Beleidsregels leerlingenvervoer De Fryske Marren

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Fryske Marren;

 

overwegende dat het ter uitvoering van de bepalingen van de Verordening leerlingenvervoer De Fryske Marren wenselijk is beleidsregels vast te stellen;

 

gelet op de artikelen 4 van de Wet op het primair onderwijs, Wet op de expertisecentra en Wet voortgezet onderwijs 2020;

 

gezien het advies van de Adviesraad Sociaal Domein van 9 maart 2023;

 

en gelet op het gestelde in de Verordening leerlingenvervoer De Fryske Marren;

 

besluit vast te stellen de Beleidsregels leerlingenvervoer De Fryske Marren.

 

 

Artikel 1. Begrippen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Wet op primair onderwijs, de Wet voortgezet onderwijs 2020, de Wet op de expertisecentra, de Algemene wet bestuursrecht, de Algemene Verordening Gegevensbescherming of de verordening.

 

In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

  • buitenschoolse opvang: voorziening die bestemd is voor schoolgaande kinderen van vier tot en met 12 jaar en die alleen geopend is voor en/of na schooltijd en eventueel tussen de middag. Vaak op woensdagmiddag en tijdens de schoolvakanties;

  • speciaal basisonderwijs: van speciaal basisonderwijs is sprake als een gewone basisschool een kind niet voldoende kan helpen bij leerproblemen. Het kind gaat dan door naar het speciaal basisonderwijs. Een school voor speciaal basisonderwijs is bedoeld voor onder andere:

    • moeilijk lerende kinderen;

    • kinderen met opvoedingsmoeilijkheden;

    • kinderen met gedragsproblemen.

    • Kenmerken school voor speciaal basisonderwijs: de scholen hebben dezelfde kerndoelen als gewone basisscholen, maar de leerlingen op een school voor speciaal basisonderwijs krijgen meer tijd om die te halen. De groepen in het speciaal basisonderwijs zijn kleiner en er zijn meer deskundigen. Leerlingen kunnen tot hun 14e jaar op een school voor speciaal basisonderwijs terecht.

  • (voortgezet) speciaal onderwijs: onderwijs ten behoeve van leerlingen die lichamelijk, zintuiglijk of verstandelijk gehandicapt zijn en voor leerlingen die psychische problemen of gedragsproblemen hebben welke door een (specialistische) arts zijn gediagnosticeerd en die een verwijzing naar speciaal onderwijs hebben gekregen. Het (voortgezet) speciaal onderwijs is verdeeld in vier clusters, te weten:

    • Cluster 1: blinde en slechtziende kinderen

    • Cluster 2: dove en slechthorende kinderen

    • Cluster 3: verstandelijke en/of lichamelijke beperking en langdurig zieke kinderen

    • Cluster 4: kinderen met stoornissen en gedragsproblemen

  • college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Fryske Marren;

  • verordening: Verordening Leerlingenvervoer De Fryske Marren.

 

Artikel 2. Beoordeling van de aanvraag: leerling centraal

Het college stelt bij de beoordeling van aanvragen de leerling centraal. Hierbij wordt onder andere rekening gehouden met:

  • 1.

    de lichamelijke-, verstandelijke-, zintuiglijke- en psychische ontwikkelingen van het kind;

  • 2.

    de sociale-, maatschappelijke- en fysieke leefomgeving van de leerling. Hierbij kan aandacht worden geschonken aan het gezin en familie van de leerling en hun mogelijkheden, bijvoorbeeld tot het bieden van begeleiding;

  • 3.

    de plaats waar de leerling woont en de mogelijkheden om van Openbaar Vervoer (OV) gebruik te maken.

 

Bij een onderzoek naar de mogelijkheden van OV kan rekening worden gehouden met:

  • de route die per OV gereisd moet worden van huis naar school;

  • de begaanbaarheid (onder andere is er straatverlichting en voetpad);

  • de afstand van huis naar bushalte en de afstand van bushalte naar school;

  • of overstappen nodig is en zo ja hoe de overstaplocatie is;

  • de gebruikelijke bezetting van de bussen op de betreffende route tijdens de normale reistijd;

  • of medeleerlingen van dezelfde OV-mogelijkheden gebruik maken.

 

Artikel 3. De woning

In artikel 1 van de verordening wordt woning gedefinieerd als plaats waar de leerling feitelijk en structureel verblijft. Een leerling kan meerdere verblijfplaatsen hebben ingeval de ouders gescheiden zijn en bijvoorbeeld co-ouderschap zijn overeengekomen. Ingeval een leerling feitelijk en structureel verblijft in meer dan één woning is de dichtstbijzijnde school die school waarvoor in totaal het minste aantal kilometers behoeft te worden afgelegd. De ouders dienen het college in voldoende mate aan te tonen wat de feitelijke en structurele verblijfplaats van hun kind is. Wanneer de leerling tijdelijk in een andere gemeente verblijft, bijvoorbeeld in verband met noodzakelijke opvang, dient een aanvraag voor een vervoersvoorziening bij die gemeente ingediend te worden. Vakantie van de ouders geldt overigens niet als reden voor noodzakelijke opvang van de leerling elders. Het adres waar kinderen een bepaalde tijd vóór aanvang en/of na afloop van de schooldag worden opgevangen (de buitenschoolse opvang) valt in beginsel niet onder het begrip ‘woning’.

