Wijziging Leidraad invordering gemeentelijke belastingen per 1 januari 2023

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rijssen-Holten

 

Gelezen het voorstel van de ontvanger van 11 mei 2023

 

Besluit vast te stellen de wijziging van de leidraad invordering publiekrechtelijke vorderingen, besluit van 2 februari 2012, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 19 februari 2021

 

De leidraad invordering publiekrechtelijke vorderingen wordt gewijzigd als volgt.

ARTIKEL I  

A

Artikel 1.1.1 wijzigt als volgt:

In de lijst wordt ‘WHOA Wet homologatie onderhands akkoord’ ingevoegd na Sv.

 

B

De eerste en tweede alinea na de opsomming in artikel 1.1.5 vervallen.

 

C

Na artikel 1.1.5 wordt het volgende nieuwe artikel ingevoegd.

 

1.1.5a Toepassing artikel 4:84 Awb

Artikel 4:84 Awb is van overeenkomstige toepassing bij de invordering van gemeentelijke belastingen. Op grond hiervan is het onder omstandigheden mogelijk om af te wijken van beleidsregels zoals die zijn opgenomen in een beleidsbesluit dat van toepassing is voor de praktijk van de ontvanger, zoals deze leidraad. Afwijking van beleidsregels is gerechtvaardigd als toepassing van die regels voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben, die vanwege bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de doelen die de beleidsregels dienen.

 

Toepassing van artikel 4:84 Awb zal slechts bij hoge uitzondering aan de orde zijn. Het afwijken van beleidsregels leidt in de regel immers tot schending van het gelijkheidsbeginsel. Er moet dus sprake zijn van daadwerkelijk bijzondere omstandigheden waardoor onverkorte toepassing van de beleidsregels onevenredig nadeel voor de betrokkene zou opleveren. Dit criterium gaat aanzienlijk verder dan een belangenafweging als bedoeld in artikel 3:4 Awb.

 

D

In de laatste alinea van artikel 9.8 wordt de verwijzing naar de website van de gemeente aangepast.

 

C

Aan de derde alinea van artikel 14.2.9 wordt toegevoegd:

‘Bijvoorbeeld als de belastingdeurwaarder administratief beslag als bedoeld in artikel 442, eerste lid, Rv, heeft gelegd op een motorrijtuig of een aanhangwagen, en de geëxecuteerde het motorrijtuig of de aanhangwagen niet heeft ingeleverd, nadat de belastingdeurwaarder hem daartoe twee keer in de gelegenheid heeft gesteld.’

 

D

Na artikel 14.2 wordt een nieuw artikel ingevoegd, dat komt te luiden:

’14.2a. Administratief beslag op motorrijtuigen en aanhangwagens

  • 1.

    De belastingdeurwaarder neemt zo nodig in het proces-verbaal van inbeslagneming van een motorrijtuig of aanhangwagen op de voet van artikel 442, eerste lid, Rv, een instructie op inzake het afgeven van het motorrijtuig of de aanhangwagen, als bedoeld in artikel 442, eerste lid, onder e, Rv. Daarin vermeldt de belastingdeurwaarder de plaats, datum en het tijdstip waarop het motorrijtuig of de aanhangwagen ingeleverd moet worden.

  • 2.

    Als de geëxecuteerde het motorrijtuig of de aanhangwagen niet inlevert volgens de in het eerste lid bedoelde instructie, stelt de belastingdeurwaarder eenmalig opnieuw een inlevermoment vast en stelt hij de geëxecuteerde hiervan schriftelijk op de hoogte. De belastingdeurwaarder vermeldt in de schriftelijke kennisgeving in ieder geval de plaats, datum en het tijdstip waarop het motorrijtuig of de aanhangwagen ingeleverd moet worden.’

E

In artikel 14.2.14 wordt ‘Waarborgwet 1986’ in de eerste en tweede zin telkens vervangen door ‘Waarborgwet 2019’.

 

F

Na artikel 14.4.1a wordt het volgende nieuwe artikel ingevoegd:

 

14.4.1b Bankbeslag en energietoeslag

Als de ontvanger bankbeslag legt ten laste van een belastingschuldige die op grond van artikel 35, vierde of vijfde lid, Participatiewet, een energietoeslag heeft ontvangen, geldt het volgende.

 

Op schriftelijk verzoek van de belastingschuldige betaalt de ontvanger het door de bank op het bankbeslag afgedragen bedrag terug, tot maximaal het bedrag van de ontvangen energietoeslag.

 

G

Artikel 14.4.5b wijzigt als volgt:

 

  • 1.

    De eerste zin beginnende met ‘Als de belastingschuldige op grond van’ en eindigend met ‘475a, vijfde lid, Rv.’ wordt vervangen door de volgende zin:

    • Als de ontvanger bankbeslag legt ten laste van een belastingschuldige die op grond van de basisregistratie personen geen adres in Nederland heeft, geldt het volgende.

  • 2.

    De laatste zin beginnende met ‘De ontvanger betaalt’ en eindigend met ‘is afgedragen.’ wordt vervangen door de volgende twee zinnen:

    • De ontvanger betaalt het verschil tussen het initieel vastgestelde vrij te laten bedrag en het op verzoek vastgestelde vrij te laten bedrag aan de belastingschuldige. Dit doet de ontvanger nadat de bank op het beslag heeft afgedragen.

H

De opsomming van artikel 17.1 komt te luiden:

 

  • -

    de gronden van het verzet naar het oordeel van de ontvanger kansloos zijn, en

  • -

    de belangen van de Staat zich verzetten tegen schorsing van de tenuitvoerlegging.

I

Artikel 19.1.8 wijzigt als volgt:

 

Aan het einde van het artikel wordt de volgende nieuwe zin toegevoegd:

 

Voor zover de vordering wordt gedaan op een vordering die de echtgenoot van de belastingschuldige heeft op een betaaldienstverlener, is het bepaalde in artikel 1cbis.2 van de regeling van overeenkomstige toepassing.

 

J

Na artikel 19.3.8, wordt het volgende nieuwe artikel toegevoegd:

 

19.3.9 Toepassing beslagvrije voet bij AOW-gerechtigden

De ontvanger kan ten laste van in Nederland woonachtige belastingschuldigen die de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt, een vordering doen op een periodieke uitkering waaraan een beslagvrije voet is verbonden. Hierbij houdt hij rekening met de hoogste beslagvrije voet die op grond van artikel 475da, eerste lid, Rv, geldt voor de leefsituatie van de belastingschuldige.

 

K

Na artikel 19.4 wordt het volgende nieuwe artikel toegevoegd:

 

19.5. Vrij te laten bedrag en betalingsvordering bij geen adres in Nederland

Als de belastingschuldige op grond van de basisregistratie personen geen adres in Nederland heeft en geen vaste woon- of verblijfplaats buiten Nederland heeft, stelt de ontvanger een vrij te laten bedrag vast, als bedoeld in artikel 1cbis.2, tweede lid, van de URIW 1990. In het geval de belastingschuldige buiten Nederland een vaste woon- of verblijfplaats heeft, stelt de ontvanger geen vrij te laten bedrag vast.

 

De belastingschuldige, zijnde een natuurlijk persoon, bij wie de ontvanger een betalingsvordering doet, kan een verzoek indienen als bedoeld in artikel 1cbis.2 van de URIW 1990. Indien de belastingschuldige in dit verzoek aantoont wat zijn leefsituatie is, stelt de ontvanger alsnog het (volledige) voor de leefsituatie van de belastingschuldige geldende vrij te laten bedrag vast en stelt dit beschikbaar aan de belastingschuldige nadat op de vordering is afgedragen, ten hoogste tot het verschil tussen het eerder vastgestelde vrij te laten bedrag en het na het verzoek vastgestelde vrij te laten bedrag.

 

L

Na artikel 19.5 (nieuw) wordt het volgende nieuwe artikel toegevoegd:

 

19.6 Vordering en energietoeslag

Als de ontvanger bij een belastingschuldige die op grond van artikel 35, vierde of vijfde lid, Participatiewet, een energietoeslag heeft ontvangen, een overheidsvordering doet of een betalingsvordering doet, geldt het volgende.

 

Op schriftelijk verzoek van de belastingschuldige betaalt de ontvanger het daarop afgedragen bedrag terug, tot maximaal het bedrag van de ontvangen energietoeslag.

 

M

In artikel 25.1.3 worden in de opsomming de onderdelen [a tot en met k OF a tot en met [letter]] geletterd [b tot en met l OF b tot en met [letter]] en wordt een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:

 

  • a.

    het verzoek niet schriftelijk is ingediend, tenzij sprake is van een verzoek om uitstel als bedoeld in artikel 25.5.3;

N

De tweede alinea van artikel 25.6.2 beginnende met ‘Bovendien stelt de ontvanger’ en eindigend met ‘beslag (on)roerende zaken.’ wordt vervangen door de volgende alinea:

 

De ontvanger kan bij het verlenen van een betalingsregeling zekerheid eisen (zie artikel 25.1.13).

Dit zal hij in ieder geval doen als het aangifte- en betalingsgedrag van de belastingschuldige in het verleden, of de aard of de omvang van de belastingschuld waarvoor om uitstel wordt verzocht, daartoe aanleiding geeft. Uitgangspunt voor de hoogte van de zekerheid is de hoogte van de schuld waarvoor uitstel is verzocht.

 

O

Artikel 25.7.5 komt te luiden:

 

25.7.5. Beroep, bezwaar, of nieuw verzoek om uitstel van betaling bij de ontvanger

  • 1.

    De ontvanger merkt een door de belastingschuldige ingediend bezwaarschrift tegen de beslissing op het verzoek om uitstel aan als een beroepschrift. Dit geldt ook als de belastingschuldige een nieuw verzoek om uitstel indient voor dezelfde belastingschuld als waarvoor de ontvanger eerder een verzoek om uitstel geheel of gedeeltelijk had afgewezen, zonder daarbij andere feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.

  • 2.

    In de in het eerste lid bedoelde situaties geeft de ontvanger een nieuwe beschikking af, als hij op dat moment aanleiding ziet om een voor de belastingschuldige gunstigere beslissing te nemen. Als de belastingschuldige het ook met de nieuwe beschikking niet eens is, kan hij daartegen binnen tien dagen in beroep gaan bij het college.

  • 3.

    Als de belastingschuldige in zijn nieuwe verzoek om uitstel voor dezelfde belastingschuld andere feiten of veranderde omstandigheden vermeldt, beslist de ontvanger zelf op dat verzoek. Bij zijn beslissing houdt hij rekening met deze feiten of veranderde omstandigheden. Als de belastingschuldige het ook met de nieuwe beschikking niet eens is, dan kan hij daartegen binnen tien dagen in beroep gaan bij het college.

  • 4.

    Als de belastingschuldige opnieuw verzoekt om uitstel van betaling, ter zake van een belastingschuld waarvoor het college reeds op een administratief beroep afwijzend heeft beslist, zonder daarbij nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden, wijst de ontvanger dit verzoek af onder verwijzing naar de uitspraak van het college. Als de belastingschuldige het met deze beschikking niet eens is, dan kan hij daartegen binnen tien dagen in beroep gaan bij het college.

P

In artikel 26 wordt ‘de medewerker belastingen’ vervangen door ‘de ontvanger’.

 

Q

Artikel 26 is in zijn geheel inhoudelijk herzien.

 

[Artikel 26 komt hiermee als volgt te luiden:

 

Artikel 26 Kwijtschelding van belastingen

Artikel 26, eerste lid, van de wet bepaalt dat bij ministeriële regeling regels worden gegeven voor gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van rijksbelastingen. De ontvanger verleent gehele of gedeeltelijke kwijtschelding als de belastingschuldige niet in staat is anders dan met buitengewoon bezwaar de belastingaanslag te betalen. In het algemeen zal van buitengewoon bezwaar sprake zijn als de middelen om een belastingaanslag te betalen ontbreken en ook niet binnen afzienbare tijd worden verwacht.

