Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdwet gemeente Buren 2023

De raad van de gemeente Buren;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 14 februari 2023;

gelet op

 

  • -

    artikel 156 van de Gemeentewet,

  • -

    artikelen 2.1.3, 2.1.4, 2.1.4a, 2.1.4b, tweede lid, 2.1.5, eerste lid, 2.1.6, 2.3.6, vierde lid, en 2.6.6, eerste lid van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en

  • -

    artikelen 2.9, 2.10, 2.11, tweede lid en 8.1.1, derde lid van de Jeugdwet

Overwegende dat

  • -

    inwoners een eigen verantwoordelijkheid dragen voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven;

  • -

    van inwoners verwacht mag worden dat zij elkaar daarin naar vermogen bijstaan; dat inwoners die zelf, dan wel samen met personen in hun omgeving onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot participatie, een beroep moeten kunnen doen op ondersteuning door de gemeente, zodat zij zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen;

  • -

    de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt;

  • -

    het noodzakelijk is om de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking te bevorderen en daarmee bij te dragen aan het realiseren van een inclusieve samenleving;

  • -

    het noodzakelijk is om regels vast te stellen ter uitvoering van maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp;

  • -

    het wenselijk is de regels op het gebied van maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp zoveel mogelijk op elkaar af te stemmen en in één verordening onder te brengen,

besluit vast te stellen de:

Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdwet gemeente Buren 2023

Hoofdstuk 1 Uitgangspunten en algemene bepalingen

 

Dit hoofdstuk vormt de inleiding van de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp van de gemeente Buren, hierna: de verordening). Hierin worden de uitgangspunten beschreven waarop de verordening is gebaseerd. Deze verordening bevat de regels van de gemeente voor de Jeugdwet en de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015) die de gemeenteraad heeft vastgesteld. De regels in deze verordening vullen de wettelijke regels aan. Ook wordt in dit hoofdstuk de betekenis gegeven van begrippen die vaak terugkomen in de tekst van deze verordening. In deze verordening worden allerlei begrippen gebruikt. Deze begrippen hebben dezelfde betekenis als in de wetten waarop deze verordening is gebaseerd. De meeste begrippen die al in de wetten zijn beschreven herhalen wij niet in dit document.

Onze pijlers en uitgangspunten

Bij het toepassen van de regels uit deze verordening houdt de gemeente rekening met de doelen van de genoemde wetten. De gemeente zorgt ervoor dat het effect van een besluit past bij die doelen. De gemeente betrekt daarbij de volgende pijlers, uitgaande van de missie: “Iedereen doet mee!”:

 

  • Een zinvolle daginvulling

  • Een gezonde leefstijl

  • Een sterk netwerk

Onze missie – Iedereen doet mee! - is ons belangrijkste uitgangspunt. Onze zogenaamde “stip op de horizon”. We willen als gemeente dat onze inwoners deelnemen aan de samenleving, dat zij onderdeel zijn van de maatschappij en deel uitmaken van een gemeenschap. De drie hierboven genoemde pijlers zijn daarvoor een belangrijke voorwaarde. Iedereen telt mee en iedereen kan, in verschillende mate en rekening houdend met verschillende behoeften, deelnemen.

Aan de hand van de volgende vijf uitgangspunten willen wij onze missie bereiken:

  • We werken integraal samen en kerngericht

  • We behandelen simpele hulpvragen efficiënt

  • Complexe hulpvragen vragen om kwalitatieve en structurele oplossingen

  • We zetten in op vroegsignalering en preventie

  • De kosten moeten aanvaardbaar zijn.

Deze principes zijn afkomstig uit onze integrale visie op het sociaal domein, “Kansen pakken”, door onze raad vastgesteld op 29 september 2020.[1] De gemeente wil ervoor zorgen dat hulpvragen van inwoners integraal worden opgepakt. Dat wil zeggen: bekeken met een brede blik, uitgaande van de eigen kracht en het sociaal netwerk van inwoners en over verschillende levensgebieden heen. Zo kunnen inwoners hulp en ondersteuning krijgen die het beste past bij hun situatie.

De gemeente kent ook haar financiële verantwoordelijkheid. De tekorten in het sociaal domein zijn groot. Dat is dan ook de reden dat de gemeenteraad op 25 januari 2022 het Programmaplan Transformatie Sociaal domein heeft vastgesteld waarin de visie Kansen pakken verder is uitgewerkt en maatregelen tot kostenbesparing op zijn gepakt.

Met de hierboven beschreven pijlers en uitgangspunten leggen we een verbinding tussen inhoud en financiën. Als gemeente staan we voor de opgave om passende zorg en ondersteuning beschikbaar en betaalbaar te houden, juist voor die inwoners die het echt nodig hebben.

Nadere uitwerking van de verordening vindt plaats in door het college vast te stellen beleidsregels Wmo en Jeugdhulp.

[1] KansenPakken_SociaalDomeinBUREN_def (2).pdf 

 

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

  • a.

    Aanvraag: het schriftelijke verzoek om één of meerdere maatwerkvoorzieningen, dat door de inwoner bij de gemeente kan worden ingediend.

  • b.

    Algemeen gebruikelijke voorziening: voorziening die niet speciaal is bedoeld voor mensen met een beperking en die algemeen verkrijgbaar is en draagbaar is met een inkomen op minimumniveau.

  • c.

    Algemene voorziening: Dienst of product die gericht is op maatschappelijke ondersteuning of hulp vanuit de Jeugdwet. Algemene voorzieningen zijn toegankelijk zonder voorafgaand onderzoek naar de behoefte, persoonskenmerken en mogelijkheden van de inwoner. In de Wmo 2015verwijst deze term naar algemene voorzieningen zoals in artikel 1.1.1 van de Wmo 2015.

  • d.

    Andere voorziening: ondersteuning waar op grond van een andere (wettelijke) regeling dan bedoeld in de Wmo 2015 of de Jeugdwet aanspraak op kan worden gemaakt en waarop de jeugdhulp en/of maatschappelijke ondersteuning dient te worden afgestemd.

  • e.

    Beleidsregels: Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Buren.

  • f.

    Budgetplan: een door de gemeente beschikbaar gesteld format waarin de inwoner beschrijft op welke manier het pgb-budget besteed wordt, welke ondersteuning wordt ingekocht en bij wie.

  • g.

    Cliëntondersteuning: gratis en onafhankelijke hulp aan een inwoner in de vorm van informatie, advies en algemene ondersteuning, op alle levensgebieden gedurende het gehele proces van een ondersteuningsvraag.

  • h.

    Eigen bijdrage: een financiële bijdrage die de inwoner verschuldigd is voor een product of dienst vanuit de Wmo 2015 . In de Wmo 2015 wordt dit beschreven in de artikelen 2.1.4., eerste lid, van de Wmo 2015.

  • i.

    Eigen kracht: de mogelijkheden van de inwoner en zijn omgeving om zelf in een oplossing voor zijn ondersteuningsvraag te voorzien.

  • j.

    Gemeente: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Buren.

  • k.

    Gesprek: Het gesprek tussen de inwoner en de gemeente, naar aanleiding van de hulpvraag van de inwoner. Dit gesprek is nodig om de persoonskenmerken en behoeften van de inwoner in kaart te brengen.

  • l.

    Huiselijke kring: een familielid, huisgenoot, de echtgenoot of voormalig echtgenoot of een mantelzorger.

  • m.

    Hulpvraag: de noodzaak van een inwoner voor maatschappelijke ondersteuning zoals bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wmo 2015 en/of de noodzaak van een jeugdige of zijn ouders voor jeugdhulp zoals bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet en/of noodzaak voor lichte opvoedondersteuning of kortdurende begeleiding zoals die wordt geboden door de gemeente (het sociaal team).

  • n.

    Inwoner (ingezetene): inwoner/ingezetene van de gemeente Buren die ingeschreven staat in de Basisregistratie personen in Buren die zich met een hulpvraag wendt tot de gemeente. Waar wordt gesproken van inwoner, kan ook zijn of haar wettelijk vertegenwoordiger bedoeld worden.

  • o.

    Jeugdhulp: het geheel aan ondersteuning van jeugdigen tot 18 jaar waarvoor een gemeente verantwoordelijk is als er sprake is van een jeugdhulpvraag.

  • p.

    Verlengde jeugdhulp: jeugdhulp die na het 18e levensjaar tot maximaal het 23e levensjaar kan doorlopen, voor zover deze hulp niet onder een ander wettelijk kader valt en mits voldaan wordt aan de voorwaarden, zoals uitgewerkt in de beleidsregels.

  • q.

    Maatwerkvoorziening: Hiermee wordt een ‘maatwerkvoorziening’ bedoeld zoals in, artikel 1.1.1 van de Wmo 2015 en een ‘individuele voorziening’ zoals in artikel 2.9 van de Jeugdwet. Dit is een voorziening die niet vrij toegankelijk is. Er wordt eerst onderzoek gedaan naar de situatie van de inwoners. Als een maatwerkvoorziening nodig is gezien de aard en ernst van de hulpvraag, geeft de gemeente hiervoor een beschikking.