 

Artikel 4. Vervoer naar één opvangadres

In artikel 1 van de verordening is aangegeven dat leerlingenvervoer het vervoer tussen de woning of de opstapplaats en de school betreft. De woning is gedefinieerd als ‘de plaats waar de leerling feitelijk en structureel verblijft’. Het college staat vervoer van school naar een opvangadres na schooltijd, anders dan het woonadres, toe indien voldaan wordt aan de onderstaande voorwaarden:

  • 1.

    De leerling bezoekt een basisschool, een school voor speciaal basisonderwijs of een school voor speciaal onderwijs.

  • 2.

    De leerling maakt gebruik van aangepast vervoer.

  • 3.

    Het opvangadres ligt binnen de gemeentegrens van De Fryske Marren of het opvangadres ligt op de route van de taxi(bus): met andere woorden waarvoor door de taxi(bus) niet of in geringe mate hoeft te worden omgereden.

  • 4.

    Er is één opvangadres naast het huisadres toegestaan.

  • 5.

    Er is sprake van een vast patroon, dat wil zeggen één vast opvangadres alsook op vaste dagen per week.

  • 6.

    Gedurende het schooljaar wordt één opvangadres gehanteerd. Wanneer er sprake is van wijziging wordt dit tijdig aangekondigd. Er kan geen sprake zijn van steeds wisselende opvangadressen.

  • 7.

    Het vervoer vindt plaats in aansluiting op de reguliere eindtijd van de school volgens de schoolgids. Vervoer vanaf het opvangadres naar het thuisadres behoort in geen enkel geval tot de mogelijkheden. Hiervoor zijn de ouders verantwoordelijk.

  • 8.

    De vervoerder stemt in met vervoer naar het opvangadres en brengt hiervoor geen meerkosten bij ouders of gemeente in rekening. De vervoerder heeft aangegeven dat hij bereid is leerlingen af te zetten bij een opvangadres als dit adres ongeveer op de route ligt van de taxi(bus), waarin de leerling wordt vervoerd. De route van de taxi(bus) is gebaseerd op de woon- en schooladressen van de leerlingen. Ook heeft de vervoerder de mogelijkheid genoemd dat een kind op de terugweg in een andere (taxi)bus terugrijdt dan op de heenweg.

  • 9.

    De maximale individuele reistijd van 90 minuten van de leerlingen die vervoerd worden op de aangepaste route mag niet worden overschreden.

  • 10.

    Als het vervoer naar het opvangadres leidt tot individueel vervoer of om andere redenen leidt tot hogere kosten dan het vervoer naar het woonadres, behoudt het college zich het recht voor het vervoer niet toe te staan.

  • 11.

    Als op basis van de jeugdhulp al een vergoeding voor vervoer bij begeleiding en behandeling wordt verkregen voor de buitenschoolse opvang, dan zal er geen aanspraak mogelijk zijn vanuit het leerlingenvervoer. Er kan en mag geen sprake zijn van dubbele vergoeding.

 

Artikel 5. De rol van het samenwerkingsverband

In artikel 5 is opgenomen dat het college overleg voert over leerlingenvervoer met het samenwerkingsverband. Dit samenwerkingsverband komt in beeld als een kind op school extra ondersteuning nodig heeft. Het samenwerkingsverband voor het primair onderwijs voor de gemeente De Fryske Marren is PO Friesland 21.01. Het samenwerkingsverband voor het voortgezet onderwijs is VO-21.02 (scholen voortgezet onderwijs in Joure) en VO-21.03 (school voortgezet onderwijs in Balk) en VO-24.02 (school voortgezet onderwijs in Lemmer).

 

Wanneer een school problemen heeft met het bieden van de juiste ondersteuning aan een leerling kan het samenwerkingsverband worden ingeschakeld. Zij bezitten zowel de expertise als de middelen om extra ondersteuning te bieden aan de school. Wanneer het een school niet lukt om de leerling voldoende te ondersteunen kan het samenwerkingsverband de leerling toelaten tot een school voor (voortgezet) speciaal (basis) onderwijs door middel van een toelaatbaarheidsverklaring. Het wisselen van school hangt vaak samen met de vraag om leerlingenvervoer. Wanneer het samenwerkingsverband een toelaatbaarheidsverklaring heeft afgegeven of een advies heeft gegeven voor een andere reguliere basisschool kan worden gesteld dat de aangewezen school de dichtstbijzijnde toegankelijke school is. Als de leerling daarnaast voldoet aan de andere, in de verordening genoemde, bepalingen kan leerlingenvervoer worden toegekend. De school volgt de ontwikkelingen van de leerling en informeert de ouders hierover. Als er ontwikkelingen of veranderingen worden gesignaleerd die invloed hebben op de mogelijkheden van de leerling om zelfstandig met OV te reizen, moet dit aan het college worden bekendgemaakt. Samen met de school en de ouders wordt bepaald of en welke ondersteuning of begeleiding nodig is voor de leerling en wie die ondersteuning of begeleiding kan bieden en wie deze eventueel bekostigt.

