Gemeenteblad van Maasgouw
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Maasgouw | Gemeenteblad 2023, 325481 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Maasgouw | Gemeenteblad 2023, 325481 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Nadere regels jeugdhulp gemeente Maasgouw 2023
HET COLLEGE VAN DE GEMEENTE MAASGOUW
gezien het voorstel van 24 april 2023;
gelet het bepaalde in artikel 156 van de Gemeentewet, de Jeugdwet en de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Maasgouw 2020;
overwegende dat het noodzakelijk is nadere regels te stellen ter uitvoering van Jeugdwet en de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Maasgouw 2020;
Hoofdstuk 2: Hulpvraag en onderzoek
Het college verzamelt alle voor het onderzoek, bedoeld in artikel 3, van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de jeugdige en zijn situatie en maakt vervolgens zo spoedig mogelijk met hem of zijn ouders een afspraak voor een gesprek. Hierbij brengt het college de jeugdige en zijn ouders op de hoogte van de mogelijkheid om binnen een redelijke termijn een familiegroepsplan als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet op te stellen. Als de jeugdige en zijn ouders daarom verzoeken, draagt het college zorg voor ondersteuning bij het opstellen van een familiegroepsplan.
Voor het gesprek verschaffen de jeugdige of zijn ouders aan het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover zij redelijkerwijs de beschikking kunnen krijgen. De jeugdige of zijn ouders verstrekken in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage.
Het college onderzoekt in een gesprek tussen deskundigen en de jeugdige of zijn ouders, zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:
de wijze waarop een mogelijk toe te kennen maatwerkvoorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, of werk en inkomen: in het kader van het uitgangspunt één gezin, één plan, één regisseur, wordt de ondersteuning die door de verschillende partijen gegeven wordt op elkaar afgestemd;
Artikel 5 Onderzoek naar de hulpvraag en aanvraag
Met ondertekening door de jeugdige en/of zijn ouders wordt dit aanvraagformulier gespecialiseerde jeugdhulp aangemerkt als de aanvraag. In het geval van de aanvraag tevens ziet op een aanvraag om een voorziening in de vorm van een pgb, wordt bij de aanvraag tevens een ingevuld budgetplan volgens artikel 8 gevoegd.
Artikel 6 Onderzoek naar de inzet
Het college onderzoekt samen met de jeugdige of zijn ouders welke inzet nodig is om te komen tot de resultaten binnen het beoogde profiel en/of product en maakt hierbij een inschatting van tijd, duur, activiteiten en frequentie. Het college gaat uit van de in de betreffende situatie adequaatst goedkoopste individuele voorziening die hij kan leveren.
Bij de afweging als bedoeld in artikel 5 lid 2 sub c wordt bezien in hoeverre sprake is van gebruikelijke hulp, zijnde de normale, dagelijkse hulp die ouder(s) en/of andere huisgenoten elkaar onderling kunnen bieden, dan wel waarvan verwacht mag worden dat zij deze bieden. Bij de beoordeling of sprake is van gebruikelijke hulp past het college de Richtlijn gebruikelijke hulp (bijlage 1) toe.
Hoofdstuk 4: Bijzondere bepalingen over maatwerkvoorzieningen
Voor vervoer dat vanwege een medische noodzaak bij de jeugdige redelijkerwijs niet door ouders of het sociaal netwerk kan worden geboden of waarbij ouders of het sociaal netwerk niet beschikken over het benodigde vervoersmiddel, de benodigde medische apparatuur of de benodigde medische of verpleegkundige vaardigheden, kan een aanvullende maatwerkvoorziening voor vervoer in de vorm van aangepast vervoer worden toegekend mits geen sprake is van een voorliggende voorziening.
De gebruikelijke vervoerskosten zijn bepaald op € 30 per maand. Een vergoeding als bedoeld in lid 5 sub a en b wordt als volgt berekend:
Openbaar vervoer: Werkelijke kosten voor openbaar vervoer per maand – minus € 30 gebruikelijke kosten. Tot de werkelijke kosten behoren zowel de kosten voor het openbaar vervoer van de jeugdige als de kosten voor het openbaar vervoer van de begeleider voor de vervoersbewegingen waarbij de jeugdige aanwezig is. In overleg met de verwijzer wordt binnen de mogelijkheden de optimale route bepaald en vervolgens de minimale kosten voor deze route (bijvoorbeeld een U-pas, maand- of jaarkaart).
Aldus besloten door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maasgouw in zijn vergadering van 11 juli 2023.
De secretaris,
C.M. Keersmaekers
De burgemeester,
D.W.J. Schneider
De wet schept een jeugdhulpplicht voor gemeenten. Doel is het versterken van de eigen kracht van de jeugdigen en van het zorgend en probleemoplossend vermogen van het gezin en de sociale omgeving. De jeugdhulpplicht geldt alleen als de jeugdige en zijn ouders er zelf niet uitkomen. Deze nadere regels bevatten een aantal regels die bijdragen aan een zorgvuldige procedure.
In de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Maasgouw 2020 draagt de raad het college op om nadere regels te stellen met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een maatwerkvoorziening. Het college geeft daarbij aan op welke wijze het de jeugdige en ouders informeert over de mogelijkheid en het belang om in bepaalde gevallen een beroep op jeugdhulp te doen.
In de verordening staan in bijlage 1 de volgende maatwerkvoorzieningen genoemd:
In de productenboeken (https://sociaaldomeinmlo.nl/wp-content/uploads/2020/01/Uitvoeringsovereenkomst-Jeugdhulp-MLO-incl.-productenboek.pdf) worden deze maatwerkvoorzieningen (uitgezonderd de separate subsidieregeling voor de Jeugdbescherming en Jeugdreclassering) nader beschreven.
