Gemeenteblad van Schiedam
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Schiedam | Gemeenteblad 2023, 260466 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Schiedam | Gemeenteblad 2023, 260466 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
19e Wijzigingsbesluit Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Schiedam 2013
De raad van de gemeente Schiedam;
gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 9 mei 2023, nr. 23VR021;
gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;
gezien het advies van de raadscommissie;
besluit vast te stellen de volgende wijziging van de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Schiedam 2013.
De Algemene Plaatselijke Verordening Schiedam 2013 wordt gewijzigd als volgt:
Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Schiedam in zijn openbare vergadering van 30 mei 2023.
de griffier,
M.J.W. Tobeas
de voorzitter,
C.H.J. Lamers
Bijlage bij het 19e wijzigingsbesluit Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Schiedam 2013
Strijd met het bestemmingsplan is als imperatieve weigeringsgrond opgenomen. Als het bestemmingsplan vestiging van een openbare inrichting ter plaatse niet toelaat, zou namelijk van een (desondanks) verleende exploitatievergunning geen gebruik kunnen worden gemaakt wegens strijd met het bestemmingsplan. De weigeringsgrond geldt niet voor terrassen, omdat locaties voor terrassen in de openbare ruimte gewoonlijk niet planologisch geregeld worden, met name omdat dergelijk gebruik van de openbare ruimte niet definitief of onomkeerbaar is.
De tweede imperatieve weigeringsgrond betreft (gedragseisen ten aanzien van) de exploitant(en) en leidinggevende(n) van een openbare inrichting. De exploitatievergunning is persoonsgebonden. De persoon van de exploitant speelt een belangrijke rol in de wijze van exploitatie en dus ook in de wijze waarop deze exploitatie het woon- en leefklimaat en de openbare orde beïnvloedt. Omdat een ordelijke en veilige exploitatie voor een groot deel afhankelijk is van de exploitant(en) en leidinggevende(n) van een openbare inrichting, dienen deze personen van goed gedrag te zijn en te voldoen aan een leeftijdseis en een aantal zedelijkheids- en moraliteitseisen. Als niet aan deze voorwaarden en eisen wordt voldaan weigert de burgemeester de vergunning. In de praktijk zal overigens, indien een leidinggevende niet aan de eisen voldoet, mogelijk ook kunnen worden volstaan met het niet als leidinggevende op de vergunning plaatsen van de betreffende persoon.
Voor de eisen waaraan moet worden voldaan wordt aangesloten bij de eisen die bij en krachtens artikel 8 van de Alcoholwet worden gesteld aan leidinggevenden in het kader van de verstrekking van alcoholhoudende drank:
Bij algemene maatregel van bestuur zijn naast deze algemene eisen nadere eisen ten aanzien van het zedelijk gedrag van leidinggevenden gesteld in het ‘Besluit zedelijk gedrag Alcoholwet’.
In afwijking van het gestelde onder c. mag een exploitant of leidinggevende vanaf 18 jaar als zodanig optreden, tenzij het een coffeeshop betreft waarbij zij dan de leeftijd van 21 jaar moeten hebben bereikt. Daarmee is de leeftijdseis in overeenstemming met het coffeeshopbeleid.
Naast de weigeringsgronden zoals genoemd in artikel 1:8 kan de burgemeester een exploitatievergunning weigeren op grond van ontoelaatbaar nadelige beïnvloeding van de woon- en leefomgeving rondom een openbare inrichting, als gevolg van de vestiging of aanwezigheid van dat bedrijf. De weigeringsgrond woon- en leefmilieu valt onder de ‘rule of reason’ en mag daarom (bij een horecaondernemer die zich hier vestigt) ook op grond van de Europese Dienstenrichtlijn als weigeringsgrond worden gehanteerd.
De exploitatievergunning is primair een overlastvergunning en biedt daarom de mogelijkheid preventief te toetsen of de exploitatie van een openbare inrichting zich verdraagt met het woon- en leefmilieu ter plaatse. Daarbij is van belang in welke mate van het bedrijf zelf overlast is te duchten, maar ook in welke mate de komst van het bedrijf de leefbaarheid en het karakter van de buurt zal aantasten. In dit artikellid worden de criteria aan de hand waarvan de burgemeester de ontoelaatbare nadelige beïnvloeding van de woon- en leefsituatie toetst, nader benoemd.
