk, in één plan geschreven. Hiermee wordt invulling gegeven aan 1 gezin, 1 plan, 1 regie. Kanttekening hierbij is dat de privacyregels niet zijn aangepast op het uitgangspunt van 1 gezin, 1 plan, 1 regie. Iedereen die zelf zijn/haar privacyrechten uitoefent, moet toestemming geven voor het inzien van gegevens door een ander lid van het gezin en het domeinoverstijgend verwerken van gegevens (bijvoorbeeld Wmo en Jeugdwet). Bij de toegang tot jeugdhulp geldt dat voor jeugdigen tot 12 jaar de ouder(s) met gezag of voogd(en) de privacyrechten uitvoeren. Vanaf 12 jaar kan de jeugdige zelf toestemming geven, tenzij de jeugdige (nog) ‘niet in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen’. Dan oefenen de ouder(s) met gezag of voogd(en) het privacyrecht uit, totdat de jeugdige 18 jaar is. Er wordt dus altijd bekeken of een integraal plan mogelijk is, rekening houdend met de privacyregels.
Als de inwoner in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening en deze in de vorm van een pgb wenst te ontvangen, toetst de consulent aan de hand van artikel 2 van de nadere regels of de inwoner voldoet aan de voorwaarden voor een pgb.
Als er langer dan 6 weken nodig is voor het onderzoek en het gaat om de Wmo, dan wordt hierover overlegd met cliënt. Het staat de cliënt op basis van de Wmo vrij om na 6 weken vast een aanvraag in te dienen. Maar en zorgvuldig onderzoek is het uitgangspunt. Het zal daarom meestal niet in het nadeel van de cliënt zijn om in te stemmen met een langere duur van het onderzoek.
Artikel 12 Afwijkende routes bij aanvraag
Wanneer een inwoner zorg vermijdt en er bemoeizorg noodzakelijk is volgens de consulent, kan er gekozen worden om zonder een aanvraag een maatwerkvoorziening in te zetten. Bemoeizorg staat op gespannen voet met het zelfbeschikkingsrecht van inwoners en hun privacy. Bemoeizorg wordt daarom alleen ingezet als het geen optie is om af te wachten tot de cliënt zelf om die hulp vraagt en/of om verdere verwaarlozing te voorkomen. In de volgende gevallen kan daar sprake van zijn:
Artikel 13 Het besluit, de beschikking
Opschorting van de beslistermijn van 2 weken (Wmo) of 8 weken (Jeugdwet) wordt gecommuniceerd aan de inwoner. De inwoner ontvangt hiervoor een schriftelijke bevestiging. Hierin staan de datum van de aanvraag, de aangevraagde ondersteuning, de reden van uitstel, wat nog nodig is voor het besluit en de nieuwe beslistermijn.
Verlengen van de beslistermijn van 2 weken (Wmo) of 8 weken (Jeugdwet) wordt gecommuniceerd aan de inwoner. De inwoner ontvangt hiervoor een schriftelijke bevestiging. Hierin staan de datum van de aanvraag, de aangevraagde ondersteuning, de reden van uitstel, wat nog nodig is voor het besluit en de nieuwe beslistermijn (zo kort mogelijk).
Artikel 14 Cliëntondersteuning en vertrouwenspersoon
Een vertrouwenspersoon voor bij jeugdhulp, is landelijk georganiseerd via het Advies en Klachtbureau Jeugdzorg (Externe link: www.AKJ.nl). Als er zaken in de hulpverlening niet goed lopen, kan de vertrouwenspersoon daarbij helpen. Er wordt samen met de jeugdige, de ouder, verzorgende of gezaghebbende naar een oplossing gezocht.
HOOFDSTUK 4 Maatwerkvoorzieningen Jeugdwet
Artikel 15 Overzicht maatwerkvoorzieningen
Voorbeelden van maatwerkvoorzieningen vanuit de Jeugdwet zijn:
Specialistische begeleiding vanuit een maatwerkvoorziening Jeugdhulp is gericht op:
Het aanleren van nieuwe vaardigheden en gedrag waardoor bij de jeugdige toekomstige verergering van de beperking en mogelijke uithuisplaatsing kan worden voorkomen. Door interventie verbeteren van de opvoedingssituatie zodat het gezin in staat is om de opvoeding en ontwikkeling van de cliënt te waarborgen. Verbetering van de uitvoering van opvoedingstaken, zodat de ouders op een positieve manier de ouderrol op zich kunnen nemen;
Wanneer er sprake is van blijvend intensieve zorgbehoefte en wanneer er 24 uur per dag zorg dichtbij of permanent toezicht nodig is, komt de inwoner hoogstwaarschijnlijk in aanmerking voor verblijf vanuit de WLZ. Van de inwoner wordt verwacht dat deze aantoonbaar actief inspanningen verricht om een aanvraag voor een overige voorziening in te dienen.
Vanuit de Jeugdwet is alleen vervoer mogelijk voor een jeugdige van en naar de locatie waar jeugdhulp gegeven wordt en de jeugdige in verband met een medische noodzaak of een gebrek aan zelfredzaamheid niet in staat is om zelfstandig van en naar de locatie te komen waar de jeugdhulp wordt gegeven. Op voorwaarde dat er geen sprake is van gebruikelijke hulp en er geen verdere mogelijkheden zijn vanuit de eigen kracht, en/of andere voorliggende voorzieningen. Dit vervoer kan binnen of buiten de gemeentegrenzen zijn.
Artikel 20 Persoonlijke verzorging
Persoonlijke verzorging is een vorm van begeleiding die de inwoner ondersteunt bij bijvoorbeeld het wassen, aan- en uitkleden, in of uit bed komen, toiletteren, drinken, eten, verzorging van haren, tanden, huid en nagels. Meestal gaat het om aansturing en worden er geen handelingen overgenomen. Als overname noodzakelijk is, kan hiervoor meestal namelijk aanspraak gemaakt worden op de Zvw. Vanuit de Zvw kan er aanspraak gemaakt worden op persoonlijke verzorging, als er behoefte is aan geneeskundige zorg of een hoog risico daarop. De kinderverpleegkundige beoordeelt dit. Als het onduidelijk is of de verzorging vanuit de Jeugdwet of Zvw moet worden ingezet, is het daarom van belang om af te stemmen met de kinderverpleegkundige.
HOOFDSTUK 5 Maatwerkvoorzieningen Wmo
Artikel 21 Overzicht maatwerkvoorzieningen
Voorbeelden van maatwerkvoorzieningen vanuit de Wmo zijn:
Specialistische begeleiding Wmo vanuit een maatwerkvoorziening betreft in principe tijdelijke ondersteuning waarna er afgeschaald wordt. Bijvoorbeeld naar lichtere vormen van begeleiding geboden vanuit de “sociale basis”. Daarom zal in eerste instantie begeleiding ingezet worden vanuit de “Sociale Basis” en is begeleiding vanuit een maatwerkvoorziening slechts aanvullend mogelijk op de begeleiding vanuit de “Sociale Basis”.