  • r.

    Melding: op grond van artikel 2.3.2 (lid 9) van de Wmo 2015 kan een aanvraag om een maatwerkvoorziening pas worden gedaan als er voorafgaand eerst een melding is ingediend van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning.

  • s.

    Ondersteuningsplan: het document met de uitkomst van het onderzoek, zoals bedoeld in artikel 2.3.2 van de Wmo 2015 en artikel 1.1 van de Jeugdwet. Indien van toepassing aangevuld met adviezen, verwijzingen en afspraken die met de inwoner zijn gemaakt.

  • t.

    Onderzoek: analyse van relevante informatie van een inwoner met een hulpvraag op basis waarvan door de gemeente een afweging wordt gemaakt voor datgene wat nodig is: een maatwerk- of een daaraan voorliggende voorziening.

  • u.

    Onverwijld: zo spoedig mogelijk, in ieder geval binnen drie werkdagen.

  • v.

    Ouder: gezaghebbende ouder, adoptiefouder, stiefouder of een ander die een jeugdige als behorend tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, niet zijnde een pleegouder.

  • w.

    Persoonlijk plan: een plan dat door de inwoner zelf bij, of vlak na de melding, wordt ingediend, waarin hij aangeeft welke ondersteuning het meest is aangewezen, waaronder een familiegroepsplan als bedoeld in artikel 1.1. van de Jeugdwet of een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 2.3.2 tweede lid, onderdelen a tot en g van de Wmo 2015.

  • x.

    Pgb: Persoonsgebonden budget zoals bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wmo 2015 of artikel 8.1.1. van de Jeugdwet. Voor een pgb gelden in aanvulling op de hiervoor genoemde wetten, de regels die in deze verordening zijn beschreven.

  • y.

    Sociaal netwerk: personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de inwoner een sociale relatie onderhoudt.

  • z.

    Wmo: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015a.

  • aa.

    Woonplaatsbeginsel: het beginsel zoals bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet.

  • bb.

    Zorgaanbieder: een natuurlijke persoon of rechtspersoon die namens de gemeente gehouden is een maatwerkvoorziening te leveren. Hieronder vallen ook de leveranciers van hulpmiddelen.

 

Hoofdstuk 2 Toegang en procedure

 

Hier beschrijven we de manier waarop een inwoner een hulpvraag aan de gemeente kan stellen, hoe de gemeente hiermee omgaat en wat de gemeente van de inwoner verwacht.

Artikel 2.1 Toegang

  • 1.

    De toegang tot jeugdhulp zoals bedoeld in de Jeugdwet is zowel belegd bij de gemeente als bij de huisarts, medisch specialist, jeugdarts en gecertificeerde instelling.

  • 2.

    Wanneer een partij als bedoeld in het eerste lid van dit artikel verwijst naar een niet-gecontracteerde jeugdhulpaanbieder, dan moet de inwoner hiervoor eerst een aanvraag indienen bij de gemeente. De gemeente ziet dit dan als een aanvraag, zoals genoemd in artikel 2.6. Wanneer nodig doet de gemeente aanvullend onderzoek naar de hulpvraag.

  • 3.

    De bepalingen zoals vastgelegd in hoofdstuk 2 hebben betrekking op de toegang tot jeugdhulp die valt onder de taken van de gemeente.

  • 4.

    De toegang tot maatschappelijke ondersteuning zoals bedoeld in de Wmo valt volledig onder de taken van de gemeente.

  • 5.

    De toegang tot beschermd wonen en maatschappelijke opvang wordt uitgevoerd door centrumgemeente Nijmegen. De in deze verordening opgenomen regels zijn niet van toepassing op de maatwerkvoorzieningen beschermd wonen en maatschappelijke opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015. Voor deze voorzieningen gelden de regels van de vigerende Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Nijmegen.

 

Artikel 2.2 Melding of aanvraag

  • 1.

    Een hulpvraag kan door of namens een inwoner bij het team toegang van de gemeente worden gemeld per email of telefoon. Dit geldt als een aanvraag Jeugdhulp of melding van een hulpvraag Wmo.

  • 2.

    De gemeente bevestigt de ontvangst hiervan schriftelijk of digitaal.

  • 3.

    De gemeente wijst de inwoner in de ontvangstbevestiging voorafgaand aan het onderzoek op:

    a. de vervolgprocedure en de rechten en plichten van de inwoner daarin;

    b. de mogelijkheid om gebruik te maken van kosteloze cliëntondersteuning;

    c. de mogelijkheid om een persoonlijk plan of familiegroepsplan in te dienen binnen zeven dagen na de melding.

 

Artikel 2.3 Spoedeisende gevallen

  • 1.

    In spoedeisende gevallen treft de gemeente een tijdelijke voorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.4.

  • 2.

    In spoedeisende gevallen, zoals bedoeld in 6.1.8 van de Jeugdwet, vraagt de gemeente zo snel mogelijk een machtiging voor een gesloten plaatsing aan.

 

Artikel 2.4 Onderzoek

  • 1.

    De gemeente start na de aanvraag Jeugdhulp of melding van de hulpvraag Wmo het onderzoek en maakt zo spoedig mogelijk met de inwoner een afspraak voor een gesprek.

  • 2.

    De gemeente verzamelt alle gegevens over de situatie van de inwoner die nodig zijn voor het onderzoek. Als het gaat om gegevens die de gemeente niet zelfstandig of zonder toestemming kan inzien of verkrijgen, dan vraagt de gemeente aan de inwoner om die gegevens binnen een bepaalde termijn te leveren of vraagt de gemeente om toestemming om deze op te vragen bij derden. Bij de uitnodiging voor het gesprek wordt duidelijk gemaakt welke gegevens dat zijn. De inwoner verstrekt in ieder geval inzicht in de woonsituatie, de hulpvraag en wanneer van toepassing de daarbij behorende hulpverleningsgeschiedenis en huidige hulpverlening, zodat op juiste wijze beoordeeld kan worden welke ondersteuning passend is.

  • 3.

    Als de inwoner een persoonlijk plan of familiegroepsplan heeft gemaakt, wordt deze bij het onderzoek betrokken.

  • 4.

    De gemeente kan afzien van een gesprek als:

    a. de hulpvraag van de inwoner voldoende bekend is, en;

    b. er sinds de aanmelding geen relevante wijzigingen zijn geweest in de situatie van de inwoner, en;

    c. inwoner daarmee instemt.

  • 5.

    Bij de start van het gesprek identificeert de inwoner zich met een geldig identiteitsbewijs, als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de Identificatieplicht, tenzij de identiteit al bij de betrokken medewerker van de gemeente bekend is.

  • 6.

    De gemeente onderzoekt indien nodig in een gesprek tussen de inwoner en eventuele andere betrokkenen:

    a. de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van de inwoner en in het geval van een jeugdige ook zijn ouders. Indien er een jeugdige betrokken is, ook de veiligheid en ontwikkeling van de jeugdige;

    b. de hulpvraag, oftewel welke problemen, beperkingen worden ervaren, de beoogde oplossing en het gewenste resultaat, waarbij normaliseren en een aanvaardbaar niveau van participatie en zelfredzaamheid het uitgangspunt is;

    c. de mogelijkheden om op eigen kracht, met gebruikelijke hulp of door gebruikmaking van één of meerdere algemene voorzieningen of algemeen gebruikelijke voorzieningen een oplossing voor de hulpvraag te vinden. Een dienst, hulpmiddel, woningaanpassing of andere maatregel is algemeen gebruikelijk als deze:

    • niet specifiek bedoeld is voor personen met een beperking;

    • daadwerkelijk beschikbaar is;

    • een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt tot zelfredzaamheid of participatie in staat is en;

    • financieel gedragen kan worden met een inkomen op minimumniveau;

    d. de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit het sociale netwerk een oplossing voor de hulpvraag te vinden;

    e. de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de inwoner;

    f. de mogelijkheden om door gebruikmaking van één of meerdere andere voorzieningen een oplossing voor zijn/haar hulpvraag te vinden;

    g. welke bijdrage in de kosten de inwoner verschuldigd is, indien een maatwerkvoorziening Wmo als mogelijke oplossing voor zijn/haar hulpvraag wordt overwogen.

    h. de mogelijkheid om te kiezen voor een pgb wanneer een maatwerkvoorziening als mogelijke oplossing voor zijn/haar hulpvraag wordt overwogen. Hierbij wordt de inwoner in begrijpelijke bewoordingen ingelicht over de gevolgen van die keuze, de werkwijze bij het pgb en de daaraan verbonden rechten en plichten.

    i. hoe bij de oplossing voor zijn/haar hulpvraag zo goed mogelijk rekening kan worden gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de inwoner.

  • 7.