Ten eerste wordt rekening gehouden met het karakter van de straat en de wijk waarin de openbare inrichting is of wordt gevestigd. Hierbij moet worden gedacht aan ruimtelijke kenmerken (dichte bebouwing, geluidsgevoeligheid van een locatie, geluidsgevoelige objecten) en aan de aard van de omgeving (binnenstad, woonwijk/buurt, bedrijventerrein).
Ten tweede wordt de aard van de openbare inrichting meegenomen in de beoordeling. Hierbij zijn onder meer de beoogde exploitatiewijze (primair drank- of maaltijdverstrekking, dansgelegenheid, live optredens, al dan niet besloten), openingstijden (dag-, avond- of nachthoreca), bezoekersaantallen en het al dan niet exploiteren van een terras van belang. Aan de hand van de diverse karakteristieken zijn in de Schiedamse horecabeleidsnota een aantal categorieën horecabedrijven benoemd.
Het derde toetsingscriterium heeft betrekking op spanningen waarvan reeds sprake is in een buurt en de (negatieve) invloed die een bestaande openbare inrichting op de woon- en leefsituatie heeft, of de negatieve invloed die een nieuw horecabedrijf tot gevolg zal (kunnen) hebben. De aanwezige spanning in een woon- en leefomgeving staat in eerste instantie tot op zekere hoogte los van het betreffende (nieuwe) openbare inrichting. Het kan voorkomen dat een bepaalde woonomgeving dermate aan spanningen onderhevig is (bijvoorbeeld door de aanwezigheid van overlastgevende panden, hangjongeren, een grote horecaconcentratie), dat een nieuw bedrijf de woon- en leefomgeving al vrij snel op ontoelaatbare wijze nadelig beïnvloedt. Bij overname van een bestaande openbare inrichting of vestiging van een nieuw openbare inrichting wordt aan de hand van dit criterium beoordeeld of er spanning is ontstaan door de eerdere exploitatie, respectievelijk zal kunnen ontstaan door de beoogde exploitatie.
Als vierde toetsingscriterium wordt bekeken of, en zo ja hoe, exploitanten en/of leidinggevenden in voorgaande openbare inrichtingen hebben geëxploiteerd. De vergunning kan worden geweigerd als exploitanten of leidinggevenden op ondeugdelijke wijze een openbare inrichting hebben geëxploiteerd, bijvoorbeeld door het veroorzaken van (geluids-, bezoekers-)overlast of doordat er -verwijtbaar- illegale activiteiten plaats hebben gevonden, en/of dat bestuurlijke handhaving noodzakelijk is gebleken. Veelal kan dit uit de eigen of andere gemeentelijke dossiers of archieven worden opgemaakt. Dit toetsingscriterium maakt het lastig voor een onkundige of onverantwoordelijke exploitant om een nieuwe inrichting te openen of over te nemen.
Dit lid bevat extra weigeringsgronden ten aanzien van het plaatsen en exploiteren van een terras. Een aanvraag voor plaatsing of uitbreiding van een terras wordt naast de algemene weigeringsgronden en de woon- en leefsituatie ook getoetst op de effecten op (gevaar voor) het gebruik, de bruikbaarheid en/of het onderhoud van de openbare plaats en op het uiterlijk aanzien van het terras. De bestemmingsplantoets is niet van toepassing (zie ook 2:28a lid 1). Voor wat betreft het gebruik en de bruikbaarheid van de openbare plaats is vooral de grootte en plaatsing van het terras in samenhang met de openbare ruimte van belang. Stoepen en wegen moeten door voetgangers en verkeer voldoende en veilig begaanbaar blijven bij plaatsing van een terras. Verder moet de openbare plaats doelmatig beheerd en onderhouden kunnen worden, wat in de praktijk vaak betekend dat indien nodig, het terras meteen verwijderd kan worden (en dientengevolge dat de onderdelen van een terras niet aard- of nagelvast mogen staan).
Indien het uiterlijk aanzien van een terras afbreuk doet aan de publieke functie van de openbare ruimte kan de vergunning voor een terras worden geweigerd. Zowel het terrasmeubilair als het gehele terras moeten voldoen aan redelijke eisen van welstand en ‘passen’ in de omgeving waarin ze worden geplaatst. De burgemeester kan op grond van dit artikel beleid vaststellen met betrekking tot de plaatsing en het uiterlijk aanzien van terrassen.
