Gemeenteblad van Voorst
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Voorst | Gemeenteblad 2023, 322236 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Voorst | Gemeenteblad 2023, 322236 | beleidsregel |
Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Voorst 2023
Burgemeester en wethouders van de gemeente Voorst;
dat het gewenst is de bestaande beleidsregels voor maatschappelijke ondersteuning, vastgesteld op 17 december 2019, te actualiseren;
dat het gewenst is aan te sluiten bij een ander normenkader;
gelet op het bepaalde in artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht, de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Voorst 2023;
vast te stellen: Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Voorst 2023.
Door of namens een cliënt wordt een melding gedaan bij 'Maatschappelijke Ondersteuning'. Een melding is gericht op het krijgen van ondersteuning op het gebied van zelfredzaamheid en participatie. De melding wordt geregistreerd en binnen 5 werkdagen schriftelijk bevestigd.
Naast een melding kan een inwoner ook een informatie- of adviesvraag stellen bij Maatschappelijke Ondersteuning. Deze vragen worden niet aangemerkt als melding. Wel wordt tijdens de analyse van de vraag, geïnventariseerd of een melding nodig is.
Een cliënt kan binnen 7 dagen na een melding een persoonlijk plan indienen waarin hij de omstandigheden beschrijft en aangeeft welke ondersteuning of voorziening naar zijn mening het meest is aangewezen. De cliënt wordt van deze mogelijkheid op de hoogte gebracht bij de aanmelding.
Artikel 1.3 Onafhankelijke cliëntondersteuning
Voor aanvang van het onderzoek wordt de cliënt, diens vertegenwoordiger en waar mogelijk de mantelzorger gewezen op de mogelijkheid van het gebruik van gratis en onafhankelijke cliëntondersteuning. De onafhankelijke cliëntondersteuner ondersteunt bij het gesprek maar voert niet het onderzoek uit.
Voorafgaand aan het gesprek inventariseert de medewerker van Maatschappelijke Ondersteuning welke gegevens van een cliënt al bekend zijn bij de gemeente. Eventuele ondersteuning die aan gezinsleden wordt geboden moet daarbij ook onderzocht worden. Bij het vooronderzoek inventariseert de medewerker van Maatschappelijke Ondersteuning of een inwoner of zijn hulpvraag al bekend zijn bij de gemeente en kan hij de identiteit van de cliënt controleren.
Het gesprek maakt deel uit van het onderzoek. Afhankelijk van de complexiteit van de ondersteuningsvraag kan het onderzoek bestaan uit één gesprek of meerdere gesprekken. Bij aanvang van het gesprek meldt de medewerker van Maatschappelijke Ondersteuning aan de cliënt welke informatie uit dit vooronderzoek naar boven is gekomen. Als er een persoonlijk plan is aangeleverd door de cliënt wordt dit betrokken bij het onderzoek. Bij het gesprek is aandacht voor:
Als het noodzakelijk is, doet de medewerker van Maatschappelijke Ondersteuning aanvullend onderzoek op basis van de gegevens uit het gesprek (bijvoorbeeld het opvragen van informatie van een behandelend ergotherapeut), om te bepalen of cliënt een (maatwerk)voorziening op grond van de Wmo nodig heeft.
De medewerker van Maatschappelijke Ondersteuning bespreekt met de cliënt welke voorziening in zijn individuele situatie het meest geschikt is. Een passing van een voorziening (bijvoorbeeld een rolstoel), een haalbaarheidstraining, het inmeten of een offerte opmaken kan ook onderdeel uitmaken van het onderzoek.
Artikel 1.6 Extern medisch advies
Het aanvragen van een onafhankelijk extern medisch advies kan onderdeel uitmaken van het onderzoek. Als een cliënt niet meewerkt aan het verkrijgen van extern medisch advies kan dit gevolgen hebben voor het vaststellen van het recht op een maatwerkvoorziening. Dit kan bijvoorbeeld tot gevolg hebben dat een maatwerkvoorziening niet verstrekt wordt of dat de aard van de voorziening anders wordt.
Artikel 1.7 Verkorte procedure
Als de situatie van cliënt al voldoende bekend is en er geen nieuwe omstandigheden aanwezig zijn die op de melding van invloed zijn, kan met instemming van de cliënt worden afgezien van (delen van) het onderzoek.
Binnen 9 werkdagen na het gesprek wordt het verslag met uitkomsten van het gesprek (het gespreksverslag) naar de cliënt gestuurd. De cliënt retourneert het verslag binnen 10 werkdagen voor akkoord of voor gezien. Als hij niet akkoord is, kan hij in een bijlage aangeven wat de reden daarvan is en tekenen voor gezien. Eventuele aanvullingen of opmerkingen op het verslag kan de cliënt vermelden in de bijlage. De opmerkingen komen niet in de plaats van het oorspronkelijke verslag, maar blijven aan het oorspronkelijke verslag toegevoegd.
Het ondertekende gespreksverslag wordt aangemerkt als aanvraag voor een maatwerkvoorziening. Bij de beoordeling van de aanvraag betrekt de medewerker van Maatschappelijke Ondersteuning:
het dossier van de cliënt met daarin in ieder geval alle relevante cliëntgegevens, de melding en de vaststelling van zijn identiteit, en voor zover aanwezig de gegevens en documenten die de cliënt heeft gegeven. Verder kunnen historische gegevens van de cliënt deel uitmaken van het dossier, die van invloed kunnen zijn op de beoordeling van de actuele situatie
Artikel 1.10 Ondersteuningsplan
De medewerker van Maatschappelijke Ondersteuning maakt een ondersteuningsplan op hoofdlijnen, waarin opgenomen is:
Andere onderdelen van het Ondersteuningsplan kunnen zijn:
De cliënt ontvangt de beslissing op zijn aanvraag op grond van de Wmo 2015, binnen 2 weken na de aanvraag, schriftelijk in een beschikking. Als deze termijn overschreden lijkt te worden, zal op grond van de Algemene Wet bestuursrecht (Awb) de cliënt schriftelijk geïnformeerd worden over een verlenging of opschorting van deze termijn.
HOOFDSTUK 2 AFWEGINGSKADER VAN EIGEN KRACHT NAAR MAATWERK
In dit hoofdstuk worden de voorwaarden en criteria beschreven om in aanmerking te komen voor een maatwerkvoorziening.
De cliënt moet zijn hoofdverblijf hebben in de gemeente Voorst. Hoofdverblijf betekent naast ingeschreven staan in de Basisregistratie personen (BRP) ook dat de cliënt daadwerkelijk het grootste deel van de tijd in de gemeente verblijft. Als de cliënt kan aantonen dat hij op korte termijn in de gemeente komt wonen, kan -als hij nog niet in staat is geweest om zich in te schrijven in het BRP- de melding worden ingenomen. Een uitzondering hierop is het bezoekbaar maken van een woning. Voor meer informatie hierover wordt verwezen naar artikel 5.3.9.
Artikel 2.2 Langdurig noodzakelijk
Er moet sprake zijn van langdurige beperkingen op gebied van zelfredzaamheid of participatie. Tijdens het onderzoek wordt nagegaan of de noodzaak voor het treffen van een voorziening van blijvende of tijdelijke aard is, bijvoorbeeld in het kader van therapie. Kortdurende inzet van een maatwerkvoorziening is mogelijk om de zelfredzaamheid en participatie van de cliënt te versterken of verbeteren. Daaronder kan ook toeleiding naar algemene voorzieningen of voorliggende voorzieningen of het ontlasten van mantelzorgers worden verstaan. Bijvoorbeeld op grond van de Zvw kunnen rolstoelen, drempelhulpen, transferhulpmiddelen zoals draaischijven, patiëntentilliften en transferplanken, toiletverhogers, toilet- en douchestoelen slechts voor beperkte of onzekere duur worden verstrekt.
Bij overige voorzieningen zoals woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen of rolstoel wordt uitgegaan van een langdurige noodzaak voor de voorziening. De medisch adviseur kan een belangrijke rol hebben om te bepalen of een maatwerkvoorziening medisch noodzakelijk is of dat deze juist antirevaliderend werkt. Onder ͚langdurig wordt over het algemeen verstaan langer dan 6 maanden of dat het een blijvende situatie betreft.
Als blijkt dat er aantoonbare beperkingen zijn die nog kunnen verbeteren of herstellen met een adequate behandelmethode moet in eerste instantie behandeling op grond van de Zorgverzekeringswet worden ingezet en afgewacht alvorens een maatwerkvoorziening kan worden toegekend.
Artikel 2.3 Eigen mogelijkheden
Een maatwerkvoorziening uit de Wmo is uitsluitend bedoeld als het niet in iemands eigen vermogen ligt zijn probleem zelf, of met hulp van mantelzorgers, huisgenoten en personen uit het sociale netwerk op te lossen. De cliënt wordt gestimuleerd zelf de regie te voeren en eigen mogelijkheden te benutten. Hierbij behoort ook de mogelijkheid een beroep te doen op familie en vrienden -het eigen sociale netwerk – alvorens een beroep wordt gedaan op ondersteuning via de Wmo. Op het moment dat iemand zelf een voorziening heeft getroffen, wordt niet met terugwerkende kracht een maatwerkvoorziening verstrekt.
Een cliënt komt alleen voor een maatwerkvoorziening in aanmerking als hij die noodzaak redelijkerwijs niet kon vermijden of de voorziening voorzienbaar was, maar de cliënt redelijkerwijs geen maatregelen kon treffen waardoor de hulpvraag voorkomen kon worden. Voorzienbaarheid is alleen een legitieme weigeringsgrond als iemand iets aanschaft of verhuist zonder rekening te houden met de al aanwezige beperkingen en de te verwachten ontwikkeling daarvan.
Artikel 2.5 Sociaal netwerk en mantelzorg
Sociaal netwerk verwijst naar de sociale context waarin de cliënt leeft zoals het gezin, vrienden, de buurt waarin iemand woont, zijn werkomgeving en de sociale groepen waartoe de cliënt behoort. Het sociale netwerk is vaak, waar mogelijk, bereid om (een deel van) de ondersteuning te bieden of voor de cliënt te organiseren. Deze ondersteuning geboden vanuit het sociale netwerk wordt in sommige gevallen mantelzorg genoemd. Mantelzorg is ondersteuning die mensen langdurig en onbetaald aan iemand verlenen, vanuit de persoonlijke band die mantelzorgers hebben met degene die zij ondersteunen. Als er sprake is van overbelasting van de mantelzorger kan het college ondersteuning bieden. Van belang hierbij is de balans tussen draagkracht en draaglast.