    De gemeente kan een onafhankelijk, specifiek deskundig oordeel en advies inwinnen als de hulpvraag dit vereist.

 

Artikel 2.5 Verslag

  • 1.

    Na afronding van het onderzoek zoals bedoeld in artikel 2.4, uiterlijk zes weken na ontvangst van de aanvraag Jeugdhulp of melding hulpvraag Wmo, stuurt de gemeente het schriftelijke verslag van het onderzoek, in de vorm van het ondersteuningsplan, aan de inwoner. In de periode dat de gemeente wacht op stukken van de inwoner, wordt het onderzoek in overleg met de inwoner tijdelijk gestopt.

  • 2.

    Opmerkingen of latere aanvullingen van de inwoner worden aan het ondersteuningsplan toegevoegd.

  • 3.

    De gemeente wijst de inwoner in het ondersteuningsplan op de mogelijkheid een aanvraag voor een maatwerkvoorziening te doen.

  • 4.

    Indien van toepassing geeft de gemeente aan welke andere mogelijkheden er zijn voor het inzetten van andere voorzieningen, algemene voorzieningen en algemeen gebruikelijke voorzieningen. Dit staat los van de maatwerkvoorzieningen die de gemeente kan verstrekken.

 

Artikel 2.6 Aanvraag maatwerkvoorziening

  • 1.

    Een inwoner kan schriftelijk of digitaal een aanvraag voor een maatwerkvoorziening indienen. Vervolgens ontvangt de inwoner altijd een ondersteuningsplan, waar hij wel of niet mee instemt. Een ondertekend ondersteuningsplan als bedoeld in artikel 2.5 eerste lid kan worden aangemerkt als aanvraag als de inwoner dat op het verslag van het ondersteuningsplan heeft aangegeven.

  • 2.

    Indien een inwoner een aanvraag voor een maatwerkvoorziening Jeugdhulp indient zonder ondersteuningsplan, dan start de gemeente met een onderzoek zoals genoemd in artikel 2.4.

 

Artikel 2.7 Beschikking maatwerkvoorziening

  • 1.

    De gemeente beslist binnen tien werkdagen op een aanvraag zoals bedoeld in artikel 2.6. Dit besluit, ook wel beschikking genoemd, wordt vastgelegd in een brief en naar de inwoner verstuurd. Het is aan de gemeente om te bepalen welke voorziening en omvang wordt ingezet voor het bereiken van de doelen zoals geformuleerd in de Jeugdwet en de Wmo.

  • 2.

    In uitzondering op lid 1, geldt een beslistermijn van acht weken als er een aanvraag voor Jeugdhulp wordt ingediend voordat onderzoek verricht is.

  • 3.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    a. welke maatwerkvoorziening wordt toegekend, wat de omvang en het beoogde resultaat is;

    b. wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is;

    c. of de maatwerkvoorziening in natura, in de vorm van een pgb of in specifieke gevallen als financiële tegemoetkoming wordt verstrekt;

    d. indien het een maatwerkvoorziening in natura betreft: welke gecontracteerde aanbieder de maatwerkvoorziening levert;

    e. hoe bezwaar en beroep tegen de beschikking kan worden gemaakt, hoe een voorlopige voorziening kan worden aangevraagd bij de rechtbank.

  • 4.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking aanvullend op artikel 2.7. lid 3 in ieder geval vastgelegd:

    a. voor welk resultaat het pgb uitsluitend kan worden aangewend;

    b. welke voorwaarden aan het pgb verbonden zijn;

    c. welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

    d. wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen;

    e. de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.

  • 5.

    Als sprake is van een verschuldigde eigen bijdrage wordt de inwoner daarover in de beschikking geïnformeerd.

  • 6.

    Indien de uitkomst van het onderzoek leidt tot een beschikking die afwijkt van de wens/verwachting van de inwoner neemt de gemeente voor het verzenden van de beschikking contact op met de inwoner (bij een jeugdige zijn/haar ouders) om het besluit mondeling toe te lichten.

 

Artikel 2.8 Afstemming jeugdhulp met andere voorzieningen

  • 1.

    Op grond van artikel 2.4, lid 2 onderdeel b van de Jeugdwet maakt de gemeente afspraken met gecertificeerde instellingen, de Raad voor de Kinderbescherming en Justitiële Jeugdinrichtingen over de inzet van jeugdhulp bij de uitvoering van een strafrechtelijke beslissing en jeugdreclassering.

  • 2.

    De gemeente maakt afspraken met Veilig Thuis over de toegang tot algemene en maatwerkvoorzieningen.

  • 3.

    Op grond van artikel 2.9, onder b van de Jeugdwet vindt over de wijze van toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening jeugdhulp afstemming plaats met andere voorzieningen op het gebied van zorg, voorschoolse voorzieningen, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning en werk en inkomen.

     

Hoofdstuk 3 Voorzieningen

 

In dit hoofdstuk wordt beschreven wat er bedoeld wordt met voorzieningen vanuit de Jeugdwet en Wmo. Een maatwerkvoorziening wordt alleen toegekend als na onderzoek blijkt dat dit noodzakelijk is gezien de aard en ernst van de hulpvraag. Er wordt altijd eerst onderzocht of de hulpvraag ook op andere manieren op te lossen is. Daarbij geldt dat een maatwerkvoorziening zo goed en efficiënt mogelijk bijdraagt aan het oplossen van de hulpvraag. Tot slot zijn er situaties waarin de gemeente kan afzien van een maatwerkvoorziening.

Artikel 3.1 Voorzieningen Jeugdhulp en Wmo

  • 1.

    De gemeente treft op basis van de Wmo voorzieningen zodat iedereen zo veel mogelijk zelfredzaam kan zijn en kan participeren in de maatschappij. Er zijn algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen beschikbaar op de volgende gebieden:

    a. wonen in een geschikt huis (Wonen)

    b. verplaatsen in en om de woning (Verplaatsen)

    c. lokaal verplaatsen per vervoermiddel (Vervoer)

    d. het schoon en leefbaar houden van de woning (Huishouden)

    e. regie en structuur in het dagelijks leven (Dagelijkse regie)

    f. zingeving, sport en activeren (Activeren)

    g. beschikken over mantelzorg die het vol kan houden (Mantelzorg)

  • 2.

    De gemeente treft op basis van de Jeugdwet voorzieningen zodat jeugdigen gezond en veilig kunnen opgroeien; kunnen groeien naar zelfstandigheid; en zo veel mogelijk kunnen meedoen in de maatschappij. Er zijn algemene en maatwerkvoorzieningen beschikbaar op de volgende gebieden:

    a. opgroeien in een veilige omgeving (Opgroeien in veiligheid)

    b. versterken van ontwikkelkansen van de jeugdige binnen de eigen mogelijkheden (Ontwikkelkansen)

    c. versterken van opvoeders in hun rol (Opvoedondersteuning)

  • 3.

    De volgende soorten algemene voorzieningen als bedoeld in het eerste en tweede lid zijn voor inwoners in elk geval beschikbaar:

    a. voorlichting;

    b. advies en informatie;

    c. signaleren van problemen;

    d. toeleiding naar hulpaanbod;

    e. coördinatie van zorg;

    f. lichte hulp en ondersteuning.

  • 4.

    De volgende maatwerkvoorzieningen zijn in ieder geval beschikbaar vanuit de Wmo:

    a. individuele begeleiding;

    b. groepsbegeleiding, waaronder dagbesteding, al dan niet met vervoer;

    c. kortdurend verblijf;

    d. huishoudelijke hulp;

    e. vervoer;

    f. woningaanpassingen;

    g. hulpmiddelen;

    h. verhuiskostenvergoeding.

  • 5.

    De volgende maatwerkvoorzieningen zijn in ieder geval beschikbaar vanuit de Jeugdwet:

    a. ambulante begeleiding, waaronder:

    I. individuele begeleiding

    II. ambulante jeugd- en opvoedhulp

    b. groepsbegeleiding, waaronder:

    I. dagbesteding

    II. begeleiding

    c. diagnostiek en/of behandeling, ook wel Jeugd-GGZ genoemd;

    d. persoonlijke verzorging die géén verband houdt met een behoefte aan geneeskundige zorg of een hoog risico daarop;

    e. essentiële functies, waaronder jeugdzorgplus;

    f. jeugdbescherming en jeugdreclassering;

    g. vervoer van en naar de jeugdhulplocatie. De gemeente stelt beleidsregels op om te bepalen wanneer jeugdhulpvervoer wordt toegekend.

 

Artikel 3.2 Algemene toekenningscriteria individuele- of maatwerkvoorziening

  • 1.

    Het verslag van het onderzoek wordt als uitgangspunt genomen voor beoordeling van de hulpvraag. Op basis van het onderzoek wordt door de gemeente besloten tot het al dan niet toekennen van een maatwerkvoorziening.

  • 2.