De aard en omvang van jeugdhulp wordt bepaald op basis van het te behalen resultaat. De inzet die een aanbieder daarvoor moet leveren is niet beperkt door specifieke producten die zijn ingekocht maar kan bestaan uit alle noodzakelijke interventies die aan dat resultaat bijdragen. Dit resultaat wordt door de jeugdige en zijn ouders zelf, eventueel samen met de sociale omgeving, ondersteund door het college, beschreven op basis van de persoonlijke doelen. Om deze persoonlijke doelen vast te stellen zijn, ter ondersteuning, generieke resultaten beschreven en uitgewerkt tot sub resultaten (bijlage 2).
De beoogde resultaten worden gekoppeld aan een product (zie productenboek gespecialiseerde jeugdhulp 2020). Een product is een bepaalde vorm van ondersteuning uitgedrukt in eenheden zoals uren, dagdelen, etmalen. Kenmerkend voor een product is dat het een afgebakende vorm van ondersteuning beschrijft bijvoorbeeld ‘Behandeling Individueel Zwaar’. Een product wordt ingezet om een specifiek resultaat te behalen. Jeugdigen, ouders en het college bepalen samen op maat het resultaat. Het product wordt bekostigd naar gelang de duur en omvang waarmee het product wordt ingezet conform de P X Q- systematiek.
Dit artikel spreekt voor zich.
Hoofdstuk 2: Hulpvraag en onderzoek
Artikel 2 Toegang jeugdhulp via de gemeente, aanmelding hulpvraag
Het college is verantwoordelijk voor de inzet van maatwerkvoorzieningen op het gebied van jeugdhulp volgens de bepalingen van de Wet. In de gemeente Maasgouw heeft het college de beslissing over het inzetten van jeugdhulp gemandateerd aan het Centrum voor Jeugd en Gezin Midden-Limburg.
Wanneer sprake is van spoedeisende hulp, kan direct een maatwerkvoorziening worden ingezet.
De jeugdige of zijn ouders die een beroep willen doen op een overige (algemene) voorziening kunnen hier direct naartoe zonder procedure in de zin van (artikel 1 en volgende).
Deze bepaling is hier opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen en te zorgen dat jeugdigen en ouders goed worden geïnformeerd.
De regels met betrekking tot de privacy van betrokkenen en gegevensuitwisseling die gelden op grond van de Wet en de Algemene Verordening Gegevensbescherming zijn van toepassing. Indien gegevens nodig zijn waartoe het college geen toegang heeft in verband met de privacyregels, kan het college de jeugdige of zijn ouders vragen om toestemming om deze op te vragen of in te zien. Het vooronderzoek kan afhankelijk van de inhoud van de melding meer of minder uitgebreid zijn en omvat ook de uitnodiging voor het gesprek.
De tweede zin van het eerste lid (familiegroepsplan) vloeit voort uit het amendement Voordewind/Ypma (Kamerstukken II 2012/13, 33 684, nr. 83). De Wet vraagt niet om hierover bij verordening of nadere regels een regeling op te stellen. De bepaling is opgenomen vanwege het belang om in de nadere regels een zorgvuldige procedure te waarborgen en te zorgen dat jeugdigen en ouders goed worden geïnformeerd over hun rechten en plichten. Jeugdigen en ouders kunnen niet gedwongen worden om een familiegroepsplan op te stellen. Het college kan in bepaalde gevallen waar dat meerwaarde zou kunnen hebben, dit wel aanraden en stimuleren. Als er geen familiegroepsplan is, wordt de inbreng van de jeugdige en of zijn ouders om zelf of met ondersteuning van de naaste omgeving een oplossing voor de hulpvraag te vinden betrokken in het onderzoek.
De gemeente heeft in dezen de taak om haar beleid zo vorm te geven dat het gericht is op het tot stand brengen en uitvoeren van familiegroepsplannen (artikel 2.1, onder g, van de Wet). Het kan zijn dat het nodig is om enige vorm van ondersteuning te bieden bij het opstellen van een familiegroepsplan om hier effectief uitvoering aan te geven. Dat deze ondersteuning geboden dient te worden als de jeugdige of zijn ouders hier behoefte aan hebben, wordt bevestigd in de laatste zin van het eerste lid. De jeugdige of zijn ouders kunnen niet gedwongen worden om ondersteuning te accepteren, maar kan het college het – in bepaalde gevallen waar dat meerwaarde zou kunnen hebben – ook hier wel aanraden en stimuleren. Welke vorm deze ondersteuning heeft, is aan de gemeente, bovendien kan deze van geval tot geval verschillen.
Het familiegroepsplan moet binnen redelijke termijn opgesteld worden. Een vaste termijn stellen is niet mogelijk, aangezien dit ook mede afhangt van de mate waarin en de vorm van eventuele geboden ondersteuning. Omdat het onderwerp zal zijn van het onderzoek, ligt het voor de hand dat het familiegroepsplan voorafgaand aan het begin van het onderzoek wordt opgesteld. Maar ook tijdens het onderzoek kan mogelijk nog de (gedeelde) wens ontstaan om de eigen kracht nader te onderzoeken en een familiegroepsplan op te stellen. Zo de situatie zich daarvoor leent, kan dan besloten worden hiermee aan de slag te gaan en het onderzoek daarna voort te zetten.