Wanneer er sprake is van blijvend intensieve zorgbehoefte en wanneer er 24 uur per dag zorg dichtbij of permanent toezicht nodig is, komt de inwoner hoogstwaarschijnlijk in aanmerking voor verblijf vanuit de WLZ. Van de inwoner wordt verwacht dat deze aantoonbaar actief inspanningen verricht om een aanvraag voor een overige voorziening in te dienen.
Aanvullende criteria voor vervoer:
Wanneer een inwoner niet in staat is om 500 meter of meer te lopen, kan de inwoner in aanmerking komen voor collectief vervoer op grond van de Wmo. Voor vervoer tot 500 meter kan de inwoner zelf algemeen gebruikelijke hulpmiddelen aanschaffen zoals een wandelstok of rollator. Hiervoor wordt er in principe geen collectief vervoer op grond van de Wmo ingezet.
Bij de te verstrekken vervoersvoorziening(en) wordt bij de vervoersbehoefte ten behoeve van maatschappelijke participatie uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving. Daarbij gaat het om een gebied van 25 kilometer rondom het adres waar de inwoner zijn hoofdverblijf heeft. Met de verstrekte vervoervoorziening(en) en eventuele eigen vervoersmogelijkheden moet de inwoner in totaal 1.500 kilometer op jaarbasis kunnen reizen. Als de inwoner een hogere vervoersbehoefte heeft, dan is het aan hem/haar om aan de hand van concrete en verifieerbare gegevens aan te tonen dat dit zo is.
Een vervoersvoorziening voor verplaatsingen op loop- en fietsafstand in de directe omgeving, bijvoorbeeld een scootmobiel, stelt de inwoner in staat een afstand van 750 km per jaar af te leggen. Beschikt cliënt over een dergelijke voorziening, dan wordt de reisafstand voor een vervoersvoorziening voor de middellange afstanden, bijvoorbeeld collectief vervoer, op maximaal 750 km gesteld.
Wanneer het noodzakelijk is dat er een medisch begeleider meereist met de maatwerkvoorziening, kan een inwoner niet alleen reizen. Dit zou voor onveilige situaties kunnen zorgen.
Individueel vervoer wordt alleen bij uitzonderingssituaties ingezet. Alleen wanneer (op basis van medisch advies) is vastgesteld dat collectief vervoer of (kleinschalig) instellingsvervoer voor de betreffende inwoner niet voldoet (bijvoorbeeld in geval van onbeheersbare incontinentie of ernstige gedragsproblemen), kan de vervoerder gevraagd worden individuele ritten te verzorgen of een vergoeding voor gebruik eigen auto of vervoer door derden worden verstrekt. Een vergoeding voor het gebruik van de eigen auto wordt verder alleen verstrekt als dat in het concrete geval niet algemeen gebruikelijk is. Het uitgangspunt is dat het gebruik van de eigen auto algemeen gebruikelijk is. Ook iemand met een inkomen op minimumniveau wordt geacht de vervoerskosten te kunnen voldoen om in aanvaardbare mate deel te kunnen nemen aan het leven van alledag en sociale contacten te onderhouden. Alleen in bijzondere omstandigheden is daarom een vergoeding mogelijk. Bijvoorbeeld als de kosten veel hoger dan gemiddeld zijn, doordat iemand door zijn beperkingen ook voor alle verplaatsingen op de korte afstand de auto moet gebruiken of afhankelijk is van een auto met veel hogere gebruikskosten.
Artikel 26 De eigen en andere mogelijkheden voor hulp bij het huishouden
Hetzelfde geldt voor het verzorgen van huisdieren. De gevolgen hiervan op de schoonmaak en het zoeken van oplossingen daarvoor behoort in de eerste plaats tot de eigen verantwoordelijkheid van de inwoner. Tenzij een inwoner gebruik maakt van een gecertificeerde en opgeleide hulphond op basis van de zorgverzekeringswet er aantoonbaar sprake is van extra vervuiling van de woning door deze hulphond.
Een andere vorm van eigen mogelijkheden is, het meewerken aan zo efficiënt mogelijke ondersteuning. Dit betekent dat van de inwoner mag worden verwacht dat de inwoner rekening houdt of veranderingen aanbrengt bij de inrichting van de woning (ergonomisch verantwoord) en planning voor de uitvoering van de huishoudelijke werkzaamheden. Voorbeelden hiervan zijn:
Artikel 27 Normtijden hulp bij het huishouden
Voor de onderbouwing van de maatwerkvoorziening hanteren we het meest recente Huishoudelijke Hulp Maatwerk Normenkader (HHM), van bureau HHM te vinden op Externe link: https://www.hhm.nl/ .
Artikel 28 Regie voeren en aanleren van huishoudelijke taken
Daarnaast wordt er altijd gekeken naar de leerbaarheid en activeringsmogelijkheden van een inwoner. Voordat het duidelijk is dat huishoudelijke taken structureel moeten worden overgenomen, onderzoekt de zorgverlener of het mogelijk is de inwoner in de eigen kracht te zetten door taken aan te leren en de inwoner te activeren. Dit betekent zowel het oefenen van huishoudelijke taken als het inzetten van algemeen gebruikelijk huishoudelijke hulpmiddelen uitproberen. Wanneer er binnen 3 tot 6 maanden onvoldoende leerbaarheid en activeringsmogelijkheden blijken te zijn, wordt er overgegaan op structurele overname van handelingen. Dit staat los van de motivatie en de wil van de inwoner hieraan mee te werken. Het is de eigen verantwoordelijkheid van de inwoner mee te werken aan het onderzoek, de in samenwerking opgestelde doelen en het zoeken naar de best passende oplossing.
Artikel 29 Zware vervuiling huishouden
Bij uitzonderingsituaties is er sprake van een zware vervuiling van het huishouden waardoor er gezondheidsrisico’s ontstaan. Hiervoor is in principe geen maatwerkvoorziening beschikbaar. De inwoner is zelf verantwoordelijk voor de kosten. De gemeenten ondersteunt wel in het aanvragen van een huis schoonmaak.
Artikel 30 Langdurige noodzakelijkheid maatschappelijke ondersteuning
Bij het bepalen van de meest passende goedkoopst adequate Wmo voorziening, wordt rekening gehouden met de (te verwachten) gebruiksduur en intensiteit van het gebruik. Er wordt geen maatwerkvoorziening toegekend als deze niet langdurig noodzakelijk is, tenzij het gaat om hulp bij het huishouden of begeleiding. Is hulp bij het huishouden of begeleiding kortdurend of incidenteel mogelijk, dan wordt een groter beroep op eigen mogelijkheden of de inzet van algemene of andere voorzieningen gedaan. Uiteraard wordt hierbij rekening gehouden met de feitelijke aanwezigheid hiervan.