    De gemeente kent een maatwerkvoorziening toe, als uit het onderzoek blijkt dat een maatwerkvoorziening nodig is, gezien de aard en ernst van de hulpvraag. De gemeente past hier het volgende afwegingskader toe. De hulpvraag van een inwoner is in die gevallen niet op te lossen of te verminderen door de inzet van:

    a. eigen kracht;

    b. gebruikelijke hulp;

    c. mantelzorg;

    d. andere personen uit het sociale netwerk;

    e. hulp van vrijwilligers;

    f. algemeen gebruikelijke voorzieningen;

    g. algemene voorzieningen in het kader van de Jeugdwet of Wmo;

    h. andere voorzieningen, waaronder in ieder geval, maar niet uitsluitend:

    - voorzieningen vanuit de Zorgverzekeringswet

    - voorzieningen vanuit de Wet Langdurige Zorg

    - voorzieningen vanuit de Wet Passend Onderwijs

    - voorziening vanuit de Participatiewet

    - verordening Blijverslening gemeente Buren 2019

  • 3.

    De maatwerkvoorziening levert een passende en doeltreffende bijdrage aan dat de inwoner zoveel mogelijk zelfredzaam is, kan deelnemen in de maatschappij en jeugdigen gezond en veilig kunnen opgroeien.

  • 4.

    Voor een maatwerkvoorziening gericht op zelfredzaamheid en participatie geldt dat deze alleen kan worden toegekend voorzover de beperkingen het gevolg zijn van een lichamelijke, geestelijke, verstandelijke oorzaak; een chronisch psychisch probleem of een psycho-sociaal probleem;

  • 5.

    Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, kiest de gemeente de goedkoopst passende voorziening.

  • 6.

    Bij het inzetten van een maatwerkvoorziening is het uitgangspunt dat de ondersteuning wordt geleverd door gecontracteerde aanbieders.

  • 7.

    Als een gevraagde specifieke maatwerkvoorziening niet bewezen effectief is kan de gemeente besluiten om deze voorziening niet toe te kennen en een bewezen effectieve alternatieve maatwerkvoorziening te verstrekken.

  • 8.

    Bij het toekennen van een maatwerkvoorziening wordt zo goed mogelijk rekening gehouden met de godsdienstige gezindheid, levensovertuiging en culturele achtergrond van de inwoner.

  • 9.

    Als een maatwerkvoorziening in de vorm van een hulpmiddel noodzakelijk is ter vervanging van een eerder door de gemeente verstrekte voorziening, wordt deze alleen verstrekt als de eerder verstrekte voorziening technisch is afgeschreven:

    a. tenzij die voorziening verloren is gegaan door omstandigheden die niet aan de inwoner zijn toe te rekenen;

    b. tenzij de inwoner geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt in de veroorzaakte kosten, of

    c. tenzij de eerder verstrekte voorziening niet langer een oplossing biedt voor de hulpvraag.

  • 10.

    Het college kan aanvullend nadere regels stellen inzake de toegang, aard, inhoud en omvang van de te verstrekken voorziening.

 

Artikel 3.3 Aanvullende criteria individuele- of maatwerkvoorziening

  • 1.

    Er wordt geen maatwerkvoorziening toegekend als de gemeente van oordeel is dat:

    a. de hulpvraag kan worden opgelost door het inzetten van een andere voorziening, zoals genoemd onder artikel 3.2, tweede lid;

    b. een inwoner zijn/haar hulpvraag redelijkerwijs van te voren had kunnen voorzien en maatregelen had kunnen nemen om de hulpvraag te voorkomen;

    c. er voor de inwoner geen aantoonbare meerkosten zijn ten aanzien van de situatie voordat de hulpvraag ontstond;

    d. de aanvraag betrekking heeft op kosten die gemaakt zijn voorafgaand aan de melding bij de gemeente;

    e. de aanvraag betrekking heeft op kosten die gemaakt zijn voorafgaand aan de aanvraag maar na de melding tenzij de gemeente hiervoor vooraf duidelijk toestemming heeft gegeven of de gemeente de noodzaak en passendheid van de voorziening en de gemaakte kosten achteraf nog kan beoordelen.

    f. de aangevraagde maatwerkvoorziening onveilig is of risico’s met zich meebrengt voor de inwoner of anderen;

    g. het toekennen van een maatwerkvoorziening een anti-revaliderend effect zou hebben;

    h. een eerder verstrekte maatwerkvoorziening nog passend is als oplossing voor de hulpvraag, of,

    i. niet aannemelijk is dat met de inzet van een maatwerkvoorziening de hulpvraag wordt opgelost;

    j. de cliënt tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft getoond;

    k. de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die aan de cliënt zijn toe te rekenen.

 

Artikel 3.4 Aanvullende criteria maatwerkvoorziening Wmo

  • 1.

    Aanvullend op het voorgaande artikel, geldt dat de gemeente geen maatwerkvoorziening Wmo ‘Wonen’ toekent, als:

    a. de maatwerkvoorziening wordt aangevraagd voor een verblijf dat niet bedoeld is voor permanente bewoning, zoals bijvoorbeeld een hotel/pension; trekkerswoonwagen; gehuurde kamer; tweede woning; vakantie- of recreatiewoning;

    b. de maatwerkvoorziening wordt aangevraagd voor een gemeenschappelijke ruimte, tenzij de voorziening bijdraagt aan de toegankelijkheid van die ruimte;

    c. de aangevraagde maatwerkvoorziening het uitrustingsniveau van sociale woningbouw overstijgt;

    d. er sprake is van achterstallig onderhoud en daarmee sprake is van een algemeen gebruikelijke renovatie;

    e. de noodzaak van de maatwerkvoorziening het gevolg is van een verhuizing waarvoor geen aanleiding bestaat op grond van beperkingen in de zelfredzaamheid en participatie. Of wanneer er naar het oordeel van de gemeente geen andere belangrijke reden voor de verhuizing bestond, of

    f. de inwoner niet is verhuisd naar een woning die op dat moment het meest geschikt was ten aanzien van de beperkingen van de inwoner, tenzij hiervoor schriftelijke toestemming is gegeven door de gemeente;

    g. de beperkingen voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen.

  • 2.

    Bij het beoordelen van een aanvraag voor een maatwerkvoorziening Wmo ‘Wonen’ kan het primaat van verhuizen worden toegepast.

  • 3.

    Bij het toekennen van een maatwerkvoorziening Wmo ‘Huishouden’ wordt het normenkader van KPMG als leidraad gehanteerd zoals in opgenomen in de Beleidsregels Huishoudelijke ondersteuning Gemeente Buren 2021.

  • 4.

    Bij het toekennen van een maatwerkvoorziening Wmo ‘Vervoer’, bestaande uit een regiotaxipas, wordt rekening gehouden met verplaatsingen tot maximaal 2.000 kilometer per jaar, in de directe woon- en leefomgeving van de inwoner en rekening houdend met de vervoersbehoefte van de cliënt en diens partner, de leeftijd van de cliënt, de beschikbaarheid van een ander verplaatsingsmiddel en de mate waarin dat verplaatsingsmiddel in de vervoersbehoefte voorziet. Indien ook andere vervoersvoorzieningen of verplaatsingsmiddelen zijn toegekend wordt voor de regiotaxipas rekening gehouden met maximaal 1.320 km per jaar in de directe woon- en leefomgeving.

 

Artikel 3.5 Bijdrage kosten voorzieningen Wmo

  • 1.

    De inwoner is, met inachtneming van artikel 2.1.4a en artikel 2.1.5 van de Wmo en het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015, een eigen bijdrage in de kosten verschuldigd voor een maatwerkvoorziening Wmo, zolang de inwoner van de voorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor een pgb wordt verstrekt.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid, is geen eigen bijdrage verschuldigd voor een maatwerkvoorziening Wmo vervoer, betreffende collectief vervoer. Wel betaalt de inwoner een bijdrage voor elke rit. Deze tarieven zijn terug te vinden op de website van de vervoerder https://www.versis.nl/kosten/. Ook voor een rolstoel is de inwoner geen eigen bijdrage verschuldigd.

  • 3.

    De eigen bijdrage of het totaal van de bijdragen, is gelijk aan de kostprijs van de maatwerkvoorziening, tot aan een maximum zoals genoemd in artikel 2.1.4a, lid 3 van de Wmo. Deze eigen bijdrage is van toepassing per bijdrageperiode voor de inwoner en diens partner tezamen.

  • 4.

    De hoogte en duur van de in het eerste lid bedoelde eigen bijdrage, wordt vastgesteld en geïnd door het Centraal Administratiekantoor (CAK).

  • 5.

    De kostprijs van een:

    a. maatwerkvoorziening in natura wordt bepaald door een aanbesteding, na consultatie in de markt of na overleg met de aanbieder;

    b. maatwerkvoorziening in pgb is maximaal gelijk aan de hoogte van het pgb, welke door de gemeente wordt doorgegeven aan het CAK;

    c. ritprijs vanuit het collectief vervoer, is ten minste gelijk aan het tarief voor openbaar vervoer in de regio en wordt rechtstreeks aan de vervoerder betaald.