 

De kwijtscheldingsregels op basis van artikel 26 van de wet zijn vastgelegd in de regeling. In de artikelen 19a en 22a van de regeling zijn de doelstellingen van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen in de belastingsfeer tot uitdrukking gebracht.

 

Bij de berekening van de kwijtschelding worden de kosten van bestaan gesteld op 100% van de bijstandsnorm. Voor AOW-gerechtigde personen worden de kosten van bestaan gesteld op 100% van de toepasselijke, in artikel 3 van de Regeling kwijtschelding belastingen medeoverheden, bedoelde netto ouderdomspensioen. Zie het raadsbesluit van 24 november 2022, Verordening kwijtschelding gemeentelijke belastingen 2022, waarin dit percentage is vastgesteld, https://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR684853/1 .

 

Aan een aansprakelijkgestelde kan geen kwijtschelding worden verleend. Wel kan hij op zijn verzoek worden ontslagen van de betalingsverplichting. In artikel 53, derde lid van de wet is bepaald dat bij ministeriële regeling regels worden gegeven op grond waarvan de ontvanger de aansprakelijkgestelde geheel of gedeeltelijk van zijn betalingsverplichting kan ontslaan als deze niet in staat is anders dan met buitengewoon bezwaar te betalen.

 

De voorwaarden voor het al dan niet verlenen van kwijtschelding, gelden ook voor het ontslag van de betalingsverplichting.

 

In aansluiting op artikel 26 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:

  • -

    algemene uitgangspunten van het kwijtscheldingsbeleid;

  • -

    kwijtschelding van belastingen voor particulieren;

  • -

    kwijtschelding van belastingen voor ondernemers;

  • -

    administratief beroep;

  • -

    voortzetting van de invordering na afwijzing verzoek om kwijtschelding;

  • -

    geen verdere invorderingsmaatregelen en afwijzing van het verzoek om kwijtschelding;

26.1. Algemene uitgangspunten kwijtscheldingsbeleid

 

26.1.1. Kwijtschelding van betaalde belastingschulden

De ontvanger verleent ook kwijtschelding van belastingaanslagen die al zijn betaald, als aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  • -

    De belastingschuldige dient het verzoek om kwijtschelding in binnen 3  maanden nadat de (laatste) betaling op de belastingaanslag heeft plaatsgevonden;

  • -

    De belastingschuldige heeft betaald onder omstandigheden die aanleiding zouden hebben gegeven tot kwijtschelding als hij daar eerder om had verzocht.

Als de ontvanger het verzoek toewijst, wordt de betaalde belastingschuld waarvoor kwijtschelding is verleend door de ontvanger verrekend met de nog openstaande belastingschulden of terugbetaald.

 

26.1.2. Het indienen van een verzoek om kwijtschelding

Het verzoek om kwijtschelding moet worden ingediend op een daartoe vastgesteld verzoekformulier. Het verzoek om kwijtschelding moet zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen 10 maanden na de dagtekening van de aanslag waarvoor kwijtschelding wordt aangevraagd, ingediend worden bij de ontvanger. Dit geldt niet voor betaalde belastingaanslagen. Daarvoor geldt artikel 26.1.1 van deze Leidraad.

 

Als de belastingschuldige een verzoek om kwijtschelding indient, maar dit niet doet op het daartoe vastgestelde formulier, neemt de ontvanger het verzoek niet als zodanig in behandeling. De ontvanger stelt de belastingschuldige in dat geval in de gelegenheid het verzoek alsnog binnen veertien dagen op het daartoe bestemde formulier in te dienen.

 

In afwachting hiervan wordt de invordering in beginsel opgeschort. Als de belastingschuldige het formulier niet terugzendt, wijst de ontvanger belastingen het verzoek af.

 

26.1.3. Niet ingevuld of onjuist ingevuld verzoekformulier om kwijtschelding

Als de ontvanger een ter beschikking gesteld verzoekformulier onvolledig ingevuld terugontvangt, stelt hij de belastingschuldige in de gelegenheid de ontbrekende gegevens alsnog binnen 14 dagen te verstrekken. In afwachting daarvan schort de ontvanger de invordering in beginsel op.

De ontvanger vraagt de gegevens slechts eenmaal op. Als de belastingschuldige niet alle gevraagde nadere gegevens bijvoegt, beschouwt de ontvanger het verzoek ook als onvolledig ingevuld en wijst hij het verzoek af.

 

26.1.4. Gegevens en normen ten tijde van indiening verzoek om kwijtschelding

Bij de beoordeling van het verzoek zijn de gegevens en normen van belang die gelden op het moment van indiening van het verzoek, tenzij in de leidraad anders is aangegeven.

 

26.1.5. Toewijzing van het verzoek om kwijtschelding onder voorwaarden

Deze bepaling is niet van toepassing voor de gemeente.

 

26.1.6. Motivering afwijzing van het verzoek om kwijtschelding

Als de ontvanger het verzoek om kwijtschelding afwijst, moet hij motiveren waarom hij tot afwijzing van het verzoek heeft besloten.

 

26.1.7. Na afwijzen kwijtschelding veertien dagen wachttijd bij voortzetting invordering

Als de ontvanger afwijzend heeft beslist op een verzoek om kwijtschelding, of als de verantwoordelijke wethouder afwijzend heeft beslist op een ingediend beroepschrift tegen de afwijzende beschikking, voldoet de belastingschuldige het op de belastingaanslag(en) verschuldigde bedrag binnen 14 dagen na dagtekening van de afwijzende beschikking of binnen de betaaltermijnen die op het aanslagbiljet zijn aangegeven. Na deze termijn kan de ontvanger de invordering aanvangen dan wel voortzetten.

De termijn van 14 dagen geldt niet als er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 10 van de wet. De termijn wordt daarnaast niet of niet geheel verleend als naar oordeel van de ontvanger aanwijzingen bestaan dat door niet direct aanvangen of vervolgen van de invordering de belangen van de gemeente worden geschaad.

 

26.1.8. Mondeling meedelen afwijzen kwijtschelding

Om de belangen van de gemeente niet te schaden, kan de ontvanger de beslissing op een kort voor de executoriale verkoop ingediend verzoek om kwijtschelding mondeling bekend maken. De ontvanger bevestigt deze beslissing zo spoedig mogelijk bij beschikking. In dat geval geldt niet de termijn van 14 dagen waarbinnen de ontvanger de invordering niet mag aanvangen of voortzetten.

 

Evenzo geldt voor een kort voor de executoriale verkoop gedaan verzoek dat niet is ingediend op een verzoekformulier of op een verzoekformulier dat onvolledig is ingevuld, dat de ontvanger de belastingschuldige niet in de gelegenheid stelt het verzoek in te dienen op het daartoe bestemde formulier of de belastingschuldige niet in de gelegenheid stelt de ontbrekende gegevens aan te vullen (zoals bepaald in de artikelen 26.1.2 en 26.1.3 van deze Leidraad), maar het verzoek afwijst.

 

26.1.9. Wanneer wordt geen kwijtschelding verleend

Er wordt geen kwijtschelding verleend als:

  • -

    de gevraagde gegevens voor de beoordeling van het verzoek niet, niet volledig, onjuist, of niet op het door de ontvanger vastgesteld formulier (zie ook de artikelen 26.1.2 en 26.1.3 van deze Leidraad) zijn verstrekt;

  • -

    uit de verstrekte gegevens voor de beoordeling van het verzoek een onevenredige verhouding blijkt tussen de omvang van de uitgaven enerzijds en het inkomen anderzijds en de belastingschuldige de in dat verband door de ontvanger gevraagde opheldering niet - of naar het oordeel van de ontvanger - in onvoldoende mate verschaft;

  • -

    de belastingschuldige heeft nagelaten de vereiste aangifte in te dienen. In dat geval wordt de belastingschuldige meegedeeld dat een nieuw verzoek om kwijtschelding niet eerder kan worden ingediend, dan nadat de heffingsambtenaar op grond van de alsnog verstrekte gegevens de belastingaanslag tot het juiste bedrag heeft kunnen vaststellen. Het verzoek dat wordt ingediend nadat de belastingaanslag tot het juiste bedrag is vastgesteld, behandelt de ontvanger als een eerste verzoek;

  • -

    een bezwaarschrift tegen de hoogte van de belastingaanslag in behandeling is bij de heffingsambtenaar, dan wel een beroepschrift tegen de hoogte van de belastingaanslag in behandeling is bij de rechtbank of (in hoger beroep) bij het gerechtshof. Een eventuele vermindering of vernietiging van de belastingaanslag dient namelijk aan kwijtschelding vooraf te gaan. De belastingschuldige wordt meegedeeld dat een nieuw verzoek om kwijtschelding niet eerder kan worden ingediend dan nadat op het bezwaarschrift of beroepschrift (in hoger beroep) is beslist;

  • -

    voor de desbetreffende belastingaanslag zekerheid is gesteld;

  • -

    er sprake is van meer dan één belastingschuldige;

  • -

    een derde nog voor de belastingschuld aansprakelijk kan worden gesteld;

  • -

    het aan de belastingschuldige kan worden toegerekend dat de belastingaanslag niet kan worden voldaan. Daarvan is onder andere sprake als:

    • 1.

      het aan opzet of grove schuld van de belastingschuldige is te wijten dat te weinig belasting is geheven;

    • 2.

      (vervallen)

    • 3.

      een uitbetaald bedrag (bijvoorbeeld een belastingteruggaaf) niet is aangewend ter voldoening van de schuld waarvan kwijtschelding wordt gevraagd, tenzij het een voorlopige teruggaaf betreft voor zover die niet voor beslag vatbaar is;

    • 4.

      vanaf de bekendmaking van de belastingaanslag tot aan de indiening van het verzoek om kwijtschelding op enig moment voldoende middelen aanwezig waren om de aanslag te kunnen voldoen;

    • 5.

      de belastingschuldige wist of redelijkerwijs kon vermoeden dat een belastingaanslag zou worden opgelegd en nalatig is gebleven in verband daarmee middelen te reserveren;

    • 6.

      deze bepaling is niet van toepassing voor de gemeente;

    • 7.

      deze bepaling is niet van toepassing voor de gemeente;

    • 8.

      deze bepaling is niet van toepassing voor de gemeente.

  • -

    de belastingschuldige in surseance van betaling of in staat van faillissement verkeert, tenzij een akkoord is gesloten als bedoeld in de artikelen 138 en 252 FW;

  • -

    ten aanzien van de belastingschuldige de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, tenzij sprake is van een akkoord als bedoeld in artikel 329 FW, dan wel van een belastingaanslag, niet zijnde een belastingaanslag als bedoeld in artikel 8, tweede lid van de regeling, voor zover die materieel verschuldigd is geworden op een tijdstip of over een tijdvak dat is gelegen na de uitspraak waarbij de schuldsaneringsregeling van toepassing is verklaard, en niet kan worden aangemerkt als een boedelschuld;

  • -

    door de ontvanger nadere voorwaarden zijn gesteld en aan die voorwaarden nog niet is voldaan. Zodra aan de gestelde voorwaarden is voldaan, kan alsnog kwijtschelding worden verleend.

Ook wordt geen kwijtschelding verleend voor het bedrag van de te betalen belasting waarop het verzoek betrekking heeft als aannemelijk is dat dit bedrag kan worden voldaan omdat:

  • -

    binnen 2 jaar na het verzoek als gevolg van sterk wisselende inkomens een hoger inkomen is te verwachten;

  • -

    binnen 1 jaar na indiening van het verzoek een verbetering is te verwachten in de financiële omstandigheden;

  • -

    binnen 1 jaar na het verzoek een belastingteruggaaf, anders dan de voorlopige teruggaaf, bedoeld in artikel 14, tweede lid, van de regeling kan worden verwacht. De vraag of buitengewoon bezwaar bestaat de verschuldigde belasting te betalen, kan immers slechts betrekking hebben op een per saldo verschuldigd bedrag. Alleen voor dat saldo moeten de aanwezige financiële middelen worden aangesproken. Dit houdt in dat geen kwijtschelding kan worden verleend als de belastingaanslag binnen een jaar door middel van verrekening kan worden aangezuiverd.