 

Artikel 6. Advies van een onafhankelijk deskundige

In artikel 5 van de verordening is bepaald dat, wanneer onduidelijkheid bestaat over de mogelijkheid van de leerling om (eventueel met begeleiding) met het openbaar vervoer te reizen of de mogelijkheid van ouders om het kind te begeleiden in het openbaar vervoer, het college kan besluiten om een onafhankelijk deskundige in te zetten die adviseert over de vervoersmogelijkheden van een leerling en het proces dat hierbij wordt gevolgd.

 

Een onafhankelijk deskundige kan zijn:

  • het samenwerkingsverband Passend Onderwijs Friesland

  • Sociaal Wijkteam Jeugd

  • een medisch specialist

  • een ambulant begeleider

  • de Jeugdgezondheidsdienst

  • de commissie voor de begeleiding, cluster 3 en 4

  • de commissie van onderzoek, cluster 1 en 2

 

Het college controleert of er een voldoende beeld is gegeven om tot een afgewogen oordeel te komen over de mogelijkheden van de leerling om zelfstandig te reizen. Indien dit noodzakelijk wordt geacht door het college, of als ouders hierom verzoeken, kan een (aanvullend) onderzoek worden ingesteld. Het college onderzoekt of het met de beschikbare informatie tot een integrale afweging kan komen, waarbij de leerling centraal staat. Als het college dit noodzakelijk acht, wordt een verdergaand onafhankelijk onderzoek naar de vervoersmogelijkheden van een kind ingesteld. Deze kosten worden door het college gedragen.

 

Artikel 7. De rol van de ouders

In artikel 6 en 7 van de verordening is bepaald dat ouders verantwoordelijk zijn voor het gedrag van hun kinderen gedurende de reis naar en van school. Met andere woorden het is de zorg en verantwoordelijkheid van de ouders dat hun kind zich goed gedraagt tijdens de reis van en naar school en ook in de taxi(busje)s. De ouders dienen hun kinderen te leren zich zo te gedragen tijdens de reis in de taxi(busje)s dat daardoor geen schade wordt veroorzaakt of onveiligheid ontstaat of de rust en orde wordt geschaad. Het is de rol en plicht van de chauffeur van het leerlingenvervoer om o.a. bij de ouders, de school en de vervoerder melding te maken van incidenten tijdens de rit. Als incidenten (ongewenst gedrag) zich herhalen of gedrag niet verbetert wordt de ouder hierover schriftelijk geïnformeerd en aan zijn verantwoording herinnerd. De maatregelen die de ouders nemen moeten toereikend zijn.

 

Artikel 8. Ontzegging van de toegang tot het leerlingenvervoer

Het college kan een leerling op grond van artikel 7, vierde lid van de verordening, aan wie een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer is verstrekt, tijdelijk of voor de rest van het schooljaar de toegang tot dit vervoer ontzeggen als bij herhaling is gebleken dat de leerling door onaanvaardbaar wangedrag de orde in de bus verstoort of de veiligheid van bus en inzittenden in gevaar brengt. Als ouders na schorsing opnieuw gebruik willen maken van het leerlingenvervoer dan moet een nieuwe aanvraag worden ingediend.

 

Bij ontzegging van de toegang tot vervoer worden de volgende stappen ondernomen:

  • 1.

    klachten worden in beginsel door de vervoerder opgelost;

  • 2.

    na de melding van een klacht door de vervoerder bij de gemeente De Fryske Marren wordt een onderzoek gestart. In het kader van dat onderzoek spreekt het college met vervoerder, chauffeur, ouders en/of school;

  • 3.

    indien na het onderzoek blijkt dat er sprake is van verwijtbaar gedrag van de leerling volgt een eerste waarschuwingsbrief aan ouders;

  • 4.

    bij een volgende klacht wordt stap 2 herhaald en volgt een tweede waarschuwingsbrief;

  • 5.

    het college zorgt in deze fase voor een extra zitplaats in de taxi om begeleiding van de leerling door één van de ouders mogelijk te maken;

  • 6.

    bij een volgende klacht kan een schorsing per direct volgen, voor een periode van één volle schoolweek. Er volgt een derde waarschuwingsbrief aan ouders;

  • 7.

    bij een volgende klacht volgt met een vierde brief totale uitsluiting van het vervoer tot het eind van het schooljaar met een minimum van drie maanden, exclusief vakanties (schorsing aan het eind van het schooljaar kan dus doorlopen in het nieuwe schooljaar).

 

 

Artikel 9. Dichtstbijzijnde toegankelijke school

In artikel 8 van de verordening is een vervoersvoorziening naar de dichtstbijzijnde school opgenomen.

 

Dichtstbijzijnde

Onder dichtstbijzijnd wordt verstaan: de school die naar afstand het dichtstbij gelegen is, gemeten langs de kortste voor de leerling voldoende begaanbare en veilige weg.