  • 6.

    De bijdrage voor een maatwerkvoorziening of pgb ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige inwoner wordt opgelegd aan de ouders of verzorgers en vanaf het 18e jaar aan de inwoner zelf voor dat deel dat dan nog niet afgeschreven is.

  • 7.

    Voor een maatwerkvoorziening Wmo of een algemene voorziening Wmo kan sprake zijn van algemeen gebruikelijke kosten voor de inwoner, zoals de kosten voor consumptie of gebruik van sommige materialen tijdens een activiteit.

 

Hoofdstuk 4 Pgb als maatwerkvoorziening

 

De maatwerkvoorziening vanuit de Jeugdwet of Wmo kan door de gemeente toegekend worden als zorg in natura of via een persoonsgebonden budget (pgb). Zorg in natura betekent dat deze zorg door de gemeente is ingekocht bij zorgaanbieders. In sommige gevallen is het niet passend bij de situatie om hulp in te zetten door een gecontracteerde aanbieder. Dan kan een pgb worden toegekend om de nodige hulp in te kopen. In dit hoofdstuk wordt beschreven welke regels hiervoor gelden en hoe de hoogte van het pgb bepaald wordt.

 

Artikel 4.1 Algemene regels voor pgb

  • 1.

    Bij het toekennen van een pgb neemt de gemeente artikel 2.3.6 van de Wmo of 8.1.1 van de Jeugdwet in acht.

  • 2.

    De gemeente kan een pgb toekennen indien:

    a. de inwoner naar het oordeel van de gemeente op eigen kracht, met hulp uit zijn/haar sociale netwerk of een vertegenwoordiger voldoende in staat is om de taken uit te voeren die horen bij het beheren van een pgb;

    b. de gemeente van oordeel is dat de maatwerkvoorziening in pgb van goede kwaliteit, veilig, doeltreffend en passend bij de hulpvraag is, en

    c. de inwoner kan motiveren dat hij de maatwerkvoorziening als pgb geleverd wenst te krijgen. Wanneer het om jeugdhulp gaat, moet de inwoner aanvullend motiveren waarom de voorziening in natura niet passend is.

  • 3.

    Als de inwoner een pgb wenst te ontvangen om hulp van derden te betrekken, dan dient de inwoner een budgetplan en een kopie van de bankpas aan te leveren. In het budgetplan moet in elk geval zijn opgenomen:

    a. het gewenste doel en resultaat waarvoor het pgb zal worden ingezet;

    b. de motivatie waarom de inwoner de zorg in pgb geleverd wenst te krijgen. Voor jeugdhulp geldt aanvullend: een motivatie waarom de zorg in natura, niet passend is als oplossing voor de hulpvraag. Uit deze motivatie moet in elk geval blijken dat de inwoner wel op de hoogte is van het aanbod dat door de gemeente is ingekocht;

    c. door wie of welke zorgaanbieder(s) de hulp geboden zal worden;

    d. indien van toepassing: de duur en omvang van de hulp (in uren, dagdelen of etmalen);

    e. indien van toepassing: welk tarief per tijdseenheid gehanteerd wordt, en

    f. indien van toepassing: in het geval van professionele ondersteuning: of deze hulp voldoet aan de gevraagde kwaliteitscriteria. Deze kwaliteitscriteria worden door de gemeente vastgelegd in de beleidsregels.

  • 4.

    Als de gemeente een pgb toekent, mag dit pgb alleen worden ingezet voor het doel en resultaat zoals beschreven in het ondersteuningsplan.

  • 5.

    Een pgb mag niet worden ingezet voor het bekostigen van begeleidings-, reis- en administratiekosten in verband met het pgb en voor de bekostiging van tussenpersonen, belangenbehartigers, opleiding en training of kosten voor huisvesting van de hulpverlener. Ook bestaat binnen het PGB geen ruimte voor een vrij besteedbaar bedrag.

  • 6.

    Als professionele ondersteuning noodzakelijk is, gezien de aard en ernst van de problematiek, kan deze niet geboden worden door een persoon uit het sociaal netwerk van de inwoner.

  • 7.

    Een aanvraag voor een pgb kan geheel of gedeeltelijk geweigerd worden:

    a. als de aanvraag betrekking heeft op kosten die al zijn gemaakt voorafgaand aan de aanvraag of de melding en niet meer is na te gaan of de ingekochte voorziening passend was.

    b. als de inwoner onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    c. als de inwoner niet voldoet aan de regels van het pgb, zoals beschreven in deze verordening;

    d. als de inwoner het pgb niet of voor een ander doel gebruikt dan waarvoor het bestemd is;

    e. als het pgb bedoeld is voor hulp die kan worden aangemerkt als gebruikelijke hulp. De gemeente legt in beleidsregels vast wat gebruikelijke hulp is;

    f. als bovengebruikelijke hulp wordt geboden door iemand uit het sociaal netwerk, wordt bij de afweging om al dan niet een maatwerkvoorziening in te zetten altijd de zelfredzaamheid van het sociaal netwerk onderzocht. Het vragen naar de financiële zelfredzaamheid is onderdeel van het onderzoek.

    g. als het pgb bedoeld is voor Jeugd-GGZ, geboden aan een jeugdige door een ouder of andere persoon uit het sociaal netwerk van deze jeugdige.

    h. voor het deel dat de kosten van deze maatwerkvoorziening in pgb hoger zijn dan de kosten van de maatwerkvoorziening in natura.

    i. als degene die het pgb van de inwoner beheert, ook de hulp aan de inwoner biedt, of op een andere manier betrokken is bij de organisatie die de hulp biedt, bijvoorbeeld als directeur of bestuurder;

    j. als de inwoner naar het oordeel van de gemeente de aanvraag niet kan motiveren en toelichten.

    k. als de inwoner problematische schulden heeft, een schuldsaneringstraject doorloopt of onder de Wet schuldsanering natuurlijke personen valt, tenzij de bewindvoerder het volledige beheer van het pgb op zich neemt. De kosten hiervan moet de inwoner betalen.

    l. als het pgb bedoeld is voor besteding in het buitenland. Een uitzondering kan alleen worden gemaakt als het zorg betreft die al in Nederland wordt ingezet en waarbij het gaat om een voortzetting in het buitenland van maximaal 13 weken.

    m. als de hulp of ondersteuning die door één persoon geleverd wordt, meer bedraagt dan 48 uur per week. Bij het vaststellen of deze 48 uur per week overschreden wordt, kunnen alle betaalde werkzaamheden worden meegewogen, en ook de hoeveelheid ondersteuning die deze persoon, al dan niet via een pgb, levert aan andere personen of gezinsleden;

    n. als de gemeente eerder toepassing heeft gegeven aan artikel 4.1, zevende lid, sub b, c en d van deze verordening.

 

Artikel 4.2 Aanvullende regels voor pgb

  • 1.

    Als een inwoner het pgb wenst in te zetten voor hulp die wordt geboden door een professionele organisatie of zelfstandig ondernemer, dan moet deze hulp voldoen aan de geldende kwaliteitscriteria. De gemeente stelt deze kwaliteitscriteria in de beleidsregels vast.

  • 2.

    Als een inwoner het pgb wenst in te zetten voor hulp die wordt geboden door een persoon uit het sociale netwerk, dan gelden hiervoor de volgende voorwaarden:

    a. deze hulp leidt gemotiveerd tot een vergelijkbaar of beter resultaat dan de inzet van professionele hulpverlener;

    b. voldaan wordt aan de voorwaarden zoals beschreven in artikel 4.1, tweede lid, a tot en met c; en

    c. de hulp leidt niet tot (dreigende) overbelasting van degene die de hulp biedt, zoals aangegeven door deze persoon zelf ofwel naar het oordeel van een deskundige. De gemeente kan een deskundige derde hierover om advies vragen.

 

Artikel 4.3 Hoogte en tarief van het pgb

  • 1.

    De hoogte van het pgb:

    a. is toereikend om de benodigde hulp van derden te betrekken; en

    b. wordt vastgesteld aan de hand van een budgetplan dat door de inwoner is ingevuld in het format dat de gemeente hiervoor hanteert; en

    c. kan door de gemeente worden vastgesteld op basis van een offerte van de zorgaanbieder.

  • 2.

    Is niet hoger dan de kosten voor dezelfde of gelijkwaardige voorziening in natura. Als een inwoner een duurdere voorziening wil inkopen, dan zijn de meerkosten voor eigen rekening van de inwoner.

  • 3.

    Bedraagt voor een verhuiskostenvergoeding maximaal 1.500 euro

  • 4.

    Het tarief van een pgb voor een maatwerkvoorziening is opgebouwd uit verschillende kostencomponenten, zoals salaris, vervanging tijdens vakantie, verzekeringen, vakantietoeslag en reiskosten.

  • 5.