26.1.10. Begrip 'ex-ondernemer' en kwijtschelding

Als een ex-ondernemer om kwijtschelding vraagt, past de ontvanger het kwijtscheldingsbeleid voor particulieren toe.

 

Er is geen sprake van een ex-ondernemer als (een deel van) het bedrijfsvermogen nog aanwezig is. Het nog aanwezige bedrijfsvermogen zal geheel moeten worden gebruikt ter aflossing van de openstaande (zakelijke) belastingaanslagen.

 

26.1.11. Verzoekschriften aan andere instellingen

De ontvanger houdt de invordering aan als er een verzoekschrift is ingediend bij het college, de raad of de gemeentelijke ombudsman. Als naar het oordeel van de ontvanger aanwijzingen bestaan dat door het niet direct aanvangen of vervolgen van de invordering de belangen van de gemeente worden geschaad, kan de ontvanger na voorafgaande toestemming door de bevoegde wethouder toch invorderingsmaatregelen treffen.

 

26.2. Kwijtschelding van belastingen voor particulieren

 

2 6.2.1. Vermogen en kwijtschelding particulieren

Onder vermogen wordt verstaan de waarde in het economische verkeer van de bezittingen van de belastingschuldige en zijn echtgenoot, verminderd met de schulden van de belastingschuldige en de echtgenoot die hoger bevoorrecht zijn dan de rijksbelastingen.

 

26.2.2. De inboedel en kwijtschelding particulieren

Een inboedel telt alleen mee als een bezitting wanneer deze bovenmatig is. Dit is in overeenstemming met het beslagverbod op roerende zaken uit het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Het gaat dan om zaken die niet nodig zijn voor het voeren van een gewone, eenvoudige huishouding. Hieronder vallen in ieder geval meubilering en inventaris zoals bedden en beddengoed, tafel, stoelen, gordijnen, bestek, servies en ander keukengerei, kasten, koelkast en wasmachine.

 

Bij de beoordeling wordt gekeken naar de omstandigheden van het specifieke geval. Een bovenmatige inboedel wordt dus wel beschouwd als een bezitting.

 

26.2.3. De auto en kwijtschelding particulieren

De waarde van de personenauto wordt niet als vermogensbestanddeel in aanmerking genomen als deze op het moment waarop het verzoek wordt ingediend een waarde heeft van € 3.350,- of minder. Als de waarde meer bedraagt, wordt de volle waarde als vermogen in aanmerking genomen. Als op de auto voor een financier een pandrecht is gevestigd, moet ter vaststelling van de actuele (over)waarde de financieringsschuld in mindering worden gebracht.

De waarde van de auto wordt bepaald aan de hand van de ANWB-richtlijnen.

 

Een auto wordt niet als een vermogensbestanddeel in aanmerking genomen als de belastingschuldige aan de ontvanger - zo nodig na een verzoek daartoe - aannemelijk kan maken dat die auto absoluut onmisbaar is voor de uitoefening van het beroep dan wel absoluut onmisbaar is in verband met invaliditeit of ziekte van de belastingschuldige of zijn gezinsleden. Met gezinsleden wordt bedoeld de echtgenoot van belastingschuldige, of zijn kind(eren) voor zover deze geen eigen inkomen/vermogen heeft (hebben) waaruit de auto in beginsel zou kunnen worden betaald.

 

Voorts is het volgende van belang:

  • 1.

    De tenaamstelling van de auto is van doorslaggevend belang bij de beoordeling van het verzoek;

  • 2.

    Bij invaliditeit dient belastingschuldige aannemelijk te maken dat de auto absoluut onmisbaar is. Aanwijzing hiervan kan worden gevormd door:

    • a.

      Het feit dat de auto gefinancierd is door een instantie zoals bijvoorbeeld het UWV;

    • b.

      Dat er een invalidenparkeerkaart voor de desbetreffende persoon is afgegeven;

    • c.

      Tegemoetkoming in de vervoerskosten van het WMO.

26.2.4. Saldo op bankrekening en kwijtschelding voor particulieren

Incidentele ontvangsten op een bankrekening (zoals bijvoorbeeld vakantiegeld) worden voor de bepaling van een aanwezig vermogensbestanddeel ook in aanmerking genomen, tenzij bij de berekening van de betalingscapaciteit met dat bedrag rekening is gehouden. Deze situatie zal zich met name voordoen bij de vakantiegelduitkering.

Als de belastingschuldige een energietoeslag heeft ontvangen als bedoeld in artikel 35, vierde of vijfde lid, Participatiewet, wordt een bedrag ter hoogte van het ontvangen bedrag aan energietoeslag, niet in aanmerking genomen vermogen voor de beoordeling van het recht op kwijtschelding.

De nog beschikbare kredietruimte van een doorlopend krediet wordt in de kwijtscheldingsregeling niet als een vermogensbestanddeel aangemerkt.

 

26.2.5. De eigen woning en kwijtschelding voor particulieren

De waarde van onroerende zaken die een belastingschuldige in zijn bezit heeft, wordt aangemerkt als een vermogensbestanddeel. Voor de waardebepaling van de onroerende zaak wordt uitgegaan van de vastgestelde waarde die wordt gehanteerd in het kader van de WOZ voor het betreffende belastingjaar.

 

Als de aanwezigheid van vermogen vastgelegd in onroerende zaken leidt tot de afwijzing van een verzoek om kwijtschelding en de belastingaanslag wordt vervolgens niet betaald, kan de voortzetting van de invordering bij oudere belastingschuldigen die hun laatste levensjaren in hun eigen woning willen slijten, leiden tot een onverdedigbare hardheid. Een gedwongen verhuizing in verband met de verkoop van de woning zal voor deze groep belastingschuldigen een onevenredig grotere belasting zijn dan voor andere belastingschuldigen. In die gevallen zal de ontvanger in overleg treden met de belastingschuldige om te komen tot een passende oplossing. Wordt er geen passende oplossing gevonden kan de ontvanger afzien van prompte invordering en in plaats daarvan uitstel van betaling verlenen, gedekt door een hypotheek op de eigen woning of door het leggen van een beslag op de woning. De hypotheek moet opeisbaar zijn na het overlijden van de langstlevende of bij een eerder vrijkomen van de woning.

 

Het verlenen van een zodanig uitstel blijft beperkt tot uitzonderlijke gevallen.

 

26.2.6. Vermogen van kinderen en kwijtschelding voor particulieren

Als bij de belastingschuldige kinderen thuis wonen die over een eigen vermogen beschikken, wordt dat vermogen bij de beoordeling van het door de ouder ingediende verzoek om kwijtschelding niet in aanmerking genomen, tenzij die ouder (een deel van) zijn vermogen heeft toebedeeld aan zijn kind(eren) om daaruit een fiscaal voordeel te behalen.

 

26.2.7. Nalatenschappen en kwijtschelding voor particulieren

Voor de beoordeling van een verzoek om kwijtschelding van belastingaanslagen ten name van overledenen zijn de financiële omstandigheden van de erfgenamen in beginsel niet van belang. Alleen de vraag of de belastingaanslagen uit het actief van de nalatenschap (hadden) kunnen worden voldaan is van belang.

 

Dit uitgangspunt geldt niet als het verzoek wordt gedaan door de overblijvende partner/erfgenaam. In dat geval worden de persoonlijke financiële omstandigheden wel mede in aanmerking genomen, ook al zouden bijvoorbeeld de kinderen als mede-erfgenamen voor een deel van de belastingschuld kunnen worden aangesproken.

 

Als een erfgenaam op grond van een ingediend verzoek voor kwijtschelding in aanmerking zou komen, wordt de betrokkene bij beschikking voor zijn aandeel in de belastingschuld ontslag van betalingsverplichting verleend. Deze werkwijze wordt ook gevolgd als de partner van de erflater het verzoek om kwijtschelding indient.

 

26.2.8. Vervallen

 

26.2.9. Vervallen

 

26.2.10. Betalingscapaciteit en kwijtschelding voor particulieren

Als is vastgesteld dat geen of onvoldoende vermogensbestanddelen aanwezig zijn om de openstaande belastingaanslag te voldoen, moet worden beoordeeld in hoeverre de aanwezige betalingscapaciteit voldoende is om de belastingaanslag te voldoen.

 

De betalingscapaciteit wordt gevormd door het positieve verschil tussen het gemiddeld per maand te verwachten netto besteedbaar inkomen van de belastingschuldige en de gemiddeld per maand te verwachten kosten van bestaan in de periode van twaalf maanden vanaf de datum waarop het verzoek om kwijtschelding is ingediend.

 

Het netto besteedbaar inkomen van de belastingschuldige wordt vermeerderd met het gemiddeld per maand te verwachten netto besteedbaar inkomen van zijn echtgenoot in de periode van twaalf maanden vanaf de datum waarop het verzoek om kwijtschelding is ingediend. De vaststelling van het totale netto besteedbaar inkomen staat los van de aansprakelijkheid tot betaling van de aanslagen waarvan kwijtschelding wordt verzocht.

 

De verantwoordelijkheid van de echtgenoot, voor schulden van de belastingschuldige, wordt beperkt tot de (materiële) belastingschulden die stammen uit de huwelijkse periode dan wel uit de periode waarin de gezamenlijke huishouding is gevoerd. Dat kan tot gevolg hebben dat in voorkomende gevallen de belastingaanslag moet worden gesplitst. Het vermogen en de betalingscapaciteit van de echtgenoot van belastingschuldige, worden dus buiten beschouwing gelaten voor zover een door de belastingschuldige ingediend verzoek om kwijtschelding betrekking heeft op belastingschulden die zijn ontstaan buiten de huwelijkse periode dan wel de gezamenlijke huishouding. Het toe te passen normbedrag is in dit geval het normbedrag voor een alleenstaande of een alleenstaande ouder (zie artikel 16 van de regeling).

 

26.2.11. Vakantiegeld en kwijtschelding voor particulieren

Tot het inkomen wordt ook het vakantiegeld gerekend. Het vakantiegeld wordt gesteld op 7% van de - aan loonheffing onderworpen - inkomsten waarbij aanspraak bestaat op vakantiegeld.

 

Als uit het ingediende verzoekformulier blijkt, dan wel de ontvanger uit eigen wetenschap bekend is dat het reëel genoten vakantiegeld meer of minder bedraagt dan 7%, wordt het reëel genoten vakantiegeld in aanmerking genomen.

 

Zo is bijvoorbeeld sprake van een lager percentage dan 7 in het geval de belastingschuldige een bijstandsuitkering geniet. In dat geval moet dus worden uitgegaan van het percentage genoemd in artikel 19, derde lid, van de Pw.

 

26.2.12. Studiefinanciering en kwijtschelding voor particulieren

Bij de berekening van het netto besteedbare inkomen wordt aangesloten bij de inkomsten die studenten ontvangen op grond van de WSF en hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS VO-18+).

Studenten in het hoger en middelbaar beroepsonderwijs hebben recht op een normbudget voor levensonderhoud: in het kader van de kwijtscheldingsregeling is dit normbudget de optelsom van basisbeurs, maximale aanvullende beurs en maximale basislening. Daarbij wordt voor zover van toepassing rekening gehouden met het feit of de student thuiswonend, dan wel uitwonend is. In voorkomend geval wordt dit normbudget verhoogd met de één-oudertoeslag.

De inkomsten van een student wordt gesteld op een forfaitair bedrag.

 

  • A.

    Voor studenten in het hoger onderwijs is dit bedrag voor het normbudget voor levensonderhoud verminderd met een forfaitair bedrag voor boeken en leermiddelen groot € 67,-.

  • B.

    Voor studenten in het middelbaar beroepsonderwijs is dit het bedrag voor het normbudget voor levensonderhoud verminderd met een forfaitair bedrag voor boeken en leermiddelen groot € 60,- en met het bedrag aan onderwijsretributie.