 

Als de dichtstbijzijnde school niet toegankelijk is, doordat er bijvoorbeeld een wachtlijst is, moeten de ouders hier bij de aanvraag een bewijs van bijvoegen. Als de wachtlijst is opgelost en de leerling kan worden geplaatst op de dichtstbijzijnde school kan het college (alsnog) besluiten om de vervoersvoorziening te beperken tot de dichtstbijzijnde school aangezien deze weer toegankelijk is geworden.

 

Toegankelijke

Toegankelijk betekent dat het onderwijs aansluit bij de behoefte van de leerling als gevolg van de lichamelijke of geestelijke toestand. Daarnaast wordt onder toegankelijk verstaan de gewenste school welke voorziet in de verlangde godsdienstige of levensbeschouwelijke richting of een openbare school.

 

Als erkende richtingen gelden het (rooms) katholiek onderwijs, protestants-christelijk onderwijs (gereformeerd, hervormd), onderwijs naar de leer van de Gereformeerde kerk (vrijgemaakt), reformatorisch onderwijs en het evangelisch onderwijs; voorts het joods onderwijs, (orthodox) islamitisch onderwijs en het hindoe onderwijs, en ten slotte het algemeen bijzonder of neutraal bijzonder onderwijs en het onderwijs op antroposofische grondslag (vrijescholen). Sinds 2004 zijn gereformeerd en hervormd opgegaan in de Protestantse Kerk Nederland (PKN).

 

Een bepaalde onderwijskundige methode wordt niet tot het begrip ‘richting’ gerekend. Hiermee worden onder andere bedoeld: Jenaplanscholen, Montessorischolen, Daltonscholen, Iederwijsscholen, etc.

 

Artikel 10. Aanwijzen opstapplaatsen

In artikel 10 van de verordening staat dat het college opstapplaatsen kan aanwijzen. Bij het aanwijzen van opstapplaatsen houdt het college er rekening mee dat een opstapplaats zich bevindt op een veilige en beschutte locatie, op een redelijke loopafstand van de woning van de leerling en dat deze opstapplaats voldoende ruimte biedt voor een eventuele begeleider.

 

Leerlingen dienen in principe op te stappen bij een opstapplaats wanneer de toegekende voorziening bestaat uit het vervoer per taxi(busje). Alle leerlingen die wonen binnen een straal van 2000 meter rond de opstapplaats worden ’s morgens door de ouders naar de opstapplaats gebracht en daar ’s middags, aan het einde van de schooldag, weer opgehaald. Hierop zijn een aantal uitzonderingen die op individuele basis worden beoordeeld. Denk hierbij bijvoorbeeld aan:

  • als leerlingen zo beperkt zijn (lichamelijk en/of geestelijk) dat ze niet in staat zijn bij de opstapplaats op te stappen (op basis van bijvoorbeeld een medisch attest of een medische keuring). Denk hierbij bijvoorbeeld aan leerlingen die naar een school voor lichamelijk en/of meervoudig gehandicapte kinderen gaan als Lyndensteyn in Beetsterzwaag of in een gezinsvervangende opvang zitten etc.;

  • als de thuissituatie van het kind begeleiding naar en toezicht bij de plaats niet toe staat (dit op basis van een advies van het Sociaal Wijkteam Jeugd);

  • jonge leerlingen met zware problematiek;

  • als de leerling de enige is in het dorp;

  • kinderen die vroeg moeten vertrekken. Bijvoorbeeld kinderen die rond 7.00 uur worden opgehaald om naar Groningen te worden gebracht.

 

Artikel 11. Zelfstandig reizen met openbaar vervoer en fiets

De VNG hanteert de leeftijd van negen jaar om als kind alleen te kunnen reizen (per fiets en met openbaar vervoer). De gemeente De Fryske Marren is een plattelandsgemeente met veel polderwegen. Wegen die soms afgelegen zijn, weinig verlichting hebben en waar hard kan worden gereden. Ook bushaltes kunnen soms langs afgelegen wegen liggen. Wij leggen de grens van zelfstandig kunnen reizen daarom bij 11 jaar. Vanaf 11 jaar wordt een leerling geacht om zonder begeleiding per fiets en/of per bus of trein te kunnen reizen. Deze leeftijdsgrens is vastgelegd in artikel 11 van de verordening.

 

Artikel 12. Crisissituatie

In artikel 14 van de verordening is opgenomen dat het college een tijdelijke vervoersvoorziening voor een periode van maximaal zes weken kan toekennen aan de ouders van een leerling die als gevolg van een crisissituatie tijdelijk buiten de gemeente verblijft.

 

Onder crisisplaatsing verstaan we in deze beleidsregels een plotselinge uithuisplaatsing van een kind in een pleeggezin of gezinsvervangend tehuis op indicatie van Veilig Thuis of het Sociaal Wijkteam Jeugd. Deze plaatsing is van tijdelijke aard en heeft tot doel om de leerling zo snel mogelijk (bij voorkeur binnen zes weken) terug te plaatsen in het ouderlijk huis dan wel in een andere definitieve huisvesting onder te brengen.