Het familiegroepsplan is in artikel 1.1 van de Wet gedefinieerd als: hulpverleningsplan of plan van aanpak opgesteld door de ouders, samen met bloedverwanten, aanverwanten of anderen die tot de sociale omgeving van de jeugdige behoren. In artikel 4.1.2 van de Wet is bepaald dat de aanbieder of de gecertificeerde instelling bij het uitvoeren van artikel 4.1.1 en indien sprake is van vroege signalering van opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, als eerste de mogelijkheid biedt om, binnen redelijke termijn, een familiegroepsplan op te stellen. Op grond van artikel 2.1, onder g, van de Wet maakt het familiegroepsplan onderdeel uit van het gemeentelijk beleid.
Deze bepalingen zijn een uitvloeisel van het amendement Voordewind/Ypma (Kamerstukken II 2012/13, 33 684, nr. 83). Dit amendement beoogt ouders, familieleden en anderszins direct betrokkenen de mogelijkheid te geven om (ook in de preventieve fase) voor gedwongen of vrijwillige jeugdhulp mee te denken en te helpen aan een oplossing. Burgers zijn in veel gevallen zeer wel in staat verantwoordelijkheid te nemen voor problemen in eigen familie- of vriendenkring. Sociale samenhang draagt daarnaast bij aan het welzijn van jeugdigen. Door vormen van hulp van betrokkenen en steun uit directe kring kan bovendien uithuisplaatsing worden afgewend en wordt netwerkpleegzorg bevorderd. Een familiegroepsplan kan bijvoorbeeld binnen een wijkteam worden georganiseerd.
Indien het een machtiging of een voorwaardelijke machtiging betreft biedt de kinderrechter de kans voor het opstellen van een familiegroepsplan.
Als er een familiegroepsplan is opgesteld, kan dit als hulpverleningsplan gaan gelden. De aanbieder zal dan niet zelf weer een heel nieuw plan gaan opstellen. Wel kan het in de loop van het traject nodig blijken het plan te actualiseren. De hulpverlener zal dat dan bij de opstellers van het familiegroepsplan aan moeten kaarten. Ook is de uitvoering van een familiegroepsplan begrensd door het professionele kader op grond van de te hanteren professionele standaard als bedoeld in artikel 453 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, artikel 4.1.1, tweede lid, juncto 4.1.5, eerste lid, van de Wet en de verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. Deze eisen zijn geoperationaliseerd in het Kwaliteitskader van het Besluit Jeugdwet. De professional zal dus vanuit zijn beroepsuitoefening moeten toetsen of hij uitvoering kan geven aan het familiegroepsplan en daarover in gesprek moeten gaan met betrokkenen, met als ondergrens de veiligheid en gezonde ontwikkeling van de jeugdige. Het familiegroepsplan speelt zoals vermeld ook een rol in het gedwongen kader.
Bij de planning van het gesprek kunnen ook concrete vragen worden gesteld of kan aan de jeugdige of zijn ouders worden verzocht om nadere stukken te overleggen. In het kader van de rechtmatigheid wordt in ieder geval de identiteit van de jeugdige en/of ouders vastgesteld.
In het derde lid is een bepaling opgenomen ter voorkoming van onnodige bureaucratie. Als de gemeente al een voor de beoordeling compleet dossier heeft van de jeugdige en/of zijn ouders, en de jeugdige en/of zijn ouders geven toestemming om dit dossier te gebruiken, kan een vooronderzoek achterwege blijven. Een gesprek over de acute hulpvraag is in de regel nog wel nodig. Indien de hulpvraag ook al bekend is, en het bijvoorbeeld over een vervolgvraag gaat, kan in overleg met de jeugdige of zijn ouders ook van het gesprek worden afgezien (zie artikel 4, lid 5).
Voor een zorgvuldig te nemen besluit is het van belang dat alle feiten en omstandigheden van de specifieke hulpvraag worden onderzocht. Daarbij is het van belang dat het onderzoek in samenspraak met de jeugdige en zijn ouders wordt verricht. Voor een zorgvuldig onderzoek is veelal persoonlijk contact nodig om een totaalbeeld van de jeugdige en zijn ouders te krijgen. Het ligt daarom voor de hand dat tijdens een gesprek met de jeugdige en zijn ouders het een en ander wordt besproken. Of dit gesprek op een gemeentelocatie (wijkteam) plaatsvindt, op school, bij de jeugdige of zijn ouders thuis, of bij een andere deskundige zal afhankelijk van de concrete situatie worden besloten. Indien nodig voor het onderzoek, kan ook sprake zijn van meerdere (opeenvolgende) gesprekken.
Het gesprek moet zo spoedig mogelijk plaatsvinden. Het hangt af van de situatie hoe snel dat kan of moet plaatsvinden.
In de onderdelen a tot en met i zijn de onderwerpen van het gesprek weergegeven. Het betreft uiteraard altijd maatwerk. Indien de jeugdige al bij de gemeente bekend is, zullen een aantal gespreksonderwerpen niet meer uitgediept hoeven te worden en kan bijvoorbeeld alleen worden gevraagd of er nog nieuwe ontwikkelingen zijn. Komen een jeugdige of zijn ouders voor het eerst bij de gemeente, dan dient het gesprek om een totaalbeeld van de jeugdige en zijn situatie te krijgen. In onderdeel c wordt de eigen kracht van jeugdige en ouders voorop gesteld overeenkomstig het in de aanhef van de Wet vermelde uitgangspunt dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt. Een te verstrekken voorziening kan ook juist nodig zijn om de mate van probleemoplossend vermogen van de jeugdige en zijn ouders en die van de naaste omgeving te versterken.
In onderdeel d wordt bedoeld mogelijkheden van een voorziening anders dan in het kader van de Wet. Onder e worden de mogelijkheden van een algemene/overige voorziening genoemd, zoals bedoeld in bijlage 1 van de verordening.
