Gemeenteblad van Nederweert
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Nederweert | Gemeenteblad 2023, 322072 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Nederweert | Gemeenteblad 2023, 322072 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Nadere regels Re-integratie gemeente Nederweert 2023
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nederweert;
overwegende dat conform de Re-integratieverordening Participatiewet gemeente Nederweert 2023 nadere regels dienen te worden vastgesteld ten aanzien van de criteria voor ontheffing van de arbeidsverplichting, doelgroep en voorzieningen;
gelet op de Re-integratieverordening Participatiewet gemeente Nederweert 2023, de Participatiewet en de Algemene wet bestuursrecht en de Gemeentewet;
vast te stellen de nadere regels Re-integratie gemeente Nederweert 2023.
HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN
Alle begrippen die in deze nadere regels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet (PW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ), de Re-integratieverordening Participatiewet gemeente Nederweert 2023, de Algemene wet bestuursrecht en boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en de Gemeentewet.
HOOFDSTUK 2. ZOEKPERIODE VAN VIER WEKEN
In de Participatiewet is geregeld dat personen jonger dan 27 jaar een zoekperiode van vier weken krijgen. Gedurende de zoekperiode dient de aanvrager zelf actief te zoeken naar werk of een opleiding voordat aanspraak op een uitkering en op ondersteuning richting werk kan ontstaan.
Artikel 2.3 Arbeidsverplichtingen tijdens de zoekperiode.
De jongere dient tijdens de zoekperiode van vier weken in ieder geval:
Artikel 2.5 Uitzonderingsgronden op de scholingsplicht jongeren.
Het college kan een uitzondering op de scholingsplicht maken, wanneer een jongere geobjectiveerd aantoont dat hij geen regulier onderwijs kan volgen of wanneer dit in redelijkheid (nog) niet van hem gevergd kan worden. Deze uitzondering is mogelijk, indien de jongere naar het oordeel van het college:
HOOFDSTUK 3. VERPLICHTINGEN IN VERBAND MET ARBEIDSINSCHAKELING
De wetgever legt in beginsel aan iedere uitkeringsgerechtigde tussen 18 jaar en de pensioengerechtigde leeftijd de plicht tot arbeidsinschakeling op. De plicht tot arbeidsinschakeling bestaat uit een arbeidsplicht (sollicitatieplicht) en een re-integratieplicht en gaat in vanaf de datum van melding.
Artikel 3.1 Ontheffing van de arbeidsplicht.
De ontheffing gaat in beginsel vergezeld van een verplichting om de omstandigheden, die maken dat een ontheffing noodzakelijk is, teniet te doen. De periode van de ontheffing wordt bepaald door de duur van de omstandigheden die maken dat uitkeringsgerechtigde nog niet algemeen geaccepteerde arbeid kan aanvaarden. Steeds wordt na afloop van de periode opnieuw beoordeeld in hoeverre er dringende redenen zijn om de uitkeringsgerechtigde te ontheffen van de arbeidsplicht.
Artikel 3.2 Nadere verplichtingen.
Het college kan gebruik maken van de bevoegdheid om nadere verplichtingen op te leggen, die naar de mening van het college de re-integratie van de uitkeringsgerechtigde bevorderen. Hieronder wordt in ieder geval begrepen een verplichting om, op advies van een arts, zich te onderwerpen aan een noodzakelijke behandeling van medische aard.
HOOFDSTUK 4. ONDERSTEUNING EN VOORZIENINGEN
Ondersteuning op het gebied van re-integratie is het geheel van activiteiten dat leidt tot arbeidsinschakeling. Deze ondersteuning kan worden gegeven door het aanbieden van een traject, waarbij zo nodig re-integratievoorzieningen kunnen worden ingezet of door het bieden van praktische hulp, advies of doorverwijzing naar andere instanties.
Artikel 4.2 Sociale activering.
Sociale activering kan worden ingezet ter bevordering van arbeidsparticipatie of gericht zijn op maatschappelijke participatie.
Artikel 4.6 Voorwaarden van de vergoeding voor detachering
Indien detachering wordt toegepast voor een werknemer die loonkostensubsidie ontvangt, zoals bedoeld in hoofdstuk 5, betaalt de inlener de vastgestelde loonwaarde van de werknemer als inleenvergoeding, welke wordt verhoogd met een vergoeding aan de uitvoerende organisatie voor de administratiekosten en/of begeleidingskosten.
Artikel 4.9b Hoogte van de loonkostentegemoetkoming.