 

De ouders van de leerling dienen deze periode van zes weken te benutten om bij een langduriger verblijf in de gemeente een andere school te zoeken. Als de leerling na het verstrijken van deze termijn in de andere gemeente blijft wonen moet een nieuwe aanvraag worden ingediend bij deze andere gemeente.

 

Artikel 13. Vervoersvoorziening naar stageadres

In artikel 15 van de verordening is opgenomen dat als de stage een onderdeel van het onderwijsprogramma (opgenomen in de schoolgids) is en de leerling dagelijks leerlingenvervoer krijgt naar de school, in alle redelijkheid en billijkheid aanspraak op leerlingenvervoer bestaat naar het stageadres. Het stageadres is dan ook als school aangemerkt.

Uitgangspunt is de dichtstbijzijnde toegankelijke stage. Stageplaatsen moeten zo veel mogelijk dicht bij het huis- of het schooladres liggen en in ieder geval op de route van de woning dan wel de opstapplaats naar de school. Ook moeten de stagetijden aansluiten op de reguliere schooltijden. Op die manier kan het stagevervoer worden gecombineerd met het reguliere schoolvervoer. Het is daarom niet mogelijk om verschillende stageplaatsen te hebben.

 

Als het stageadres niet op de route van de woning dan wel de opstapplaats naar de school ligt dan hanteren wij in principe een straal van maximaal 10 kilometer rondom de woning of de school om een vervoersvoorziening toe te kennen voor het vervoer naar een stageadres.

 

Artikel 14. Afstand en reistijd berekenen

In artikel 17 en 18 van de verordening is opgenomen hoe de afstand en reistijd tussen de woning of een opstapplaats en de school per auto of fiets wordt bepaald. Daarvoor wordt de routeplanner van de ANWB gebruikt (www.anwb.nl ). Om de reistijd tussen de woning en de school per openbaar vervoer te bepalen, wordt de reisplanner van 9292 gebruikt (www.9292.nl). Bij de reistijd van een begeleider wordt vijf minuten per rit opgeteld voor de wachttijd bij de bushalte.

 

Artikel 15. Tijdelijke beperking en structurele beperking

In artikel 17 en 18 van de verordening is opgenomen dat een leerling met een tijdelijke beperking, zoals een gebroken been of arm, niet in aanmerking komt voor leerlingenvervoer. Alleen bij een structurele beperking wordt eventueel vervoer verleend.

 

Echter, het kan voorkomen dat een leerling een zware operatie moet ondergaan of een meervoudige ledematenbreuk heeft opgelopen, met als gevolg dat hij of zij een groot gedeelte van het schooljaar afhankelijk is van rolstoel en/of krukken vanwege herstel of revalidatie. In dat geval kan een leerling bij een beperking die langer duurt dan drie maanden wel een beroep doen op het leerlingenvervoer. Hiervoor moet wel een medische verklaring worden overlegd. Er kan een beschikking af worden gegeven voor de duur van het herstel en/of de revalidatie. Als de noodzaak voor het vervoer verdwijnt, heeft de leerling geen recht meer op vervoer. De ouders dienen een dergelijke wijziging in omstandigheden direct schriftelijk mede te delen aan het college.

 

Artikel 16. Openbaar vervoer

In artikel 17 en 18 van de verordening is opgenomen dat het college een openbaarvervoerspas (OV-pas) kan verstrekken. Dit is een vervoerspas die gebruikt kan worden op alle vormen van openbaar vervoer. Met deze pas mag uitsluitend gereisd worden op het toegekende traject van huis naar school en school naar huis. Gebruik van een combinatie van trein en bus is hierbij mogelijk. In plaats van een OV-pas te verstrekken kan het college ook een vergoeding toekennen die gelijk is aan de kosten van die OV-pas.

 

Het college kan ook een Voor-Elkaar-Pas verstrekken. Dit is een speciale OV-pas welke uitgegeven wordt door de gemeente aan een specifieke doelgroep. Dit kan in het kader van leerlingenvervoer het geval zijn. Met de Voor-Elkaar-Pas kan uitsluitend worden gereisd met de OV-bussen van Arriva in de provincie Fryslân. Met de Voor-Elkaar-Pas kan en mag gedurende het schooljaar op elk moment en overal binnen de provincie Fryslân worden gereisd met bussen van Arriva. In plaats van een Voor-Elkaar-Pas te verstrekken kan het college ook een vergoeding toekennen die gelijk is aan de kosten voor de gemeente van deze Voor-Elkaar-Pas.