    Indien het pgb is gebaseerd op een bedrag per uur, dagdeel of etmaal, wordt onderscheid gemaakt tussen ondersteuning geleverd door professionele organisaties, zelfstandig ondernemers en het informele netwerk:

    a. Het tarief voor een professionele organisatie bedraagt maximaal de kostprijs van de goedkoopste adequate voorziening in zorg in natura.

    b. Het tarief voor een zelfstandig ondernemer bedraagt maximaal de kostprijs van de goedkoopst adequate voorziening in zorg in natura min 17% overheadkosten, tenzij aannemelijk is dat dit percentage niet toereikend is om de zorg in te kopen.

    c. Voor ondersteuning uit het informele netwerk bedraagt de prijs 75% van het laagste tarief per uur of per resultaat van een door de gemeente gecontracteerde instelling die een vergelijkbare vorm van dienstverlening biedt tot een maximum van € 20,- per uur.

    d. Voor ondersteuning uit het informele netwerk als bedoeld in artikel 2 van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015 kan voor op onverplichte basis verleende maatschappelijke ondersteuning een tegemoetkoming van maximaal € 141,- per kalendermaand worden betaald waaronder ook valt respijtzorg en kortdurend verblijf, zoals opgenomen in artikel 2ab van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015, tenzij op basis van het budgetplan van de cliënt kan worden volstaan met een lagere tegemoetkoming.

  • 6.

    Als de hulp geboden wordt door een persoon uit het sociale netwerk van de inwoner, dan geldt het informele tarief, ook al is diegene een zelfstandig ondernemer of werkzaam bij een professionele organisatie

  • 7.

    De normbedragen voor de verstrekking van de maatwerkvoorzieningen zijn terug te vinden op de website van het samenwerkingsverband Rivierenland waar de gemeente Buren onderdeel van uit maakt: https://zoek.rivierenlandkanmeer.nl/.

  • 8.

    Het tarief voor het pgb blijft gelijk tijdens de hele periode waarover de beschikking wordt afgegeven.

  • 9.

    De gemeente kan de pgb-tarieven jaarlijks indexeren conform de indexering van de zorg in natura tarieven.

 

Artikel 4.4 Besteding en verantwoording

  • 1.

    Het pgb dient te worden besteed aan het doel waarvoor het is toegekend en binnen de termijn zoals genoemd in de beschikking.

  • 2.

    De maatwerkvoorziening dient van goede kwaliteit te zijn. De gemeente kan dit al dan niet steekproefsgewijs onderzoeken.

  • 3.

    Een beslissing tot verstrekking van het pgb kan ingetrokken worden als blijkt dat het pgb binnen zes maanden na toekenning niet is gebruikt waarvoor het bedoeld is.

 

Hoofdstuk 5 Financiële tegemoetkoming meerkosten

 

Dit hoofdstuk gaat over een tegemoetkoming die de gemeente kan verstrekken om een passende bijdrage te leveren in de kosten van de zelfredzaamheid en participatie van de inwoner.

Artikel 5.1 Criteria financiële tegemoetkoming meerkosten Wmo

  • 1.

    De gemeente kan op grond van artikel 2.1.7 van de Wmo op aanvraag aan een inwoner een financiële tegemoetkoming meerkosten toekennen als bijdrage in de kosten van de inwoner ten behoeve van zijn/haar zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie.

  • 2.

    De financiële tegemoetkoming meerkosten als bedoeld in het eerste lid, wordt enkel verstrekt wanneer:

    a. de inwoner aannemelijke meerkosten heeft als gevolg van zijn/haar beperking of chronische psychische of psychosociale problemen;

    b. geen aanspraak op vergoeding van de meerkosten als genoemd onder a. bestaat op grond van een andere voorziening.

  • 3.

    De gemeente kan bij de beoordeling van hetgeen vereist wordt in het tweede lid onder a. rekening houden met de hoogte van het inkomen van de inwoner en dat van zijn/haar eventuele partner en de mate waarin zich in een kalenderjaar meerkosten zullen voordoen.

  • 4.

    De gemeente kan beleidsregels vaststellen over de financiële tegemoetkoming meerkosten.

 

Hoofdstuk 6 Kwaliteit

 

De diensten en producten die de gemeente inzet, moeten van goede kwaliteit zijn. De diensten moeten aansluiten bij de behoefte van de inwoner en producten moeten degelijk zijn en passend voor de inwoner. De gemeente moet zich bij de inkoop van diensten en producten aan bepaalde regels houden. Dit hoofdstuk gaat over de kwaliteit, de inkoop en de aanbesteding van diensten en producten.

 

Artikel 6.1 Kwaliteit voorzieningen

  • 1.

    De zorgaanbieders zorgen dat zij voldoen aan eisen met betrekking tot deskundigheid van beroepskrachten. De zorgaanbieders zorgen ervoor dat de voorzieningen die zij aanbieden van goede kwaliteit zijn. Dit doen de zorgaanbieders door:

    a. de voorziening veilig, doeltreffend en inwonergericht te verstrekken;

    b. de voorziening af te stemmen op de persoonlijke situatie van de inwoner en andere vormen van zorg die de inwoner ontvangt;

    c. er op toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorziening handelen in overeenstemming met de professionele standaard en beschikken over relevante ervaring en diploma´s;

    d. er op toe te zien dat de kwaliteit van de voorziening en de deskundigheid van beroepskrachten, voor zover van toepassing, tenminste voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de in de betreffende sector erkende keurmerken;

    e. een regeling vast te stellen voor de afhandeling van klachten van inwoners over de kwaliteit van de maatwerkvoorzieningen en de bijbehorende dienstverlening die door hen worden aangeboden.

  • 2.

    In aanvulling op lid 1 stelt de gemeente bij de inkoop nadere kwaliteitseisen aan de door aanbieders aangeboden voorzieningen.

  • 3.

    Als een aanbieder als hoofdaannemer gebruik maakt van een onderaannemer, is hij ervoor verantwoordelijk dat de onderaannemer voldoet aan de kwaliteitseisen die de gemeente aan de ondersteuning stelt.

  • 4.

    Onverminderd andere toezichtbevoegdheden ziet de gemeente ten aanzien van maatwerkvoorzieningen in natura toe op de naleving van het gestelde in het eerste, tweede en derde lid door periodieke overleggen met aanbieders, het laten uitvoeren van een standaard kwaliteitsonderzoek, eventueel een signaalgestuurd kwaliteitsonderzoek, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek en het zo nodig in overleg met de inwoner ter plaatse controleren van de (kwaliteit van de) geleverde maatwerkvoorziening in natura.

  • 5.

    Aanbieder legt op eerste verzoek van het college een verklaring omtrent het gedrag over als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens voor beroepskrachten en andere personen die beroepsmatig met zijn cliënten in contact kunnen komen. Deze verklaring mag niet eerder zijn afgegeven dan 3 maanden voor het tijdstip waarop betrokkene voor de aanbieder ging werken. Deze verklaring moet dan binnen 9 weken na verzoek van het college worden overgelegd. De eis van de VOG is van toepassing op natuurlijke personen. Alle beroepskrachten en andere personen die namens aanbieder direct en indirect cliëntencontact hebben, moeten een geldige VOG kunnen overleggen. Met indirect contact wordt bedoeld ondersteunend personeel dat werkzaam is op de locatie waar de hulp wordt verleend. Dit ondersteunend personeel is niet direct betrokken bij de hulp aan cliënten, echter is wel werkzaam in de omgeving van de cliënten.

 

Artikel 6.2 Verhouding prijs - kwaliteit ondersteuning door derden

  • 1.

    Ter waarborging van een goede prijs-kwaliteitverhouding van een door een derde te leveren dienst hanteert de gemeente:

    a. een vast tarief dat geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan van een overeenkomst met een derde, of;

    b. een reëel tarief dat geldt als ondergrens voor:

    - een inschrijving en het aangaan van een overeenkomst met een derde, en;

    - een vast tarief, bedoeld in onderdeel a.

  • 2.

    Onder de diensten in lid 1 wordt verstaan:

    a. diensten als bedoel in artikel 2.6.4 van de Wmo;

    b. jeugdhulp als bedoeld in artikel 2.12 van de Jeugdwet; en,

    c. kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering zoels bedoeld in artikel 2.1.1 van de Jeugdwet.

  • 3.

    De gemeente stelt de tarieven als bedoeld in het eerste lid vast:

    a. overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van de dienst of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht;

    b. rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 4.

    De gemeente baseert het vaste tarief of het reële tarief als bedoeld in het eerste lid op de volgende kostprijselementen:

    a. de kosten van de beroepskracht, waaronder de voor de sector voor de toepasselijke cao-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;

    b. redelijke overheadkosten;

    c. kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, werkoverleg en (bij)scholing waaronder:

    - het werken conform de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling;

    - verplichte deelname aan samenwerkingsverbanden;

    - gecertificeerd zijn.

    d. de reis- en opleidingskosten;

    e. indexatie van het reële tarief voor het leveren van een dienst en het uitvoeren van de kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering;

    f. overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders waaronder bijvoorbeeld rapportageverplichtingen en andere administratieve verplichtingen.