Artikel 31 Wonen in een geschikt huis
Het zoeken, vinden en beschikken over een woning behoort tot de eigen verantwoordelijkheid. Dit geldt in beginsel ook voor het beschikken over een zo geschikt mogelijke woning. Het behoort tot de eigen verantwoordelijkheid om passende maatregelen te nemen behorend bij de levensfase en te verwachten beperkingen. Kleine aanpassingen die voor iedereen algemeen toegankelijk zijn, worden niet vanuit de Wmo verstrekt.
Een woningaanpassing of ondersteuning bij het vinden van een geschikte woning wordt in het kader van de Wmo alleen verleend, indien het ontstaan van beperkingen, verminderde zelfredzaamheid en/of participatieproblemen het gevolg is/zijn van onvoorziene en onverwachte omstandigheden, gelegen buiten eigen toedoen. Er kan alleen gebruik worden gemaakt van een woningaanpassing vanuit de Wmo, indien de algemene en andere voorzieningen, niet passend zijn gebleken bij de situatie.
De inwoner kan bij verhuizen alleen rekening houden met de (medische) situatie, als op dat moment duidelijk is dat er beperkingen zijn of ontstaan bij het normale gebruik van de nieuwe woning. Indien een inwoner alsnog besluit te verhuizen naar een woning waarbij bekend is dat deze niet passend is in gebruik of qua onderhoud bij de (medische) situatie van de inwoner, is de inwoner zelf verantwoordelijk om ondersteuning en aanpassingen te organiseren en te betalen. De inwoner had immers de mogelijkheid om te zoeken naar een woning passend bij de situatie.
Artikel 34 Verhuizen op indicatie van de gemeente (verhuisindicatie)
Er zijn diverse hulpmiddelen die de inwoner behulpzaam kunnen zijn bij het zich verplaatsen in of om de woning. Deze zijn in de reguliere handel verkrijgbaar en zijn algemeen gebruikelijke voorzieningen zolang deze financieel draagbaar zijn met een minimuminkomen. Voorbeelden hiervan kunnen zijn:
Uniek Sporten is een voorliggende mogelijkheid op een sportvoorziening. Uniek Sporten is een uitleenservice van sportrolstoelen en handbikes voor inwoners. Inwoners met een fysieke beperking kunnen kosteloos, voor een periode van maximaal 6 maanden, via Uniek Sporten sporthulpmiddelen en verschillende sporten uitproberen. Uniek Sporten kan hierna in samenwerking met de inwoner een melding en aanvraag indienen voor en sportvoorziening bij de gemeente.
Artikel 39 Persoonlijke verzorging
Persoonlijke verzorging is een vorm van begeleiding die de inwoner ondersteunt bij bijvoorbeeld het wassen, aan- en uitkleden, in of uit bed komen, toiletteren, drinken, eten, verzorging van haren, tanden, huid en nagels. Meestal gaat het om aansturing en worden er geen handelingen overgenomen. Als overname noodzakelijk is, kan hiervoor meestal namelijk aanspraak gemaakt worden op de Zvw. Als de zorg verband houdt met de behoefte aan de geneeskundige zorg of een hoog risico daarop valt de persoonlijke verzorging namelijk onder de Zvw. De wijkverpleegkundige/kinderverpleegkundige beoordeelt dit. Als het onduidelijk is of de verzorging vanuit de Wmo/Jeugdwet of Zvw moet worden ingezet, is het daarom van belang om af te stemmen met de wijkverpleegkundige/kinderverpleegkundige.
Rozendaal d.d. 18 juli 2023
Burgemeester en wethouders voornoemd,
De secretaris.
Bas Pelgrum
De burgemeester
Ester Weststeijn
In de Wmo 2015 staat onder andere dat een inwoner pas in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening wanneer hij/zij niet met gebruikelijke hulp voldoende zelfredzaam is of in staat tot participatie. In de verordening is deze bepaling ook opgenomen.
Uit de Jeugdwet volgt dat het college geen voorziening voor jeugdhulp hoeft te verstrekken voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de jeugdige of zijn ouder(s) toereikend zijn. In de verordening is, ter uitwerking hiervan, onder andere vastgelegd dat jeugdigen of ouders slechts in aanmerking kunnen komen voor een maatwerkvoorziening voor zover zij met gebruikelijke hulp geen oplossing kunnen vinden voor de hulpvraag.
In deze bijlage staat beschreven wanneer er sprake is van gebruikelijke hulp. Hierbij wordt er specifiek ingegaan op gebruikelijke hulp bij hulp bij het huishouden (alleen Wmo), persoonlijke verzorging en begeleiding. De regels voor de Wmo zijn gebaseerd op het CIZ protocol gebruikelijke zorg in combinatie met de bepalingen in de Wmo 2015, relevante jurisprudentie en gemeentelijke beleidsuitgangspunten.
Bij de regels Jeugd is aangesloten bij de richtlijnen die vóór 1 januari 2015 in de AWBZ en bij jeugd-ggz werden gehanteerd: de CIZ-indicatiewijzer en het Handboek Indicatiestelling jeugd-ggz.
De regels bieden een juridische en praktische ondersteuning om onderscheid te maken tussen gebruikelijke hulp en bovengebruikelijke hulp. In elke individuele situatie wordt op basis van deze regels een zorgvuldige individuele afweging gemaakt. Daarbij wordt rekening gehouden met de specifieke omstandigheden van de inwoner.
2. Gebruikelijke hulp in de Wmo 2015
Gebruikelijke hulp is de hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten (artikel 1.1.1 Wmo 2015). Volgens de regering is het in onze samenleving normaal dat de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten waar nodig en mogelijk taken overnemen in het huishouden, wanneer er sprake is van een huisgenoot met een beperkte zelfredzaamheid.
2.2. Van wie er gebruikelijke hulp wordt verwacht
De leden van het huishouden vormen de leefeenheid van de inwoner. De leefeenheid is verantwoordelijk voor het functioneren van de leefeenheid. Dat betekent dat bij uitval van één van de leden van die leefeenheid, er gestreefd wordt naar een herverdeling van de huishoudelijke taken binnen die leefeenheid.
De leefeenheid waartoe inwoner behoort, bestaat, gelet op artikel 1.1.1 Wmo 2015, uit de inwonende:
Gelet op de definitie van gebruikelijke hulp in de Wmo 2015, en Memorie van Toelichting, kunnen meer dan twee volwassen personen tot de leefeenheid behoren. Volwassenen die een kamer huren, horen niet bij de leefeenheid. Zij voeren immers hun eigen huishouden.