 

Wanneer recht bestaat op een vergoeding op basis van de kosten van het openbaar vervoer wordt allereerst bekeken of er begeleiding noodzakelijk is. Wanneer dit niet het geval is, wordt uitgegaan van de kosten die de leerling maakt op de heen- en terugreis. Wanneer begeleiding noodzakelijk is wordt uitgegaan van de kosten van de leerling (retour) en wordt voor de begeleider tweemaal retour gerekend. De begeleider brengt het kind ’s ochtends en gaat daarna weer naar huis. ’s Middags haalt de begeleider de leerling weer op. In totaal gaat het dan om driemaal retour per dag. Er wordt alleen een vergoeding voor begeleiding betaald wanneer er ook daadwerkelijk met begeleiding wordt gereisd in het openbaar vervoer. Dit dient men aan te tonen met een vervoersbewijs/uitdraai OV-chipkaart. Wanneer recht bestaat op een vergoeding op basis van openbaar vervoer en ouders kiezen er voor het kind zelf te brengen dan bestaat alleen voor het kind recht op een vergoeding en niet voor een begeleider.

 

Artikel 17. Aangepast vervoer

In artikel 19 van de verordening zijn een aantal criteria opgenomen op basis waarvan ouders van de leerling voor aangepast vervoer in aanmerking kan komen. Eén van de criteria verdient enige toelichting, te weten: “Aangepast vervoer kan worden toegekend wanneer door de ouders wordt aangetoond dat begeleiding van de leerling door henzelf of anderen onmogelijk is, dan wel tot ernstige benadeling van het gezin zal leiden en een andere oplossing niet mogelijk is.”

Het reizen naar en van school, en dus ook de begeleiding tijdens dit reizen, is primair een taak van de ouders. Als dat niet mogelijk is dienen zij zelf voor een oplossing te zorgen. Als ouders er zelf niet in slagen de begeleiding te leveren kunnen zij daarvoor bijvoorbeeld een oppas, buren, familie of vrijwilligers inschakelen.

In de volgende gevallen kan begeleiding van de leerling tot een ernstige benadeling van het gezin leiden:

  • Chronische ziekte/handicap bij een of beide ouders aangetoond met een medische verklaring waardoor begeleiding van de leerling niet mogelijk is;

  • Alleenstaande ouder met meerdere kinderen die nog niet zelfstandig naar school kunnen en begeleiding door anderen niet mogelijk is;

  • Reistijd van begeleider (heen én terug) meer dan drie uur in het openbaar vervoer (ongeacht of ook daadwerkelijk gebruik wordt gemaakt van het OV om de leerling te begeleiden).

 

Daarnaast kunnen er andere omstandigheden zijn die maken dat binnen een gezinssituatie dermate problemen ontstaan door het moeten brengen van een kind naar school dat leerlingenvervoer een oplossing biedt. Deze omstandigheden binnen een gezinssituatie moeten, bij voorkeur door het Sociaal Wijkteam Jeugd, worden onderzocht.

 

Artikel 18. Leerproject

In artikel 19 van de verordening is in lid 2 opgenomen dat het college als voorwaarde kan stellen aan ouders van een leerling dat die deelneemt aan een leerproject (van bijvoorbeeld Sociaal Werk De Kear) voor het gebruik van het openbaar vervoer of het vervoer per fiets in plaats van aangepast vervoer. In samenspraak met ouders wordt op dat moment bekeken welk leerproject beschikbaar is en geschikt is voor de betreffende leerling. Dit leerproject past binnen het persoonlijk vervoersontwikkelingsplan, zoals genoemd in artikel 4, lid 6, van de verordening waarin de zelfstandigheid en zelfredzaamheid van de leerling wordt bevorderd.

 

Artikel 19. Bekostiging op basis van de kosten van eigen vervoer

In artikel 20 van de verordening is opgenomen dat de ouders de leerling zelf kunnen vervoeren of laten vervoeren. Hiervoor kan bij het college een aanvraag worden ingediend voor een kilometervergoeding.

Voor het schooljaar 2023-2024 geldt op grond van deze regeling voor de eigen auto een bedrag van € 0,21 per kilometer. Het genoemde bedrag wordt uitgekeerd voor de kilometers die de ouder daadwerkelijk aflegt om zijn of haar kind naar school te brengen en op te halen (tweemaal retour). Bijvoorbeeld als de afstand van de woning naar school 10 kilometer is, wordt 4 x 10 x € 0,21 vergoed. De vergoeding voor het gebruik van een eigen fiets bedraagt € 0,09 per kilometer. Een schooljaar heeft 200 schooldagen. De totale vergoeding is nooit hoger dan de totale vergoeding voor openbaar vervoer (en/of de vergoeding voor openbaar vervoer met begeleiding) gedurende het gehele schooljaar. Voor het bepalen van het aantal kilometers, gaat het college uit van de kortste voor de leerling voldoende begaanbare en veilige weg in de ochtend tussen huis en school. De vergoeding wordt op aangeven van de ouders door middel van een overzicht van de gereden kilometers uitgekeerd (dit kan per kwartaal, halfjaar of jaar).

 

Voor de ouders die een vergoeding op basis van eigen vervoer krijgen geldt dat de vergoeding na overlegging van een rittendeclaratie of uitdraai van de OV-chipkaart wordt overgemaakt.