De hoogte van de loonkostentegemoetkoming bedraagt:
Artikel 4.9c Duur van de loonkostentegemoetkoming.
De loonkostentegemoetkoming wordt niet langer dan voor de duur van de arbeidsovereenkomst toegekend met een maximum van zes maanden.
HOOFDSTUK 5. LOONKOSTENSUBSIDIE
Artikel 5.2 Voorwaarden loonkostensubsidie en loonwaardebepaling.
Het college stelt de loonwaarde van een uitkeringsgerechtigde en/of jongere en/of nugger vast met behulp van een gevalideerd loonwaardebepalingssysteem. De loonwaarde wordt vastgesteld op de werkplek voordat een dienstbetrekking met de werkgever wordt aangegaan, met uitzondering van lid 4 van dit artikel.
Artikel 5.3 Vaststelling en betaling loonkostensubsidie.
De hoogte van de loonkostensubsidie wordt halfjaarlijks op 1 januari en 1 juli ambtshalve opnieuw vastgesteld in overeenstemming met de ontwikkeling van het wettelijk minimumloon in het voorafgaande half jaar en de aanspraak op vakantiebijslag op grond van artikel 15 van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag en de vergoeding voor werkgeverslasten, bedoeld in het vierde en vijfde lid van artikel 10d Participatiewet.
Bij min-max contracten wordt de loonkostensubsidie van de vaststaande minimale uren betaald op uiterlijk de laatste werkdag voorafgaand aan de eenentwintigste dag van de maand waarin de arbeid is verricht. De gewerkte uren boven het vaststaand minimum worden binnen een maand uitbetaald nadat de werkgever de loonstrook van die betreffende maand heeft overgelegd.
HOOFDSTUK 6. INKOMSTENVRIJLATING
In de Participatiewet en in de IOAW/IOAZ is geregeld dat gedurende een beperkte periode een deel van de inkomsten uit deeltijd arbeid niet met de bijstand of uitkering verrekend wordt. De wet kent vijf inkomstenvrijlatingen: een reguliere inkomstenvrijlating (artikel 31 lid 2 onder n Participatiewet, artikel 8 IOAW/IOAZ), een structurele inkomstenvrijlating voor medisch uren beperkten (artikel 31 lid 1 onder y Participatiewet, artikel 8 IOAW/IOAZ), een tijdelijke inkomstenvrijlatingsregeling voor de doelgroep loonkostensubsidie (artikel 31 lid 2 onder z Participatiewet), een verlengde vrijlatingsregeling voor de doelgroep loonkostensubsidie (artikel 31 lid 2 onder aa Participatiewet) en een aanvullende inkomstenvrijlating voor alleenstaande ouders (artikel 31 lid 2 onder r Participatiewet, artikel 8 IOAW/IOAZ).
Artikel 6.1 Toepassing inkomstenvrijlating.
Van een eerste werkaanvaarding – genoemd in lid 1 – is eveneens sprake indien de bestaande arbeidsuren uitgebreid worden met minimaal 3 uur per week en de inkomstenvrijlating niet eerder is verstrekt. De vrijlating geldt dan voor alle inkomsten uit arbeid en niet slechts voor de nieuw gegenereerde inkomsten.
Geen recht op een inkomstenvrijlating en inkomstenvrijlating alleenstaande ouders bestaat als:
HOOFDSTUK 8. OVERIGE VERGOEDINGEN EN VOORZIENINGEN
Artikel 8.1 Overige vergoedingen.
Voor de volgende vergoedingen kan een uitkeringsgerechtigde in aanmerking komen:
Reiskosten voor een re-integratietraject en inburgering: indien re-integratie buiten de gemeente Nederweert plaatsvindt kan gebruik worden gemaakt van het goedkoopste openbaar vervoertarief. Indien het openbaar vervoer niet mogelijk is, kan een kilometervergoeding van maximaal het bedrag van de op dat moment geldende belastingvrije kilometervergoeding voor reiskosten (op basis van de kortste route in de routeplanner van de ANWB) worden verstrekt.
Artikel 8.3 Meeneembare voorzieningen.
De kosten van de meeneembare voorziening dienen proportioneel te zijn. Dat wil zeggen dat de investering in de werkplekaanpassing moet opwegen tegen de opbrengsten van uitstroom naar werk. Bij de beoordeling of de kosten proportioneel zijn, wordt onder andere betrokken:
De meeneembare voorziening wordt in principe in bruikleen beschikbaar gesteld aan de belanghebbende. Dit wordt middels een bruikleenovereenkomst vastgesteld. In specifieke gevallen kan besloten worden de meeneembare voorziening in eigendom te verstrekken.