Als de inwoner deel uitmaakt van een leefeenheid bestaande uit meerdere personen (meerpersoonshuishouden), stelt de consulent vast wat in dat geval verstaan wordt onder gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar.
Met een echtgenoot wordt gelijkgesteld (artikel 1.1.2 Wmo 2015):
De algemene wettelijke definitie bevat drie eisen waaraan moet zijn voldaan (artikel 1.1.2 lid 3 Wmo):
Het is niet mogelijk dat meer dan twee personen met elkaar een gezamenlijke huishouding voeren. Behoren er meer dan twee personen tot de leefeenheid, dan kan er bij de andere huisgenoten wel ook sprake zijn van gebruikelijke hulp. Echter, zal dan vastgesteld moeten worden wat gebruikelijke hulp is voor deze huisgenoten ten opzichte van de inwoner.
Het gaat erom dat men feitelijk zijn hoofdverblijf heeft in dezelfde woning. De enkele inschrijving in de Brp is onvoldoende om de vraag te beantwoorden waar iemand zijn woonadres heeft. Die vraag moet beantwoord worden aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. Het enkele feit dat een persoon in het Brp is ingeschreven op het adres van de cliënt is onvoldoende om te spreken van hoofdverblijf in dezelfde woning.
Soms kan er twijfel bestaan of het gaat om huisgenoten of dat men feitelijk in twee verschillende woningen verblijft. Denk hierbij aan de situatie waarbij iemand woont in een apart bijgebouw. In die situatie kunnen de volgende factoren onderzocht worden om te bepalen of het gaat om één leefeenheid:
2.5.2. Zorg dragen voor elkaar
Een ander belangrijk criterium voor het aannemen van een gezamenlijke huishouding wordt ook het verzorgingscriterium genoemd. De betrokkenen moeten voor elkaar zorg dragen door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten of activiteiten van de huishouding dan wel anderszins.
Een contract of bewijsstukken dat er huur of kostgeld wordt betaald, betekent niet automatisch dat de betrokkenen geen gezamenlijke huishouding kunnen voeren.
Het is niet vereist dat de geboden verzorging aan elkaar dezelfde omvang en intensiteit heeft. Wanneer er enkel door één van beide personen zorg wordt geboden, is aan het verzorgingscriterium niet voldaan.
Bij (onder)huurders en kostgangers is sprake van een zuiver zakelijke relatie. Daarvan is geen sprake als de relatie verder gaat dan alleen de betaling van de huur of het kostgeld. Bijvoorbeeld door het samen delen van maaltijden en de was. Zoals dat ook het geval is in andere situaties waarin de betrokkenen beweren niet elkaars partners te zijn, kan de gemeente een onderzoek instellen naar de feitelijke omstandigheden van de betrokkenen.
2.6. Gebruikelijke hulp door kinderen
Wanneer er gebruikelijke hulp van een kind wordt verwacht, dan moet er onderzoek gedaan worden naar het vermogen van dit kind voor wat betreft de taken waar het om gaat. Er moet rekening gehouden worden met wat op een bepaalde leeftijd als bijdrage van een kind mag worden verwacht, de ontwikkelingsfase van het kind en het feitelijke vermogen van het kind om een bijdrage te leveren. De inzet van kinderen mag niet ten koste gaan van hun welbevinden en ontwikkeling, waaronder schoolprestaties.
Gebruikelijke hulp en mantelzorg zijn elkaar uitsluitende begrippen. Bij mantelzorg wordt de normale (gebruikelijke) zorg in zwaarte, duur en/of intensiteit aanmerkelijk overschreden. Bovendien hoeven mantelzorgers niet perse een gezamenlijke huishouding te voeren met de zorgvrager.
2.8. Wanneer er geen gebruikelijke hulp kan worden verwacht
2.8.0. Geobjectiveerde beperkingen/ ontbreken kennis & vaardigheden
Wanneer partner, ouders, kind en/of elke andere huisgenoot geobjectiveerde beperkingen heeft en of kennis/vaardigheden mist, hoeven zij geen gebruikelijke hulp te bieden.
2.8.1. Niet-inwonende kinderen
Niet-inwonende kinderen hoeven geen gebruikelijke hulp te bieden, want zij behoren niet tot de leefeenheid. De consulent kan wel met de inwoner bespreken of niet-inwonende kinderen (op vrijwillige basis) een helpende hand kunnen bieden.
2.8.2. Dreigende overbelasting
Bij gebruikelijke hulp moet onderzocht worden of diegene waarvan gebruikelijke hulp wordt verwacht, ook in staat is om deze gebruikelijke hulp te bieden of dat er sprake is van (dreigende) overbelasting.
Bij dat onderzoek moet het college aandacht besteden aan draaglast en draagkracht. Bekeken moet worden of de echtgenoot of huisgenoot, naast zijn/haar werk en de door hem te verlenen zorg aan zijn echtgenoot of huisgenoot, fysiek en psychisch nog in staat is gebruikelijke hulp aan inwoner te verlenen. Als dat niet het geval is en er sprake is van (dreigende) overbelasting, kan de gemeente (tijdelijk) ondersteuning verstrekken.
In eerste instantie zal die toewijzing van korte duur zijn om de gelegenheid te bieden de onderlinge taakverdeling aan de ontstane situatie aan te passen. Hetzelfde geldt als een partner/ouder ten gevolge van het plotseling overlijden van de andere ouder dreigt overbelast te raken door de combinatie van werk en verzorging van de inwonende kinderen.
Wanneer de dreigende overbelasting wordt veroorzaakt door een combinatie van werk en gebruikelijke hulp met andere activiteiten, gaan werk en gebruikelijke hulp voor. Het beoefenen van vrijetijdsbesteding kan op zich geen reden zijn om geen toepassing te geven aan het uitgangspunt van de gebruikelijke hulp.
2.8.3. Korte levensverwachting
Als de zorgvrager een korte levensverwachting heeft, kan ter fysieke en psychische ontlasting van de leefeenheid van de zorgvrager besloten worden om geen toepassing te geven aan het uitgangspunt van de gebruikelijke hulp.
Wanneer de huisgenoot, partner of ouder niet in staat is gebruikelijke hulp op zich te nemen vanwege (dreigende) overbelasting, kan er respijtzorg worden ingezet. De gemeente beoordeelt de situatie dan alsof de inwoner zonder huisgenoot voor gebruikelijke hulp woont. Wanneer er geen andere oplossingen mogelijk zijn, biedt de gemeente ondersteuning.