Ten aanzien van de afstemmingsplicht in onderdeel g valt te denken aan een voorziening die een jeugdige ontvangt op grond van de Wlz of de Zvw en een voorziening op het gebied van passend onderwijs.
Deze bepaling is opgenomen in het belang van een zorgvuldige dossiervorming en een zorgvuldige procedure. De invulling van deze verslagplicht is vormvrij. Hierbij is een voorbeeld genomen aan de praktijk van de Wmo. In de memorie van toelichting op het wetsvoorstel Wmo 2015 (Kamerstukken II 2013/14 33 841, nr.3) staat hierover dat het college een weergave van de uitkomsten van het onderzoek verstrekt om de cliënt in staat te stellen een aanvraag te doen voor een maatwerkvoorziening. Dat moet in beginsel schriftelijk. Een goede weergave maakt het voor de gemeente inzichtelijk om een juiste beslissing te nemen te nemen op een aanvraag en draagt bij aan een inzichtelijke communicatie met de cliënt. Het later toevoegen van opmerkingen of het aanbrengen van wijzigingen en/of het herstellen van feitelijke onjuistheden is eveneens vormvrij. Het definitieve verslag wordt vervolgens aan de jeugdige en/of zijn ouders verstrekt.
Artikel 5 Onderzoek naar de hulpvraag en aanvraag
Deze bepaling is een uitwerking van de verplichte delegatiebepaling van artikel 2.9, onder a, van de Wet, waarbij is bepaald dat de gemeente in ieder geval regels stelt met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een maatwerkvoorziening. Een aanvraag is nodig om een besluit omtrent een maatwerkvoorziening te verkrijgen. In de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden regels gegeven omtrent de aanvraag. Deze nadere regels wijken daarvan niet af. Op grond van artikel 4:1 van de Awb wordt een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk ingediend bij het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen (hier het college), tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.
De uitspraak van de CRvB dd. 1 mei 2017 nr. 16/4442 JW heeft duidelijkheid gebracht over de stappen die een college moet doorlopen om tot een goed en zorgvuldig jeugdhulpbesluit te kunnen komen. In dit artikellid zijn deze stappen opgenomen.
Het gaat hier feitelijk om de afbakening tussen gebruikelijke hulp en bovengebruikelijke hulp. Enkel deze laatste kan in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening (behoudens de beoordeling van eigen kracht als bedoeld in sub d). Van bovengebruikelijke hulp is sprake als de voor de jeugdige noodzakelijke hulp uitgaat boven de hulp die een jeugdige van dezelfde leeftijd(scategorie) zonder beperkingen redelijkerwijs nodig heeft. Dit kan betrekking hebben op de aard, frequentie en/of benodigde tijd voor deze handelingen. Zie verder de toelichting bij artikel 7 lid 2.
Op 17 juli 2019 heeft de CRvB een uitspraak gedaan die meer handvatten biedt voor het beoordelen van de mogelijkheden met betrekking tot de eigen kracht (ECLI:NL:CRVB:2019:2362). In deze uitspraak is gesteld dat ouders die over toereikende mogelijkheden en probleemoplossend vermogen beschikken om zelf de aangevraagde hulp en ondersteuning te kunnen bieden, niet in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening, ook al betreft het bovengebruikelijke hulp. De financiële draagkracht van het sociaal netwerk (ouders) mag daarbij in acht worden genomen. Voor zover deze draagkracht, ondanks de geboden ondersteuning, toereikend is om de vaste lasten binnen het gezin te betalen, kan een aanvraag om een maatwerkvoorziening (al dan niet in de vorm van een pgb) worden geweigerd. Bij de afweging van de mogelijkheden rond eigen kracht gelden de subfactoren als bedoeld in artikel 7 lid 2.
Bij een weigering van jeugdhulp omdat een beroep gedaan kan worden op de eigen kracht van het gezin, is het belangrijk dat het college dit baseert op een zorgvuldig onderzoek waarbij de genoemde vragen worden beantwoord en in het dossier vastgelegd.
Beslistermijnen Awb: In de Verordening en in de nadere regels zijn geen termijnen opgenomen om te beslissen op een aanvraag. De regeling in de Awb geldt onverkort. In artikel 4:13 van de Awb is bepaald dat een beschikking dient te worden gegeven binnen een redelijke termijn. Deze is in ieder geval verstreken acht weken na ontvangst van de aanvraag. Indien een beschikking niet acht weken kan worden gegeven, dient het bestuursorgaan dit binnen deze termijn aan de aanvrager mede te delen en daarbij een redelijk termijn te noemen waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien (artikel 4:14, derde lid, van de Awb).
Deze termijnen zijn maximumtermijnen. In complexe situaties is in de regel in het belang van een zorgvuldig onderzoek een langere termijn nodig. Indien bijvoorbeeld een langer durend diagnosetraject benodigd is, kan dit ook tot een langere afhandelingsduur van de aanvraag leiden.
Artikel 6 Onderzoek naar de inzet
Het college onderzoekt samen met de jeugdige en/of zijn ouders welke ondersteuning en inzet nodig is om te komen tot de resultaten binnen het aangegeven profiel en/of product. De resultaten hiervan worden vastgelegd in het Aanvraagformulier Gespecialiseerde Jeugdhulp. Dit formulier wordt voor akkoord ondertekend door de jeugdige en/of zijn ouders. De resultaten van dit onderzoek en de inschatting van inzet, activiteiten, duur en frequentie legt het college vast in de beschikking.