Artikel 2.6 Algemeen gebruikelijke voorzieningen
Bij een algemeen gebruikelijke voorziening is het uitgangspunt dat deze voor elke ingezetene van Nederland beschikbaar is. Met het criterium algemeen gebruikelijk wordt beoogd te voorkomen dat het college een maatwerkvoorziening verstrekt waarvan, gelet op de omstandigheden van betrokken cliënt, aannemelijk is te achten dat deze daarover, ook als hij of zij geen beperkingen had, zou (hebben kunnen) beschikken. Dat betekent dat iedereen deze voorziening zelf moet bekostigen. Als een maatwerkvoorziening voor de cliënt algemeen gebruikelijk is of als er sprake is van algemeen gebruikelijke kosten dan bestaat er geen aanspraak op een maatwerkvoorziening. Een algemeen gebruikelijke voorziening is volgens de heersende jurisprudentie van de CRvB een voorziening die voldoet aan de volgende criteria:
Een hulpmiddel kan financieel worden gedragen met een minimuminkomen als de kosten daarvan binnen een termijn van 36 maanden kunnen worden terugbetaald bij een aflossing van 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm. Daarbij kan rekening gehouden worden met beschikbare tweedehands voorzieningen.
Als een algemeen gebruikelijke voorziening met aanpassingen een adequate oplossing biedt voor een probleem, komen, in overeenstemming met heersende jurisprudentie van de CRvB, alleen de specifieke aanpassingen in aanmerking voor vergoeding.
Artikel 2.6.1 Uitzondering bij algemeen gebruikelijke voorzieningen
In individuele gevallen kan een voorziening die op zichzelf als algemeen gebruikelijk kan worden beschouwd, vanwege omstandigheden aan de kant van de cliënt toch niet als algemeen gebruikelijk worden beschouwd. Deze uitzondering kan zich voordoen als:
Artikel 2.7 Algemene voorzieningen
Als een cliënt niet op eigen kracht of met hulp van het sociaal netwerk tot een oplossing kan komen, wordt beoordeeld of de inzet van algemene voorzieningen een oplossing kan bieden. Een algemene voorziening is een vrij toegankelijke voorziening die vaak op een laagdrempelige wijze via dienstverlening worden aangeboden. Voorbeelden hiervoor zijn:
De bedoeling is dat mensen gestimuleerd worden om gebruik te maken van alle algemene voorzieningen die er zijn. Als een algemene voorziening daadwerkelijk beschikbaar is en door de cliënt financieel gedragen kan worden, komt een cliënt niet in aanmerking voor een maatwerkvoorziening.
De medewerker van Maatschappelijke Ondersteuning beoordeelt of de cliënt in redelijkheid de algemene voorziening kan betalen. Het is vervolgens aan de cliënt om dit te weerleggen.
Artikel 2.8 Voorliggende voorzieningen (op grond van aanpalende wet- en regelgeving)
Voorliggende voorzieningen zijn voorzieningen op grond van een andere wet. Als deze voorliggende voorziening een passende en toereikende oplossing biedt of de kosten van de maatwerkvoorziening als niet noodzakelijk heeft aangemerkt gaat deze voorliggende voorziening voor op een maatwerkvoorziening in het kader van de Wmo. Dat laatste is bijvoorbeeld het geval bij een rollator die in de Zorgverzekeringswet als niet noodzakelijk is aangemerkt.
Bij voorliggende voorzieningen kan onder andere gedacht worden aan (niet limitatief):
de jeugdige en/of ouders (of andere wettelijk vertegenwoordiger) kan een beroep doen op voorzieningen voor jeugdhulp, die vrij toegankelijk zijn. Daarbij gaat het om: informatie en advies, toeleiding naar vrij toegankelijke hulp, licht pedagogische hulpverlening, spoedeisende zorg, advies en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling
daarnaast is er niet vrij toegankelijke op de jeugdige of zijn ouders toegesneden jeugdhulp. Daarbij gaat het om: individuele voorzieningen op het terrein van cure (interventie) en care (zorg en begeleiding). Deze jeugdhulp kan plaatsvinden op basis van verwijzing door CJG, huisarts, medisch specialist, jeugdarts, rechter en een zogenaamde gecertificeerde instelling.
Er moet in elke individuele situatie worden beoordeeld of de voorliggende voorziening toereikend en passend is. Als de cliënt geen gebruik wenst te maken van een voorliggende voorziening, kan dat niet tot het verstrekken van een maatwerkvoorziening leiden. Of de cliënt dan daadwerkelijk de betreffende voorliggende voorziening zal gaan gebruiken behoort tot de eigen verantwoordelijkheid van de cliënt.
Artikel 2.9 Verblijfsindicatie op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz)
Het college mag een maatwerkvoorziening weigeren als de cliënt een aanspraak heeft op zorg vanuit de Wet langdurige zorg. Het is zelfs mogelijk te weigeren als er redenen zijn om aan te nemen dat de cliënt daarop aanspraak kan maken, maar weigert mee te werken aan het verkrijgen van een besluit vanuit de Wlz (artikel 2.3.5 lid 6 van de wet).
Er moet echter wel altijd onderzocht worden of sprake is van een ondersteuningsbehoefte van de cliënt die niet door de Wlz wordt gedekt. Als duidelijk is dat de gevraagde ondersteuning volledig ondervangen wordt door de Wlz kan een summier onderzoek volstaan (bijvoorbeeld voor huishoudelijke hulp). Alleen wanneer op voorhand niet te zeggen is of de gevraagde ondersteuning volledig onder de Wlz valt, moet diepgaander onderzoek gedaan worden. De Wmo-voorziening loopt door tot 5 dagen nadat een Wlz-indicatie is gesteld, zodat er geen gat valt in de ondersteuning.
Artikel 2.10 Collectieve voorzieningen
Collectieve voorzieningen zijn maatwerkvoorzieningen die individueel worden verstrekt, maar die door meerdere personen tegelijk gebruikt kunnen worden. Deze voorzieningen worden speciaal georganiseerd voor mensen met beperkingen én zijn bedoeld voor "gemeenschappelijk gebruik". Het collectief vervoer is het meest duidelijke voorbeeld van een collectieve voorziening.
Artikel 2.11 Goedkoopst-adequate maatwerkvoorziening
Maatwerkvoorzieningen dienen naar objectieve maatstaven gemeten zowel het meest passend, als het goedkoopst-adequaat te zijn. De verstrekking is altijd gebaseerd op deze uitgangspunten. Bij de keuze voor een duurdere voorziening komen de meerkosten voor rekening van de cliënt. In dergelijke situaties zal de verstrekking plaatsvinden in de vorm van een financiële tegemoetkoming gebaseerd op de goedkoopst adequate zorg in natura voorziening. Hiervoor worden de tarieven uit de betreffende Raamovereenkomst of die van de hulpmiddelenleverancier gehanteerd.
Artikel 2.12 Aanvaardbaar niveau van participatie en zelfredzaamheid
Het streven is om de persoon op het niveau van participatie en zelfredzaamheid te brengen dat bij zijn situatie past. Daarbij zijn met name van belang de situatie van de cliënt voordat hij getroffen werd door zijn beperkingen, alsmede de situatie van personen in vergelijkbare omstandigheden en in dezelfde leeftijdscategorie die geen beperkingen hebben. Aanvaardbaar wil van de andere kant zeggen, dat de persoon zich er soms bij neer moet leggen dat er belemmeringen blijven, of dat hij zich enige beperkingen zal moeten getroosten. De compensatie beperkt zich in die zin tot wat noodzakelijk is in het licht van zelfredzaamheid en participatie, en breidt zich niet uit tot wat de persoon noodzakelijk vindt in het kader van smaak, of betekent niet per definitie dat hij alle hobby's moet kunnen uitoefenen die hij voorheen uitoefende.
2.13 Convenanten Wmo-hulpmiddelen
De VNG heeft in 2020 en 2021 het project 'Verbeteragenda toegang hulpmiddelen' uitgevoerd. Dit heeft als doel om verbeteringen in de hulpmiddelenverstrekking in de praktijk te stimuleren. Als onderdeel van dit project zijn er twee convenanten opgeleverd om als gemeente in de uitvoeringspraktijk over te nemen. De gemeente Voorst heeft deze convenanten in september 2022 ondertekend. Het gaat om de volgende twee convenanten en bijbehorende opleggers:
2.13.1 Convenant meeverhuizen van individuele mobiliteitshulpmiddelen en roerende woonvoorzieningen
Als de hulpmiddelen in bruikleen zijn verstrekt door de gemeente betekent een verhuizing naar een andere gemeente in principe het einde van de bruikleenovereenkomst en worden de hulpmiddelen door de gemeente ingenomen. In het kader van het Convenant meeverhuizen wordt bij leverancier navraag gedaan of deze ook een contract heeft met de nieuwe gemeente waarbij cliënt in voorkomende gevallen het hulpmiddel kan behouden en de beëindiging administratief plaatsvindt. Voor cliënt is dit heel dienstverlenend. Uiteraard blijft cliënt wel zelf verantwoordelijk om zich voor Wmo voorzieningen tijdig aan te melden bij zijn nieuwe gemeente.
Dit kan van toepassing zijn wanneer de cliënt verhuist van de ene gemeente naar de andere, en wanneer de cliënt van de Wmo naar een intramurale Wlz-instelling verhuist. Hieronder staat de werkwijze conform het convenant beschreven.
De leverancier van de vertrek gemeente neemt contact op met de hulpmiddelenleverancier van de nieuwe gemeente. Deze leverancier neemt contact op met de Wmo van de nieuwe gemeente en die regelt de overname (beschikking). Binnen twee maanden na verhuizing is het hulpmiddel door de nieuwe leverancier overgenomen (inclusief onderhoud). De cliënt ontvangt hierover bericht.