Er is een variëteit aan respijtvoorzieningen waarmee vervangende zorg vorm zou kunnen krijgen. Hierbij kan gedacht worden aan begeleiding thuis, informele zorg, dagopvang/activiteit, een logeerhuis en kortdurend verblijf. Ook kan het maatwerk bestaan uit het bieden van diensten, hulpmiddelen of andere maatregelen die van belang zijn bij het ondersteunen van een inwoner door een mantelzorger.
2.10. Afweging gebruikelijke en boven gebruikelijke hulp
Bij gebruikelijke hulp wordt gekeken naar wat aan tijdsbesteding bij die activiteit bij een gezond persoon gebruikelijk is. Daarbij omvat gebruikelijke hulp de zorg die iedereen nodig heeft (wassen, eten, schoonmaken en dergelijke), maar ook de zorg die deze activiteiten vervangt. Denk hierbij aan stomaverzorging in plaats van toiletgang en sondevoeding in plaats van eten.
Van boven gebruikelijke hulp is sprake wanneer mensen elkaar bij ziekte of handicap langdurig meer zorg bieden dan wat binnen de sociale relatie gewoon is.
Voorbeeld: het is niet gebruikelijk dat een volwassene langdurig hulp nodig heeft bij de toiletgang. Hier is dus sprake van boven gebruikelijke hulp.
Bij het inventariseren van de eigen mogelijkheden van het huishouden wordt geen onderscheid gemaakt op basis van sekse, religie, cultuur, de wijze van inkomensverwerving of persoonlijke opvattingen over het verrichten van huishoudelijke taken. Er is sprake van een pluriforme samenleving waarin iedereen gelijke aanspraken op zorg kan maken.
2.12. Opvang en verzorging van kinderen
Ouders hebben een zorgplicht voor hun kinderen, in het kader van de opvoeding. Dit houdt in het zorgen voor hun geestelijk en lichamelijk welzijn, het bevorderen van de ontwikkeling van hun persoonlijkheid en naar draagkracht voorzien in de kosten van dit alles. Deze zorgplicht strekt zich uit over opvang, verzorging, begeleiding en opvoeding die een ouder (of verzorger), afhankelijk van de leeftijd en verstandelijke ontwikkeling van een kind, normaal gesproken geeft aan een kind, inclusief de zorg bij kortdurende ziekte.
Bij uitval van één van de ouders neemt de andere ouder de gebruikelijke zorg voor de kinderen over. Gebruikelijke zorg voor kinderen omvat in ieder geval de aanwezigheid van een verantwoordelijke ouder of derde persoon, zoals de leeftijd en ontwikkeling van het kind vereisen. Indien nodig dient de ouder gebruik te maken van de voor hem/haar geldende mogelijkheden van zorgverlof. Indien dit niet mogelijk is, dient de ouder gebruik te maken van (een combinatie van) algemeen gebruikelijke en voorliggende voorzieningen zoals bijvoorbeeld crèche, buitenschoolse opvang, gastouderbureau. Het verplichte gebruik van alternatieve opvangmogelijkheden wordt redelijk geacht, onafhankelijk van de financiële omstandigheden. Zijn deze mogelijkheden reeds maximaal gebruikt of afwezig, of is er slechts kortdurende overbrugging nodig, dan kan hiervoor hulp worden ingezet.
Indien er sprake is van uitval van de ouder in een eenoudergezin, en de voorliggende algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn niet aanwezig, niet toepasbaar of uitgeput, dan kan, afhankelijk van de leeftijd en ontwikkeling van het kind, ondersteuning tot maximaal 40 uur per week voor oppas, opvang, begeleiding en verzorging van gezonde kinderen toegewezen worden. Een dergelijke toewijzing is in principe van korte duur (maximaal 3 maanden), met de bedoeling binnen deze termijn een eigen oplossing te realiseren.
2.13. Van wie kan gebruikelijke hulp worden verwacht bij huishoudelijke verzorging?
Van een volwassen gezonde huisgenoot wordt verwacht dat deze alle huishoudelijke taken overneemt wanneer de primaire verzorger uitvalt.
Uit een uitspraak van de CRvB volgt dat wanneer de echtgenoot, huisgenoot of inwonende zoon of dochter wel in staat is om gebruikelijke hulp te verlenen maar weigert om huishoudelijke taken te verrichten, de gemeente geen hulp bij het huishouden hoeft te verstrekken met toepassing van de hardheidsclausule (ECLI:NL:CRVB:2016:3665).
2.13.1. Taken van een 18-23 jarige
Een 18-23 jarige wordt verondersteld een eenpersoonshuishouden te kunnen voeren. De huishoudelijke taken voor een éénpersoonshuishouden zijn:
Dit betekent dat er huishoudelijke verzorging wordt toegekend voor het schoonhouden van overige slaapkamer(s) inclusief het verschonen van bedden, het schoonmaken van de hal/bijkeuken en het zemen van ramen aan de binnenzijde. Daarnaast kunnen zij eventuele jongere gezinsleden verzorgen en begeleiden.
2.13.2. Bijdrage van kinderen aan het huishouden
Wanneer er kinderen binnen de leefeenheid aanwezig zijn, dan gaat de consulent ervan uit, dat de kinderen, een bijdrage kunnen leveren aan de huishoudelijke taken. Passend bij de leeftijd en psychosociaal functioneren.
2.14. Het aanleren van huishoudelijke activiteiten
Redenen als 'niet gewend zijn om’ of ‘geen huishoudelijke werk willen en/of kunnen verrichten’ leiden niet tot een toewijzing voor het overnemen van huishoudelijke taken. Indien hiervoor motivatie aanwezig is, kan er een toewijzing worden gesteld voor een periode van 3 tot 6 maanden voor het aanleren van huishoudelijke taken en/of het leren (efficiënter) organiseren van het huishouden.
Wanneer blijkt dat een nieuwe huishoudelijke taak niet is te trainen of aan te leren, kan er een toewijzing voor overname van huishoudelijke taken overwogen worden.
2.15. Belasting door werk, studie, maatschappelijke participatie of zorgtaken
Bij gebruikelijke hulp wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan ondersteuning te bieden. Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende een periode van minimaal 7 aansluitende dagen, wordt er tijdelijk van uitgegaan dat dit niet mogelijk is. De niet-uitstelbare taken kunnen overgenomen worden. Bij huishoudelijk werk gaat het veelal om uitstelbare taken. Alleen als schoonmaken niet kan blijven liggen (regelmatig geknoeide vloeistoffen en eten) zal dat direct moeten gebeuren.
Ook studie of werkzaamheden vormen in principe geen reden om van de gebruikelijke hulp af te zien. Immers, iedereen die werkt zal naast zijn werk het huishouden moeten doen of hier eigen oplossingen voor zoeken (zoals het inhuren van particuliere hulp). Dat geldt ook voor tweeverdieners. Iedere volwassen burger wordt verondersteld naast een volledige baan of opleiding een huishouden te kunnen voeren. In geval van een meerpersoonshuishouden staat het hebben van een normale baan of het volgen van een opleiding per definitie het leveren van gebruikelijke hulp niet in de weg. Gebruikelijke hulp gaat voor op andere activiteiten van leden van de leefeenheid in het kader van hun maatschappelijke participatie.