Als de belastingschuldige naast studiefinanciering beschikt over eigen inkomsten wordt eveneens uitgegaan van de forfaitaire inkomsten, zoals hiervoor berekend onder A en B. Als de daadwerkelijk genoten studiefinanciering (exclusief het ontvangen collegegeldkrediet voor studenten in het hoger onderwijs) en de eigen inkomsten uitstijgen boven de voor het desbetreffende huishoudtype maximaal geldende kosten van bestaan wordt om de betalingscapaciteit te kunnen berekenen de navolgende formules gebruikt:

Formule 1: (P + Q) – R – S = X

In deze formule wordt met P aangegeven het totaal van de daadwerkelijk genoten studiefinanciering (exclusief het ontvangen collegegeldkrediet voor studenten in het hoger onderwijs). Het totaal van de eigen inkomsten wordt aangegeven met Q. Met R wordt aangegeven het voor de kwijtschelding geldende normbudget voor levensonderhoud. Het in mindering te brengen bedrag van de daadwerkelijk ontvangen lening van de IB-groep wordt aangeduid met S. De uitkomst van deze berekening wordt aangegeven met X, met dien verstande dat X altijd tenminste nul bedraagt.

Formule 2: X + Y = T

In deze formule wordt met Y aangegeven het forfaitaire bedrag aan inkomsten van de betreffende student zoals bedoeld onder A of B. Het resultaat van de berekening volgens formule 1 (X) vermeerderd met Y is het inkomen (T). Dit inkomen vormt vervolgens het uitgangspunt om het netto-besteedbaar inkomen te kunnen berekenen en de betalingscapaciteit. In sommige gevallen bestaat de studiefinanciering voor een groot deel of zelfs geheel uit een lening. In die situaties wordt ook uitgegaan van de vorenvermelde forfaitaire inkomsten en is hetgeen in dit artikel is vermeld van overeenkomstige toepassing.

 

26.2.13. Bijzondere bijstand/ouderlijke bijdrage en kwijtschelding voor particulieren

Uitkeringen die worden ontvangen in het kader van bijzondere bijstand en die zijn bestemd voor bestrijding van specifieke kosten waarin de reguliere bijstandsuitkering niet voorziet, worden niet als inkomen in aanmerking genomen.

 

De bijzondere (aanvullende) bijstand voor personen jonger dan 21 jaar, wordt daarentegen wél als inkomen in aanmerking genomen, evenals de ouderlijke bijdrage in geld die deze jongeren ontvangen. In dat geval is de bijzondere bijstand niet bestemd voor bestrijding van specifieke kosten waarin de reguliere bijstandsuitkering niet voorziet. De bijzondere bijstand voor jongeren dient ter aanvulling van de zeer lage bijstandsnorm, als de ouderlijke bijdrage - die geacht wordt deze lage bijstandsnorm aan te vullen tot het niveau van de bijstandsnorm voor personen van 21 tot 65 jaar - geheel of gedeeltelijk ontbreekt.

 

26.2.13a Persoonsgebonden budget en kwijtschelding voor particulieren

Verstrekkingen die worden ontvangen uit een persoonsgebonden budget voor specifieke kosten op het gebied van zorg, begeleiding of hulp en waarop geen aanspraak bestaat vanuit de zorgverzekering of de reguliere bijstand, worden niet als inkomen in aanmerking genomen.

 

26.2.14. Betalingen op belastingschulden en kwijtschelding voor particulieren

Bij de berekening van het netto besteedbaar inkomen wordt geen rekening gehouden met belastingaanslagen die in de loop van de periode van twaalf maanden vanaf de datum waarop het verzoek is ingediend, nog zullen worden opgelegd.

 

Tot betalingen op belastingschulden wordt alleen rekening gehouden met afbetalingen aan rijksbelastingen.

 

26.2.15. Woonlasten en kwijtschelding van belasting van voorhuwelijkse belastingschulden

Als het verzoek om kwijtschelding wordt gedaan voor belastingschulden die zijn ontstaan voor de aanvang van de huwelijkse periode, dan wel de gezamenlijke huishouding in de zin van artikel 3 Pw (zie artikel 26.2.10 van deze leidraad), worden de woonlasten in aanmerking genomen tot ten hoogste 50% van het bedrag dat de uitkomst is van de berekening op grond van artikel 15, eerste lid, onderdeel b, van de regeling.

 

26.2.16. Uitgaven in verband met onderhoudsverplichtingen en kwijtschelding voor particulieren

Naast de alimentatieverplichtingen wordt bij de berekening van het netto besteedbaar inkomen de daadwerkelijk betaalde onderhoudsbijdrage - de bijdrage die een gemeente op grond van de Pw van een ex-partner vordert in de kosten van bijstand - in mindering gebracht.

 

26.2.17. Kwijtschelding tijdens WSNP

Als sprake is van een belastingschuldige ten aanzien van wie de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, en die belastingschuldige verzoekt om kwijtschelding van nadien opgekomen belastingschulden die niet zijn aan te merken als boedelschuld, dan wordt het verzoek behandeld overeenkomstig het bestaande beleid.

 

Dit betekent dus onder meer dat bij de berekening van de betalingscapaciteit op het inkomen van de belastingschuldige niet in mindering wordt gebracht dat deel van het inkomen dat onder beheer van de bewindvoerder naar de boedel gaat. Verder wordt opgemerkt dat de middelen die de boedel vormen en onder beheer van de bewindvoerder berusten, niet beschouwd worden als vermogen in de zin van artikel 12 van de regeling.

 

26.2.17.A. Kwijtschelding bij lopende schuldregeling

Indien er sprake is van een lopende schuldregeling én er geen ruimte is binnen het Vrij Te Laten Bedrag wordt de belastingaanslag voldaan uit het budget voor minimabeleid.

Alle overige bepalingen die in deze leidraad genoemd worden zijn op deze betreffende doelgroep niet van toepassing.

 

26.2.18. Vervallen

 

26.2.19. Normpremie zorgverzekering begrepen in de bijstandsuitkering

De normpremie, bedoeld in artikel 2 van de Wet op de zorgtoeslag, voor zover is begrepen in de bijstandsnorm, bedraagt voor een alleenstaande of een alleenstaande ouder € 3,- per maand en voor de echtgenoten € 50,- per maand.

 

26.2.20. Onderhoud gezinsleden in het buitenland

De hier te lande alleenwonende gehuwde belastingschuldige die zijn in het buitenland verblijvende echtgenote en/of kinderen daadwerkelijk onderhoudt, wordt voor de berekening van de betalingscapaciteit niet als een alleenstaande aangemerkt. Uitgegaan wordt van het normbedrag voor echtgenoten in de zin van artikel 3 Pw. Als huur wordt de hier te lande betaalde huur in aanmerking genomen. Door toepassing van het normbedrag voor echtgenoten in de zin van artikel 3 Pw, wordt in het kwijtscheldingsbeleid op forfaitaire wijze rekening gehouden met de bedragen die de buitenlandse werknemer aan zijn bloed- of aanverwanten overmaakt voor de kosten van levensonderhoud. Met de werkelijke bedragen die de buitenlandse belastingschuldige overmaakt, wordt geen rekening gehouden.

 

26.3. Kwijtschelding van belastingen voor ondernemers

Deze bepaling is niet van toepassing voor de gemeente.

 

26.3.1. Kwijtschelding voor ondernemers bij een saneringsakkoord

Deze bepaling is niet van toepassing voor de gemeente.

 

26.3.2. Aansprakelijkheid en kwijtschelding voor ondernemers

Deze bepaling is niet van toepassing voor de gemeente.

 

26.3.3. Voorwaarden tot deelname aan een saneringsakkoord

Deze bepaling is niet van toepassing voor de gemeente.

 

26.3.4. Toepassingsbereik saneringsakkoord

Deze bepaling is niet van toepassing voor de gemeente.

 

26.3.5. Ten minste dubbele percentage en saneringsakkoord

Deze bepaling is niet van toepassing voor de gemeente.

 

26.3.6. Bestuurlijke boeten en saneringsakkoord

Deze bepaling is niet van toepassing voor de gemeente.

 

26.3.7. Rente en kosten en saneringsakkoord

Deze bepaling is niet van toepassing voor de gemeente.

 

26.3.8. Speciale crediteuren en saneringsakkoord

Deze bepaling is niet van toepassing voor de gemeente.

 

26.3.9 Betaling bedrag saneringsakkoord

Betaling van het bedrag van het saneringsakkoord vindt in beginsel zonder uitstel plaats. De ontvanger kan echter toestaan dat het bedrag in termijnen wordt betaald. Dit kan enkel indien de belastingschuldige een bedrijf of zelfstandig beroep uitoefent en aannemelijk maakt dat de termijnen, bedoeld in de tweede volzin, evenals de nieuw opkomende fiscale verplichtingen tijdig kunnen worden nagekomen. In het geval de ontvanger betaling in termijnen heeft toegestaan, treedt hij voorwaardelijk toe tot het akkoord. Op de betalingsregeling voor het bedrag van het saneringsakkoord zijn de artikelen 25.6.1 en 25.6.2 van toepassing met dien verstande dat in afwijking van:

  • -

    artikel 25.4.3 van deze leidraad geen verrekening plaatsvindt van belastingteruggaven en andere teruggaven voor zover die materieel zijn ontstaan na de dag waarop het verzoek tot het sluiten van het saneringsakkoord is ingediend;

  • -

    artikel 25.6.1 van deze leidraad de looptijd van twaalf maanden aanvangt op de dag na de dagtekening van de voorwaardelijke beschikking tot kwijtschelding;

  • -

    artikel 25.6.2 van deze leidraad de belastingschuldige nieuw opkomende fiscale en andere financiële verplichtingen, waarvan de invordering aan de ontvanger is opgedragen, niet alleen gedurende de uitstelregeling, maar gedurende de gehele looptijd van de saneringsprocedure nakomt;

  • -

    artikel 25.6.2 van deze leidraad de belastingschuldige geen zekerheid hoeft te stellen.

26.4. Administratief beroep

 

26.4.1. Administratief beroep tegen de afwijzing van een verzoek om kwijtschelding

Als de belastingschuldige zich niet kan verenigen met de beschikking van de ontvanger belastingen op het verzoek om kwijtschelding, kan hij een gemotiveerd beroepschrift richten tot het college. Het beroepschrift wordt ingediend bij de ontvanger. In verband met het aan de bevoegde wethouder uit te brengen advies zendt de ontvanger zo nodig opnieuw een verzoekformulier aan de belastingschuldige toe.

 

Als de belastingschuldige het nader toegezonden verzoekformulier niet terugzendt, stelt de ontvanger hem in de gelegenheid dit alsnog te doen. Als de belastingschuldige hieraan geen gevolg geeft, stelt de ontvanger de bevoegde wethouder daarvan in kennis. De ontvanger adviseert de bevoegde wethouder dan om niet aan het beroepschrift tegemoet te komen.

 

26.4.2. Herhaald verzoek om kwijtschelding

De ontvanger merkt een herhaald verzoek om kwijtschelding aan als een beroepschrift dat gericht is aan het college. Als de ontvanger zelf aanleiding ziet om een gunstigere beslissing te nemen dan in zijn eerdere beschikking, handelt hij het herhaalde verzoek zelf af.

 

De ontvanger behandelt een herhaald verzoek om kwijtschelding als een eerste verzoek als het verzoek is afgewezen als gevolg van een duidelijke, ambtelijke fout.

 

In deze gevallen kan de belastingschuldige na de beslissing van de ontvanger een beroepschrift indienen bij het college.

 

26.4.3. Beroepsfase kwijtschelding

Als uit het beroepschrift niet duidelijk blijkt waarop het beroep is gebaseerd, verzoekt de ontvanger de belastingschuldige het beroepschrift binnen een redelijke termijn (nader) te motiveren. De ontvanger wijst daarbij op een mogelijke niet-ontvankelijkverklaring bij het niet voldoen aan deze motiveringsplicht.