 

Artikel 20. Andere passende voorziening

In artikel 21 van de verordening is opgenomen dat het kan voorkomen, dat een leerling of een ouder op een andere manier kan of wenst te reizen dan de al beschreven vervoerswijzen, als hij daarvoor een geschikt vervoermiddel heeft. Als een voorliggende voorziening hierin niet voorziet dan maakt artikel 21 het mogelijk dit maatwerk (bijvoorbeeld een medische indicatie) toe te passen en de vergoeding zodoende te laten aansluiten bij de vermogens van de leerling en/of de ouder. Het kan er ook toe bijdragen dat het zelfstandig reizen wordt gestimuleerd. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan een handbike, elektrische fiets, bakfiets. Het college kan besluiten ouders hierin tegemoet te komen, mits de kosten van dit vervoermiddel niet uitstijgen boven de kosten van het openbaar vervoer naar de school.

 

Artikel 21. Eigen bijdrage in de vorm van een drempelbedrag

In artikel 23 van de verordening wordt aangegeven dat aan ouders met kinderen die naar een basisschool of speciale school voor basisonderwijs gaan een eigen bijdrage kan worden gevraagd als de afstand van de woning naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school meer dan zes kilometer bedraagt en het gezamenlijk inkomen hoger is dan € 28.800. Deze eigen bijdrage is het drempelbedrag. Het drempelbedrag voor het schooljaar 2023-2024 bedraagt € 633.

 

Artikel 22. Eigen bijdrage in de vorm van een draagkrachtafhankelijke bijdrage

In artikel 24 van de verordening is bepaald dat als de afstand naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school voor basisonderwijs meer dan 20 kilometer bedraagt de vastgestelde bekostiging of de kosten voor vervoer wordt verminderd met een van de financiële draagkracht van de ouders afhankelijk bedrag of de bijdrage in het vervoer tot maximaal de kosten van het vervoer. De hoogte van de eigen bijdrage voor het schooljaar 2023-2024 is per inkomensgrens als volgt:

De inkomensbedragen worden met ingang van het nieuwe schooljaar aangepast aan de wijziging die het indexcijfer van de regelingslonen van volwassen werknemers heeft ondergaan ten opzichte van 1 januari van het voorafgaande jaar, en rekenkundig afgerond op een veelvoud van € 50.

 

De bedragen van de eigen bijdrage worden jaarlijks aangepast aan de wijziging die het consumentenprijsindexcijfer van de reeks alle huishoudens op het onderdeel vervoersdiensten heeft ondergaan ten opzichte van 1 januari van het voorafgaande jaar, en rekenkundig afgerond op een veelvoud van € 5.

 

Artikel 23. Vervoer naar dagbehandeling bij Behandel- en expertisecentrum Jonge Kind

De dagbehandeling is één van de modules van het Behandel- en expertisecentrum (BEC) Jonge Kind. Het BEC is een samenwerking tussen Jeugdhulp Friesland en Accare, waarbij de verschillende “bouwstenen” samengevoegd kunnen worden tot een behandeling op maat. In de dagbehandeling van het BEC vindt dagbehandeling plaats voor kinderen van 1,5 -7 jaar vanwege de leeftijd en ontwikkelfase van het kind en de gezinsfase een multidisciplinair geïntegreerd zorg aanbod voor kind en gezin. Ook tijdens de diagnostiek en behandeling hebben ouders een actieve rol en is er aandacht voor de interactie tussen ouders en het kind. Kinderen komen maximaal negen maanden gemiddeld twee dagen per week naar de behandelgroep waarbinnen een gestructureerd groepsklimaat wordt gewerkt aan ontwikkelingsdoelen die opgesteld zijn in een individueel hulpverleningsplan.

 

Wanneer het BEC is gevestigd binnen een school, waar de kinderen (4-7 jaar) een aantal dagen per week les volgen, kan voor het vervoer daarheen voor die dagen leerlingenvervoer worden aangevraagd.

 

Artikel 24. Vervoer voor hoogbegaafde kinderen

Elke basisschool heeft een aanbod voor hoogbegaafde leerlingen. Hierdoor bestaat er in principe geen recht op leerlingenvervoer voor deze leerlingen. Er zijn twee situaties waarin een hoogbegaafde leerling wel aanspraak kan maken op leerlingenvervoer:

  • 1.

    De leerling kan ten gevolge van een beperking niet zelfstandig reizen én is aangewezen op een school op een afstand van meer dan zes kilometer gelegen van de woning;

  • 2.

    De dichtstbijzijnde basisschool heeft (nog) geen passend aanbod voor de hoogbegaafde leerling. In dat geval kan het zijn dat de leerling verder moet reizen naar een voor hem toegankelijke school die wel een passend aanbod kan bieden. Het college onderzoekt of de nodig geachte begeleiding en het materiaal daadwerkelijk op deze school aanwezig is om zo een passend aanbod te bieden.

 

De hoogbegaafdheid van de leerling moet op basis van onderzoek worden aangetoond. Dit onderzoek dient uitgevoerd te worden door een daarin gespecialiseerde en onafhankelijke gedragswetenschapper. Daarnaast moet een toelichting door de dichtstbijzijnde school worden gegeven waarom er geen passend aanbod is voor de betreffende leerling. Hierbij dient het samenwerkingsverband altijd ingeschakeld te worden. Als het een keuze is van de ouders zelf en er een passend aanbod is op de dichtstbijzijnde toegankelijke school kan geen aanspraak worden gemaakt op leerlingenvervoer.