Artikel 9.1c Ingangsdatum van de tegemoetkoming.
In afwijking van lid 1 kan het college de ingangsdatum van de tegemoetkoming vaststellen op een datum, gelegen voor de dag waarop de scholing of het traject gericht op arbeidsinschakeling is begonnen, als dit naar het oordeel van het college noodzakelijk is om tijdige plaatsing bij het kindercentrum of gastouderbureau te realiseren.
Aldus besloten in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van 13 juli 2023.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nederweert;
De gemeentesecretaris,
Drs. J.C.T. (Johan) Bakens
De Burgemeester,
B.M.T.J. (Birgit) Op de Laak
Deze nadere regels geven invulling aan de Re-integratieverordening Participatiewet gemeente Nederweert 2023.
In deze nadere regels wordt onder meer aangegeven welke re-integratievoorzieningen beschikbaar zijn voor de verschillende doelgroepen.
Een aanvrager heeft arbeidsverplichtingen vanaf het moment dat hij zich aanmeldt. Dus zelfs nog voor hij daadwerkelijk een aanvraag voor een bijstandsuitkering heeft ingediend gelden voor hem de verplichtingen. Daarom kan, nog voordat de aanvraag is ingediend, een zoekperiode worden ingesteld.
Het opleggen van een zoekperiode is alleen zinvol als de belanghebbende ook een verwachting heeft dat hij zelf werk kan vinden, ook al is die verwachting minimaal.
Niettemin kunnen er - in de persoon gelegen - omstandigheden zijn dat er zelfs geen minimale verwachting is. Deze omstandigheden worden in het tweede lid benoemd.
Het college kan ook overwegen, dat belanghebbende voorafgaand aan zijn aanvraag al zodanige inspanningen heeft verricht, dat het opleggen van een zoekperiode daar niets meer aan toevoegt. Wanneer een zoekperiode niets toevoegt, kan op grond van het eerste lid een gehele of gedeeltelijke uitzondering worden gemaakt.
Hij kan niettemin gebruik maken van de voorzieningen en begeleiding die in artikel 2.3 zijn benoemd. Al naar gelang de persoonlijke omstandigheden kan de belanghebbende worden verplicht om bepaalde activiteiten wel te volgen.
De activiteiten dienen ertoe om de belanghebbende meer kansrijk te maken in het zoeken naar en verkrijgen van werk. Daarnaast kunnen – al naar gelang de individuele omstandigheden – bijkomende activiteiten verplicht worden gesteld.
In de bestrijding van jeugdwerkloosheid wordt gesteld, dat de jongere (maar feitelijk iedereen) over ten minste een startkwalificatie moet beschikken. De hier gestelde verplichting beoogt om vooral jongeren naar een startkwalificatie te leiden.
Het college dient terughoudend om te gaan met het verlenen van ontheffingen. Het is zeker niet de bedoeling dat een belanghebbende bij de minste of geringste klacht of belemmering wordt ontheven. Nu er volop mogelijkheden zijn voor belanghebbenden om ook met een beperking toch betaalde arbeid te verkrijgen (garantiebanen, beschut werk, loonkostensubsidies, enz), is de aanwezigheid van arbeidsbeperkingen geen grond voor ontheffing.
Niettemin, individuele omstandigheden kunnen echter van dermate zware aard zijn, dat van de belanghebbende echt niet kan worden verlangd dat hij zich inzet voor arbeid.
Een beoordeling dat dergelijke omstandigheden aanwezig zijn dienen in beginsel te zijn onderbouwd met adviezen van (externe) deskundigen.
Een ontheffing kan uitsluitend voor een beperkte duur worden verleend.
De Participatiewet biedt de mogelijkheid om nadere verplichtingen op te leggen (artikel 54 van de Pw). Deze verplichtingen gelden voor de individuele belanghebbende, en niet voor de doelgroep(en) in het algemeen. In beginsel kan elke soort verplichting worden opgelegd, maar uiteraard wordt dit alleen toegepast naar redelijkheid en “gezond verstand”.
Nadere verplichtingen dienen tot doel te hebben dat de belanghebbende hierdoor geen of minder behoefte aan bijstand gaat hebben.
