Wijzigingen Nota bodembeheer

Burgemeester en wethouders van de gemeente Berg en Dal maken bekend dat zij op 18 april 2023 het volgende besluit hebben genomen.

 

  • 1.

    De nota bodembeheer regio MARN inclusief kleine wijzigingen opnieuw vast te stellen als beleid van de gemeente Berg en Dal.

De nota bodembeheer regio MARN inclusief kleine wijzigingen treedt de dag na publicatie in werking.

 

Door uitstel van de invoering van de Omgevingswet moet de huidige nota bodembeheer opnieuw worden vastgesteld. In het beleid zijn een paar kleine wijzigingen opgenomen, namelijk de quickscan vooronderzoek is vervallen, voor lood zijn de maximaal toelaatbare waarden op gevoelige locaties verlaagd en bij aanleveren van een bodemrapport wordt ook een xml-bestand gevraagd. De nota bodembeheer en oplegnotitie zijn te vinden op www.bergendal.nl

3.1.2 Onverdachte en verdachte gebieden

 

Een bodemkwaliteitskaart geeft de chemische bodemkwaliteit weer van de landbodem voor gebieden die als historisch onverdacht aan te merken zijn. Historisch onverdacht zijn die gebieden of terreinen waarvoor vanuit de geschiedenis van dit gebied of terrein geen aanwijzingen beschikbaar zijn die wijzen op (mogelijk) specifieke bodemverontreiniging.

 

Voorbeelden van aanwijzingen op specifieke bodemverontreiniging of locaties die om een andere reden (ander bevoegd gezag e.d.) uitgesloten zijn van de Bodemkwaliteitskaart (niet limitatief), zijn:

  • Ondergrondse en bovengrondse opslagtanks voor olie en andere chemicaliën.

  • Oude bedrijfsterreinen, waarop activiteiten hebben plaatsgevonden die leiden of hebben geleid tot een (potentieel) geval van ernstige bodemverontreiniging

  • (Voormalige) boomgaardpercelen, met name in de periode 1945-1970

  • Resten van (steenachtige) materialen die zijn aangebracht op een terrein én gemengd zijn met de bodem (bijv. op boerenerven of andere bedrijfsterreinen).

    Gedempte sloottracés die niet of deels met gebiedseigen of schone grond gedempt zijn.

  • Gebieden of terreinen waarvoor uit bodemonderzoek blijkt dat er een (vermoedelijk) geval van ernstige bodemverontreiniging, of een geval van niet-ernstige bodemverontreiniging met een (mogelijk) risico voor de gebruikers aanwezig is.

  • De Rijkswegen, inclusief wegbermen.

  • De Provinciale wegen (inclusief wegbermen)

  • De Van Heemstraweg (inclusief wegbermen) in de gemeenten Beuningen, Druten en West Maas en Waal, zowel binnen als buiten de bebouwde kom.

  • Alle wegen en wegbermen in het buitengebied (zie § 4.5.1)

  • De uiterwaarden (buitendijks gebied), exclusief de drogere oevergebieden.

  • Spoorgebonden gronden: terreinen in eigendom van Rail-Infra-Trust (ProRail) èn NS Vastgoed (NS Poort).

  • Saneringslocaties in het kader van de Wet Bodembescherming, exclusief locaties die multifunctioneel zijn gesaneerd of waarvan de saneringsput is opgevuld met schone of (kwalitatief) gebiedseigen grond.

Alle gebieden en terreinen die niet historisch onverdacht zijn, vallen onder de verdachte gebieden. De bodemkwaliteit van deze gebieden en terreinen zijn dan ook niet meegenomen bij het opstellen van de bodemkwaliteitskaarten.

 

Om vast te kunnen stellen of een gebied, perceel of terrein verdacht, danwel onverdacht is, is bodeminformatie nodig. Het vooronderzoek moet voldoen aan de meest recente versie van de NEN 5725 1.

 

3.1.3 Quick scan vooronderzoek vervalt

 

5.1.2 stappenplan bodemtoets bestemmen

 

Stap 2 - Wat is de huidige bodemsituatie?

Voor het vaststellen van de huidige bodemkwaliteit kunt u allereerst een vooronderzoek (historisch onderzoek) conform de laatste versie van de NEN5725 uit te (laten) voeren, eventueel gevolgd door een bodemonderzoek conform de NEN 5740.

 

Voor een bestemmingsplan wat enkel wordt geactualiseerd en waar de bebouwing en inrichting gehandhaafd blijft , is het doorlopen van stap 2 meestal afdoende. Het aantreffen van een verontreiniging bij de deze bestemmingsplanprocedure leidt niet tot aanvullend bodemonderzoek of –sanering. Pas op het moment dat hier een ontwikkeling plaatsvindt, worden de vervolgstappen van belang

 

5.2.2 Stappenplan bodemtoets bouwen

Stap 1 Is een bodemonderzoek noodzakelijk?

De eerste stap is de beoordeling of gebruik gemaakt kan worden van een vrijstelling voor een bodemonderzoek. Hiervoor moet historisch onderzoek conform NEN 5725 worden uitgevoerd.

Als uit het historisch onderzoek conform de NEN 5725 blijkt dat het bouwwerk wordt gerealiseerd op een terrein dat geheel onverdacht is, dan hoeft voor de aanvraag van de omgevingsvergunning voor de bouwactiviteiten geen bodemonderzoek worden uitgevoerd.