 

26.4.4. Gegevens en normen eerste verzoek om kwijtschelding

Bij de behandeling van het beroepschrift of het herhaalde verzoek om kwijtschelding zijn de gegevens en normen van belang die van toepassing waren bij de beoordeling van het eerste verzoek. Wanneer echter blijkt dat het inkomen van de belastingschuldige ten opzichte van het eerste verzoek zodanig is gedaald dat de betalingscapaciteit destijds in belangrijke mate tot een te hoog bedrag is vastgesteld, vindt een herberekening plaats. Ook wijzigingen in de aanspraak inzake huurtoeslag en zorgtoeslag kunnen leiden tot een herberekening. Een herberekening vindt niet plaats bij wijzigingen in de kosten van bestaan.

 

26.4.5. Beslissing wethouder op beroep bij kwijtschelding

In alle gevallen waarin de bevoegde wethouder het beroep gegrond oordeelt, kan de bevoegde wethouder de zaak inhoudelijk afdoen. Hetzij door het verzoek alsnog toe te wijzen, hetzij door het af te wijzen onder verbetering of vervanging van de gronden.

 

26.4.6. Invordering tijdens administratief beroep en herhaald verzoek om kwijtschelding en ambtshalve behandeling beroepschrift

Als binnen de termijn van 10 dagen als bedoeld in artikel 24 van de regeling een beroepschrift wordt ingediend, dan wordt gedurende de behandeling van dit beroepschrift gehandeld overeenkomstig artikel 9 van de regeling.

Indiening van het beroepschrift na de termijn van 10 dagen leidt tot niet-ontvankelijkheid. Dit neemt echter niet weg dat - als het belang van de invordering zich daartegen niet verzet - van de bevoegde wethouder mag worden verwacht dat het alsnog ambtshalve de grieven die in het beroepschrift zijn aangedragen op hun waarde beoordeelt. Ook in dat geval wordt gehandeld overeenkomstig artikel 9 van de regeling.

 

Of het belang van de invordering zich tegen ambtshalve behandeling verzet, hangt af van de omstandigheden. Hiervan is echter in ieder geval sprake als inmiddels onherroepelijke invorderingsmaatregelen zijn genomen.

 

26.4.7. Niet tijdig beslissen op een verzoek om kwijtschelding

Op verzoeken van kwijtschelding geldt een beslistermijn van 8 weken conform de Awb. Deze termijn geldt alleen als het verzoekformulier volledig is ingevuld, ondertekend en voorzien van alle bijlagen.

 

Als de ontvanger nalaat om tijdig een beslissing te nemen op een verzoek om kwijtschelding, kan de belastingschuldige hiertegen beroep instellen bij het college. Hieraan is geen termijn gebonden.

 

Als tijdens de beroepsprocedure blijkt dat de ontvanger kwijtschelding had moeten verlenen, dan hoeft de bevoegde wethouder niet te volstaan met de uitspraak dat de ontvanger niet tijdig heeft beslist, maar kan de bevoegde wethouder op het beroepschrift van de belastingschuldige inhoudelijk beslissen.

 

26.5. Vervallen

 

26.5.1. Vervallen

 

26.6. Geen verdere invorderingsmaatregelen en afwijzing verzoek om kwijtschelding

Als de belastingschuldige niet in aanmerking komt voor kwijtschelding maar de ontvanger voortzetting van de invordering niet gewenst vindt, wijst de ontvanger het verzoek om kwijtschelding af. De ontvanger neemt in die beschikking op in hoeverre hij geen invorderingsmaatregelen zal treffen.

Tegen het besluit van de ontvanger om geen invorderingsmaatregelen meer te treffen staat geen administratief beroep open.

 

Als de ontvanger besluit tot het niet meer nemen van invorderingsmaatregelen voor de nog openstaande schuld zonder dat hij daaraan voorwaarden verbindt, heeft de beslissing voor de belastingschuldige materieel dezelfde gevolgen als kwijtschelding.

 

De ontvanger kan ook besluiten geen invorderingsmaatregelen meer te nemen voor de nog openstaande schuld onder de voorwaarde dat eventuele uit te betalen bedragen verrekend worden met de buiten de invordering gelaten schuld. De termijn waarbinnen verrekening plaatsvindt bedraagt maximaal 3 jaar, te rekenen vanaf de datum van de beschikking, dan wel - als dit minder is - de tijd die nog overblijft voordat de verjaring van de belastingaanslag intreedt. De ontvanger neemt deze verrekeningsvoorwaarde uitdrukkelijk in de beschikking op.

 

Als de ontvanger besluit voorlopig geen invorderingsmaatregelen meer te nemen voor de nog openstaande schuld, zal hij aan die beslissing voorwaarden verbinden dan wel daarin een tijdsbepaling opnemen. Anders dan kwijtschelding is een toezegging onder voorwaarden herroepelijk. Als de belastingschuldige de voorwaarden niet nakomt, of er treedt een wijziging op in de persoonlijke situatie van de belastingschuldige, kan de ontvanger zijn eerdere toezegging bij beschikking intrekken. De ontvanger gaat hier pas toe over nadat hij de belastingschuldige een brief heeft gestuurd over zijn voornemen de toezegging in te trekken als niet binnen 14 dagen alsnog aan de voorwaarden is voldaan.

De meest voorkomende voorwaarden waarin de ontvanger besluit tot het voorlopig achterwege laten van de invordering zijn:

  • -

    er mag in een bepaald tijdvak geen nieuwe betalingsachterstand ontstaan. Nieuwe belastingaanslagen moeten dus binnen de gestelde termijn worden voldaan;

  • -

    de financiële situatie van de belastingschuldige is niet geheel duidelijk;

  • -

    er dreigt een faillissement. In dat geval moet de ontvanger alsnog bij de curator een vordering kunnen indienen;

  • -

    de financiële positie van de belastingschuldige zal waarschijnlijk binnen afzienbare tijd verbeteren]

R

In de eerste zin van artikel 26.2.4 wordt:

  • 1.

    ‘bank- of girorekening’ vervangen door ‘bankrekening’;

  • 2.

    Als de belastingschuldige een energietoeslag heeft ontvangen als bedoeld in artikel 35, vierde of vijfde lid, Participatiewet, wordt een bedrag ter hoogte van het ontvangen bedrag aan energietoeslag, niet in aanmerking genomen als vermogen voor de beoordeling van het recht op kwijtschelding.

S

In artikel 26.2.7 wordt ‘mee in aanmerking genomen’ vervangen door ‘mede in aanmerking genomen’.

 

T

Artikel 26.2.19 wijzigt als volgt:

 

De titel komt te luiden:

 

26.2.19 Normpremie zorgverzekering begrepen in de bijstandsuitkering

 

U

Artikel 28 wijzigt als volgt:

 

De opsomming komt te luiden:

 

  • -

    correctie berekende invorderingsrente;

  • -

    vermindering terecht in rekening gebrachte invorderingsrente;

  • -

    kwijtschelding invorderingsrente niet mogelijk;

  • -

    drempelbedrag.

V

Aan artikel 28.2 wordt het volgende onderdeel toegevoegd:

 

Daarnaast wordt invorderingsrente gecorrigeerd in de volgende gevallen:

  • -

    Voor zover na het in rekening brengen van de invorderingsrente een afname van de schuld, anders dan door betaling, kwijtschelding of verrekening tot stand is gekomen en geen rente wordt vergoed op grond van artikel 28b van de wet. Deze situatie zal zich voordoen:

    • -

      bij vermindering van belastingaanslagen, en;

    • -

      als een positieve belastingaanslag wordt gevolgd door een negatieve belastingaanslag over dezelfde belasting en hetzelfde tijdvak.

W

Artikel 30.3 komt te luiden:

 

30.3 Betalingskorting en invorderingsrente: (hoger) beroep en cassatie

Deze bepaling is niet van toepassing voor de gemeente.

 

X

Artikel 32.2 vervalt.

 

Y

Artikel 49.8.1 komt te luiden:

 

49.8.1. Uitstel in verband met bezwaar tegen een beschikking aansprakelijkstelling

Het beleid voor uitstel van betaling verwoord in artikel 25.2 is van overeenkomstige toepassing:

  • a.

    als bezwaar wordt gemaakt tegen de beschikking aansprakelijkstelling;

  • b.

    als beroep wordt ingesteld tegen de uitspraak van de ontvanger op het bezwaarschrift tegen een beschikking aansprakelijkstelling, en;

  • c.

    als hoger beroep of beroep in cassatie wordt ingesteld tegen een rechterlijke uitspraak.

Z

In de eerste zin van artikel 53 wordt ‘derde lid’ vervangen door ‘tweede lid’.

 

AA

De derde alinea van artikel 73.2.2 komt te luiden:

 

Belastingteruggaven met een dagtekening gelegen na de datum waarop de wettelijke schuldsaneringsregeling is geëindigd met een schone lei, die materieel betrekking hebben op een periode vóór de uitspraak van de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling, zal de ontvanger in beginsel niet verrekenen met de vorderingen die tot een natuurlijke verbintenis zijn getransformeerd. De ontvanger verrekent deze belastingteruggaven alleen als het in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn als de hij de belastingteruggave niet kan verrekenen. Daarvan is in ieder geval sprake als de vordering van de ontvanger, en de belastingteruggaaf zien op dezelfde belasting en hetzelfde tijdvak.

 

AB

Na artikel 73.3 worden de volgende nieuwe artikelen ingevoegd:

 

73.3a. WHOA-akkoord

 

73.3a.1. Geldend beleid bij aangeboden WHOA-akkoord

Het beleid in deze leidraad en in de regeling dat ziet op kwijtschelding van belastingen is ook van toepassing op een verzoek om instemming met een akkoord als bedoeld in artikel 370, eerste lid, FW, tenzij daarvan wordt afgeweken in de volgende artikelen.

 

73.3a.2. Voorwaarden WHOA-akkoord

  • 1.

    De ontvanger kan instemmen met een aan hem aangeboden akkoord als bedoeld in artikel 370, eerste lid, FW, als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

    • -

      het akkoord is schriftelijk aangeboden en voldoet aan de in artikel 375 FW gestelde eisen;

    • -

      de ontvanger is in de juiste klasse ingedeeld;

    • -

      het is aannemelijk dat het aangeboden akkoord, afgezien van de daarvoor nog te verrichten formaliteiten, door de rechtbank zou worden gehomologeerd.

  • 2.

    De ontvanger houdt bij de beoordeling van een aan hem aangeboden bedrag in het kader van een akkoord als bedoeld in artikel 370, eerste lid, FW, rekening met de zogenoemde 20%-regel als bedoeld in artikel 374, tweede lid, FW.

  • 3.

    De ontvanger kan ook instemmen met een aan hem aangeboden akkoord als bedoeld in artikel 370 FW, als dit niet ziet op alle schuldeisers van de belastingschuldige. De ontvanger kan eveneens instemmen met een akkoord als er nog een redelijke mogelijkheid is om een derde aansprakelijk te stellen. Zie in dit verband artikel 73.3a.3.

  • 4.

    De ontvanger kan instemmen met een aan hem aangeboden akkoord als bedoeld in artikel 370, eerste lid, FW, waarbij een of meer schuldeisers het gedeelte van hun vordering dat niet wordt voldaan, niet kwijtschelden maar omzetten in aandelen. De ontvanger stemt echter niet in met een akkoord als de betaling van het akkoordbedrag aan hem, geschiedt door omzetting van de belastingschuld in aandelenkapitaal of enige andere betalingsvorm van gelijke strekking.

  • 5.

    Deze regeling is ook van toepassing op belastingaanslagen waarvoor in beginsel geen kwijtschelding wordt verleend.

73.3a.3. Gevolgen toetreding WHOA-akkoord

Als de ontvanger instemt met een akkoord als bedoeld in artikel 370, eerste lid, FW, verleent hij kwijtschelding voor het deel van de belastingschuld dat onbetaald blijft, nadat het akkoord tot stand gekomen is dan wel is gehomologeerd en hij het bedrag dat hem op grond van het akkoord toekomt, heeft ontvangen.