De cliënt of contactpersoon van de cliënt doet een melding van verhuizing naar een Wlz instelling. De Wmo-consulent onderzoekt of er sprake is van een intramurale of extramurale setting en of er bij intramurale setting sprake is van een Volledig Pakket Thuis (VPT) of Modulair Pakket Thuis (MPT) aanwezig is. Is het een VPT of MPT, dan moet de overstap als extramuraal worden gezien.
Het hulpmiddel verhuist mee met de cliënt maar er hoeft niets te gebeuren. Afhankelijk van de wijze van onderhoud dient de cliënt zich wel bij de gemeente te melden om het verdere onderhoud te regelen.
In dit geval wordt het hulpmiddel overgenomen door de instelling.
Het onderhoud is een apart onderdeel, waarbij het uitgangspunt is dat het onderhoud onder dezelfde voorwaarden door de nieuwe gemeente wordt overgenomen.
In alle gevallen meldt de cliënt zich bij de nieuwe gemeente. De nieuwe gemeente handelt de situatie af en verrekent, indien nodig, de bedragen met de vertrekgemeente.
Convenant meeverhuizen van individuele mobiliteitshulpmiddelen en roerende woonvoorzieningen
Oplegger convenanten meeverhuizen van individuele mobiliteitshulpmiddelen en roerende woonvoorzieningen
2.13.2 Convenant maatwerkprocedure toegang hulpmiddelen
Het doel van dit convenant is te bereiken dat de cliënt met een complex hulpmiddel of in een complexe situatie zo snel mogelijk een passend hulpmiddel krijgt. Dit wordt onder andere bereikt door:
Wanneer complexe hulpmiddelen aan de orde lijken te zijn, is er één Wmo-consulent die de regie neemt in die casus. Deze Wmo-consulent heeft het contact met cliënt, netwerk/betrokkenen van de cliënt, hulpverleners en de leverancier. Indien nodig kan de Wmo-consulent ook mee op passing voor de juiste beoordeling van de te selecteren voorziening al dan niet met individuele aanpassingen.
HOOFDSTUK 3 VERSTREKKINGSVORMEN
Een maatwerkvoorziening kan in natura, pgb of als financiële tegemoetkoming worden verstrekt. In dit hoofdstuk worden de verschillende verstrekkingsvormen, de criteria met betrekking tot de verstrekkingsvormen en de verschillende procedures behandeld.
Artikel 3.1 Voorziening in natura
Een voorziening in natura is een daadwerkelijke levering van een maatwerkvoorziening via een door het college gecontracteerde partner. Het college geeft aan de (door de cliënt gekozen) zorgaanbieder of leverancier opdracht de maatwerkvoorziening te leveren. Een maatwerkvoorziening kan in bruikleen of in eigendom worden verstrekt, afhankelijk van de kostenafweging welke wijze het goedkoopst - adequaat is.
Artikel 3.2 Persoonsgebonden budget (pgb)
Een persoonsgebonden budget (pgb) is een geldbedrag waarmee maatwerkvoorzieningen kunnen worden betaald. Een pgb wordt verstrekt onder de voorwaarden en bepalingen zoals deze zijn opgenomen in het programma van eisen voor de maatwerkvoorziening uit de beschikking. Een pgb wordt ingezet voor hulp die via de SVB wordt uitbetaald.
Artikel 3.3 Financiële tegemoetkoming
Een financiële tegemoetkoming wordt als verstrekkingsvorm ingezet voor hulp of voorzieningen die niet via de SVB worden uitbetaald.
Artikel 3.4 Hoogte pgb; algemene bepaling
Een maatwerkvoorziening kan volgens de Wmo 2015 in de vorm van zorg in natura, een pgb of een financiële tegemoetkoming worden verstrekt.
Artikel 3.5.1 De hoogte van een pgb voor hulp bij het huishouden
Artikel 3.5.2 De hoogte van een pgb voor een maatwerkvoorziening begeleiding
Artikel 3.5.3 De hoogte van een pgb voor een maatwerkvoorziening respijtopvang
Artikel 3.5.4 Hoogte financiële tegemoetkoming voor complexe woningaanpassingen
De kosten die bij een financiële tegemoetkoming voor woningaanpassing meegenomen kunnen worden, zijn de volgende:
Het architectenhonorarium wordt zo laag mogelijk vastgesteld en bedraagt maximaal 10% van de aanneemsom, met dien verstande dat het honorarium niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in SR 1988 van de BNA. Alleen in die gevallen dat het noodzakelijk is dat een architect voor de woningaanpassing moet worden ingeschakeld worden deze kosten subsidiabel geacht. Het betreft dan veelal de ingrijpender woningaanpassingen.
De administratiekosten worden zo laag mogelijk vastgesteld en bedragen maximaal 10% van de hiervoor genoemde kosten die de eigenaar en/of verhuurder maakt voor een woonvoorziening en voor zover de kosten onder a tot en met k meer dan € 1.000 bedragen. Maximaal wordt € 350 voor administratiekosten vergoed.
Artikel 3.6 Oneigenlijk gebruik
In gevallen van bruikleen kan de voorziening zelf worden opgehaald. Als het een dienst betreft (zoals hulp bij het huishouden) zal aan de voorziening in natura een waarde worden toegekend. Voor hulp bij het huishouden is die waarde te berekenen door het aantal uren ten onrechte genoten huishoudelijke hulp te vermenigvuldigen met de uurprijs. Voor voorzieningen die in eigendom zijn verstrekt, wordt de geldwaarde berekend door de aanschafwaarde te bepalen en de afschrijvingsduur vast te stellen.
Artikel 3.7 Afleggen verantwoording pgb of financiële tegemoetkoming
De cliënt waaraan een financiële tegemoetkoming voor woningaanpassing is toegekend, dan wel de eigenaar van de woning, meldt binnen een termijn van maximaal 12 maanden nadat het pgb werd verleend dat de woningaanpassing is gerealiseerd onder overlegging van de hierop betrekking hebbende originele facturen, of de voortgang van de woningaanpassing.
Bij overlijden van de cliënt, na de 15e in een kalendermaand, zal het pgb voor de maatwerkvoorziening in de vorm van een dienstverlening worden stopgezet per eerste dag van de maand volgend op de maand van overlijden. Valt de overlijdensdatum voor of op de 15e in een kalendermaand dan zal het pgb per de 15e van de lopende kalendermaand worden stopgezet.
Artikel 3.9.1 Gemotiveerd plan
Een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wordt alleen verstrekt als de cliënt naar het oordeel van het college in staat is om, eventueel met behulp van derden, het pgb doeltreffend te besteden en de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren. De cliënt moet aan de hand van een opgesteld plan motiveren dat hij de maatwerkvoorziening als Pgb geleverd wenst te krijgen. Door het opstellen van een gemotiveerd plan wordt de cliënt gestimuleerd na te denken over zijn zorgvraag, deze uit te werken en te concretiseren, en tevens het doelbereik en daarmee de kwaliteit van de zorg te evalueren. Het college neemt het plan mee in zijn overweging.
Artikel 3.9.2 Inzetten sociaal netwerk of mantelzorgers
In het gemotiveerde plan kan de cliënt de wens uitspreken om zijn sociale netwerk of mantelzorgers in te willen zetten. De beloning van het sociale netwerk moet beperkt blijven tot die gevallen waarin het de gebruikelijke hulp overstijgt. Overeenkomstig de huidige Wmo-praktijk met betrekking tot informele hulp wordt hierbij in ieder geval gedacht aan diensten (zorg van mantelzorgers bijvoorbeeld).
Artikel 3.10 Weigeringsgronden pgb
Overwegende bezwaren zijn er als er een ernstig vermoeden is dat de budgethouder/ cliënt problemen zal hebben met het omgaan met een pgb bijvoorbeeld wanneer:
Andere redenen om een maatwerkvoorziening niet als pgb te verstrekken zijn (niet limitatief):
Bovenstaande opsomming is niet limitatief. Er kunnen andere situaties denkbaar zijn waarin het verstrekken van een pgb niet gewenst is. Deze zijn verder uitgewerkt in de Verordening maatschappelijke ondersteuning. Om een pgb af te wijzen op overwegende bezwaren, moet er een onderbouwing zijn op grond waarvan afgewezen kan worden. Dit kan een medische onderbouwing zijn, maar ook het aantonen van schulden of eerder misbruik. De onderbouwing wordt in de beschikking vermeld. Als een pgb niet besteed wordt aan dat waarvoor het bedoeld is zal uitbetaling niet plaatsvinden c.q. worden teruggevorderd.
Artikel 3.11 Kwaliteit van dienstverlening
De kwaliteit van de dienstverlening die ingezet wordt door een pgb moet van vergelijkbare kwaliteit zijn als de dienstverlening in zorg in natura. In het gemotiveerd plan moet aangetoond worden op welke wijze deze kwaliteit geborgd is.
Artikel 3.12 Eigen verantwoordelijkheden van de budgethouder
De cliënt/budgethouder is zelf verantwoordelijk voor:
De gemeente betaalt in geval van huishoudelijke hulp en begeleiding de pgb uit in de vorm van Trekkingsrecht via de SVB. De budgethouderlaat via declaraties of facturen aan de SVB weten hoeveel (uren) hulp zijn geleverd en de SVB zorgt vervolgens voor de uitbetaling van de zorgverlener. De cliënt moet een zorgovereenkomst sluiten met zijn zorgaanbieder. Hiervoor moet de (model)zorgovereenkomst van de SVB gebruikt worden.
Voor alle maatwerkvoorzieningen – behalve de wettelijk uitgesloten rolstoelen en collectief vervoer (CVV) – is een eigen bijdrage verschuldigd. Ongeacht of er sprake is van de verstrekking in natura of in de vorm van een pgb. De eigen bijdrage voor maatschappelijk ondersteuning wordt uitgevoerd zoals omschreven in artikel 3.8 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.
Voor de wijze waarop de kostprijs van een maatwerkvoorziening wordt bepaald, wordt het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 gevolgd. De wet maakt een onderscheid tussen de bijdragen in de kosten van algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen. De bijdragen in de kosten van algemene voorzieningen mag het college bepalen en dit mag kostendekkend zijn. De bijdragen in de kosten van maatwerkvoorzieningen zijn gelimiteerd tot een bedrag gelijk aan de kostprijs van de voorziening.