Bij een pgb wordt hetzelfde onderzoek door het college gedaan samen met de jeugdige en/of zijn ouders.Bij zorg in natura bepaalt de gemeente samen met de jeugdige en/of ouders welke (gecontracteerde) aanbieder voor de nodige hulp het meest geschikt is en neemt contact op met de aanbieder. Indien het noodzakelijk is dat een niet gecontracteerde aanbieder de ondersteuning gaat bieden moet deze vooraf een contract aangaan met de gemeente. Hierbij toetst de gemeente of deze aanbieder voldoet aan de eisen. Alleen als gevolg van het woonplaatsbeginsel kan een niet gecontracteerde aanbieder ondersteuning bieden.
Bij het onderzoek wordt gebruik gemaakt van de normtijden als opgenomen in bijlage 2, waar het gaat om de daarin benoemde activiteiten.
Zie de toelichting bij artikel 5.
In de Wet wordt overwogen dat het wenselijk is dat wanneer hulp op maat wordt geboden, er meer ruimte voor professionals is. Streven is het demedicaliseren, ontzorgen en normaliseren van de jeugdsector. Het uitgangspunt is daarbij dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdigen zelf ligt. De genoemde afwegingsfactoren zijn daarop gericht. Passende jeugdhulp wordt geboden zo licht als het kan, zo zwaar als het moet. De beoordeling van passende jeugdhulp wordt aan de ter zake deskundige overgelaten.
Bij de beoordeling of sprake is van gebruikelijke hulp wordt gekeken naar een aantal factoren. Het gaat dan om de leeftijd van de jeugdige en de aard en frequentie van de hulp. Daarbij is sprake van een samenhangende beoordeling. Dat wil zeggen dat voornoemde factoren steeds in samenhang en gelet op de omstandigheden van de jeugdige moeten worden beoordeeld.
Jeugdigen van een jonge leeftijd (gezond of met een beperking) hebben meer hulp nodig van hun ouders dan oudere jeugdigen. Sommige vormen van hulp zijn dus op jonge leeftijd nog gebruikelijke hulp maar worden op latere leeftijd als bovengebruikelijke hulp gezien.
Gebruikelijke hulp bij jeugdigen met een beperking kan ook (vervangende) hulp omvatten die niet standaard bij alle jeugdigen voorkomen. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het legen van een katheterzakje in plaats van verschonen of oefenen met het gebruik van pictogrammen bij wijze van communicatie in plaats van praten.
Vormen van hulp die meelopen in het normale patroon van dagelijkse zorg voor een jeugdige kunnen als gebruikelijke hulp worden aangemerkt. Daarbij wordt ook gekeken naar de duur van de hulp. Wanneer de hulp op zich als gebruikelijk kan worden beschouwd, maar vanwege de beperking van de jeugdige onevenredig veel tijd kost, kan deze toch als bovengebruikelijk worden beschouwd.
Bij de beoordeling van deze factoren en om te kunnen bepalen of sprake is van gebruikelijke hulp past het college de Richtlijn gebruikelijke hulp toe (bijlage 1).
Bij de afweging van de mogelijkheden van de eigen kracht gelden de subfactoren als bedoeld in dit lid. Bij de beoordeling van subfactor d kunnen de NIBUD-normen worden toegepast. Zie verder ook de toelichting bij artikel 5 lid 2 sub d.
Het betreft een nadere uitwerking van artikel 9 van de verordening. Volgens artikel 8.1.1 van de Wet, kan een jeugdige of zijn ouders onder de daar genoemde voorwaarden een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb ontvangen. Deze bepaling is in de verordening en in deze nadere regels verder ingevuld. Artikel 8 van deze nadere regels geeft een aantal algemene bepalingen die gelden bij pgb’s.
De genoemde benodigde documenten Aanvraagformulier Gespecialiseerde Jeugdhulp en PGB budgetplan) zijn beschikbaar via de website van de gemeente en/of via het Centrum voor Jeugd en Gezin Midden-Limburg.
Volgens het gestelde in artikel 9 lid 3 van de verordening, mag een pgb alleen worden besteed aan de kosten van de ondersteuning zoals dit in de beschikking is vastgesteld Uitruil tussen verschillende producten is dus ook niet mogelijk . In het verlengde daarvan regelt dit lid expliciet dat het pgb niet besteed mag worden aan de bemiddelingskosten en dat er is geen sprake is van een vrij besteedbaar bedrag. Het pgb mag dan ook niet gebruikt worden voor de vergoeding van bijvoorbeeld reiskosten of een eindejaarsuitkering.
Professionele zorgverleners worden enkel betaald op basis van gewerkte uren. Niet gewerkte uren door bijvoorbeeld ziekte, verkeersproblemen of andere redenen zijn voor rekening en risico van de professionele aanbieder. Als de ondersteuning door informele zorgverleners geleverd wordt, mag ook betaald worden op basis van een maandloon. Dit verlaagt de administratieve lasten voor de groep budgethouders die ondersteuning ontvang van familie en vrienden.
Vertegenwoordiger kan niet tevens hulpverlener zijn
Als de jeugdige of zijn ouders de aan een pgb verbonden beheerstaken uitvoeren met hulp van de betrokken aanbieder, zijn personeel of op een andere wijze aan de aanbieder verbonden persoon, kan het college een aanvraag om een pgb weigeren op grond van belangenverstrengeling.
De jeugdige of zijn ouders moeten op eigen kracht in staat zijn tot een redelijke waardering van zijn belangen en ook de taken die aan een pgb verbonden zijn op verantwoorde wijze kunnen uitvoeren. Het betreft onder andere taken als het aangaan van een overeenkomst, het aansturen van de hulpverleners en het bijhouden van een administratie. Met hulp van een ondersteuner. zoals bijvoorbeeld ouder(s) kan een jeugdige dit ook op verantwoorde wijze uitvoeren. Maar als een hulpverlener tegelijkertijd ook het pgb beheert, waaruit hij bekostigd wordt, kan dit leiden tot belangenverstrengeling. Dit is ongewenst, omdat het belang van de hulpverlener niet boven dat van de jeugdige mag gaan.