De ontvanger kan voor belastingaanslagen waarvoor derden in redelijkheid aansprakelijk kunnen worden gesteld toezeggen dat daarvoor ten aanzien van de belastingschuldige geen verdere invorderingsmaatregelen worden genomen in plaats van kwijtschelding te verlenen. De ontvanger vermeldt in dat geval in de beschikking dat hij zich het recht voorbehoudt om derden aansprakelijk te stellen voor de betreffende belastingaanslagen.

 

73.3a.4. Gevolgen homologatie WHOA-akkoord

Als een akkoord als bedoeld in artikel 370, eerste lid, FW, waarmee de ontvanger niet heeft ingestemd, door de rechtbank wordt gehomologeerd, verleent de ontvanger voor het resterende deel van de belastingaanslagen geen kwijtschelding maar neemt hij geen verdere invorderingsmaatregelen.

De belastingvorderingen die resteren na homologatie van een akkoord zijn aan te merken als natuurlijke verbintenissen.

Belastingteruggaven met een dagtekening gelegen na de datum van homologatie van een akkoord die materieel betrekking hebben op een periode waarop het akkoord betrekking heeft, zal de ontvanger in beginsel niet verrekenen met de vorderingen die tot een natuurlijke verbintenis zijn getransformeerd. De ontvanger verrekent deze belastingteruggaven alleen als het in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn als hij de belastingteruggaaf niet kan verrekenen. Daarvan is in ieder geval sprake als de vordering van de ontvanger en de belastingteruggaaf zien op dezelfde belasting en hetzelfde tijdvak.

 

AC

Artikel 73.5.1 wordt als volgt gewijzigd:

 

In de alinea onder het kopje Schuldregelingsovereenkomst wordt in de aanhef 'voor een periode van maximaal 36 maanden' vervangen door 'voor een periode van, in beginsel, maximaal 36 maanden'.

 

AD

In de eerste zin van artikel 73.5.6 wordt achter ‘artikel 19a van de regeling’, ‘of artikel 22a van de regeling’ toegevoegd.

 

AE

Na de tweede zin van de tweede alinea van artikel 73.6.8 wordt het volgende onderdeel ingevoegd:

 

Belastingteruggaven met een dagtekening gelegen na de datum van het akkoord die betrekking hebben op een periode vóór de uitspraak van de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling, zal de ontvanger in beginsel niet verrekenen met de vorderingen die tot een natuurlijke verbintenis zijn getransformeerd. De ontvanger verrekent deze belastingteruggaven alleen als het in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn de belastingteruggaaf niet te kunnen verrekenen. Daarvan is in ieder geval sprake als de vordering van de ontvanger en de belastingteruggaaf zien op dezelfde belasting en hetzelfde tijdvak.

 

AF

In artikel 75.6 komt de tekst van het tweede gedachtestreepje te luiden:

 

Voor zover na het in rekening brengen van de kosten een afname van de schuld, anders dan door betaling, kwijtschelding of verrekening tot stand is gekomen. Deze situatie zal zich voordoen:

  • -

    bij vermindering van belastingaanslagen;

  • -

    als een positieve belastingaanslag wordt gevolgd door een negatieve belastingaanslag over dezelfde belasting en hetzelfde tijdvak;

AG

Artikel 75.11 komt te luiden:

Als door de ontvanger of de belastingdeurwaarder op dezelfde dag aan een belastingschuldige meerdere dwangbevelen worden betekend, is de belastingschuldige niet meer betekeningskosten verschuldigd dan het, op grond van artikel 3, eerste lid, van de Kostenwet invordering rijksbelastingen, maximaal in rekening te brengen bedrag voor het betekenen van een dwangbevel.

ARTIKEL II  

  • 1.

    Dit besluit treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking. en werkt terug tot en met 1 januari 2023.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid treedt artikel I, onderdelen F, L en R deel 2 met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2022 in werking.

  • 2.

    Dit besluit wordt aangehaald als: Wijziging leidraad invordering gemeentelijke belastingen 1e halfjaar 2023.

Rijssen, 25 mei 2023

Het college van burgemeester en wethouders,

de secretaris,

de burgemeester,

TOELICHTING  

Artikel I, onderdeel A, betreft een aanvulling op de afkortingen lijst in verband met de introductie van 73.3a1.

 

Artikel I, onderdelen B en C betreffen wijzigingen van redactionele en technische aard van artikel 1.1.5 en de introductie van artikel 1.1.5a zodat het beleid over de toepassing van artikel 4:84 Awb, prominenter tot uiting komt in deze leidraad.

Met de toepassing van artikel 4:84 Awb kan de ontvanger onder bijzondere omstandigheden in individuele gevallen afwijken van de beleidsregels zoals die zijn opgenomen in deze leidraad, of in een ander beleidsbesluit waarin beleidsregels voor de ontvanger zijn opgenomen. De bepaling kan worden toegepast als het onverkort vasthouden aan de beleidsregels vanwege bijzondere omstandigheden van het geval tot onevenredige gevolgen zou leiden voor de betrokkene die niet in verhouding staan tot het doel wat met de betreffende beleidsregel wordt beoogd. Dit geldt ook als de gevolgen op zichzelf al waren voorzien bij de totstandkoming van de beleidsregel.2 Ook voorziene omstandigheden kunnen er namelijk op zichzelf of in samenhang met andere omstandigheden toe leiden dat onverkorte toepassing van beleidsregels onevenredige gevolgen met zich meebrengt voor een betrokkene. Voor de gemeente en betrokkenen is duidelijk dat in individuele gevallen waarbij zich bijzondere omstandigheden voordoen niet onverkort hoeft te worden vastgehouden aan de beleidsregels zoals ze in een beleidsbesluit zijn geformuleerd. Dit wil echter niet zeggen dat de ontvanger altijd kan afwijken van beleidsregels. Afwijking van beleidsregels leidt in de regel immers tot rechtsongelijkheid. Dat moet zoveel mogelijk worden voorkomen. Zoals gezegd is afwijking van beleidsregel ex artikel 4:84 Awb alleen mogelijk als de omstandigheden bijzonder zijn en als de gevolgen van het onverkort vasthouden aan een bepaalde beleidsregel door die bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.3

 

Artikel I, onderdeel D, de verwijzing naar de website van de gemeente sloot niet aan op de huidige website. Middels deze wijziging is er weer aansluiting.

 

Artikel I, onderdelen C en D, houden verband met de inwerkingtreding van artikel 442 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) op 1 april 20214. Dit betreft de invoering van het zogeheten administratief beslag op motorrijtuigen, als sluitstuk van de Wet herziening beslag- en executierecht5.

 

Artikel I, onderdeel C, betreft een wijziging van artikel 14.2.9. Deze wijziging maakt duidelijk dat de belastingdeurwaarder een motorrijtuig of aanhangwagen die op de voet van artikel 442 Rv, eerste lid, Rv, in beslag is genomen, in beginsel mag wegvoeren (artikel 446 Rv) als de geëxecuteerde dat motorrijtuig of die aanhangwagen niet heeft ingeleverd, nadat hij daar twee keer toe in de gelegenheid is gesteld. Er is immers al sprake van onttrekking van een goed aan het beslag als het goed bij de eerste gelegenheid daartoe niet is ingeleverd.6

 

Artikel I, onderdeel D, introduceert een nieuw artikel, 14.2a, in de Leidraad. Omdat het nieuwe artikel ziet op de toepassing van een nieuwe vorm van beslag, het zogeheten administratief beslag op motorrijtuigen, is ervoor gekozen dit artikel afzonderlijk te positioneren in de Leidraad, zodat het artikel duidelijk is te onderscheiden.

 

Het nieuwe artikel 14.2a, houdt in het bijzonder verband met het bepaalde in artikel 442, eerste lid, onder e, Rv. Daarin is opgenomen dat in het proces-verbaal van inbeslagneming van een motorrijtuig of aanhangwagen op de voet van artikel 442, eerste lid, Rv, zo nodig instructies kunnen worden opgenomen voor het afgeven van het motorrijtuig of de aanhangwagen aan de deurwaarder ten behoeve van de executie. Dit is nodig om ervoor te zorgen dat het motorrijtuig of de aanhangwagen daadwerkelijk aanwezig zal zijn bij de verkoop.7

 

Het eerste lid van het nieuwe artikel 14.2a bepaalt in lijn met de wettekst van artikel 442, eerste lid, onderdeel e, Rv, dat de belastingdeurwaarder dergelijke instructies zo nodig opneemt in het proces-verbaal van inbeslagneming van een motorrijtuig of aanhangwagen. Een instructie is bijvoorbeeld nodig als een motorrijtuig of aanhangwagen op een door de belastingdeurwaarder te bepalen locatie executoriaal zal worden verkocht.

 

Verder regelt het tweede lid dat de belastingdeurwaarder de geëxecuteerde, voorafgaande aan de executoriale verkoop eenmalig opnieuw de gelegenheid biedt om het motorrijtuig of de aanhangwagen in te leveren, in het geval de geëxecuteerde het motorrijtuig of de aanhangwagen niet op het eerste inlevermoment heeft ingeleverd. Daarnaast regelt het tweede lid dat de belastingdeurwaarder het tweede inlevermoment schriftelijk kenbaar maakt aan de geëxecuteerde. De belastingdeurwaarder vermeldt in die kennisgeving wederom de inleverinstructies. Hiermee wordt beoogd contact tussen de gemeente/belastingdeurwaarder en geëxecuteerden te bevorderen en geëxecuteerden voldoende in de gelegenheid te stellen om te voldoen aan hun verplichting om een, op de voet van artikel 442, eerste lid, Rv, in beslag genomen motorrijtuig of aanhangwagen in te leveren ten behoeve van een executoriale verkoop.

 

Artikel I, onderdeel E, betreft een technische wijziging in verband met de vervanging van de Waarborgwet 1986 door de Waarborgwet 2019, per 1 januari 2020. Er is geen beleidswijziging beoogd.

 

Artikel I, onderdelen, F en L, betreffen twee nieuwe tijdelijke regelingen, die verband houden met de energietoeslag die wordt uitgekeerd aan huishoudens met een inkomen rond het sociaal minimum.8 De regelingen worden opgenomen in twee nieuwe artikelen, respectievelijk 14.4.1b en 19.6.

Gemeenten verlenen de bedoelde energietoeslag als categoriale bijzondere bijstand. Op grond van artikel 46, tweede lid, van de Participatiewet is de energietoeslag daarom niet vatbaar voor beslag. De energietoeslag kan echter wel worden getroffen door een bankbeslag of een betalingsvordering van de ontvanger als de energietoeslag eenmaal op een bankrekening staat. De energietoeslag zou in zo’n geval niet meer kunnen worden aangewend voor het betalen van de energiekosten. Dat wordt niet wenselijk gevonden.

Daarom worden tijdelijk deze regelingen geïntroduceerd. Hierdoor kunnen belastingschuldigen die de energietoeslag hebben ontvangen, die daarna door een bankbeslag of een betalingsvordering is getroffen, schriftelijk een verzoek aan de ontvanger doen om het getroffen bedrag terug te betalen. Dat kan tot maximaal het bedrag dat een belastingschuldige aan energietoeslag heeft ontvangen. De looptijd van deze regelingen hangt samen met de periode waarin de energietoeslag kan worden ontvangen. In de Leidraad Invordering gemeentelijke belastingen wordt daarom net als in de Rijksleidraad aan de regelingen terugwerkende kracht toegekend tot 1 januari 2022. Dit wil zeggen dat belastingschuldigen ten laste van wie, bankbeslag is gelegd, nadat de energietoeslag is ontvangen, een verzoek kunnen doen om het getroffen bedrag terug te betalen. Dat kan tot maximaal het bedrag dat een belastingschuldige aan energietoeslag heeft ontvangen. De regelingen zullen in beginsel per 1 januari 2025 komen te vervallen.