Artikel 9 van de Pw bepaalt dat de belanghebbende gebruik dient te maken van door het college
aangeboden voorzieningen. Dit betreffen dan de voorzieningen die in dit hoofdstuk zijn beschreven.
Met deze voorzieningen wordt beoogd om elke werkzoekende, voor zover hij tot de doelgroep van de Participatiewet behoort, naar werk te leiden. Het gaat hierbij om algemeen geaccepteerde arbeid, waarmee de belanghebbende in zijn eigen levensonderhoud kan voorzien. Het gaat dus niet om toeleiding naar een droombaan van de belanghebbende, of zelfs naar werk op zijn niveau. Hoewel er wel rekening wordt gehouden met de individuele kenmerken, waar opleidingsniveau onder kan vallen.
De verschillende voorzieningen zijn in hoofdzaak erop gericht de afstand tot de arbeidsmarkt van de belanghebbende op te heffen. Hieronder vallen ook stimuleringsmaatregelen voor zowel de belanghebbenden als de werkgevers.
Met de Participatiewet is het instrument loonkostensubsidie beschikbaar gekomen voor belanghebbenden die tot de doelgroep behoren. De loonkostensubsidie wordt gefinancierd uit het BUIG-budget, en niet uit de re-integratiemiddelen.
Bij een loonkostensubsidie hoort een meting van de loonwaarde. De loonwaarde is – als het ware – het verdienvermogen van de belanghebbende. Voor de meting van de loonwaarde zijn gevalideerde meetinstrumenten beschikbaar.
De loonkostensubsidie wordt gebaseerd op de loonwaarde. Daarom dient de loonwaarde zorgvuldig en betrouwbaar te worden bepaald. De loonkostensubsidie wordt vastgesteld op het verschil tussen het wettelijk minimum loon en de loonwaarde. De werkgever wordt geacht om het loon tot de loonwaarde zelf te betalen. Voor het resterende deel tot aan het wettelijk minimum loon kan hij de subsidie krijgen.
De loonwaarde kan worden gemeten wanneer de werknemer al enige tijd (3 tot 6 maanden) aan het werk is. Na enkele maanden wordt gesteld dat de werknemer intussen is ingewerkt. De eerste 6 maanden wordt dan een forfaitaire loonkostensubsidie toegekend.
Het kan zijn dat de werknemer na een langere tijd beter is geworden in zijn werk, en daardoor is gestegen in zijn loonwaarde. Hierdoor kan er aanleiding zijn om de loonkostensubsidie lager vast te stellen.
Andersom kan er ook sprake zijn van een verslechtering, waardoor de loonwaarde daalt. Het wordt dan aan de werkgever overgelaten of hij een nieuwe meting wil, en daaruit volgend een nieuwe vaststelling van de loonkostensubsidie.
De inkomstenvrijlating beoogt om uitkeringsgerechtigden te stimuleren om parttime werk te aanvaarden. Met deze vrijlating zullen zij ook daadwerkelijk een financieel voordeel hebben van het feit dat ze werken, en dus minder uitkering nodig hebben.
De mogelijkheden voor het toepassen van de vrijlatingen, zoals beschreven in artikel 31 van de Participatiewet, worden maximaal benut. Dat wil zeggen, dat alle mogelijke vrijlatingen ook beschikbaar zijn, en dat deze tot de maximale hoogte en duur worden verstrekt.
De vrijlating wordt wel beperkt tot de eerste werkaanvaarding, dan wel de eerste urenuitbreiding wanneer de belanghebbende reeds bij aanvang van de bijstand parttime werkte.
Reden hiervoor is te stimuleren, dat de belanghebbende aan het werk blijft, en niet steeds voor korte periodes baantjes aanvaardt.
Alleenstaande ouders kunnen in eerste instantie gebruik maken van de “gewone” inkomstenvrijlating, bedoeld in artikel 6.1. Wanneer deze periode is benut, dan kan de alleenstaande ouder gebruik maken van een vervolg, als het ware een verlenging, voor de duur van maximaal 30 maanden. Indien er tevens recht blijkt te zijn op de vrijlatingsregeling voor de doelgroep loonkostensubsidie en eventueel verlengde vrijlatingsregeling daarvan, dan zijn deze regelingen voorgaand op de tijdelijke vrijlatingsregeling alleenstaande ouder.
Ook voor belanghebbenden met een medische urenbeperking is de vrijlating beschikbaar. Het moet echter wel vast kunnen worden gesteld dat de belanghebbende een medische beperking heeft. Dit wordt door het UWV vastgesteld.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2023-322072.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.