Ook ouderen die in staat zijn tot het verrichten van huishoudelijk werk vallen onder de gebruikelijke hulp. Een (zeer) hoge leeftijd kan in omstandigheden aanleiding zijn niet te vragen het huishoudelijke werk aan te leren.
Bij werkenden wordt geen rekening gehouden met zeer drukke werkzaamheden en (zeer) lange werkweken. Over het algemeen kan alleen rekening worden gehouden met personen die vanwege hun werkzaamheden langdurig van huis zijn. Daardoor zijn zij immers niet in staat het huishoudelijk werk over te nemen. Maar in alle situaties waarbij sprake is van een eigen keuze, zal daar geen rekening mee worden gehouden. De afwezigheid moet een verplichtend karakter hebben.
Er kan niet verwacht worden van bijvoorbeeld chauffeurs die op het buitenland reizen, medewerkers in de offshore of marinemensen die maanden achtereen van huis zijn, dat zij een andere functie zoeken.
In geval de leden van een leefeenheid dreigen overbelast te raken door de combinatie van werk en verzorging van de zieke partner/huisgenoot, kan een toewijzing voor hulp bij het huishouden worden gesteld op onderdelen die normaliter tot de gebruikelijke hulp worden gerekend. In eerste instantie zal getracht worden die toewijzing van korte duur te laten zijn, om de leefeenheid de gelegenheid te geven de onderlinge taakverdeling aan de ontstane situatie aan te passen. Hetzelfde geldt als een partner/ouder ten gevolge van het (plotseling) overlijden van de andere ouder dreigt overbelast te raken door de combinatie van werk en verzorging van de inwonende kinderen.
Van belang is onderscheid te maken tussen:
Onder partner wordt verstaan: de volwassene met wie de zorgvrager een intieme, emotionele relatie heeft én een duurzame gemeenschappelijke huishouding voert.
1.16.1.1. Kortdurende situaties
Van partners wordt verwacht dat zij elkaar persoonlijke verzorging bieden als er sprake is van een kortdurende zorgsituatie (hierbij gaat het over het algemeen over een periode van maximaal drie maanden) met uitzicht op een dusdanig herstel van het gezondheidsprobleem en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de inwoner dat persoonlijke verzorging daarna niet langer is aangewezen.
De zorgplicht van partners onderling betreft persoonlijke, lichamelijke zorg inclusief assistentie bij de algemeen dagelijkse levensverrichtingen, aandacht en begeleiding bij ziekte en psychosociale problemen. Een voorbeeld hiervan is de zorg voor een huisgenoot of partner tijdens een kortdurend gezondheidsprobleem als herstel na een operatie, griep, gekneusde ledematen e.d. Deze vorm van zorg is in principe (afhankelijk van de aard, omvang en duur) gebruikelijk.
Alleen als er gemotiveerd kan worden, dat een partner niet de persoonlijke verzorging kan bieden aan diens partner, kan er alsnog een toewijzing voor persoonlijke verzorging worden gegeven.
1.16.1.2. Langdurige situaties
Bij een zorgvraag die naar verwachting langer dan 3 maanden zal duren, is persoonlijke verzorging, ook tussen partners, geen gebruikelijke hulp. Als vanaf de start van de zorgsituatie duidelijk is dat de zorgsituatie langdurig is, is er geen sprake van gebruikelijke hulp. Er hoeft dan dus niet eerst drie maanden ‘gebruikelijke hulp’ door partners geleverd te worden, voordat zorg kan worden ingezet.
1.16. 2. V olwassen inwonende kinderen en/of andere volwassen huisgenoten onderling
Persoonlijke verzorging van volwassen inwonende kinderen en andere volwassen huisgenoten, anders dan partners onderling, is geen gebruikelijke hulp.
Hieronder staat omschreven van wie er gebruikelijke hulp verwacht kan worden bij begeleiding.
2.17.1 Partners onderling, ouders en volwassen inwonende kinderen en/of andere volwassen huisgenoten onderling
2.17.1.1 Kortdurende situaties
Alle begeleiding van de inwoner door de partner, ouder, volwassen kind en/of elke andere volwassen huisgenoot is gebruikelijke hulp als er sprake is van een kortdurende zorgsituatie met uitzicht op herstel van de zelfredzaamheid. Daarbij gaat het over het algemeen over een periode van maximaal drie maanden.
Als het gaat om een chronische situatie is de begeleiding van een volwassen inwoner gebruikelijke hulp, wanneer die begeleiding in de persoonlijke levenssfeer aan elkaar moet worden geboden. Het gaat hierbij in ieder geval om de volgende vormen van begeleiding aan een inwoner:
Het leren omgaan van derden (familie/vrienden) met de inwoner is gebruikelijke hulp.
3. Gebruikelijke hulp in de Jeugdwet
3.1. Wat is gebruikelijke hulp?
Gebruikelijke hulp in het kader van de Jeugdwet is de hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van ouders en/of andere verzorgers of opvoeders. Onder ‘andere verzorgers of opvoeders’ kunnen bijvoorbeeld pleegouders vallen.
Ouders behoren de tot hun gezin behorende minderjarige kinderen te verzorgen, op te voeden en toezicht aan hen te bieden, ook als het kind een ziekte, aandoening of beperking heeft.
De gemeente onderzoekt de zorgbehoefte van een kind mede op basis van de in tabel 1 opgenomen ‘Richtlijn gebruikelijke hulp voor kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel’.
3.2. Onderscheid kortdurende en langdurige zorgsituatie
Bij gebruikelijke hulp wordt een onderscheid gemaakt in kortdurende en langdurige situaties.
In kortdurende zorgsituaties kan van ouders of andere verzorgers/opvoeders worden verwacht dat ze alle persoonlijke verzorging en begeleiding zelf bieden. Dit betreft gebruikelijke hulp.
Alleen in langdurige zorgsituaties kan daarom sprake zijn van boven gebruikelijke hulp waarvoor het college jeugdhulp moet inzetten. Dat sprake is van een langdurige zorgsituatie kan al vanaf het begin duidelijk zijn. Er hoeft dan dus niet eerst 3 maanden te worden ‘gewacht’ alvorens het college jeugdhulp in kan zetten.
3.2. Beschermende woonomgeving
Het bieden van een beschermende woonomgeving van ouders aan jeugdigen is tot een leeftijd van 17 jaar gebruikelijke hulp. Van ouders of verzorgers/opvoeders wordt verwacht dat ze een woonomgeving bieden waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en waarin een passend pedagogisch klimaat wordt geboden. Ook als sprake is van een jeugdige met een ziekte, aandoening of beperking.