  • 5.

    De gemeente houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van prijzen die het hanteert voor door derden te leveren maatwerkvoorzieningen Wmo, niet zijnde diensten, in ieder geval rekening met:

    a. de marktprijs van de maatwerkvoorziening;

    b. de eventuele extra taken die in verband met de maatwerkvoorziening van de leverancier worden gevraagd, zoals;

    - het aanmeten, leveren en plaatsen van de maatwerkvoorziening;

    - instructie over het gebruik van de maatwerkvoorziening;

    - onderhoud van de maatwerkvoorziening en verzekering.

 

Hoofdstuk 7 Klachten en inspraak

 

De gemeente vindt het belangrijk dat inwoners ergens terecht kunnen met klachten over de dienstverlening. Ook wil de gemeente graag in gesprek blijven met inwoners over de dienstverlening. Zo kan de gemeente aansluiten bij de behoefte van inwoners en daar de dienstverlening op aanpassen en verbeteren. In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe deze zaken geregeld zijn.

 

Artikel 7.1 Klachten

  • 1.

    Als een inwoner een klacht heeft over de wijze waarop diegene behandeld is tijdens procedures op grond van deze verordening, wordt deze klacht behandeld zoals beschreven in de Klachtenregeling Gemeente Buren.

  • 2.

    Als een inwoner klachten heeft over jeugdhulp, wijst de gemeente op de mogelijkheden om gebruik te maken van onafhankelijke ondersteuning. Deze ondersteuning kan bijvoorbeeld geboden worden door een vertrouwenspersoon van het Advies- en Klachtenbureau Jeugdhulpverlening (AKJ).

  • 3.

    Als een inwoner klachten heeft over de kwaliteit van de maatwerkvoorzieningen en de bijbehorende dienstverlening van de zorgaanbieder, is de klachtenregeling van deze aanbieder van toepassing.

  • 4.

    De gemeente ziet erop toe dat aanbieders voldoen aan het naleven van de klachtenregeling. Dit gebeurt door middel van periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

 

Artikel 7.2 Betrekken van inwoners bij het beleid

  • 1.

    De gemeente zorgt ervoor dat vertegenwoordigers van cliëntgroepen vroegtijdig in de gelegenheid zijn om voorstellen voor het beleid jeugd en Wmo te doen en advies te geven bij besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende jeugd en Wmo. De gemeente zorgt voor de ondersteuning die nodig is om hun rol effectief in te kunnen vullen.

  • 2.

    De gemeente zorgt ervoor dat inwoners kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden. Inwoners worden door de gemeente voorzien van de informatie en ondersteuning die nodig is voor adequate deelname aan dit overleg.

  • 3.

    Nadere uitwerking van het eerste en tweede lid zijn vastgelegd in de Verordening participatieraad sociaal domein gemeente Buren.

 

Artikel 7.3 Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Aanbieders van maatschappelijke ondersteuning moeten beschikken over een regeling voor de medezeggenschap van cliënten. Deze medezeggenschap heeft betrekking op voorgenomen besluiten van de aanbieder over maatwerkvoorzieningen die voor de cliënten van belang zijn.

  • 2.

    De gemeente ziet toe op de naleving van de medezeggenschapsregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

 

Hoofdstuk 8 Toezicht en handhavind maatwerkvoorzieningen

 

De gemeente wil graag dat de toegekende voorziening ook echt wordt ingezet waar deze voor bedoeld is. Daarom kan de gemeente dit onderzoeken. Als de voorziening niet wordt gebruikt zoals bedoeld, kan dat gevolgen hebben voor de inwoner. In dit hoofdstuk wordt beschreven wanneer daar sprake van is en wat deze gevolgen zijn.

 

Artikel 8.1 Reikwijdte

  • 1.

    Toezicht en handhaving in het kader van deze verordening heeft betrekking op de ondersteuning die op grond van de Wmo 2015 en Jeugdwet plaatsvindt of zou moeten plaatsvinden.

  • 2.

    Waar in dit hoofdstuk wordt gesproken “bij of krachtens de wet”, wordt bedoeld de Jeugdwet, Wmo 2015, nadere regelgeving en ter uitvoering van de wettelijke taken afgesloten overeenkomsten of subsidiebesluiten.

  • 3.

    Voor het toezicht op het bij of krachtens de Jeugdwet gestelde geldt dat toezicht door of namens het college zich beperkt tot rechtmatigheidsaspecten.

 

Artikel 8.2 Bestrijding oneigenlijk gebruik, misbruik en niet-gebruik

  • 1.

    De gemeente streeft ernaar om fraude te voorkomen (preventie). Daarom informeert de gemeente inwoners op een gepaste manier over rechten en plichten en over de gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van maatwerkvoorzieningen in pgb en zorg in natura.

  • 2.

    Om oneigenlijk gebruik van de Jeugdwet en de Wmo te voorkomen, onderzoekt de gemeente, al dan niet steekproefsgewijs, de doel- en rechtmatigheid van de verstrekte maatwerkvoorziening.

  • 3.

    Als er onderzoek wordt gedaan zoals in het tweede lid, dan verlenen de inwoner en eventuele betrokkenen alle benodigde medewerking en informatie aan de gemeente.

  • 4.

    Controle, toezicht en handhaving voor voorzieningen die zijn verstrekt door de centrumgemeente Nijmegen geschiedt door de gemeente Nijmegen onder toepassing van de vigerende Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Nijmegen.

  • 5.

    Het onderzoek naar oneigenlijk gebruikte of ten onrechte ontvangen maatwerkvoorzieningen wordt gedaan door een toezichthouder.

  • 6.

    De gemeente kan een toezichthouder aanwijzen die belast is met het houden van toezicht op de naleving van rechtmatige en doelmatige uitvoering van de Jeugdwet waaronder de bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

  • 7.

    De gemeente kan de Sociale Verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb:

    a. voor ten hoogste dertien weken als er ten aanzien van een inwoner een ernstig vermoeden is ontstaan dat sprake is van één van de volgende situaties:

    I. de inwoner heeft onjuiste of onvolledige gegevens verstrekt en de verstrekking van de juiste of volledige gegevens zou tot een andere beslissing geleid hebben.

    II. de inwoner voldoet niet aan de regels voor het pgb, zoals beschreven in hoofdstuk 4.

    III. de inwoner gebruikt het pgb niet, of voor een ander doel dan waarvoor het bestemd is.

    b. voor de duur van de opname als sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 8.2, tweede lid, onder d.

  • 8.

    De gemeente kan beleidsregels opstellen ten aanzien van de invulling van fraudepreventie.

 

Artikel 8.3 Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking en terugvordering maatwerkvoorziening

  • 1.

    De inwoner die een maatwerkvoorziening ontvangt, geeft tijdig bij de gemeente aan als er sprake is van feiten of omstandigheden die aanleiding kunnen zijn tot een heroverweging ten aanzien van een maatwerkvoorziening. Dit kan uit eigen beweging of op verzoek van de gemeente gedaan worden (artikel 8.1.2 van de Jeugdwet en 2.3.8. van de Wmo).

  • 2.

    De gemeente kan (in overeenstemming met artikel 8.1.4 van de Jeugdwet en artikel 2.3.10 van de Wmo) een beslissing over een maatwerkvoorziening herzien of intrekken, als de gemeente vaststelt dat:

    a. de inwoner onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en daardoor mogelijk een andere beslissing is genomen;

    b. de inwoner de maatwerkvoorziening niet langer nodig heeft;

    c. de maatwerkvoorziening niet meer toereikend is;

    d. de inwoner langer dan twee maanden verblijft in een instelling die valt onder de Wet Langdurige Zorg of de Zorgverzekeringswet;

    e. de inwoner niet meer voldoet aan de voorwaarden voor de maatwerkvoorziening, zorg in natura of pgb;

    f. de inwoner gebruikt de maatwerkvoorziening in natura of het pgb voor een ander doeleinde dan waarvoor het bestemd is.

    g. de inwoner zich niet houdt aan de gestelde voorwaarden zoals opgenomen in de bruikleenovereenkomst.

  • 3.

    Als de gemeente een beslissing heeft ingetrokken op basis van het tweede lid, onder a, en de inwoner heeft opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens verstrekt, kan de gemeente van deze inwoner geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening in natura of pgb.

  • 4.

    Een beslissing tot het verstrekken van een pgb, kan ingetrokken worden als dit pgb binnen zes maanden na de startdatum van de toegekende periode niet is ingezet waarvoor het bedoeld was.

  • 5.

    Een beslissing tot het toekennen van een maatwerkvoorziening in natura kan ingetrokken worden als de inwoner zich niet binnen zes maanden na datum toekenning heeft gemeld bij een aanbieder.