In dit artikel zijn zes situaties opgenomen waardoor of ten gevolge waarvan een exploitatievergunning kan worden gewijzigd of ingetrokken van een openbare inrichting. In het eerste geval kan de burgemeester besluiten om een exploitant de gelegenheid te geven de wijzigingen door te geven en tot die tijd geopend te blijven op basis van de oude vergunning. Dit wordt nader uitgewerkt in de beleidsnota horecabeleid.
Als een exploitatievergunning van rechtswege vervalt, is er geen vergunning meer en is exploitatie niet meer toegestaan. De exploitatievergunning vervalt automatisch als de in dit artikel omschreven situatie zich voordoet. Dit is onomkeerbaar. Er is dan geen handeling van de burgemeester meer nodig. Als een openbare inrichting met enkele aanpassingen kan voldoen aan de eisen voor een vergunningvrij openbare inrichting mag het uiteraard wel geopend zijn, mits voldaan wordt aan het gebiedsgerichte beleid. In alle andere gevallen moeten de nieuwe exploitanten een nieuwe exploitatievergunning aanvragen (zie artikel 2:28 van de APV).
In de volgende situaties kan de burgemeester besluiten een exploitatievergunning te wijzigen of in te trekken:
Dit artikel bevat een aantal specifiek op (gedragingen van) de exploitanten en leidinggevenden van vergunningplichtige horecabedrijven gerichte gronden en een meer algemene grond waarop de burgemeester tot schorsing, wijziging, intrekking van de exploitatievergunning kan overgaan. Daarnaast zijn de voorwaarden opgenomen in dit artikel wanneer een vergunning van rechtswege komt te vervallen.
Als exploitanten en/of leidinggevenden op ondeugdelijke wijze hun horecabedrijf exploiteren, kan de burgemeester ingrijpen om het als gevolg daarvan ontstane gevaar voor of de feitelijke verstoring van de openbare orde en/of de woon- en leefsituatie weg te nemen dan wel te stoppen. Het gaat hier dus om reparatoire bestuurlijke maatregelen, ter bescherming van de openbare orde en woon- en leefsituatie. Belangrijk in dit kader is de mate van verwijtbaarheid van exploitanten en leidinggevenden. Deze kan zowel direct als indirect worden uitgelegd: exploitanten en/of leidinggevenden kunnen bewust overtredingen begaan of zich bewust schuldig maken aan overlastgevende, illegale of gevaarlijke gedragingen, maar zijn bijvoorbeeld ook verwijtbaar als niet of onvoldoende wordt ingegrepen bij dergelijke gedragingen door bijvoorbeeld bezoekers van het horecabedrijf. Overigens richt de intrekkingsbepaling onder e) zich niet direct op (gedragingen van) de exploitant of houder, maar op gevaar voor de openbare orde en/of ontoelaatbare negatieve beïnvloeding van de woon- en leefsituatie in de buurt van een horecabedrijf ten gevolge van de exploitatie van dat horecabedrijf als zodanig.
De zwaarte van bestuurlijke handhaving door de burgemeester is afhankelijk van de ernst van een overtreding en de mate van (acuut) gevaar voor de woon- en leefomgeving en de openbare orde. In Schiedam is een handhavingsarrangement voor horecabedrijven van kracht waarin onder andere voor de in dit artikel genoemde gronden/overtredingen de geëigende handhavingsstappen worden gegeven.
Om misbruik te voorkomen van de mogelijkheid om een leidinggevende in afwachting op de bijschrijving op de vergunning alvast te laten beginnen in een horecabedrijf, krijgt de burgemeester de bevoegdheid om de exploitatievergunning geheel in te trekken als hij binnen twee jaar ten minste drie maal een bijschrijving van een leidinggevende heeft geweigerd op grond van de zedelijkheidseisen uit de Alcoholwet, waarnaar wordt verwezen in artikel 2:28a, eerste lid, onder b, van de APV. Het is de verantwoordelijkheid van de exploitant om zorg te dragen voor het aantrekken van geschikte leidinggevenden. Dit kan bijvoorbeeld door van een sollicitant een verklaring omtrent het gedrag te eisen.