Het betreft een nadere uitwerking van artikel 9 van de verordening. Anders dan bij maatwerkvoorzieningen in de vorm van zorg in natura, is bij pgb de jeugdige of zijn ouders degene die afspraken maken met de zorgaanbieder. Omdat in te zetten voorzieningen veilig, doeltreffend en kwalitatief goed moeten zijn (artikel 9 lid 2 sub b van de verordening), bevat dit artikel een aantal minimale eisen aan de in te zetten aanbieders.
Hier wordt verwezen naar diverse andere regelgeving en wetgeving waarin kwaliteitseisen (bijvoorbeeld het werken met effectieve methoden) zijn vastgelegd.
Specifiek ten aanzien van jeugdhulp in de vorm van behandeling is in dit lid opgenomen dat dit niet door ouders kan worden uitgevoerd. Behandeling (jeugd-ggz) is een vorm van jeugdhulp die – naar zijn aard – alleen door professionals kan worden geboden. Dit betekent niet alleen dat gewerkt moet worden volgens bepaalde methoden en de betreffende professional over de noodzakelijke diploma’s moet beschikken, maar ook dat de professional objectief en onafhankelijk kan handelen. In de relatie ouder-kind kunnen deze voorwaarden onvoldoende worden geborgd, waardoor in het belang van de jeugdige gekozen is om dit uit te sluiten.
Het betreft een nadere uitwerking van artikel 9 van de verordening. Zoals in artikel 8.1.1 lid 2 sub a van de Wet is beschreven, moeten de jeugdige of zijn ouders, al dan niet met behulp van een derde, in staat zijn om zijn belangen te behartigen en de aan het pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren. Het college moet hiertoe een toets uitvoeren. Dit artikel vormt het kader om de pgb-vaardigheid te toetsen. De toets sluit aan bij het kader dat ontwikkeld is door de VNG, het ministerie van VWS, ZN en Per Saldo (zie: https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/zorg-en-ondersteuning-thuis/vraag-en-antwoord/pgb-vaardigheid).
De vaardigheden van de jeugdige of zijn ouders worden getoetst gedurende het gesprek en op grond van het budgetplan. Wanneer daar aanleiding toe is, kan het college een tweede gesprek voeren om de vaardigheden te toetsen. De jeugdige of zijn ouders moet hieraan medewerking verlenen.
Hoofdstuk 4: Bijzondere bepalingen over maatwerkvoorzieningen
Artikel 11 Individuele begeleiding op de Kinderopvang en School
Dit artikel gaat over de vraag wanneer en hoe we individuele begeleiding in de Kinderopvang en op School inzetten. Het Centrum voor Jeugd en Gezin Midden-Limburg wordt hierdoor beter in staat gesteld om een passende afweging te maken. In de gemeenten Midden-Limburg Oost (Roermond, Echt-Susteren, Roerdalen en Maasgouw) hebben de colleges de beslissing over het inzetten van jeugdhulp gemandateerd aan het Centrum voor Jeugd en Gezin Midden-Limburg.
Het uitgangspunt is dat de individuele begeleiding bedoeld is voor één jeugdige en dat er geen groepsgerichte handelingen worden uitgevoerd. De individuele begeleiding is geen algemene ondersteuning voor de groep of de klas.
Individuele begeleiding richt zich op het bijsturen, aanleren of automatiseren van praktische vaardigheden om uitingsvormen van probleemgedrag of de aandoening te beperken. Het gaat om jeugdigen met een hulpvraag die zij niet zonder ondersteuning kunnen oplossen.
School heeft aantoonbaar intensieve ondersteuning aan de jeugdige aangeboden, welke niet tot verbetering van de uitingsvormen van het probleemgedrag of de aandoening hebben geleid. Daarnaast is er geen oplossing vanuit het sociale netwerk, een voorliggende voorziening of andere wetgeving mogelijk (Passend Onderwijs, Zorgverzekeringswet, etc).
Voor de start van de individuele begeleiding worden door het college, de jeugdige of zijn ouders, Kinderopvang/School, de aanbieder en eventueel andere betrokkenen gezamenlijk bepaald welke persoonlijke doelen er gesteld worden. Bij afloop volgt een evaluatie van de behaalde doelen en een advies voor de toekomst met betrekking tot de opvang/school en de thuissituatie. Het gesprek hierover tussen het Centrum voor Jeugd en Gezin Midden-Limburg, de jeugdige of zijn ouders, de Kinderopvang/School, de aanbieder en eventueel andere betrokkene staat centraal, waarbij telkens bepaald wordt:
Er wordt actief gewerkt aan kennisoverdracht naar de leerkracht(en) over hoe binnen het onderwijs met de problematiek of aandoening van het kind om te gaan.
In zeer uitzonderlijke gevallen kan er bij afloop van de beschikking voor gekozen worden om opnieuw een beschikking af te geven.
Het landelijke advies is om niet meer dan 1 (in uitzondering 2 aanbieders) op de Kinderopvang of op School te organiseren. Meerdere aanbieders in de Kinderopvang of op School of meerdere hulpverleners in de groep of klas zorgt voor onrust en komt de kwaliteit van de ondersteuning en de samenwerking niet ten goede. Daarom is ons uitgangspunt dat voor de Kinderopvang en het basisonderwijs maximaal 1 zorgaanbieder en voor het speciaal (basis) onderwijs maximaal 2 zorgaanbieders per groep of klas worden ingezet. Hiervan wordt alleen afgeweken als er zwaarwegende argumenten zijn van ouders en/of jeugdige om voor een aanvullende aanbieder te kiezen.