  • 6.

    Als het recht op een in eigendom of in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.

 

Artikel 8.4 De onderzoeksfase

  • 1.

    De toezichthouder onderzoekt of de dienstverlening van de aanbieder redelijkerwijs plaatsvindt of zal plaatsvinden in overeenstemming met de bij of krachtens de wet gestelde regels.

  • 2.

    Een onderzoek kan bestaan uit onderzoek naar de werkwijze, kwaliteit alsmede rechtmatigheid van de maatschappelijke ondersteuning.

  • 3.

    Een onderzoek kan steekproefsgewijs of incidenteel (signaalgestuurd) plaatsvinden.

  • 4.

    Als uitgangspunt geldt dat een onderzoek aangekondigd plaatsvindt, tenzij de belangen van het onderzoek zich daartegen verzetten.

  • 5.

    De volgende typen onderzoek kunnen worden onderscheiden:

    a) kwaliteitscontrole, een onderzoek of de geleverde hulp of ondersteuning van goede kwaliteit is;

    b) materiële controle, een onderzoek of de gedeclareerde prestatie is geleverd en of deze valt binnen een afgegeven indicatie of aanwijzing;

    c) formele controle, een onderzoek of het gedeclareerde bedrag voortvloeit uit een prestatie die voldoet aan de van toepassing zijnde wet- en regelgeving en overeenkomst of subsidieafspraken;

    d) detailcontrole, onderzoek naar bij een aanbieder berustende persoonsgegevens met betrekking tot cliënten die hun woonplaats hebben in de gemeente Nijmegen, ten behoeve van materiële controle of fraudeonderzoek;

    e) fraudeonderzoek, onderzoek waarbij nagegaan wordt of degene die bij de gemeente of de SVB een bedrag in rekening brengt voor maatschappelijke ondersteuning, valsheid in geschrifte, bedrog, benadeling van rechthebbenden of verduistering pleegt of tracht te plegen ten nadele van de gemeente, met het doel een betaling of een ander voordeel te verkrijgen waarop hij geen recht heeft of kan hebben.

Artikel 8.5 De handhavingsfase

1. Het college kan naar aanleiding van de bevindingen van de toezichthouder de volgende herstelsancties opleggen: a. (opnieuw) een schriftelijke aanwijzing geven; b. een last onder bestuursdwang opleggen; c. een last onder dwangsom opleggen.

2. Het college kan:a. de aanbieder verbieden de levering van maatschappelijke ondersteuning voort te zetten, zolang hij een bevel of aanwijzing niet opvolgt. b. het toekenningsbesluit aan de budgethouder van het persoonsgebonden budget op grond van artikel 2.3.10, eerste lid van de wet intrekken, waarbij dit het recht op ondersteuning in natura of een persoonsgebonden budget waarbij een andere pgb-aanbieder wordt gekozen onverlet laat.

1. De sanctiemogelijkheden op grond van deze verordening kunnen gepaard gaan met de inzet van privaatrechtelijke maatregelen op grond van de (contractuele) afspraken die tussen het college en de aanbieder zijn gemaakt.

2. Indien een aanbieder niet voldoet aan de opgelegde verbeteringen, kan het college besluiten om naast de bestuursrechtelijke maatregelen de aanbieder privaatrechtelijk schriftelijk in gebreke te stellen.

3. Indien de (contractuele) afspraken tussen het college en aanbieder na het verstrijken van de termijn van de ingebrekestelling nog niet (volledig) zijn nagekomen, kan het college vande overeenkomst ontbinden.   

4. De door het college genomen maatregelen moeten in redelijke verhouding staan tot de aard van de overtreding of melding.

 

Artikel 8.6 Melding calamiteiten en geweldsincidenten

  • 1.

    Aanbieders en gecertificeerde instellingen melden calamiteiten en geweldsincidenten die zijn voorgevallen bij het bieden van een maatwerkvoorziening, kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering. Deze melding wordt gedaan bij de hiervoor aangewezen toezichthoudende instantie.

  • 2.

    De toezichthoudende instanties, zoals bedoeld in het eerste lid, zijn:

    a. voor Wmo: Wmo-toezicht. De gemeente heeft hierover met de GGD Gelderland-Zuid afspraken gemaakt;

    b. voor jeugdhulp: de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd;

    c. voor kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering de Inspectie Veiligheid en Justitie.

  • 3.

    Aanvullend op het gestelde in het eerste lid dienen calamiteiten en geweldsincidenten waarbij vermoedens zijn van kindermishandeling of huiselijk geweld ook gemeld te worden bij Veilig Thuis op grond van de verplichte meldcode Huiselijk Geweld en Kindermishandeling.

  • 4.

    De in het tweede lid genoemde toezichthoudende instanties zien toe op het onderzoek van de melding door de aanbieder, onderzoeken de melding zo nodig zelf en adviseren de gemeente over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

 

Hoofdstuk 9 Overige bepalingen en slotbepalingen

 

In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen die niet in een van de andere hoofdstukken passen. Hier staat wat mantelzorgers kunnen verwachten van de gemeente. Ook wordt beschreven welke verordeningen vervangen worden door deze verordening en wanneer deze nieuwe regels gaan gelden. Hier is ook opgenomen wat de officiële naam is van deze verordening en dat de gemeente van deze verordening kan afwijken als de gemeente vindt dat dit echt nodig is.

 

Artikel 9.1 Jaarlijkse waardering mantelzorger

  • 1.

    De gemeente geeft jaarlijks aan mantelzorgers van inwoners in de gemeente Buren een mantelzorgwaardering.

  • 2.

    Mantelzorgers kunnen zich voor de mantelzorgwaardering bij het Steunpunt Mantelzorg (Welzijn Rivierstroom) melden als mantelzorger.

  • 3.

    De gemeente bepaalt, na samenspraak met het Steunpunt Mantelzorg, waaruit de jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers bestaat.

  • 4.

    Mantelzorgers komen in aanmerking voor de gemeentelijke waardering van mantelzorg indien:

    a. de mantelzorger in ieder geval voor een periode van drie maanden en voor ten minste gemiddeld 8 uur per week en onbetaald voor een chronisch zieke, gehandicapte of hulpbehoevende partner, familielid, kind of vriend(in) zorgt;

    b. degene die wordt verzorgd inwoner van de gemeente Buren is;

    c. per zorgbehoevende kunnen maximaal twee mantelzorgers een mantelzorgwaardering aanvragen.

 

Artikel 9.2 Hardheidsclausule

De gemeente kan afwijken van een bepaling uit deze verordening als toepassing van die bepaling een onredelijke uitkomst heeft voor de inwoner of voor een ander die direct bij het besluit betrokken is.

 

Artikel 9.3 Indexering

De gemeente kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening en de op deze verordening berustende Beleidsregels Wmo en Jeugdhulp gemeente Buren geldende bedragen verhogen of verlagen aan de hand van de consumentenprijsindex.

 

Artikel 9.4 Evaluatie

  • 1.

    Uiterlijk twee jaar na de inwerkingtreding van de verordening wordt de verordening door de gemeente geëvalueerd. De raad ontvangt hiervan een verslag.

  • 2.

    Hierna wordt het gevoerde beleid eenmaal per twee jaar geëvalueerd, waarbij de raad wordt geïnformeerd over de doeltreffendheid en de effecten van de verordening in de praktijk.

 

Artikel 9.5 Intrekking oude regelingen en overgangsregeling

  • 1.

    De Verordening jeugdhulp gemeente Buren 2019 en de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Buren 2020 worden ingetrokken.

  • 2.

    Een inwoner behoudt recht op een maatwerkvoorziening overeenkomstig de toekenningsvoorwaarden, die eerder verstrekt is op grond van de in het eerste lid genoemde verordeningen. Hierbij is de duur van die indicatie leidend. Als daarna een nieuw besluit genomen wordt op basis van deze verordening, gelden de voorwaarden van deze verordening, vanaf de startdatum van de nieuwe toekenning.

  • 3.

    Aanvragen die zijn ingediend op grond van de in het eerste lid genoemde verordeningen en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens deze verordening.

  • 4.

    Op bezwaarschriften gericht tegen een besluit op een aanvraag van een maatwerkvoorziening krachtens de Verordening jeugd gemeente Buren 2019 en de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Buren 2020, wordt beslist met toepassing van die verordening.

 

Artikel 9.6 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Na vaststelling van de verordening treedt deze met terugwerkende kracht in werking vanaf 1 januari 2023.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdwet gemeente Buren 2023.

  • 3.

    Deze verordening vervangt de volgende Verordeningen: ‘’Verordening De Verordening jeugdhulp gemeente Buren 2019’’ & ‘’De Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Buren 2020’’.

Dit is besloten in de openbare vergadering van de raad op 21 maart 2023

De raad van de gemeente Buren

de griffier,

R. Kuipers

de voorzitter,

H.M. Ostendorp

Naar boven