Het intrekken van de exploitatievergunning in het geval van slecht levensgedrag wordt gelijk getrokken met de regeling zoals verwoord in de Alcoholwet. Er is sprake van een zogenaamde imperatieve intrekkingsgrond. Dit betekent dat de burgemeester in het geval van slecht levensgedrag van de exploitant de exploitatievergunning moet intrekken. Hierdoor ontstaat een eenduidige wijze van optreden naar de exploitant.
In dit lid zijn de voorwaarden opgenomen voor het van rechtswege vervallen van een exploitatievergunning. In deze gevallen is het onwenselijk dat de vergunning nog als zodanig in werking is. De burgemeester heeft weliswaar een intrekkingsbevoegdheid die is opgenomen in artikelen 1:6 en 2:28e, die voorzien op actieve inspanning van de burgemeester. Door het opnemen van voorwaarden, waardoor een exploitatievergunning van rechtswege vervalt, is er geen actieve inspanning van de burgemeester vereist om een vergunning te laten vervallen.
In de praktijk is gebleken dat er van gemeentewege vaak onvoldoende zicht is op wijzigingen die plaatsvinden in een exploitatie. Regelmatig wordt er al geruime tijd geëxploiteerd zonder de daarvoor benodigde vergunning. In artikel 1:6 is de bevoegdheid opgenomen voor de burgemeester om een vergunning in te trekken of te wijzigen, onder bepaalde voorwaarden. Er is echter geen informatieplicht opgenomen in artikel 1:6 voor de exploitant. Door een actieve een informatieplicht weg te leggen bij de exploitant, komt de verantwoordelijkheid om de burgemeester te informeren bij de exploitant te liggen. Hierdoor heeft de burgemeester meer en beter zicht op de veranderingen en wijzigingen die plaatsvinden binnen een exploitatie.
Door het opnemen van de voorgestelde versie wordt er een duidelijke onderscheid gemaakt tussen sluitingen van onbepaalde en bepaalde duur in lid 7. Voorheen kon een aanvraag tot opheffing van een sluiting, alleen worden ingediend voor sluitingen van onbepaalde duur. Met de voorgestelde versie kan er tevens een aanvraag worden ingediend voor sluitingen van bepaalde duur.
Dit artikel is een aanvulling op de bevoegdheden van de burgemeester om op grond 13b van de Opiumwet of op basis van de APV overlastgevende inrichtingen, zoals horecabedrijven en seksinrichtingen, dan wel woningen te sluiten op grond van artikel 174a Gemeentewet. De burgemeester kan met behulp van dit artikel gericht optreden wanneer ondernemers van een voor het publiek openbaar gebouw (dienstverlenende bedrijven zoals winkels, kappers, uitzendbureaus, belwinkels, garagebedrijven of autoverhuurbedrijven dan wel de winkeliers zelf overlast (blijven) veroorzaken of een nadelig invloed hebben op het woon- en/of leefklimaat. Ook kan de bevoegdheid tot sluiten worden ingezet als er in een voor het publiek openbaar gebouw (winkels, garagebedrijven, autoverhuurbedrijven) strafbare feiten worden gepleegd (illegaal gokken, heling, aanwezigheid wapens) of ondermijnende activiteiten plaatsvinden.
Het artikel is daarnaast ook van toepassing op winkels waar consumentenvuurwerk wordt verkocht. Artikel 174 van de Gemeentewet geeft de burgemeester de mogelijkheid over te gaan tot sluiting, indien sprake is van een ordeverstoring die concreet voorzienbaar is en een actuele dreiging vormt voor de ordelijke gang van zaken, waartegen onmiddellijk moet worden opgetreden. De sluiting kan dan slechts van korte duur zijn.
De vrees bestaat dat bij een sluiting die enkel geldt voor publiek ( de ondernemer/beheerder mag zelf wel aanwezig zijn in het lokaal), de overlastgevende en/of ondermijnende activiteiten door blijven gaan. Bovendien is de controle op een dergelijke sluiting lastig is. Met een algehele sluiting d.m.v. verzegeling (cfm Opiumwet) worden de doelstellingen van de sluiting beter gehaald (loop naar het pand er uit halen, bekendheid pand in criminele circuit wegnemen) en is ook een betere controle op de sluiting mogelijk.