HOOFDSTUK 5 AFWEGINGSKADER MAATWERKVOORZIENING
Artikel 5.1 Bevorderen van zelfredzaamheid en participatie
Het doel van een maatwerkvoorziening is bij te dragen aan een situatie waarin de cliënt zo zelfredzaam mogelijk is, of participeert in de samenleving, en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven. De Wmo 2015 gaat uit van maatwerk aan de cliënt door te kijken naar de mogelijkheden die iemand heeft. Per cliënt wordt eerst gekeken naar de mogelijkheden om zelf, of in het netwerk, oplossingen te vinden voor zijn ondersteuningsvraag. Wel is getracht om, mede op basis van jurisprudentie richtlijnen te geven waarin een maatwerkvoorziening kan voorzien.
Artikel 5.2.1 Inleiding en afbakening
Huishoudelijke hulp bestaat uit twee onderdelen: ondersteuning bij het huishouden (schoon huis) en regie op een gestructureerd huishouden. De inzet van een maatwerkvoorziening op het gebied van de huishoudelijke hulp heeft als doel de zelfredzaamheid te verbeteren en/of te behouden. In dit hoofdstuk wordt het afwegingskader van het college op het gebied van de huishoudelijke hulp globaal beschreven. Voor een meer gedetailleerde toelichting en de normtijden voor hulp bij het huishouden wordt verwezen naar de bijlage 1 bij deze beleidsregels.
Het uitgangspunt bij huishoudelijke hulp is dat de leefeenheid primair zelf verantwoordelijk is voor het huishouden. Onder een leefeenheid wordt verstaan een "eenheid bestaande uit gehuwden of met gehuwden gelijk te stellen personen die al dan niet samen met een of meer andere personen duurzaam een huishouden voeren".
In de volgende situaties is er geen sprake van een leefeenheid, die een gezamenlijk huishouden voert:
Als er sprake is van kamerverhuur (met een huurcontract), wordt de huurder van de betreffende ruimte niet tot de leefeenheid gerekend. Van huurders kan niet verwacht worden dat zij de huishoudelijke taken overnemen als er geen sprake is van familiebanden.
Als gemeenschappelijke ruimten gedeeld worden, wordt verondersteld dat het aandeel in het schoonmaken van die ruimten bij uitval van een van de leden wordt overgenomen door de andere leden van een leefeenheid of samenwoonverband.
Naast reguliere woonvormen kennen we een aantal bijzondere woonvormen. Dit zijn vormen van begeleid wonen, al dan niet in een groepsvorm. Het gaat vaak om kleinschalige woonvormen op basis van een particulier initiatief of een samenwerkingsverband tussen een zorgaanbieder en woningbouw corporatie.
Uitgangspunt bij de toegang tot een maatwerkvoorziening is daarbij de profilering van de instelling en de wijze waarop toegang wordt verkregen. Als er sprake is van een indicatie vanuit de Wlz worden alle noodzakelijke voorzieningen vanuit de Wlz gefinancierd.
Artikel 5.2.3 Eigen mogelijkheden en sociaal netwerk
Bij huishoudelijke hulp wordt eerst uitgegaan van de eigen mogelijkheden van een cliënt en het benutten van zijn sociaal netwerk. Tot eigen mogelijkheden hoort bijvoorbeeld een al bestaande particuliere huishoudelijke hulp. Als er langer dan 9 maanden particuliere huishoudelijke hulp wordt ingezet, dan gaan wij er van uit dat er sprake is van voldoende eigen mogelijkheden, waardoor een aanvraag voor huishoudelijke hulp vanuit de Wmo wordt afgewezen.
Als de eigen mogelijkheden geen uitkomst bieden wordt gekeken of het sociale netwerk een oplossing kan bieden. Hierbij wordt ook gekeken naar de gebruikelijke zorg van een partner/ kinderen.
Gebruikelijke zorg is de normale, dagelijkse zorg en ondersteuning, die partners, ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden, omdat ze als leefeenheid een gezamenlijk huishouden voeren. Dat betekent dat van huisgenoten verwacht wordt dat zij, bij uitval van één van de leden van die leefeenheid, een herverdeling maken van de huishoudelijke taken. Een huisgenoot kan zowel een volwassene als een kind zijn, dus alle bewoners van één adres die samen één huishouden voeren.
In de volgende situaties wordt geen huishoudelijke hulp geïndiceerd op grond van gebruikelijke zorg:
Bij werkenden, uitgezonderd beroepsgroepen als zeevarenden, vrachtwagenchauffeurs en daarmee vergelijkbare beroepsgroepen waarvoor uit hoofde van hun beroep geldt dat zij langdurig van huis (moeten) zijn, wordt geen rekening gehouden met zeer drukke werkzaamheden bij uitstelbare zorg.
Artikel 5.2.4 Algemene en voorliggende voorzieningen
Zoals in hoofdstuk 3 beschreven hoort de toepasbaarheid van algemene- en voorliggende voorzieningen tot elk onderzoek. Bij huishoudelijke hulp wordt hieronder bijvoorbeeld technische apparatuur zoals een wasmachine of stofzuiger, een droogtrommel of een afwasmachine verstaan.
Als dergelijke apparaten niet aanwezig zijn, maar wel een adequate oplossing zouden bieden, is de aanschaf van deze hulpmiddelen voorliggend op het inzetten van huishoudelijke hulp. De cliënt is zelf verantwoordelijk voor de aanschaf van dergelijke algemene voorzieningen. Deze worden in het kader van de Wmo 2015 niet verstrekt.
Andere (wettelijke) regelingen op het gebied van de huishoudelijke hulp zijn bijvoorbeeld:
Artikel 5.2.5 Maatwerkvoorziening huishoudelijke hulp
Als het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing, zal de cliënt in aanmerking kunnen komen voor een maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden. De omvang van de huishoudelijke hulp wordt uitgedrukt in uren. De toegekende uren worden per activiteit gespecificeerd volgens het normenkader van HHM in bijlage 1.
Er zijn twee vormen van huishoudelijke hulp te onderscheiden:
Ondersteuning bij het huishouden (schoon huis)
Van ondersteuning bij het huishouden is sprake als de cliënt huishoudelijke werkzaamheden niet (meer) zelf kan uitvoeren. De werkzaamheden moeten worden overgenomen, omdat het cliëntsysteem (te weten het gezin, huishouden, netwerk) niet in staat is dit (volledig) op te vangen. Te bereiken resultaat: de 5 primaire ruimtes in huis zijn schoon en leefbaar.
Regie op gestructureerd huishouden
Van hulp bij de regie op een gestructureerd huis houden is sprake als de cliënt verlies ervaart van regie bij het organiseren en structureren van het huishouden. De regie van het huishouden moet (deels) overgenomen worden. Het cliëntsysteem is niet in staat dit (volledig) op te vangen. Te bereiken resultaat: een schoon huis en een gestructureerd huishouden.
De productdefinitie(s) huishoudelijke hulp staan in de meest recente versie van het Zorgproductenboek.
Artikel 5.3.1 Inleiding en afbakening
In het kader van participatie en zelfredzaamheid van cliënten is zo lang mogelijk zelfstandig wonen in de eigen leefomgeving een van de belangrijke doelen van de Wmo 2015. Geschikt wonen is een essentiële basis om het zo lang mogelijk zelfstandig wonen mogelijk te kunnen maken. Woonvoorzieningen kunnen zijn:
Uitgangspunt is dat iedereen eerst zelf zorgt voor een woning. Daarbij gaan we er van uit dat een ieder rekening houdt met de hem bekende beperkingen, ook wat betreft de toekomst. Uit jurisprudentie blijkt dat een woningaanpassing als doel heeft normaal gebruik van de woning mogelijk te maken. Onder normaal gebruik wordt verstaan dat de elementaire woonfuncties mogelijk moeten zijn: slapen, lichaamsreiniging, toiletgang, het bereiden en consumeren van voedsel en het zich verplaatsen in de woning. Voor kinderen komt daarbij het veilig kunnen spelen in de woning. Er worden geen hobby- of studeerruimtes aangepast of bereikbaar gemaakt, omdat het hier geen elementaire woonfuncties betreft. Ook worden geen aanpassingen vergoed voor voorzieningen met een therapeutisch doel zoals dialyseruimte en therapeutisch baden.
Problemen die ontstaan door de aard van gebruikte materialen en die ook voor een niet cliënt zouden gelden, leiden niet tot een woningaanpassing evenals woonvoorzieningen met een aanschafprijs van minder dan € 200, waaronder wandbeugel(s) en een eenvoudige toilet-/douchestoel. Voor deze eigen bijdrage van € 200 ontvangt de cliënt een factuur.
Uitgangspunt is dat wanneer aan de cliënt een woonvoorziening (nagelvast) is verstrekt, de cliënt geacht wordt 10 jaar te blijven wonen in de woning waar de woonvoorziening voor verstrekt is. Pas na 10 jaar kan een nieuwe woonvoorziening worden verstrekt. Voorgaande is niet het geval wanneer er sprake is van gewijzigde omstandigheden.
Artikel 5.3.2 Eigen kracht en sociaal netwerk
Uit de criteria voor een maatwerkvoorziening zoals opgenomen in de Verordening blijkt dat de cliënt alleen voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt als de noodzaak tot ondersteuning redelijkerwijs niet vermijdbaar was, de voorziening niet voorzienbaar (artikel 2.4) was of van cliënt niet verwacht kon worden dat hij maatregelen getroffen zou hebben die de hulpvraag overbodig hadden gemaakt. Bij het ouder worden kunnen veel mensen voorzien dat de leefomgeving aangepast moet worden op beperkingen die hiermee verband houden. Ook bij bepaalde langzaam progressieve aandoeningen kan verwacht worden dat cliënten kunnen voorzien dat het wonen in de huidige woning problemen gaat opleveren.
Voorzienbaarheid betekent dat het college van cliënten verwacht dat zij zelf of samen met het eigen netwerk oplossingen zoeken voor ervaren of toekomstig te verwachten belemmeringen bij het zelfstandig wonen. De cliënt heeft dus zelf een eigen verantwoordelijkheid om het zo lang mogelijk zelfstandig wonen in de eigen leefomgeving mogelijk te maken.