Artikel 12 Vervangende dagbesteding binnen onderwijstijd buiten de school
Dit artikel gaat over de vraag wanneer en hoe we vervangende dagbesteding binnen onderwijs buiten de School inzetten. Het college (Centrum voor Jeugd en Gezin Midden-Limburg) en de Samenwerkingsverbanden worden hierdoor beter in staat gesteld om een passende afweging te maken.
Onder aantoonbare uitval (lid 1 sub b) verstaan we uitval die is gemeld bij de inspecteur onderwijs of betreffende ambtenaar van de gemeente.
Voor de start van de vervangende dagbesteding worden door het college, de jeugdige of zijn ouders, Kinderopvang/School, de aanbieder en eventueel ander betrokkenen gezamenlijk bepaald welke persoonlijke doelen er gesteld worden. Er wordt in elk geval door alle betrokkenen actief gewerkt aan terugkeer naar een onderwijsvoorziening. Bij afloop volgt een evaluatie van de doelen en een advies voor de toekomst met betrekking tot de Kinderopvang/School en de thuissituatie. Het gesprek hierover tussen het Centrum voor Jeugd en Gezin Midden-Limburg, de jeugdige of zijn ouders, Kinderopvang, School, de aanbieder en eventueel andere betrokkenen staat centraal, waarbij telkens bepaald wordt:
In de gemaximeerde inzet vallen alle vormen van jeugdhulp voor de jeugdige en dienen combinaties gemaakt te worden als dit nodig is. Denk hierbij aan Begeleiding (individueel of groep) en Behandeling (individueel of groep).
In zeer uitzonderlijke gevallen kan er bij afloop van de beschikking voor gekozen worden om opnieuw een beschikking af te geven.
De Samenwerkingsverbanden zullen eerst met de schoolbesturen moeten bespreken of er opties zijn om gezamenlijk te financieren.
De vaktherapeut is een van de categorieën hulpverleners die een rol speelt in de brede jeugdhulp. Vaktherapie wordt aangeboden in de jeugdhulp, waar kinder- en jeugdpsychiatrie onderdeel van uitmaakt, verstandelijk gehandicaptenzorg, maar ook buiten de jeugdhulp: in het speciaal onderwijs, revalidatie, asielzoekers/vluchtelingen en ziekenhuizen. Daarnaast zijn er ook vrijgevestigde vaktherapeuten.
De Wet schrijft niet voor welke vormen van hulp er onder jeugdhulp vallen. De wettelijke opdracht is resultaatgericht geformuleerd. De in te zetten voorziening moet de jeugdige in staat stellen gezond en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid, voldoende redzaam te zijn en maatschappelijk te participeren. Voor de vraag wie welke jeugdhulp nodig heeft, dient de gemeente zich te baseren op het oordeel van een ter zake deskundige en de professionele standaarden/ richtlijnen te respecteren. Dat betekent dat vaktherapie indien passend, ingezet kan worden als jeugdhulp.
Voor Vaktherapie wordt gekozen voor een passende inzet bij de behoefte van jeugdigen. Dat betekent dat het tarief niet per uur wordt berekend, maar per minuut. Op deze manier heeft de vaktherapeut meer ruimte om de behandeling passend vorm te geven. Zo kan een sessie van één uur per keer worden ingezet, maar is langer of korter ook mogelijk. De norm van maximaal 600 minuten betreft directe tijd met de jeugdige die voor de behandeling wordt ingezet.
(Pleeg)ouders of verzorgers zijn overbelast. Zij dienen tijdelijk ontlast te worden van hun opvoedverantwoordelijkheid in de vorm van respijtzorg. Deze respijtzorg betreft de mogelijkheid voor de jeugdige om gedurende een korte periode (bijv. een weekend) ergens anders te logeren, waar toezicht wordt geboden en waarbij de noodzakelijke zorg en ondersteuning wordt geboden, zodat (pleeg)ouders of verzorgers tijdelijk ontlast worden en even tijd voor zichzelf en elkaar hebben, met als doel om daarna de opvoedverantwoordelijkheid weer te kunnen dragen.
Logeren is respijtzorg en de indicatie wordt voor maximaal acht maanden afgegeven. Het betreft een kort en tijdelijk verblijf. Het uiteindelijke doel is weer op eigen kracht functioneren. In het kader van 1Gezin1Plan wordt in het plan opgenomen waarom het gezin om ontlasting vraagt en wat er gedaan wordt om het gezin sterker te maken. Dit wordt beschreven in concrete doelen.
Het is dan ook een voorwaarde bij de inzet van logeren dat het gezin werkt aan de doelen die opgenomen zijn in het plan. De aanbieder werkt met ouders toe naar de situatie dat zij, na de periode met respijtzorg, zelf weer in staat zijn de zorg te bieden en/of respijtzorg in de directe omgeving in kunnen zetten.
Een etmaal logeren als bedoeld in sub a betreft 24 uur. Een etmaal met telkens een verlenging van maximaal 2 dagdelen als bedoeld in sub b betreft het verlengen van een etmaal (24 uur) met maximaal 2 x 4 uur.
Wat betreft het vervoer voor het ophalen en brengen van de jeugdige zijn in principe de ouders verantwoordelijk (eigen kracht).