De burgemeester kan aan de ondernemer/beheerder toestemming verlenen om zelf of derden het gesloten lokaal te(laten) betreden. Hierbij dient gedacht te worden aan dringende situaties zoals lekkages, bouwkundige noodzakelijkheid of vanuit bedrijfsvoering de aanwezigheid noodzakelijk maakt.
Op verzoek van een belanghebbende kan de sluiting van zowel bepaalde als onbepaalde duur worden opgeheven. Dit kan enkel indien feiten en omstandigheden, die eerder niet bekend waren, hiertoe aanleiding geven en er naar oordeel van de burgemeester voldoende garanties aanwezig zijn, dat herhaling van de feiten en gedragingen die tot de sluiting hebben geleid, niet zal plaatsvinden.
De bevoegdheid voor het vaststellen van het aantal incidentele festiviteiten voor inrichtingen in een gemeentelijke verordening staat in de artikelen 2.21 en 4.113 van het Besluit. Volgens artikel 2.21, eerste lid, onderdeel b kan de gemeenteraad bij verordening het aantal dagen of dagdelen aanwijzen waarop individuele inrichtingen voor incidentele festiviteiten vrijstelling kunnen verkrijgen van de geluidsnormen. Een incidentele festiviteit is een festiviteit die aan één of een klein aantal inrichtingen gebonden is. Dit is bijvoorbeeld een optreden met levende muziek bij een café, een jubileum of een personeelsfeest. In het Besluit is bepaald dat het maximum aantal dagen waarvoor de geluidsnormen niet gelden maximaal 12 dagen of dagdelen per jaar betreft. Het betreft een maximum: de raad heeft de bevoegdheid om, rekening houdend met de plaatselijke omstandigheden, in dit artikel het aantal te verlagen.
In het onderhavige artikel dient de raad in de verordening te bepalen hoeveel incidentele festiviteiten per inrichting maximaal zijn toegestaan in de gemeente.
Het maximum in deze APV is vastgesteld op 12 incidentele festiviteiten voor inrichtingen met zowel één of meerdere houders. De kennisgeving moet uiterlijk om drie werkdagen tevoren (maandag tot en met vrijdag, niet zijnde feestdagen) voorafgaand aan de activiteit gedaan worden bij de gemeente.
Met de inwerkingtreding van het Besluit geldt nu de regeling ook voor festiviteiten bij alle andere type A- en B-inrichtingen die onder het Besluit vallen. Dit betekent dat bijvoorbeeld ook detailhandel, kantoren, opslag- en transportbedrijven en metaalelektro-bedrijven een beroep op deze regeling kunnen doen. De enige uitzonderingen waarvoor de regeling niet geldt, zijn de type C-inrichtingen (d.w.z. inrichtingen die vergunningplichtig blijven of vallen onder Besluit landbouw of Besluit glastuinbouw).
Volgens artikel 4.113, eerste lid, van het Besluit moet bij inrichtingen de verlichting voor sportbeoefening in de buitenlucht tussen 23.00 uur en 07.00 uur zijn uitgeschakeld en indien er geen sport wordt beoefend of onderhoud wordt uitgevoerd. Op basis van het tweede lid van artikel 4.113 kan hiervan worden afgeweken. Dit kan bijvoorbeeld als sportverenigingen buiten de reguliere competities en recreatieve wedstrijden en trainingen gebruik willen maken van hun lichtinstallatie bij het houden van een veteranentoernooi of een “vroege vogels”-toernooi. Volgens het Besluit is het maximum aantal dagen waarvoor de beperkingen voor de verlichting niet gelden maximaal 12 dagen of dagdelen per jaar. Kortheidshalve wordt voor de verdere toelichting over dit maximum verwezen naar de bovenstaande toelichting bij het eerste lid.
Volgens de toelichting bij het Besluit blijft ook bij gebruik van artikel 4.113 tweede lid de algemene zorgplicht met betrekking tot lichthinder en duisterte voor de sportinrichtingen gelden, al is enige mate van hinder is bij incidentele activiteiten aanvaardbaar. De beoordeling of sprake is van onaanvaardbare lichthinder in geval van de viering van een festiviteit is aan het bevoegd gezag.
In het tweede lid van dit artikel is het maximum vastgesteld op tien incidentele festiviteiten. De kennisgeving moet uiterlijk om 13.00 uur op de werkdag (maandag tot en met vrijdag) voorafgaand aan de activiteit gedaan worden bij de gemeente.