 

Artikel I, onderdeel G, subonderdeel 1 wijzigt artikel 14.4.5b, in verband met de wijziging van artikel 475a, zesde lid, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) per 1 januari 2023.9 De wijziging van artikel 475a, zesde lid, Rv, regelt dat het beslagvrije bedrag ook geldt voor personen zonder woonadres in Nederland. Evenals bij de beslagvrije voet wordt het beslagvrije bedrag in deze gevallen gehalveerd.10 Door de bedoelde wijziging zou de eerste zin van artikel 14.4.5b vanaf 1 januari 2023 niet meer in overeenstemming zijn met de wet. Na de onderhavige wijziging van artikel 14.4.5b, blijft uiteraard nog wel de mogelijkheid voor belastingschuldigen bestaan om de ontvanger te verzoeken het voor hun leefsituatie vrij te laten bedrag toe te passen.11

Subonderdeel 2 is een technische wijziging die is bedoeld om artikel 14.4.5b in overeenstemming te brengen met de wijziging van artikel 475a, zesde lid, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

 

Artikel I, onderdeel H, betreft de op 29 september 2021 door de Staatssecretaris van Financiën aangekondigde wijziging van artikel 17.1.12 Uit de evaluatie van de afschaffing van de schorsende werking bij verzet13 is gebleken dat de tekst van dit artikel nog niet in overeenstemming was met een eerdere toezegging aan de Eerste Kamer14. Met deze wijziging wordt beleidsmatig vastgelegd dat de ontvanger bij een verzet op grond van artikel 17 van de Invorderingswet 1990, de dwanginvordering alleen zal voortzetten als de gronden van het verzet naar zijn oordeel kansloos zijn én de belangen van de gemeente zich verzetten tegen schorsing van de tenuitvoerlegging. Hierbij wordt opgemerkt dat verzet tegen de tenuitvoerlegging van het dwangbevel bij de lokale overheden zelden tot nooit voorkomt.

 

Artikel I, onderdeel I, betreft een technische wijziging in verband met de inwerkintreding van de wijziging van artikel 19, eerste lid van de Invorderingswet 199015. Omdat gemeenten naar verwachting in de loop van 2023 gebruik kunnen gaan maken van het instrument betalingsvordering, is de wijziging van artikel 19.1.8 in deze leidraad opgenomen. Er is geen inhoudelijke wijziging beoogd.

Met de wijziging van de Invorderingswet 1990 is sinds 1 juli 2020 in de wet geregeld dat ook op andere geldvorderingen dan de vordering op de werkgever (loonvordering) of de uitkeringsinstantie zonder tussenkomst van de deurwaarder derdenbeslag te leggen. In artikel 19.1.8 is geregeld dat voor zover de vordering wordt gedaan op de bankrekening van de echtgenoot van de belastingschuldige, de regels met betrekking tot de vrij te laten bedragen van overeenkomstige toepassing zijn.

 

Artikel I, onderdeel J introduceert tijdelijk een nieuw artikel, 19.3.9, in deze leidraad. De ontvanger kan hiermee uit coulance een hogere beslagvrije voet hanteren bij het doen van een vordering ten laste van in Nederland wonende belastingschuldigen die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt als bedoeld in artikel 7a, eerste lid, Algemene Ouderdomswet (hierna: AOW-gerechtigden), dan strikt genomen volgens de wet zou moeten.

Voor AOW-gerechtigden geldt sinds de inwerkingtreding van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet (hierna: vBVV) een lagere beslagvrije voet dan voor de inwerkingtreding van de vBVV. In de loop van 2021 werd duidelijk dat dit nadeliger uitpakt voor AOW-gerechtigden dan bij de wetswijziging was voorzien. De minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen, heeft aangekondigd dat de wet zal worden geëvalueerd en dat het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan het onderzoeken is of de onvoorziene gevolgen kunnen worden opgelost.16

In aanloop naar een eventuele oplossing wordt het onwenselijk gevonden dat AOW-gerechtigden worden geconfronteerd met de eerdergenoemde nadelige gevolgen, als de gemeente bij hen tot invordering over gaat. Daarom zal voor AOW-gerechtigden de hoogste beslagvrije voet worden gehanteerd die geldt voor hun leefsituatie als bedoeld in artikel 475da, eerste lid, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Het is (vooralsnog) niet mogelijk om met de huidige rekenmodule uitvoering te geven aan dit artikel. Een mogelijk alternatief om uitvoering te geven aan het artikel, is om geen gebruik te maken van de volledige afloscapaciteit. De beslaglegger moet dan uitgaan van een afloscapaciteit van het netto inkomen minus de maximale beslagvrije voet en als die negatief is, geen beslag leggen.

 

Artikel I, onderdeel K, wijzigt artikel 19.5 zodat artikel 19.5 in overeenstemming is met de wijziging van artikel 1cbis.2 van de regeling.17 Artikel 1cbis.2 van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 (verder: URIW 1990) wijzigt per 1 januari 2023 in verband met van de wijziging van artikel 475a, zesde lid, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in de Verzamelwet Justitie en Veiligheid 2022.18 De wijziging van artikel 1cbis.2, tweede lid, URIW 1990 regelt dat het bedrag bedoeld in artikel 1cbis.2, eerste lid, onderdeel c, URIW 1990 voor de helft wordt vrijgelaten bij een belastingschuldige, zijnde een natuurlijk persoon, van wie geen adresgegevens in de basisregistratie personen bekend zijn en die geen vaste woon- of verblijfplaats buiten Nederland heeft. De ontvanger gaat voor deze groep automatisch worden uit van een leefsituatie als genoemd in artikel 1cbis.2, eerste lid, onderdeel c, van de URIW 1990. Deze belastingschuldigen hebben wel de mogelijkheid om voor een andere leefsituatie of overeenkomstige toepassing van de bedragen, bedoeld in artikel 1cbis.2, eerste lid, URIW 1990, in aanmerking te komen. Dit laatste geldt ook voor belastingschuldigen die in het buitenland een vaste woon- of verblijfplaats hebben. Om in aanmerking te komen voor een andere leefsituatie of overeenkomstige toepassing van de genoemde bedragen in het eerste lid van genoemd artikel 1cbis.2 moet de belastingschuldige een verzoek bij de ontvanger indienen.

 

Artikel I, onderdeel M, betreft een wijziging van artikel 25.1.3. Met deze wijziging wordt de eis dat een verzoek om uitstel van betaling schriftelijk moet worden ingediend beleidsmatig vastgelegd in de Leidraad. Dit is gebeurd om eventuele onduidelijkheden hierover weg te nemen. Deze eis geldt niet voor een verzoek om uitstel van betaling als bedoeld in de artikelen 25.5.3.

 

Artikel I, onderdeel N wijzigt artikel 25.6.2, zodat de ontvanger bij het beoordelen van een verzoek om een betalingsregeling, beter rekening kan houden met de situatie van ondernemers met betalingsproblemen. Met deze wijziging wordt geregeld dat de ontvanger beoordeelt of het in de gegeven omstandigheden noodzakelijk is om (volledige) zekerheid te eisen als voorwaarde voor het toekennen van een betalingsregeling. Daarbij zullen het aangifte- en betalingsgedrag uit het verleden, de aard van de belastingschuld en de hoogte van de belastingschuld in ieder geval aanleiding kunnen zijn om (volledige) zekerheid te eisen. Het uitgangspunt bij een betalingsregeling voor ondernemers is nadrukkelijk niet dat er geen zekerheid wordt gevraagd, maar dat de ontvanger (volledige) zekerheid als eis stelt als hij dat in de gegeven omstandigheden noodzakelijk acht. Dat kunnen ook andere omstandigheden zijn dan de omstandigheden die in artikel 25.6.2 zijn genoemd. Vanwege de aard van de belastingschulden die ondernemers moeten betalen en het risico op concurrentieverstoring, kan de ontvanger dus in meer gevallen (volledige) zekerheid eisen dan bij uitstel van betaling voor particulieren of uitstel van betaling in verband met bezwaar.

 

Artikel I, onderdeel O, wijzigt artikel 25.7.5. Hiermee wordt beoogd de werkwijze duidelijker te maken in het geval een belastingschuldige opnieuw verzoekt om uitstel van betaling voor dezelfde belastingschuld als waar hij eerder om heeft verzocht en welk verzoek door de ontvanger is afgewezen. Uitgangspunt daarbij is dat de ontvanger toetst of de belastingschuldige in het herhaalde verzoek om uitstel andere feiten of veranderde omstandigheden aanvoert (artikel 4:6, eerste lid, Awb). In die situatie beoordeelt de ontvanger het verzoek inhoudelijk en neemt hij een nieuwe voor administratief beroep vatbare beschikking. Het gaat hierbij om nieuw aangemelde feiten of omstandigheden die bij de ontvanger niet bekend waren bij het nemen van de eerdere beschikking. Het kan dus ook gaan om feiten of omstandigheden die reeds ten tijde van de eerste beschikking hebben plaatsgevonden, maar niet door de ontvanger zijn meegewogen.

Als de belastingschuldige zich niet beroept op andere feiten of veranderde omstandigheden, toetst de ontvanger eerst of hij alsnog een voor de belastingschuldige gunstigere beslissing kan nemen. Als hij die mogelijkheid niet ziet, merkt hij het herhaalde verzoek om uitstel van betaling aan als een beroepschrift.

In het geval een belastingschuldige opnieuw verzoekt om uitstel terwijl de directeur reeds op een beroepschrift tegen de beslissing van de ontvanger op een verzoek om uitstel heeft beslist, zonder daarbij nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden, kan de ontvanger het verzoek afwijzen en daarbij verwijzen naar de beslissing van de directeur. De afwijzing is een voor administratief beroep vatbare beslissing. Dit houdt in dat de directeur enkel zal beoordelen of de ontvanger terecht heeft geoordeeld dat geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden.

 

Artikel I, onderdeel P, betreft een aanpassing zodat wordt aangesloten bij de Gemeentewet en de modelverordening.

 

Artikel I, onderdeel Q, betreft een inhoudelijke herziening van geheel artikel 26 om deze beter te laten aansluiten zoals er naar de praktijk wordt gehandeld.

 

Artikel I, onderdeel R, betreft 1. een redactionele wijziging van artikel 26.2.4 omdat girorekeningen niet meer bestaan.

2. betreft een tijdelijke wijziging. Deze wijziging houdt eveneens verband met de energietoeslag die wordt uitgekeerd aan huishoudens met een inkomen rond het sociaal minimum.19 Als een belastingschuldige die de energietoeslag heeft ontvangen dit bedrag (deels) nog heeft staan op zijn bankrekening als diegene een verzoek om kwijtschelding indient, kan dat tot gevolg hebben dat een belastingschuldige door de energietoeslag de vermogensgrens overschrijdt en daardoor niet meer in aanmerking komt voor kwijtschelding. Om dat te voorkomen heeft de Staatssecretaris van Financiën goedgekeurd dat een bedrag ter hoogte van de ontvangen energietoeslag niet in aanmerking zal nemen als vermogen. Deze wijziging is overgenomen in de Leidraad invordering gemeentelijke belastingen. Omdat op grond van artikel 25.5.5 het vermogen dat onder het kwijtscheldingsbeleid voor particulieren is vrijgesteld, een betalingsregeling niet in de weg staat, werkt deze wijziging ook direct door bij het beleid dat geldt voor uitstel van betaling. De looptijd van deze regeling hangt eveneens rechtstreeks samen met de periode waarin de energietoeslag kan worden ontvangen. De regeling treedt dan ook met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2022 in werking. Dit houdt in dat als eerder een verzoek dan de publicatiedatum van dit wijzigingsbesluit een verzoek om kwijtschelding is ingediend, deze regeling daar ook op van toepassing kan worden geacht.

 

Artikel I, onderdeel S, betreft een redactionele wijziging van artikel 26.2.7. Er is geen inhoudelijke wijziging beoogd.

 

Artikel I, onderdeel T, 1 betreft een redactionele wijziging van artikel 26.2.19 om de titel van het artikel beter aan te laten sluiten bij de wettekst van artikel 2 van de Wet op de zorgtoeslag.