Bovenstaande betekent dus ook dat wanneer een cliënt ervoor kiest om van een adequate woning (woning die geschikt is voor cliënt, eventueel na woningaanpassingen) te verhuizen naar een woning die niet adequaat is (woning is niet geschikt voor cliënt, woningaanpassingen zijn mogelijk vereist), dan komt dit voor het eigen risico van de cliënt. Cliënt komt dan niet in aanmerking voor woningaanpassingen.
Tijdens het onderzoek wordt beoordeeld of het sociale netwerk een bijdrage kan leveren aan het te bereiken resultaat. Er wordt bijvoorbeeld geen woonvoorziening of aanpassing gerealiseerd als het te bereiken resultaat ook bereikt kan worden door de hulp van huisgenoten.
Artikel 5.3.3 Algemene en voorliggende voorzieningen
Bij woonvoorziening kan worden uitgegaan dat een aantal voorzieningen als algemeen gebruikelijke kunnen worden beschouwd. Het zijn voorzieningen die ook gebruikt worden door mensen zonder beperking en breed (in de reguliere handel) verkrijgbaar zijn, o.a. in bouwmarkten. Verwacht mag worden dat mensen tijdig maatregelen treffen om de woning te kunnen blijven gebruiken, ook al worden ze ouder of neemt de beperking toe, bijvoorbeeld door adequate vervanging van het sanitair of, bij het leggen van nieuwe vloeren, door het verwijderen van drempels. Wat algemeen gebruikelijk is, is ook aan maatschappelijke ontwikkelingen onderhevig en kan in de loop der jaren veranderen.
Voor kortdurend gebruik (maximaal 6 maanden) zijn losse woonvoorzieningen te leen via een uitleendepot van thuiszorgaanbieders of hulpmiddelen-leveranciers.
Artikel 5.3.4 Primaat van verhuizen
Als vaststaat dat een maatwerkvoorziening noodzakelijk is wordt eerst door het college beoordeeld of verhuizing naar een reeds aangepaste woning of naar een goedkoper en gemakkelijker aan te passen woning een adequate oplossing is. In de jurisprudentie is het hanteren van het primaat van de verhuizing geaccepteerd door de Centrale Raad van Beroep. Als overwogen wordt om het primaat van verhuizing toe te passen zullen een aantal factoren, overwogen worden:
Een dergelijke zorgvuldige afweging van alle argumenten ligt aan het besluit voor verhuizing ten grondslag.
Artikel 5.3.6 Voorwaarden voor uitbetaling van de financiële tegemoetkoming voor een woonvoorziening
Artikel 5.3.8 Maatwerkvoorziening wonen
Een aanpassing kan pas worden uitgevoerd nadat de cliënt een beschikking heeft ontvangen. Als een voorziening, nadat de werkzaamheden zijn aangevangen of voltooid, wordt aangevraagd, en niet meer is vast te gaan of de ingekochte voorziening noodzakelijk was, kan dat tot de conclusie leiden dat betrokkene zijn eigen verantwoordelijkheid heeft genomen en zelf zijn probleem heeft kunnen oplossen zodat ondersteuning niet nodig is.
Uitgangspunt is de goedkoopst adequate voorziening. Om tot een bepaling van de goedkoopst adequate voorziening te komen kan (wanneer nodig) een bouwkundig advies worden aangevraagd. Losse voorzieningen zijn veelal voorliggend op bouwkundige woonvoorzieningen. Een losse tillift is bijvoorbeeld te verkiezen boven een plafondlift.
Voor het kwaliteitsniveau van de aanpassing wordt aangesloten bij de eisen van het Bouwbesluit en aan wat algemeen gebruikelijk is in de sociale woningbouw. De aanpassingen mogen geen betrekking hebben op een hoger niveau dan het niveau van voorzieningen in de sociale woningbouw, zoals bij grotere of luxere woningen worden geen extra voorzieningen zoals bijvoorbeeld extra automatische deuropeners, aangebracht.
Wij onderscheiden de volgende woonvoorzieningen:
Losse woonvoorzieningen; voorzieningen die niet nagelvast, dus verplaatsbaar zijn (bijvoorbeeld een toiletstoel, douchestoel, tillift).
Waar mogelijk wordt uit het oogpunt van herbruikbaarheid gekozen voor verstrekking van losse woonvoorzieningen. Ook in situaties waarin mensen wachten op opname in een zorginstelling of wanneer zij terminaal zijn, wordt bij voorkeur gewerkt met losse woonvoorzieningen.
Bouwkundige woonvoorziening; nagelvaste voorzieningen (bijvoorbeeld een douchezitje aan de muur of het nivelleren van de drempels bij voor- en/of achterdeur).
In een aantal situaties zal geen sprake zijn van een resultaatsverplichting van het college omdat in die situaties sprake is van een bijzondere woonsituatie:
Het treffen van woonvoorzieningen in één van de bovenstaande woonvormen is in het kader van de Wmo dan niet meer mogelijk.
Een woonvoorziening wordt verleend als de cliënt zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen.
In uitzonderingssituaties is er sprake van twee hoofdverblijven bijvoorbeeld bij kinderen van gescheiden ouders, die in co-ouderschap door beide ouders worden opgevoed en daadwerkelijk de ene helft van de tijd bij de ene ouder wonen en de andere helft van de tijd bij de andere ouder. In die situatie kunnen, als niet anders mogelijk is, twee woningen aangepast worden, als deze beide woningen binnen de gemeente Voorst liggen.
Wanneer de cliënt in een Wlz-instelling woont kan één woning waar hij regelmatig op bezoek komt (bijvoorbeeld van ouders) bezoekbaar gemaakt worden. Bezoekbaar houdt in dat de cliënt toegang tot de woning, één verblijfsruimte (bijvoorbeeld de woonkamer) en het toilet heeft. Er worden geen aanpassingen vergoed om logeren mogelijk te maken. Voor een woning bezoekbaar maken, niet zijnde het hoofdverblijf, geldt een maximum bijdrage van € 6.000.
Artikel 5.3.10 Terugbetaling bij verkoop meerwaarde woonvoorziening
90% van de meerwaarde bij verkoop na 1 jaar.
80% van de meerwaarde bij verkoop na 2 jaren.
70% van de meerwaarde bij verkoop na 3 jaren.
60% van de meerwaarde bij verkoop na 4 jaren.
50% van de meerwaarde bij verkoop na 5 jaren.
40% van de meerwaarde bij verkoop na 6 jaren.
30% van de meerwaarde bij verkoop na 7 jaren.
Artikel 5.3.12 Onderhoud, keuring en reparatie van een woning
Artikel 5.3.13 Tijdelijke huisvesting
De cliënt die een voorziening vraagt in de niet vermijdbare dubbele woonlasten 1. bij tijdelijke huisvesting in een zelfstandige woonruimte of 2. bij de noodzaak de bestaande woning langer te moeten aanhouden, krijgt de feitelijke lasten tot aan de maximum huurgrens ingevolge de Wet op de huurtoeslag voor een periode van maximaal zes maanden vergoed.
Voor een woningsanering wordt een tegemoetkoming verleend gelijk aan de normbedragen in de Nibud richtlijnen. Een verstrekking is alleen mogelijk als de te vervangen vloerbedekking en/of gordijnen nog niet zijn afgeschreven. Is de afschrijvingstermijn onbekend, dan bepaalt het college de afschrijvingstermijn.
De noodzaak voor een financiële vergoeding wordt mede bepaald in relatie tot het levenspatroon en leefregels. Relevant zijn bijvoorbeeld de woninginrichting, ventilatiemogelijkheden en het rookgedrag. Het college kan hierover advies vragen, eventueel met inschakeling van een gespecialiseerde Caraverpleegkundige.
75% als het artikel 3 tot en met 5 jaren oud is,
Artikel 5.3.17 Aanvullende afspraken woonvoorzieningen
Plaatsen mobiele zorgunit huurwoning
Wanneer bij een grote woningaanpassing (bijvoorbeeld een aanbouw) bij een huurwoning het primaat van de verhuizing niet toegepast kan worden, dan wordt er waar mogelijk gekozen voor een mobiele zorgunit, tenzij:
De zorgunit wordt in bruikleen verstrekt.
Plaatsen mobiele zorgunit particuliere woning
Wanneer het een particuliere woning betreft en de cliënt wenst een verbouwing boven een adequate mobiele zorgunit dan worden maximaal de kosten vergoed die het plaatsen van een mobiele zorgunit gekost zou hebben.
Artikel 5.4.1 Inleiding en afbakening
Vervoer wordt als zodanig nadrukkelijk genoemd in artikel 1.1.1 van de Wmo 2015. Vervoer draagt bij aan het zo lang mogelijk zelfstandig blijven wonen in de eigen omgeving. Het resultaat van een maatwerkvoorziening is dat een cliënt voldoende zelfredzaam is en in staat is te participeren in de maatschappij.
De vervoersvoorziening richt zich op het vervoer in de directe woon- en leefomgeving. Hierbij moet gedacht worden aan verplaatsing in een straal van 15 tot 20 kilometer rond de woning. Uit jurisprudentie blijkt dat om te kunnen participeren de cliënt de mogelijkheden moet hebben om jaarlijks lokaal en regionaal max. 2000 km te kunnen reizen. Bovenregionale vervoersdoelen vallen buiten de reikwijdte van de Wmo. Buiten dit gebied kan bijvoorbeeld gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden van het bovenregionale vervoer, in dit geval Valys.
Artikel 5.4.2 Eigen kracht en sociaal netwerk
De cliënt moet zich ervan bewust zijn dat hij eerst uitgaat van zijn eigen mogelijkheden en de mogelijkheden van zijn sociaal netwerk.
Eigen kracht oplossingen zijn bijvoorbeeld:
Van de cliënt wordt ook verwacht dat hij de mogelijkheden verkent om bij het sociaal vervoer een beroep te doen op de sociale omgeving. Te denken valt aan vervoer naar de kerk, vereniging of club. Vaak kan het vervoer gebundeld of gecombineerd worden. Door samen te reizen wordt de participatie gestimuleerd.