Derde, vierde, vijfde en zesde lid
Uit de formulering volgt dat wanneer de houder van de inrichting geen kennisgeving heeft gedaan en desondanks een festiviteit houdt, deze niet kan worden beschouwd als een incidentele festiviteit op grond van het besluit. Omdat er dan geen sprake is van een incidentele festiviteit dient voldaan te worden aan alle in het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer (Besluit) gestelde voorschriften.
De termijn voor het indienen van een kennisgeving stelt het college in staat te beoordelen op welke wijze de houder van de inrichting zoveel mogelijk overmatige geluidhinder dan wel lichthinder tracht te voorkomen.
Hiertoe kunnen zij gegevens vragen over:
Deze gegevens kunnen het stellen van nadere eisen vereenvoudigen.
Wanneer er in een inrichting een festiviteit plaatsvindt die redelijkerwijs niet te voorzien was, bijvoorbeeld wanneer iemand in de lotto “de honderdduizend” gewonnen heeft, heeft het college de bevoegdheid dit feest terstond aan te wijzen als incidentele festiviteit waardoor de voorschriften van het besluit, zonder dat daartoe een kennisgeving is gedaan, niet van toepassing zijn.
Zevende tot en met het negende lid
In tegenstelling tot het oude besluit horeca-, sport en recreatie-inrichtingen biedt het Activiteitenbesluit gemeenten de mogelijkheid om in of krachtens een gemeentelijke verordening voorwaarden te stellen aan de incidentele festiviteiten. De basis voor deze bevoegdheid staat in het tweede lid van artikel 2.21, onder b van het Activiteitenbesluit. Voor de algemene toelichting over de mogelijkheid om voorwaarden te stellen bij festiviteiten en de toelichting bij het zevende tot en met het tiende lid wordt kortheidshalve verwezen naar bovenstaande toelichting bij artikel 4:2 van de APV, zesde tot en met het negende lid. Net als bij de collectieve festiviteiten geldt de regeling voor incidentele festiviteiten voor àlle type A- en B-inrichtingen onder het Activiteitenbesluit in plaats van alleen voor horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen zoals onder het oude besluit.
In 2016 is er, onder meer met het kenniscentrum Infomil gesproken over de betekenis van het woordje “in” in artikel 2:21, onder b, van het Activiteitenbesluit. Conclusie is dat de wetgever daarmee niet heeft bedoeld dat het hier alleen over de binnenruimte van een inrichting gaat. “In de inrichting” kan dus ook slaan op bijvoorbeeld een bij een inrichting behorend terras in de open lucht. Dat betekent dat de bepaling in het tiende lid van dit artikel, die de incidentele activiteiten wel beperkt tot de binnenruimte, niet bindend is voor de raad. De raad kan dus dit artikel aanpassen en zo doende bepalen dat de incidentele activiteit ook in de buitenruimte van de inrichting mag plaatsvinden.
Er zijn redenen om incidentele festiviteiten te beperken tot de binnenruimte. Geluid vanuit de binnenruimte is eenvoudiger beheersbaar. De VNG kiest er daarom voor om deze bepaling ongewijzigd te laten. Het tegenargument daarbij is dat het voor de doelstelling van dit artikel niet bepalend is waar het geluid wordt geproduceerd, zolang de normen maar niet worden overschreden. Zoals hiervoor al genoemd: de wet laat de raad de ruimte om deze bepaling zo te herschrijven dat incidentele activiteiten ook kunnen plaatsvinden in de buitenruimte van een inrichting.
De sluitingstijden van horecagelegenheden in het Centrum en Stationsgebied zijn op vrijdag en zaterdag (de dagen waarop de meeste incidentele festiviteiten plaatsvinden) 04.00 uur. Ter bescherming van het milieu (waaronder ook de woon- en leefomgeving) is het niet wenselijk om tot dit tijdstip extra geluidsbelasting toe te staan. Daarom worden incidentele festiviteit beperkt tot 02.00 uur. Tussen 02.00 en 04.00 uur moet de geluidsbelasting dus weer voldoen aan de voorschriften uit het Activiteitenbesluit.
Deze voorwaarde werd in de praktijk aan de ontvangstbevestiging van de melding verbonden en heeft nu een juridische basis.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2023-260466.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.