 

Artikel 25. Overstappen van taxi(bus) vervoer naar openbaar vervoer

Wanneer een leerling van taxi(bus)vervoer overstapt naar openbaar vervoer, dan wordt aan die leerling een OV-pas of een Voor-Elkaar-Pas verstrekt onder dezelfde voorwaarden die golden voor het taxi(bus)vervoer. Als er geen sprake was van een eigenbijdrage (bijvoorbeeld in verband met een gering inkomen of een medische cluster indicatie voor speciaal onderwijs) dan geldt deze ook niet voor de OV-pas. Indien er sprake was van een eigenbijdrage als bedoeld in artikel 21 dan geldt deze ook voor de OV-pas en de Voor-Elkaar-Pas.

 

Artikel 26. Individueel vervoer

Er kunnen redenen zijn dat een leerling, waarvoor leerlingenvervoer is toegekend, individueel moet worden vervoerd. Bij een aanvraag voor individueel vervoer wordt altijd een onafhankelijk (medisch-) vervoersadvies opgevraagd door het college. Een vervoersadvies van het Sociaal Wijkteam Jeugd kan bijvoorbeeld volstaan. Individueel vervoer kan maximaal voor zes maanden worden toegekend. Bij voorkeur tot de kerstvakantie of tot de zomervakantie. Eerder toegekend individuele vervoer kan slechts één keer worden verlengd voor de maximale duur van zes maanden. Daarna dient een nieuwe aanvraag te worden ingediend en een nieuw en actueel advies opgesteld te worden.

 

Artikel 27. Pleegouders, voogden en financiële verplichtingen

Pleegouders kunnen als ‘ouders’ in de zin van de verordening worden aangemerkt. Aan pleegouders zouden dus eventuele financiële verplichtingen opgelegd kunnen worden zoals het drempelbedrag of een bedrag in het kader van financiële draagkracht. Aan pleegouders wordt geen financiële verplichting opgelegd. Pleegouders krijgen een pleegvergoeding. Hiervan kunnen ze de basiskosten voor het pleegkind voldoen. De basisvergoeding is echter niet toereikend voor de kosten van leerlingenvervoer. Pleegouders kunnen kosten verhalen bij de onderhoudsplichtige ouders maar uit de praktijk blijkt dat deze ouders vaak een laag inkomen hebben. Voogden worden ook als ‘ouder’ aangemerkt. Aan hen kan echter geen financiële verplichting worden opgelegd omdat zij geen inkomen in de zin van de Wet op de inkomstenbelasting hebben.

 

Artikel 28. Inzet van vrijwillige begeleiders

In situaties waarin het onmogelijk is, naar het oordeel van het college, dat de ouders hun verantwoordelijkheid inhoud geven met betrekking tot de begeleiding tijdens de rit naar of van school, kan het college vrijwilligers daartoe aanwijzen. Het college kan voorwaarden stellen aan het verrichten van begeleiding gedurende ritten met taxi(-busje). Het college kan een (on-) kostenvergoeding vaststellen voor de vrijwillige begeleiders. De in te zetten vrijwillige begeleiders moeten in het bezit zijn van een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG).

 

Artikel 29. Inzet van professionele begeleiders

In situaties waarin het naar het oordeel van het college noodzakelijk is kan het college de taxi-vervoerder opdracht verstrekken om zorg te dragen voor een professionele begeleider. Het college kan voorwaarden stellen aan de professionele begeleiding.

 

Artikel 30. Afwijken ten gunste van ouders

In artikel 26 van de verordening is opgenomen dat het college slechts kan afwijken van de verordening in voor ouders voordelige zin. Met deze bepaling wordt aangesloten bij artikel 4, twaalfde lid, van de WPO, artikel 4, tiende lid, van de WEC en artikel 4, zevende lid, van de WVO. Van een afwijking in voor ouders gunstige zin kan bijvoorbeeld sprake zijn bij toekenning van bekostiging van openbaar vervoer voor een begeleider, toekenning van een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer, bekostiging van groepsvervoer dat is georganiseerd door de ouders, of toekenning van een vervoersvoorziening naar een verder weg gelegen school. De ouders dienen aan te tonen dat er sprake is van een bijzondere situatie.

 

Artikel 31. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de ouders afwijken van de bepalingen in deze beleidsregels, zo nodig na advies te hebben gevraagd aan deskundigen.

 

Artikel 32. Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: “Beleidsregels leerlingenvervoer De Fryske Marren“.

 

Artikel 33. Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking op 13 juni 2023 onder gelijktijdige intrekking van de huidige Beleidsregels leerlingenvervoer De Fryske Marren.

 

Aldus vastgesteld door burgemeester en wethouders van De Fryske Marren op 12 juni 2023.

secretaris burgemeester

D. Cazemier F. Veenstra

Naar boven