Artikel 5.4.3 Algemene- en voorliggende voorzieningen
PlusOV is (ook) een algemene voorziening. Hiervan zal de cliënt, eventueel met behulp van zijn sociaal netwerk, gebruik kunnen maken. Ook is het openbaar vervoer steeds vaker toegankelijk en bruikbaar voor cliënten met een beperking, bijvoorbeeld door gebruik te maken van de assistentie van de NS of RRReis.
Andere wettelijke regelingen gaan voor op de Wmo. In het kader van de vervoersvoorzieningen kan gedacht worden aan de volgende regelingen:
Artikel 5.4.4 Primaat collectief vervoer
Als vaststaat dat een maatwerkvoorziening noodzakelijk is om zelfredzaam te zijn en te kunnen participeren, wordt eerst beoordeeld of gebruik van collectief vervoer een oplossing biedt. Het collectief vervoer is een open systeem waarvan iedereen in het vervoersgebied gebruik kan maken.
Het gaat om vervoer van deur tot deur, op bestelling. Er wordt gereden met (rolstoel-) taxibusjes of een gewone taxi (personenauto). Met het collectief vervoer kan de cliënt binnen een straal van ongeveer 20 kilometer reizen. Voor gebruik van het collectief vervoer met een Wmo-pas is een ritbijdrage per zone conform het openbaar vervoer verschuldigd.
Artikel 5.4.5 Maatwerkvoorzieningen vervoer
Als de cliënt niet geholpen kan worden door middel van zijn eigen kracht, sociaal netwerk of een collectieve voorziening zal een passende maatwerkvoorziening worden ingezet. Ook hierbij geldt het principe goedkoopst adequaat.
Met de door het college gecontracteerde leverancier zijn afspraken gemaakt welke voorzieningen binnen het zogenaamde "kernassortiment" geleverd worden. De samenstelling van dit pakket is zodanig dat er voor iedere cliënt een passende maatwerkvoorziening geleverd kan worden. De leverancier van het hulpmiddel stelt in overleg met de cliënt vast hoe het hulpmiddel technisch wordt uitgevoerd om te voldoen aan het functioneel programma van eisen. Hierbij worden de voor de cliënt noodzakelijke opties en individuele aanpassingen aan het hulpmiddel meegenomen.
Er zijn twee soorten maatwerkvoorzieningen vervoer te onderscheiden:
De cliënt krijgt Begeleiding Groep is niet in staat zelf vervoer te organiseren. De vervoersvoorziening 'PlusOV' volstaat niet.
De cliënt krijgt Begeleiding Groep of Behandeling Jeugd en is niet in staat zelf vervoer te organiseren. De vervoersvoorziening 'PlusOV' volstaat niet. De cliënt is jonger dan 18 jaar en/of is rolstoelafhankelijk, waardoor een hoger tarief geldt dan voor Vervoer.
De productdefinities vervoer staan in het meest recente Zorgproductenboek. Gewenning- en haalbaarheidslessen: Door de leverancier kunnen gewenning of haalbaarheidslessen gegeven worden.
Artikel 5.5.1 Inleiding en afbakening
Een rolstoel is bedoeld voor het verplaatsen in en om de woning en is essentieel om de zelfredzaamheid en participatie van een cliënt te verbeteren of te behouden. Het hoeft niet zo te zijn dat de cliënt de gehele dag is aangewezen op een rolstoel Als de cliënt bijvoorbeeld wel een kleine afstand te voet (bijvoorbeeld 50 meter) kan afleggen, maar daarna is aangewezen op zittend verplaatsen, dan kan hij of zij op een rolstoelvoorziening aangewezen zijn. Het moet dan veelal wel duidelijk zijn dat andere loophulpmiddelen (zoals een rollator of trippelstoel) geen oplossing bieden voor het verplaatsingsprobleem. Ook individuele aanpassingen en accessoires aan een rolstoel kunnen vallen onder de maatwerkvoorziening rolstoel.
Artikel 5.5.2 Eigen kracht en sociaal netwerk
Het inzetten van de eigen kracht door de cliënt kan zich vertalen in het met eigen middelen huren of aanschaffen van een rolstoel, bijvoorbeeld op internet of bij leveranciers. Dit zal meestal eenvoudige (incidenteel) rolstoelen betreffen. Ook het lenen van een rolstoel bij derden (kennissen bijvoorbeeld) kan een tijdelijk oplossing bieden, bijvoorbeeld nodig is bij het maken van een uitstapje.
Artikel 5.5.3 Algemeen gebruikelijke voorzieningen:
Accessoires die niet medisch noodzakelijk zijn worden doorgaans als algemeen gebruikelijke beschouwd en daarom niet vergoed. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan:
Andere wettelijke regelingen gaan voor op de Wmo. In het kader van de rolstoelvoorzieningen kan gedacht worden aan de volgende regelingen:
Artikel 5.5.4 Maatwerkvoorziening rolstoel:
Als blijkt dat de cliënt, al dan niet met behulp van een algemene- of voorliggende voorziening, niet in zijn verplaatsingsbehoefte kan voorzien kan een rolstoel verstrekt worden.
Er wordt onderscheid gemaakt in de volgende rolstoelvoorzieningen:
Met aanpassingen aan de rolstoel wordt het volgende bedoeld: De meeste rolstoelen worden in een standaarduitvoering geleverd. Bij de keuze van de rolstoel zal worden gezocht naar een rolstoel die in de standaarduitvoering zo passend mogelijk is en ook zoveel mogelijk tegemoetkomt aan de eisen van de cliënt. Toch zal in een aantal gevallen aanpassingen noodzakelijk zijn om de rolstoel tot een passend middel te maken. Soms bestaat het aanpassen van de rolstoel uit het toevoegen van standaard rolstoelonderdelen. In andere gevallen zal een aanpassing individueel en op maat gemaakt moeten worden. Ook kunnen er accessoires op de rolstoel nodig zijn om de rolstoel tot een passend middel te maken. Zowel de aanpassingen als de accessoires moeten medisch noodzakelijk zijn. Daarnaast moeten de aanpassingen en accessoires tot doel hebben om de rolstoel een passende voorziening te maken om de rolstoelgebruiker buitenshuis en/of binnenshuis te laten verplaatsen.
Artikel 5.5.5 Sportvoorziening
Een bijzondere groep maatwerkvoorzieningen die onder de rolstoelen valt zijn de sportvoorzieningen. Sporten kan een belangrijk middel tot participatie zijn. Wanneer het voor de cliënt zonder sporthulpmiddel niet mogelijk is om een sport te beoefenen en de kosten hiervoor aanzienlijk hoger zijn -dan de gebruikelijke kosten die een persoon zonder beperkingen heeft voor dezelfde (of een vergelijkbare) sport-, kan een sportvoorziening worden verstrekt. Dat kan een sportrolstoel zijn maar ook een andere voor sport bedoelde voorziening.
Bij de beoordeling van de melding wordt uiteraard in eerste instantie nagegaan of er geen voorliggende voorzieningen, fondsen of andere subsidies zijn en of een persoon aan de criteria om in aanmerking te komen voor een sportvoorziening voldoet. Op grond van eerdere regelgeving Wmo en jurisprudentie kan worden gesteld dat het redelijk is om maximaal eens per 4 jaar hiervoor een vergoeding te verstrekken. De cliënt moet aannemelijk maken dat er sprake is van een actieve sportbeoefening. De ervaring leert dat sportclubs, sponsors of fondsen vaak bereid zijn een deel van de kosten te vergoeden. Bovendien kost sporten zonder beperking ook geld en mag van de cliënt zelf ook worden verwachten dat hij een deel van de kosten draagt.
De criteria om voor een sportvoorziening in aanmerking te komen zijn:
Voorzieningen voor topsport worden uitgesloten van verstrekking op grond van de Wmo. Door middel van sponsoring of andere regelingen moet hier een oplossing voor worden gevonden.
De sportvoorziening wordt uitsluitend als financiële tegemoetkoming verstrekt. Bij de verstrekking kan een algemeen gebruikelijk deel in mindering worden gebracht. Dit bedragen de kosten die een persoon zonder beperkingen in een gelijke situatie anders ook had moeten betalen.
Artikel 5.6.2 Eigen kracht en sociaal netwerk
Het college beoordeelt oplossingen in de vorm van de eigen kracht van cliënt, gebruikelijke zorg of de inzet van het sociaal netwerk. Van de partner kan verwacht worden dat gebruikelijke taken als begeleiding in de thuissituatie zoals bijhouden van de administratie of het nakomen van afspraken overgenomen wordt. Hierbij wordt rekening gehouden met de draagkracht van mantelzorgers. In geval van bijvoorbeeld dreigende overbelasting van de mantelzorger kan tijdelijk een maatwerkvoorziening worden toegekend ter ontlasting en stabilisatie.
Artikel 5.6.3 Algemene en voorliggende voorzieningen:
Als een cliënt niet vanuit zijn eigen mogelijkheden en sociaal netwerk zelfredzaam kan zijn wordt gekeken naar algemene of voorliggende voorzieningen. Hier wordt in ieder geval rekening gehouden met (niet limitatief):
Wettelijke voorliggende voorzieningen:
Jeugdwet: opvoedingsondersteuning voor alle ouders en ouders van kinderen met een beperking, medisch kinderdagverblijf, specialistische hulp thuis of tijdelijke opname worden op grond van de Jeugdwet geboden. Begeleiding kan in sommige gevallen ondersteunend op de opvoedondersteuning thuis ter bevordering van de zelfredzaamheid van ouders worden geboden. Aanspraak op de Jeugdwet is er voor kinderen tot 18 jaar. In sommige gevallen kan de doelgroep van het 18e tot en met het 23ste jaar gebruik blijven maken van de Jeugdwet
Arbeidsvoorzieningen: op grond van de Ziektewet, WIA, Wajong, WSW en Participatiewet zijn er mogelijkheden voor aangepast werk. Het uitgangspunt is dat als aangepast werk of speciaal onderwijs op grond van genoemde regelingen niet mogelijk is dat dan begeleiding groep (dagbesteding) kan worden overwogen. Ook vrijwilligerswerk wordt hierin meegenomen.