Jeugdigen vanaf 17 jaar die vanwege hun aandoening, stoornis en/of beperking nog niet in staat zijn zelfstandig te wonen, maar dat wel kunnen leren, kunnen in aanmerking komen voor een beschermende woonomgeving vanuit de Jeugdwet. Met als doel om zich verder te ontwikkelen naar zelfstandig wonen.
Kan een jeugdige niet bij (een van) de ouder(s) of het sociale netwerk wonen vanwege de onmogelijkheden van de ouder(s) om een veilig thuis te bieden, dan kan verblijf bij pleegouders, een gezinshuis of een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder aan de orde zijn.
3.3. Afweging gebruikelijke en boven gebruikelijke hulp
Om vast te stellen welke hulp boven gebruikelijk is, beoordeelt het college welke hulp uitgaat boven de hulp die een jeugdige van dezelfde leeftijd zonder beperkingen redelijkerwijs nodig heeft. In onderstaande tabel zijn richtlijnen opgenomen van gebruikelijke hulp van ouders voor jeugdigen zonder beperkingen.
Tabel I Richtlijnen gebruikelijke hulp voor kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel
3.4. Beoordelingsfactoren gebruikelijke hulp
Bij de beoordeling welke hulp hier bovenuit gaat, betrekt de consulent de volgende factoren:
Het is van belang dat deze criteria telkens in samenhang worden beoordeeld, rekening houdend met de omstandigheden van de jeugdige en het gezin.
3.4.1. Leeftijd van de jeugdige
Bij de beoordeling van gebruikelijke hulp wordt rekening gehouden met verschillen die tussen jeugdigen in dezelfde leeftijdscategorie bestaan. Ook bij gezonde jeugdigen van dezelfde leeftijd kan de ene jeugdige meer zorg nodig hebben dan de andere. Het ene kind is nu eenmaal ‘gemakkelijker’ of sneller zelfstandig dan het andere kind.
Veel kinderen van 4 jaar zijn overdag zindelijk en gaan zelf naar het toilet. Maar het is niet ongewoon dat een kind van deze leeftijd hier stimulans, hulp of toezicht bij nodig heeft. Deze stimulans en hulp mag je verwachten van ouders/verzorgers en is gebruikelijke hulp.
3.4.2. Aard van de zorghandelingen
Voor zorghandelingen die de jeugdige zelfstandig kan uitvoeren, hoeft geen hulp te worden toegekend. Gebruikelijke hulp bij kinderen kan ook handelingen omvatten die niet standaard bij alle kinderen voorkomen. Het gaat dan om handelingen die een gebruikelijke hulp-handeling vervangen, zoals het geven van sondevoeding in plaats van eten. Of om handelingen die in samenhang met reguliere zorgmomenten kunnen worden geboden, zoals het geven van medicijnen.
3.4.3. Frequentie en patroon van de zorghandelingen
Zorghandelingen die meelopen in het normale patroon van dagelijkse zorg voor een kind, zoals 3 keer eten per dag, worden als gebruikelijke hulp aangemerkt. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met die zorgsituaties waarbij ouders voortdurend in de nabijheid moeten zijn om onplanbare zorg en toezicht te leveren vanwege de (chronische) aandoening, stoornissen en/of beperkingen van het kind.
3.4.4. Tijdsomvang van de zorghandelingen
Wanneer de omvang van de tijd van een zorghandeling vele malen langer is, is er geen sprake van gebruikelijke hulp.
Een zorghandeling die naar de aard en omvang voor een kind van een bepaalde leeftijd gebruikelijk is, kan in een individuele situatie veel vaker voorkomen (frequentie). Of veel meer tijd kosten (tijdsomvang). Hierdoor deze zorg niet geheel als gebruikelijk kan worden aangemerkt. Ter illustratie:
Het geven van medicatie (aard) bij een kind van 9 jaar (leeftijd) is gebruikelijke hulp. Als de medicatie elke nacht (meerdere malen) moet worden toegediend, loopt dit niet mee in het dagelijkse patroon. Dan moet beoordeeld worden of ouders hierdoor zodanig belast worden dat het niet meer redelijk is dit als gebruikelijke hulp te beschouwen.
Bij het onderzoek naar de gebruikelijke hulp stelt de consulent vast of degene waarvan gebruikelijke hulp wordt verwacht, ook in staat is om dit te bieden, of dat sprake is van (dreigende) overbelasting. Er is aandacht voor de draaglast en draagkracht van de ouder of verzorger/opvoeder. Wanneer er sprake is van (dreigende) overbelasting, kan de consulent (tijdelijk) een voorziening voor ondersteuning afgeven. In eerste instantie zal die voorziening van korte duur zijn om de gelegenheid te bieden de (onderlinge) taakverdeling aan de ontstane situatie aan te passen.
Jeugdhulp in de zin van de Jeugdwet omvat onder andere het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van persoonlijke verzorging. Het stimuleren van de jeugdige om de persoonlijke verzorging uit te voeren of aan te leren, kan ook onderdeel zijn van de in te zetten hulp. De hulp is gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid bij de jeugdige (zie de definitie van het begrip ‘jeugdhulp’ in artikel 1.1 van de Jeugdwet).
Persoonlijke verzorging betreft hulp en zorg bij algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL). Het gaat dan onder andere om de volgende activiteiten (niet uitputtend):
3.6.1. Persoonlijke verzorging en gebruikelijke hulp
Hieronder staan enkele uitzonderingen bij en bijzondere situaties voor persoonlijke verzorging.
3.6.1.1. De ouder/verzorger heeft zelf beperkingen
Als een ouder of verzorger/opvoeder geobjectiveerde beperkingen heeft en/of kennis/vaardigheden mist om gebruikelijke persoonlijke verzorging uit te voeren, kan niet alle gebruikelijke hulp van hem of haar worden verwacht. De handelingen die bij een kind zonder beperkingen niet voorkomen, kan niet van deze ouder of verzorger worden verwacht. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het geven van sondevoeding of medicijnen.
3.6.1.2. Beschikbaarheid ouder/verzorger vanwege werk
Voor zover gebruikelijke persoonlijke verzorging bij jeugdigen van niet uitstelbare aard is en de ouder of verzorger/opvoeder niet beschikbaar is wegens werk, valt dit niet onder gebruikelijke hulp. Van de ouder kan dan niet worden verwacht dat hij die taken op zich neemt.