Om ervoor te zorgen dat de aanvullende maatwerkvoorziening voor vervoer op grond van de Jeugdwet zorgvuldig kan worden ingezet, duidelijke kaders heeft en daarmee in eerste instantie uitgaat van de eigen kracht van de jeugdige, zijn ouders en sociaal netwerk, is deze bepaling opgenomen.
Een locatie voor onderwijs is in de basis geen jeugdhulplocatie. Op deze grond komt begeleiding en behandeling die plaatsvindt tijdens onderwijstijd, niet in aanmerking voor een aanvullende maatwerkvoorziening voor vervoer. Echter wanneer een jeugdige op de onderwijslocatie voorafgaand en aansluitend aan de reguliere onderwijstijd een maatwerkvoorziening voor jeugdhulp ontvangt, kan de jeugdige wel aanspraak maken op een aanvullende maatwerkvoorziening voor vervoer.
Lid 2 is opgenomen om een afweging te maken in de verschillende vormen van vervoer, waarbij geprobeerd wordt om zoveel mogelijk in te zetten op de eigen kracht van de jeugdige, zijn ouders en sociaalnetwerk. Concreet betekent dit dat voordat aangepast (groeps)vervoer in de vorm van taxi/taxibus wordt ingezet, de mogelijkheden onder achtereenvolgens sub a tot en met d worden onderzocht.
Er zijn 4 redenen waarom openbaar vervoer geen optie is, namelijk een gebrek aan zelfstandigheid van de jeugdige, het ontbreken van ondersteuning van het netwerk van de jeugdige ter begeleiding bij het openbaar vervoer, het ontbreken van openbaar vervoer of een reistijd van meer dan 45 minuten voor een enkele reis. Daarbij wordt uitgegaan van de reisduur tussen in- en uitstaphalte of – station.
Eigen vervoer houdt onder andere in: een eigen auto, bestelbus, motor etc. waarmee de jeugdige verplaatst wordt van of naar de jeugdhulplocatie.
Onder lid 3 wordt vervoer met een medische noodzaak weergegeven. Aangezien het een medische oorzaak kent, wordt altijd de overweging gemaakt of vergoeding vanuit de zorgverzekering mogelijk is.
Een combinatie van vervoer is mogelijk. Een voorbeeld is dat aangepast vervoer wordt ingezet om de jeugdige te brengen, waarna ouders de jeugdige zelf met eigen vervoer ophalen.
Alleen de bovengebruikelijke vervoerskosten voor vervoer op grond van de Jeugdwet worden vergoed. De gebruikelijke vervoerskosten zijn bepaald op € 30 per maand. Dit op basis van de berekening 8 contactmomenten x 5 km x twee (retour) x €0,37 = € 29,60.
Voor de berekening van het aantal kilometers wordt de vergoeding van de belastingdienst voor de onbelaste kilometervergoeding gebruikt. Dit tarief bedraagt per 1 januari 2023 € 0,21 per kilometer. Indien het tarief door de belastingdienst wordt bijgesteld, hanteren we het dan geldende tarief.
In artikel 8 is nader uitgewerkt welke onderdelen in een beschikking voor een maatwerkvoorziening in natura of beschikking voor een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb moeten worden opgenomen. Een beschikking heeft een looptijd passend bij de behoefte van de ondersteuning maar de maximale looptijd is altijd twee jaar.
Artikel 18 Afwijkingsbevoegdheid
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Bijlage 1 Richtlijn gebruikelijke hulp
Richtlijnen ten aanzien van gebruikelijke hulp van ouders voor jeugdigen met een normale ontwikkeling in verschillende levensfasen van de jeugdige.
Normtijden activiteiten (bron: CIZ)
Ligt het kind structureel en aanzienlijk achter op deze ontwikkeling en vraagt dit van het huishouden om bovengebruikelijke zorg, dan kan compensatie toegekend worden op basis van onderstaande tabel. De gemiddelde tijd bevat de tijdsbesteding die direct gemoeid is met de directe zorg/handeling, maar ook het binnenkomen, gedag zeggen, handen wassen, zorgdossier kort inkijken of bijwerken en vertrekken (indirecte zorg). De frequentie waarmee de Begeleiding wordt geïndiceerd is niet meer dan nodig om verantwoorde zorg te bieden.
Uitleg begeleidingsactiviteiten (bron: CIZ)
Normtijden begeleidingsactiviteiten (bron: CIZ)
Bij het indiceren wordt hier de gebruikelijke zorg nog van af getrokken.
|
|||
|
|||
|
|||
|
|||
|
|||
|
|||
|
|||
|
|||
|
|||
|
|||
|
|||
Voor palliatief terminale zorg wordt de standaardnorm aangehouden |
Normtijden persoonlijke verzorging (bron: CIZ)
Voldoen de begeleidingsactiviteiten niet volledig aan de hulpbehoefte van de jeugdige, dan kan er indien nodig persoonlijke verzorging geïndiceerd worden. Persoonlijke Verzorging wordt bekostigd vanuit de Jeugdwet indien het géén verband houdt met de behoefte aan geneeskundige zorg. Een jeugdige met persoonlijke verzorging krijgt hulp en zorg bij algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL).
Bij het indiceren wordt hier de gebruikelijke zorg nog van af getrokken.
Bijlage 3 Generieke resultaten jeugdhulp 2018
De hieronder beschreven resultaten maken deel uit van het proces van toegang naar gespecialiseerde jeugdhulp 2018. De resultaten beschrijven de verschillende gebieden waarop een resultaat geformuleerd kan worden. De voorbeelden zijn ter verduidelijking toegevoegd maar zeker niet uitputtend. De resultaten zijn onderdeel van de gegevens waarop een profiel of product wordt toegekend en maken deel uit van de beschikking.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2023-325481.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.