Artikel 5.6.5 Begeleiding individueel
De medewerker van Maatschappelijke Ondersteuning beoordeelt het doel van de begeleidingsactiviteiten en stelt vast of er individuele begeleiding nodig is. Hij beoordeelt ook:
Er zijn drie vormen Begeleiding Individueel te onderscheiden:
Van lichte individuele begeleiding is sprake als de cliënt ondersteuning vraagt bij eenvoudige zelfredzaamheids- en ondersteuningsvragen op één of twee leefgebieden. Vaak op het gebied van het sociaal netwerk (bijv. sociale redzaamheid of eenzaamheid) en activiteiten dagelijks leven (bijv. toezien op zelfzorg en opvoed/opgroei-ondersteuning). De cliënt heeft ondersteuning nodig bij het oefenen met (sociale) vaardigheden of handelingen, het aanbrengen van dag en/of weekstructuur en/of het vergroten of behouden van de regie.
Van basis individuele begeleiding is sprake als de cliënt ondersteuning vraagt bij het vasthouden of vergroten van de regie. De problematiek beperkt zich tot één of enkele leefgebieden. Cliënt heeft ondersteuning nodig om tot actie over te gaan en overzicht te krijgen.
Begeleiding Individueel Complex
Van complexe individuele begeleiding is sprake als de cliënt regieverlies ervaart (weet niet meer wat te doen, overzicht kwijt, kan problematiek niet meer voldoende managen). De situatie is instabiel, er is een reëel risico op het ontstaan van een crisis. Regie moet (deels) overgenomen worden. De cliënt zit met het denken en handelen vast in bepaalde patronen en heeft ondersteuning nodig om deze te doorbreken. De cliënt heeft onvoldoende inzicht in eigen problematiek. Er is sprake van meervoudige en complexe problematiek op vier of meer leefgebieden bij de cliënt en/of cliëntsysteem.
Artikel 5.6.6 Begeleiding groep (dagbesteding)
De medewerker van Maatschappelijke Ondersteuning beoordeelt het doel van de begeleidingsactiviteiten en stelt vast of er dagbesteding nodig is, omdat er behoefte is aan andersoortig dagprogramma dan werk of school, of ten behoeve van structurering van de dag of ontlasting van mantelzorg. Hij beoordeelt ook hoeveel dagdelen daar per week mee gemoeid zijn op basis van het doel.
Er zijn vijf vormen Begeleiding Groep te onderscheiden:
Van lichte begeleiding groep is sprake als de cliënt ondersteuning vraagt bij het vasthouden of vergroten van de regie. De problematiek beperkt zich tot één of enkele leefgebieden. De zorgverlener levert een bijdrage aan het behoud of zo lang mogelijk behouden van:
Van basis begeleiding groep is sprake als de cliënt ondersteuning vraagt bij het vasthouden of vergroten van de regie. De problematiek beperkt zich tot één of enkele leefgebieden. De zorgverlener levert een bijdrage aan het verkrijgen en behouden van structuur binnen het (sociaal) maatschappelijk leven en het ontwikkelen van vaardigheden die daarvoor nodig zijn. Zo nodig voorziet de zorgverlener zelf (tijdelijk) in die structuur.
Van complexe begeleiding groep is sprake als de cliënt regieverlies ervaart (weet niet meer wat te doen, overzicht kwijt, kan problematiek niet meer voldoende managen). Er is sprake van complexe problematiek op vier of meer leefgebieden bij de cliënt. De zorgverlener neemt het initiatief voor het verkrijgen (of zelf realiseren) van (meer) structuur binnen het (sociaal) maatschappelijk leven bij de cliënt.
Van duurzame begeleiding groep is sprake als de cliënt meerdere beperkingen heeft aangaande de zelfredzaamheid. De cliënt kan met veel moeite op een aantal leefgebieden met enige mate zelfstandig functioneren mits daar begeleiding bij geboden wordt. Er is ondersteuning nodig bij het verkrijgen en vasthouden van een dag- en/of weekstructuur. Het is nodig dat de cliënt gestimuleerd wordt tot het deelnemen aan activiteiten en het aangaan van sociale contacten met anderen. De cliënt heeft behoefte aan inzicht in zijn beperkingen. Er is sprake van enige regieverlies. De cliënt kan prima in een groep functioneren.
Het cliëntsysteem en/of de mantelzorger dient ontlast te worden in de dagelijkse zorg voor deze cliënt.
Bij de cliënt is er sprake van een ziektebeeld en/of beperking waarbij met de tijd verslechtering wordt verwacht. Het is de verwachting dat de behoefte aan ondersteuning bij de zelfzorg zal toenemen en dat er in toenemende mate toezicht, nabijheid en structuur nodig is.
Begeleiding Groep Duurzaam Intensief
Van duurzaam intensieve begeleiding groep is sprake als de cliënt meerdere beperkingen heeft aangaande de zelfredzaamheid. De cliënt kan slechts met veel moeite op een aantal leefgebieden met enige mate zelfstandig functioneren mits daar begeleiding bij geboden wordt. Op enkele leefgebieden kan cliënt niet zelfstandig functioneren en er is continu begeleiding nodig. Er is ondersteuning nodig bij het verkrijgen en vasthouden van een dag- en/of weekstructuur. Het is nodig dat de cliënt actief en herhaaldelijk gestimuleerd wordt tot het deelnemen aan activiteiten en het aangaan van sociale contacten met anderen. De cliënt heeft behoefte aan inzicht in zijn beperkingen en ondersteuning bij het verbeteren van het psychisch welbevinden. Er is sprake van regieverlies. Er is sprake van (ernstige) gedragsproblematiek die van invloed is op het functioneren in een groep.
Het cliëntsysteem en/of de mantelzorger dient ontlast te worden in de dagelijkse zorg voor deze cliënt.
Bij de cliënt is er sprake van een ziektebeeld en/of beperking waarbij met de tijd verslechtering wordt verwacht. Het is de verwachting dat de behoefte aan ondersteuning bij de zelfzorg zal toenemen en dat er in toenemende mate toezicht, nabijheid en structuur nodig is.
Er is sprake van een intensieve vorm van begeleiding. Indien er op meerdere leefgebieden continu begeleiding nodig is zal afstemming plaatsvinden over een mogelijke Wlz-indicatie.
Artikel 5.6.7 Persoonlijke verzorging
Persoonlijke verzorging valt alleen onder de Wmo 2015 wanneer de behoefte aan persoonlijke verzorging samenhangt met de behoefte aan begeleiding. Voor de Wmo 2015 geldt het criterium van de behoefte aan ondersteuning bij de zelfredzaamheid. Voor de Zorgverzekeringswet geldt het criterium van de behoefte aan geneeskundige zorg, of een hoog risico daarop.
Zodra er sprake is van gekwalificeerde/ medische (geneeskundige) handelingen of een verhoog risico daarop, dan komt de cliënt voor alle persoonlijke verzorging in alle gevallen geheel in de ZVW.
Vanaf 1 januari 2015 zijn de Maatschappelijke Opvang en het Beschermd Wonen (hierna: MO/BW) voor mensen met psychische of psychosociale problemen een verantwoordelijkheid van elke gemeente. Dit is conform de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015. In de regio Oost-Veluwe wordt deze verantwoordelijkheid gezamenlijk gedragen door de gemeenten Apeldoorn, Brummen, Epe, Heerde, Hattem en Voorst en is er sprake van een regionale samenwerking welke is vastgelegd in een convenant. Met de invoering van een woonplaatsbeginsel en het daarmee samenhangend nieuw verdeelmodel, gepland voor 1 januari 2024, wordt de doordecentralisatie van beschermd wonen voortgezet en wordt daarmee de centrumgemeente constructie voor Beschermd Wonen losgelaten. Middels een ingroeipad van tien jaar wordt het historisch budget wat centrumgemeentes ontvangen afgebouwd en krijgen alle individuele gemeenten een eigen budget voor beschermd wonen overgemaakt op basis van een nieuw objectief verdeelmodel. Voor wat betreft Maatschappelijke Opvang is er sprake van voortzetting van de centrumgemeente constructie.
De gemeenten in de regio Oost-Veluwe hebben zich uitgesproken over blijvende financiële solidariteit en regionale samenwerking op het gebied van MO/BW. Daartoe wordt een regionaal budget gevormd waarbij elke individuele gemeente op basis van een jaarlijks bij te stellen percentage een deel van het eigen individuele budget voor Beschermd Wonen overhevelt naar een regionaal budget. Het budgethouderschap hiervan is belegd bij de gemeente Apeldoorn.
Via de verlening van het mandaat bieden de regiogemeenten de budgethouder het juridisch kader om de betreffende taken daadwerkelijk uit te voeren. De taken die de budgethouder uitvoert voor de gemeenten in de regio Oost-Veluwe zijn vastgelegd in een DVO.
Wanneer gemeenten spreken over beschermd thuis, dan bedoelen zij daarmee beschermd wonen zoals bedoeld in de wet maatschappelijke ondersteuning 2015, maar ook over beschermd wonen in een tussenvorm of zelfstandig in de wijk.
Artikel 5.7.2 Overgangsjaar 2023 voor beschermd thuis
In 2021 zijn gemeenten in de regio Oost-Veluwe gestart met de implementatie van het Regionaal Ontwerp Beschermd Thuis 2030 welke specifiek gericht is op de transformatie van beschermd wonen naar een beschermd thuis voor mensen met een psychische kwetsbaarheid in de regio Oost-Veluwe. Een onderdeel hiervan is een nieuwe regionale inkoop voor beschermd wonen naar beschermd thuis.
De geplande ingangsdatum van het nieuwe inkoopcontract voor beschermd thuis is 1 januari 2024. Dit komt overeen met de datum van invoering van het woonplaatsbeginsel en het nieuw verdeelmodel voor beschermd wonen. Gemeenten gaan nieuwe producten, zogeheten 'integrale hersteltrajecten, inkopen welke uitvoering moeten geven aan de uitgangspunten van het regionaal ontwerp beschermd thuis 2030. In het overgangsjaar 2023 wordt er nog gewerkt met de producten zoals wij die sinds 2019 kennen voor het domein MO/BW, de zogeheten Wonen/Verblijf producten. Vanaf 2024 gaan gemeenten werken met nieuwe producten. In 2023 worden de beleidsregels van een update voorzien met nieuwe productbeschrijvingen. De criteria zoals die in de verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Apeldoorn 2023 zijn opgenomen zijn zowel van toepassing op de huidige producten als op de nieuw in te kopen producten. In beide gevallen gaat het om producten uit het domein MO/BW, vanaf 2024 Beschermd Thuis, waarvoor het college een cliënt in aanmerking kan laten komen wanneer deze voldoet aan de criteria zoals die zijn opgenomen in de verordening.