3.6.1.3. Persoonlijke verzorging tijdens kinderopvang
De opvang/zorg die instanties voor kinderopvang bieden, is gebruikelijke hulp. Alleen voor de hulp die aanvullend nodig is aan de opvang/zorg, kan de consulent een voorziening verstrekken. De niet uitstelbare persoonlijke verzorging kan tijdens kinderopvang geïndiceerd worden.
Een baby krijgt bij de kinderopvang 3 keer per dag een flesje. Voor een baby valt het geven van een flesje onder normale dagelijkse zorg zoals kinderopvang die biedt. Nu kost het bij deze baby, vanwege ernstige slikproblemen, extra tijd om dat flesje te geven. Voor het geven van een flesje staat gemiddeld 20 minuten per keer en bij deze baby kost het 35 minuten per keer. De minuten meer tijd komen voort uit aan aandoening gerelateerde stoornissen en beperkingen. Voor de extra tijd die het kost om het flesje te geven, kan het college hulp inzetten: 3 keer 15 minuten = 45 minuten per dag dat het kind gebruikmaakt van de kinderopvang. Deze extra tijd valt niet onder gebruikelijke hulp.
Wanneer de baby geen flesje zou krijgen maar sondevoeding, dan is de volledige tijd voor het toedienen van de sondevoeding tijdens de kinderopvang boven gebruikelijke hulp en dus zorg waarvoor een voorziening kan worden verstrekt. Het geven van sondevoeding valt namelijk niet onder zorg zoals instanties voor kinderopvang die bieden.
3.6.1.4. Persoonlijke verzorging tijdens onderwijs
De school biedt gangbare en normale dagelijkse zorg, zoals het strikken van veters, het aantrekken van een jas en hulp bij toiletgang bij kleuters. Voor deze gangbare en normale dagelijkse zorg kan geen voorziening worden verstrekt.
3.6.1.5. Intieme persoonlijke verzorging voor een jeugdige ouder dan 12 jaar
Wanneer een jeugdige van 12 jaar of ouder geen intieme persoonlijke verzorging wil ontvangen van de ouder of verzorger/opvoeder, wordt er geen bijdrage verwacht van die ouder/verzorger verwacht. Er is dan geen sprake van gebruikelijke hulp.
Jeugdhulp omvat het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijk verkeer en van het zelfstandig functioneren van jeugdigen met een beperking. Om te bereiken dat jeugdigen voldoende zelfredzaam zijn en maatschappelijk kunnen participeren, rekening houdend met hun leeftijd en ontwikkelingsniveau. Om dit te bereiken, kan de consulent begeleiding inzetten.
Bij begeleiding gaat het om het bevorderen, behouden of compenseren van de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Bij jeugdigen wordt (een beperking in de) zelfredzaamheid en participatie vergeleken met de mate van zelfredzaamheid en participatie van een ‘gezond’ kind van dezelfde leeftijd. Zie hiervoor ook de richtlijnen in tabel I. Begeleidingsactiviteiten kunnen onder andere bestaan uit:
3.7.1. Begeleiding en gebruikelijke hulp
Hieronder staan enkele uitzonderingen bij en bijzondere situaties voor begeleiding.
3.7.1.1. De ouder/verzorger heeft zelf beperkingen
Als een ouder of verzorger/opvoeder geobjectiveerde beperkingen heeft en/of kennis/vaardigheden mist om gebruikelijke begeleiding uit te voeren en deze vaardigheden niet kan aanleren, wordt er gekeken naar welke bijdrage realistisch is.
3.7.1.2. Begeleiding gedurende werk of studie ouders/verzorgers
Wanneer ouders of verzorgers werken of studeren, blijven zij verantwoordelijk voor de opvang/verzorging van hun kinderen. De begeleiding die buiten dit werk om als gebruikelijke hulp wordt beschouwd, kan gedurende de tijd dat de ouders werken of studeren niet als voorziening worden toegekend. Alleen voor boven gebruikelijke begeleiding kan de consulent een voorziening verstrekken.
3.7.1.3. Begeleiding tijdens onderwijs
Als een kind, vanwege een aandoening, stoornis of beperkingen, gedrag heeft dat het leren bemoeilijkt, valt de daarbij behorende begeleiding onder het onderwijs. Het gaat daarbij om begeleiding die te maken heeft met de lessen, het leren, de vakinhoud en de pedagogische en didactische omgang. Een concentratieprobleem van een kind kan op zichzelf dus geen reden zijn voor inzet van begeleiding. In het kader van passend onderwijs voorziet een school in begeleiding van leerlingen tijdens het onderwijs. Ook remedial teaching of huiswerkbegeleiding richten zich op het helpen van kinderen met leerproblemen. Dit zijn onderwijs gebonden problemen en behoren tot het domein van het onderwijs.
Ouderlijk toezicht aan kinderen is gebruikelijke hulp. Kinderen (met of zonder ziekte of handicap) hebben ouderlijk toezicht nodig. Dit toezicht wordt anders van aard naarmate een kind ouder wordt en zich ontwikkelt. Zie ook de richtlijnen in tabel I.
Boven gebruikelijke begeleiding bij kinderen tot 3 jaar komt in de praktijk niet vaak voor. Kinderen in deze leeftijd hebben volledige verzorging en begeleiding van een ouder nodig. Toch kan boven gebruikelijk toezicht aan de orde zijn. Boven gebruikelijk toezicht is toezicht dat nodig is vanwege de aandoeningen, stoornissen of beperkingen van het kind en is aanvullend op gebruikelijk ouderlijk toezicht. Het kan gericht zijn op (toezicht op en aansturen van) gedrag vanwege een aandoening, stoornis of beperking, of op het bieden van fysieke zorg zodat tijdig kan worden ingegrepen bij bijvoorbeeld complicaties bij een ziekte.
Vanuit de Jeugdwet kan alleen vervoer worden toegekend voor een jeugdige van en naar de locatie waar jeugdhulp gegeven wordt. Voorwaarde is dat de jeugdige niet in staat is om zelfstandig te reizen, vanwege een medische noodzaak of een gebrek aan zelfredzaamheid. Is de jeugdige niet in staat om zelfstandig te reizen, dan is het uitgangspunt dat het vervoer van en naar jeugdhulp onder de gebruikelijke hulp van ouders valt. Dit kan anders zijn als er speciaal (medisch) vervoer nodig is dat ouders niet kunnen bieden. In andere situaties wordt van ouders verwacht dat ze het vervoer bieden als ze hiertoe in staat en beschikbaar zijn. Als ouders aangeven het vervoer niet te kunnen bieden, wordt altijd een afweging van alle specifieke omstandigheden gemaakt. Als ouders bijvoorbeeld door werk niet beschikbaar zijn, wordt altijd eerst gekeken of ouders dit zelf kunnen oplossen. Bijvoorbeeld door hun tijden anders in te delen of gebruik te maken van (zorg)verlof.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2023-344874.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.