 

Ook voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van bijgebouwen (niet verblijfsgebouwen), bouwwerken geen gebouw zijnde, tijdelijke gebouwen en kleine verblijfsgebouwen (<50 m2), hoeft geen bodemonderzoek uitgevoerd te worden. In alle andere gevallen moet een bodemonderzoek plaatsvinden.

 

Wanneer er een bodemonderzoek aan de gemeente wordt overhandigd moet er ook een xml-bestand worden bijgevoegd wat voldoet aan de meest actuele versie van de SIKB0101 standaard en de Basisdataset onderzoeksgegevens.

 

6.2.2 gevallen van niet-ernstige bodemverontreiniging

 

Als de bodem op een locatie is verontreinigd, maar het betreft geen geval van ernstige bodemverontreiniging, hoeft niet te worden bepaald of er met spoed dient te worden gesaneerd. Verbeteren van de bodemkwaliteit kan niet worden voorgeschreven op grond van de Wet bodembescherming. Er is immers geen sprake van een potentieel risico dat een dergelijke verplichting rechtvaardigt.

 

In bepaalde situaties kan op basis van andere wet- en regelgeving sanering wel noodzakelijk zijn. Hierbij moet worden gedacht aan sanering van tanks, bouwen op verontreinigde grond of hergebruik van grond. Ook is het mogelijk de grond op eigen initiatief en vrijwillig te saneren. De gemeente is bij deze gevallen het bevoegd gezag. Als een geval van niet-ernstige bodemverontreiniging wordt gesaneerd, geldt dezelfde werkwijze als voor een geval van ernstige bodemverontreiniging.

 

Als bodemgevoelige locaties wijzen de gemeenten kinderspeelplaatsen, kinderdagverblijven, basisscholen en volkstuinen met een oppervlakte >200m2 aan. De maximaal toelaatbare kwaliteit wordt bepaald door de interventiewaarden uit de Wet bodembescherming. De gemeenten hebben gekozen om deze waarden voor lood te verlagen op bodemgevoelige locaties. De maximale toelaatbare kwaliteit van de bodem voor lood per gebruiksfunctie is opgenomen in de onderstaande tabel. Deze waarde is bepaald als gemeten gehalte, niet gecorrigeerd voor standaardbodem.

 

De waarden in de tabel gelden voor deze functies ook als de terugsaneerwaarden voor lood.

 

Tabel Maximale toelaatbare kwaliteit van de bodem voor lood.

Gebruiksfunctie

Waarde (in mg/kg ds)

Moestuin >200m2

260

Plaatsen waar kinderen spelen

370

 

Eisen aan bodemonderzoek

Het bodemonderzoek mag niet ouder zijn dan 5 jaar. In situaties dat binnen de onderzochte locatie tussentijds grondwerkzaamheden in de bodem hebben plaatsgevonden, er aanwijzingen zijn voor nieuwe verontreinigingen of er sprake is van mobiele verontreinigingen, hanteert de gemeente een kortere geldigheidsduur (maatwerk).

De verontreiniging moet zodanig zijn afgeperkt dat uitgesloten kan worden dat sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Bodemonderzoek van ná 1 juli 2008 moeten voldoen aan de BRL-2000. De instantie die het onderzoek heeft uitgevoerd, moet in het kader van de Kwalibo-regeling erkend zijn door Agentschap NL (voorheen SenterNovem/Bodemplus).

 

Wanneer er een bodemonderzoek aan de gemeente wordt overhandigd moet ook een xml-bestand worden toegevoegd wat voldoet aan de meest actuele versie van de SIKB0101 standaard en de Basisdataset onderzoeksgegevens.

 

Eisen aan melding voorafgaand aan sanering

Minimaal 6 weken voorafgaand aan de sanering meldt de initiatiefnemer de voorgenomen werkzaamheden bij de gemeente. De melding gebeurt via een plan van aanpak. Hierbij willen de gemeenten een kadastrale kaart met de contouren van de gebruiksbeperkingen ontvangen. De gemeente heeft 6 weken om de melding te toetsen en geeft schriftelijke reactie.

 

Eisen aan uitvoering

De sanering van niet-ernstige gevallen valt niet onder de Kwalibo regelgeving. Dat betekent dat de aannemer en de milieukundige begeleiding niet gecertificeerd hoeven te zijn voor de BRL-7000 respectievelijk BRL-6000. Dit wordt echter wel sterk aanbevolen.

Aangezien de gemeenten in de MARN-regio een voorbeeldfunctie hebben, zullen zij voor gemeentelijke saneringen altijd gebruik maken van conform BRL 6000 en BRL 7000 erkende bedrijven.

 

De gemeente hanteert bij het saneren van niet-ernstige gevallen de vastgestelde gebiedseigen bodemkwaliteit als terugsaneerwaarde (zie § 4.5.4.) of de maximale toelaatbare kwaliteit voor lood (zie bovenstaande tabel).

 

Eisen aan het evaluatieverslag

Binnen 6 weken na afronding van de sanering overhandigt de initiatiefnemer een evaluatieverslag aan de gemeente. De gemeente heeft 6 weken om het evaluatieverslag te beoordelen en geeft schriftelijke reactie.

Naar boven