Artikel 5.7.3 Afwegingskader Beschermd Thuis
Het college kan een cliënt in aanmerking laten komen voor een maatwerkvoorziening beschermd thuis, in het overgangsjaar 2023 nog MO/BW, indien de cliënt:
Het college kan een cliënt in aanmerking laten komen voor tijdelijk intramuraal verblijf bij een instelling waarbij er 24/7 begeleiding beschikbaar is op de locatie indien de cliënt:
Alle colleges in de regio Oost-Veluwe hebben in 2017 een besluit genomen om zich te houden aan het:
De colleges hebben tevens het besluit genomen om de bij deze convenanten behorende beleidsregels ook ongewijzigd vast te stellen als beleidsregels van de desbetreffende gemeenten.
Artikel 5.7.4 Voorliggende voorzieningen
Binnen de Wmo is ambulante ondersteuning voorliggend op Beschermd Thuis. Zie hiervoor beleidsregels begeleiding individueel. Voor cliënten in Beschermd Thuis is dagbesteding in de vorm van een algemene voorziening voorliggend aan dagbesteding in de vorm van een maatwerkvoorziening. Zie hiervoor beleidsregels Begeleiding Groep en Werkt Mee.
Artikel 5.7.6.1 Afbakening maatwerkvoorzieningen beschermd thuis in 2023
Als college op basis van het afwegingskader bij 3 heeft bepaald een cliënt in aanmerking te laten komen voor een maatwerkvoorziening dan zijn er verschillende producten te kiezen. De productkeuze voor een maatwerkvoorziening beschermd thuis, in 2023 de producten Wonen/Verblijf, wordt bepaald op basis van cliëntprofielen uit het zorgproductenboek van de ZorgRegio MIJ/OV. Deze profielen zijn tevens opgenomen in deze beleidsregels.
In het zorgproductenboek is bepaald dat:
De producten Partnerplaats, Opslag kindplaats, Time-Out Voorziening, Vervoer en Zorgcoördinatie vallen onder meerdere cliëntprofielen en zullen hier niet verder beschreven worden. Voor deze en andere productbeschrijvingen wordt verwezen naar het zorgproductenboek van de ZorgRegio MIJ/OV.
De producten Wonen/Verblijf met een omschrijving van het type cliënt:
Wonen/Verblijf Individueel met begeleiding Perspectief
Cliënt is stabiel, maar ondervindt problemen op meerdere leefgebieden. Cliënt beschikt over dusdanige zelfregie en zelfinzicht dat zelfstandig wonen realistisch is.
Wonen/Verblijf Groep met begeleiding Perspectief
Cliënt is stabiel, maar ondervindt problemen op meerdere leefgebieden. Cliënt beschikt over enige mate van zelfinzicht en zelfregie. Cliënt heeft behoefte aan groepsstructuur. Zelfstandig wonen is nog geen optie.
Wonen/Verblijf Groep met begeleiding Intensief
Cliënt is instabiel, maar niet in crisis. Intensieve, maar niet planbare zorgvraag. Regie moet (tijdelijk) worden overgenomen.
Wonen/Verblijf Groep met Begeleiding Duurzaam
Cliënt is reeds enige tijd stabiel. De kans op herstel is niet in te schatten en heeft niet de primaire focus. Gezien problematiek en leerbaarheid zijn op korte termijn geen grote ontwikkelstappen te verwachten.
Voor bovenstaande producten geldt dat deze ook ingezet kunnen worden in de vorm 'scheiden wonen/zorg' waarbij de cliënt zelf de huur betaald.
Cliënt heeft een niet uitstelbare hulpvraag met acute problematiek op twee tot drie leefgebieden. Er is sprake van regieverlies (met name op de gebieden huisvesting en financiën (weet niet meer wat te doen, overzicht kwijt, kan problematiek niet meer voldoende managen)) en/of sprake van onveiligheid in de thuissituatie, en cliënt is 7x24 uur aangewezen op bereikbaarheid van hulp. Deze hulp kan in de thuissituatie niet geboden worden, waardoor opname noodzakelijk is.
Cliënt heeft een niet uitstelbare hulpvraag met acute problematiek op vier of meer leefgebieden. Er is regieverlies (weet niet meer wat te doen, overzicht kwijt, kan problematiek niet meer voldoende managen) en/of sprake van onveiligheid in de thuissituatie, en cliënt is 7x24 uur aangewezen op bereikbaarheid van hulp. Deze hulp kan in de thuissituatie niet geboden worden, waardoor opname noodzakelijk is.
Artikel 5.8.1 Inleiding en afbakening
Respijtopvang ook wel deeltijdverblijf of logeeropvang genoemd doet zich voor in situaties waarin de mantelzorger geheel of gedeeltelijk de zorg voor cliënt als gevolg van (dreigende) overbelasting niet meer uit kan voeren en waarvoor ook het eigen netwerk geen oplossing kan bieden. Het doel van respijtverblijf is het tijdelijk overnemen van het toezicht op een cliënt die permanent, 24 uur per dag toezicht nodig heeft.
Artikel 5.8.3 Algemene en voorliggende voorzieningen
Is dat niet of niet voldoende het geval dan beoordeelt het college of voorliggende voorzieningen een oplossing kunnen bieden. Hierbij kan gedacht worden aan een steunpunt mantelzorg dat informatie kan verstrekken over voorzieningen, of een vrijwilligerssteunpunt dat kan bemiddelen voor een vrijwilliger. In sommige gevallen kan een maatwerkvoorziening in vorm van begeleiding groep (dagbesteding) een oplossing zijn voor de overbelasting van de mantelzorger.
Ook wordt er beoordeeld of de cliënt een indicatie voor Zvw-persoonlijke verzorging en verpleging heeft. Wanneer deze zorg door de partner, ouder, volwassen kind en/of andere huisgenoot zelf wordt geleverd via een pgb, kan dit een reden zijn voor (dreigende) overbelasting. De overbelasting kan in dit geval worden verminderd wanneer de mantelzorger in plaats van zelf de persoonlijke verzorging te leveren, deze inkoopt in de vorm van zorg in natura door een thuiszorgaanbieder. Deze oplossing is voorliggend aan een maatwerkvoorziening.
Ten slotte wordt er rekening gehouden met de afbakening met de Zvw en Wlz.
Artikel 5.8.4 Maatwerkvoorziening respijtopvang
Kortdurend verblijf kan aan de orde zijn bij een cliënt die een zodanige beperking heeft dat hij een mantelzorger nodig heeft om de handelingen en activiteiten die hij zelf niet (meer) kan doen, voor hem te verrichten, dan wel om toezicht te houden in verband met gedrags- en of gezondheidsproblematiek.
Er zijn drie vormen van Respijtopvang te onderscheiden:
Van respijtopvang thuis is sprake als de cliënt door zijn of haar zorgbehoefte aangewezen is op zorg die gepaard gaat met toezicht (géén 24 uur). De ontlasting van de persoon die gebruikelijke zorg of mantelzorg levert aan de cliënt is noodzakelijk. Deze hulp wordt in de thuissituatie geboden. De problematiek is zodanig dat de cliënt, met inzet van respijtopvang thuis, in de thuissituatie kan functioneren.
Van respijtzorg basis is sprake als de cliënt door zijn of haar zorgbehoefte (tijdelijk) is aangewezen op zorg die gepaard gaat met permanent toezicht (24 uur). Het ontlasten van de persoon die gebruikelijke zorg of mantelzorg levert aan de cliënt is noodzakelijk. Deze hulp kan zowel op een locatie van een opdrachtnemer geboden worden als ook in de thuissituatie of in een logeergezin. Er is (nog) geen sprake van zware problematiek, de cliënt heeft enige individuele begeleiding nodig en kan functioneren in een groep.
Van respijtopvang hoog is sprak als de cliënt door zijn of haar zorgbehoefte (tijdelijk) is aangewezen op zorg die gepaard gaat met permanent toezicht (24 uur). De ontlasting van de persoon die gebruikelijke zorg of mantelzorg levert aan de cliënt is noodzakelijk. Deze hulp kan zowel op een locatie van een opdrachtnemer geboden worden als ook in de thuissituatie of in een logeergezin. Er is sprake van zware problematiek, cliënt heeft veel individuele begeleiding nodig en kan functioneren in een groep.
De productdefinities respijtopvang staan in het meest recente Zorgproductenboek.
HOOFDSTUK 6 OVERIGE BEPALINGEN
Artikel 6.1 Waardering mantelzorgers
Mantelzorg is de zorg en ondersteuning die partners, kinderen, familie, vrienden en andere bekenden aan een naaste verlenen. De officiële definitie zoals die in de Wmo gebruikt wordt, is: "Mantelzorg is de hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep (artikel 1.1.1 Wmo 2015)."
Doorgaans zijn mantelzorgers personen met wie de cliënt regelmatig contact houdt.
De mantelzorger en de cliënt hoeven niet per se in één huis te wonen.
Er bestaan twee soorten mantelzorgwaardering:
Artikel 6.1.1 Criteria om in aanmerking te komen voor mantelzorgwaardering:
De mantelzorger biedt minstens 7 uur per week zorg bij individuele begeleiding, persoonlijke verzorging en verpleging of in een combinatie hiervan, niet zijnde zorg voor een cliënt die in een "intramurale setting" is opgenomen. Uitzondering hierop is een (nog) niet verzilverde Wlz-indicatie bij complexe problematiek en een passende woonvoorziening niet is gevonden voor de cliënt, en/of
Artikel 6.1.2 Vaste weigeringsgronden:
Artikel 6.2 Toegang Maatschappelijke Opvang
Alle colleges in de regio Midden-IJssel/Oost-Veluwe hebben een besluit genomen om zich te houden aan:
De colleges hebben tevens het besluit genomen om de bij deze convenanten behorende beleidsregels ook ongewijzigd vast te stellen als beleidsregels van de desbetreffende gemeenten.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2023-322236.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.