 

Artikel I, onderdeel U, wijzigt de opsomming in artikel 28. De wijziging houdt verband met het – al geruime tijd – vervallen zijn van de artikelen 28.4 en 28.5 van de regeling en van artikel 28, zesde lid in de Invorderingswet 1990. Daarnaast is in artikel 28.8 van de regeling beleid opgenomen over het hanteren van een drempelbedrag bij het in rekening brengen van invorderingsrente. Dit wordt nu in de opsomming tot uitdrukking gebracht. Er is geen beleidswijziging beoogd.

 

Artikel I, onderdeel V, betreft een maatregelen ter verbetering van de toepassing van de regeling rondom invorderingsrente. Deze maatregel heeft de staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst aangekondigd in zijn brief aan de kamer van 19 februari 202120, waarin hij onder meer heeft gemeld dat sprake was van een onjuiste toepassing van de regeling rondom invorderingsrente. Een van de twee onderkende situaties was het niet herrekenen van invorderingsrente na vermindering van een belastingaanslag bij een betaling na het verstrijken van de betalingstermijn.

Als een belastingschuldige na de geldende betalingstermijn betaalt, wordt invorderingsrente in rekening gebracht over het op dat moment openstaande bedrag van de belastingaanslag. Als de belastingaanslag daarna wordt verminderd moet de invorderingsrente worden herrekend naar de nieuwe, verlaagde hoofdsom. Gebleken is dat deze herrekeningen in het verleden ten onrechte niet hebben plaatsgevonden, waardoor te veel invorderingsrente in rekening is gebracht.

Om deze problematiek te voorkomen, wordt artikel 28.2 gewijzigd, zodat het voor de ontvanger en belastingschuldigen duidelijk is in welke gevallen invorderingsrente wordt herrekend. Dat zal gebeuren, indien en voor zover na het in rekening brengen van invorderingsrente het bedrag, waarover de invorderingsrente wordt berekend, wordt verlaagd, anders dan door betaling, kwijtschelding of verrekening en voor zover geen rente wordt vergoed op grond van artikel 28b van de wet.

 

Artikel I, onderdeel W, betreft een wijziging van artikel 30.3. In artikel 30.3 wordt geregeld dat de ontvanger overeenkomstig de voorschriften van het Besluit beroep in belastingzaken 2005 handelt. Deze bepaling is niet van toepassing voor de gemeente.

 

Artikel I, onderdeel X, regelt het vervallen van artikel 32.2. Het artikel is sinds de inwerkingtreding van het nieuwe huwelijksvermogensrecht niet meer van belang. Of een belastingschuld als een gemeenschapsschuld kan worden aangemerkt, is namelijk afhankelijk van de ter zake relevante feiten en omstandigheden en de ter zake relevante wettelijke bepalingen.

 

Artikel I, onderdeel Y, wijzigt artikel 49.8.1, zodat een verzoek om uitstel van betaling in verband met bezwaar tegen de beschikking aansprakelijkstelling op gelijke wijze wordt behandeld als een verzoek om uitstel van betaling in verband met bezwaar tegen een belastingaanslag. Hiermee wordt beoogd een meer eenduidig beleid te voeren ten aanzien van het verlenen van uitstel van betaling in verband met bezwaar. Daarnaast wordt de regel van paragraaf 50.2.6 van de instructie invordering en belastingdeurwaarders beleidsmatig vastgelegd in de Leidraad. Op grond van die regel was voor uitstel van betaling reeds een afzonderlijk verzoek nodig als een aansprakelijkgestelde in beroep ging tegen de uitspraak van de ontvanger op het bezwaarschrift tegen een beschikking aansprakelijkstelling, of hoger beroep of beroep in cassatie instelde tegen een rechterlijke uitspraak.

 

Artikel I, onderdeel Z, betreft een correctie van een onjuiste verwijzing in de inleidende tekst van artikel 53. Er is geen beleidswijziging beoogd.

 

Artikel I, onderdeel AA, betreft een wijziging van het beleid als verwoord in artikel 73.2.2 dat ziet op het verrekenen van belastingteruggaven nadat de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling is geëindigd met een schone lei. Deze wijziging is bedoeld om het beleid beter aan te laten sluiten bij de jurisprudentie van de Hoge Raad.21 Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad in civiele zaken volgt namelijk dat de schuldeiser van een natuurlijke verbintenis die na toekenning van de schone lei resteert, alleen tot verrekening bevoegd is als een beroep op niet-verrekenbaarheid wegens de bijzondere omstandigheden van het geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.22 Met deze wijziging wordt artikel 73.2.2 daarmee in overeenstemming gebracht. Door deze wijziging zal de ontvanger, als de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling is geëindigd met een schone lei, in beginsel niet tot verrekening overgaan van belastingteruggaven die na beëindiging van de wettelijke schuldsaneringsregeling zijn vastgesteld maar materieel zien op de periode vóór de uitspraak van de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling. De ontvanger zal wel kunnen verrekenen als het vanwege bijzondere omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om niet te verrekenen. Van bijzondere omstandigheden is in ieder geval sprake als de te verrekenen vordering en belastingteruggaaf zien op dezelfde belasting en hetzelfde tijdvak aangezien beide vorderingen voortvloeien uit dezelfde rechtsverhouding.23 Ook kunnen zich andere omstandigheden voordoen waarbij het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn als de ontvanger een belastingteruggaaf niet kan verrekenen. Hierbij kan worden gedacht aan de situatie dat een belastingteruggaaf die materieel ziet op de periode vóór de uitspraak van de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling, door het verwijtbaar handelen of nalaten van de belastingschuldige, pas nadat de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling is geëindigd met een schone lei wordt vastgesteld. Het zou dan onaanvaardbaar zijn als de belastingschuldige zich zou beroepen op de niet verrekenbaarheid van een belastingteruggaaf.

 

Artikel I, onderdeel AB, introduceert vier nieuwe artikelen, respectievelijk 73.3a.1, 73.3a.2, 73.3a.3 en 73.3a.4, in de Leidraad. De nieuwe artikelen houden verband met de inwerkingtreding van de Wet homologatie onderhands akkoord (hierna: WHOA) op 1 januari 202124. Deze artikelen geven richtlijnen voor de beoordeling van een aan de ontvanger aangeboden akkoord als bedoeld in artikel 370, eerste lid, FW (hierna: WHOA-akkoord).

Daarbij geldt ten eerste als uitgangspunt dat de relevante bepalingen uit de leidraad en de regeling onverkort van toepassing zijn, tenzij daarvan in de Leidraad wordt afgeweken. Met de introductie van artikel 73.3a.2 wordt daarnaast verduidelijkt wanneer de ontvanger akkoord kan gaan met een aan hem aangeboden WHOA-akkoord.

In de eerste plaats zal een WHOA-akkoord schriftelijk moeten worden aangeboden en voldoen aan de eisen van artikel 375 FW. Daarnaast is het van belang dat in het aangeboden WHOA-akkoord, bij de klassenindeling, rekening wordt gehouden met de juiste positie van de ontvanger. De ontvanger houdt rekening met de zogenoemde 20% regeling, bedoeld om kleine schuldeisers te ontzien. Dit kan er onder omstandigheden toe leiden dat bij de verdeling van het akkoordbedrag concurrente ‘kleinere’ MKB-schuldeisers minimaal 20% van het bedrag van hun vordering aangeboden krijgen, tenzij daartegen zwaarwegende gronden zijn. Dit betekent dat de ontvanger slechts voor het resterende deel van de uitkering (na aftrek van de uitkering op grond van de 20%-regel) de gebruikelijke voorwaarden stelt.

Verder zal het aannemelijk moeten zijn dat de ontvanger met het akkoord beter af is dan met een faillissement en dat het aangeboden akkoord naar verwachting door de rechtbank zou worden gehomologeerd. De ontvanger zal met een WHOA-akkoord in beginsel beter af zijn als het daarin aangeboden akkoordbedrag meer is dan wat de ontvanger naar verwachting uitgekeerd zal krijgen in een faillissement van de betreffende belastingschuldige. Of een aangeboden akkoord naar verwachting door de rechter zou worden gehomologeerd zal van geval tot geval moeten worden beoordeeld. Daarvoor is het nodig dat het akkoord in ieder geval voldoet aan alle daaraan te stellen formele eisen, het in lijn is met het doel en strekking van de WHOA en zich geen van de afwijsgronden voordoet, genoemd in artikel 384, tweede lid, FW.

Anders dan bij een reguliere sanering, zal de ontvanger ook kunnen instemmen met een aan hem aangeboden WHOA-akkoord, dat niet ziet op alle schuldeisers van de belastingschuldige of waarbij de ontvanger nog een redelijke mogelijkheid heeft om een derde aansprakelijk te stellen. Daarnaast kan een WHOA-akkoord ook worden toegepast op belastingaanslagen waarvoor in beginsel geen kwijtschelding wordt verleend. Tot slot kan de ontvanger ook instemmen met een WHOA-akkoord waarin een of meer schuldeisers het gedeelte van hun vordering dat niet wordt voldaan niet kwijtschelden, maar omzetten in aandelen. Zo wordt de kans om tot een WHOA-akkoord te komen vergroot.

De ontvanger zal overigens niet instemmen met een aan hem aangeboden WHOA-akkoord als de betaling van het aan hem aangeboden akkoordbedrag plaatsvindt door omzetting van de belastingschuld in aandelenkapitaal of enige andere betalingsvorm van gelijke strekking. Dit past namelijk niet bij de rol van de ontvanger en de ontvanger is niet bevoegd hiertoe.

Verder regelt het nieuwe artikel 73.3a.3 de gevolgen van toetreding tot een WHOA-akkoord door de ontvanger. In beginsel zal de ontvanger kwijtschelding verlenen voor het deel van de belastingschuld dat onbetaald blijft na ontvangst van het bedrag dat hem op grond van het akkoord toekomt en is voldaan aan eventuele andere door de ontvanger gestelde voorwaarden.

Gelet op het bepaalde in artikel 370, tweede lid, FW, kan de ontvanger ervoor kiezen om voor belastingaanslagen waarvoor hij derden in redelijkheid aansprakelijk kan stellen, in plaats van kwijtschelding te verlenen, toe te zeggen geen verdere invorderingsmaatregelen te nemen. In deze gevallen zal de ontvanger in de beschikking vermelden dat hij zich het recht voorbehoudt om derden aansprakelijk te stellen voor de belastingschuld in kwestie, maar zal hij in beginsel niet verrekenen met belastingteruggaven. Voor de belastingschuldige heeft een dergelijke beslissing materieel dezelfde gevolgen als kwijtschelding en de ontvanger kan zo trachten meer van de onbetaald gebleven belastingschuld te innen.

Daarnaast kan het voorkomen dat de ontvanger niet wenst mee te werken aan een WHOA-akkoord, dat later door de rechtbank wordt gehomologeerd. De ontvanger verleent in zulke gevallen geen kwijtschelding voor het resterende deel van de belastingschuld, maar zal daar geen verdere invorderingsmaatregelen voor nemen. Dit heeft als gevolg dat de belastingvorderingen die resteren na het gehomologeerde akkoord, natuurlijke verbintenissen worden. De ontvanger zal in deze gevallen belastingteruggaven die zijn vastgesteld na homologatie van een akkoord en materieel betrekking hebben op een periode vóór de uitspraak waarin het akkoord is gehomologeerd, verrekenen met vorderingen die een natuurlijke verbintenis zijn geworden. Dit wordt geregeld door de introductie van artikel 73.3a.4.

 

Artikel I, onderdeel AC, betreft een technische wijziging van artikel 73.5.1. Daarmee wordt het voor de ontvanger expliciet mogelijk om een langere periode toe te staan voor een schuldregeling in de Minnelijke Schuldsanering voor natuurlijke personen (hierna: MSNP). In de praktijk is namelijk gebleken dat de in het beleid genoemde maximale termijn van 36 maanden als een knelpunt kon worden ervaren in bepaalde situaties. Hierdoor kon het voorkomen dat een voor het overige kansrijk voorstel voor een MSNP-schuldregeling werd afgewezen waardoor het kon voorkomen dat belastingschuldigen langer problematische schulden bleven houden. Dat is niet wenselijk.

Met deze wijziging heeft de ontvanger expliciet meer ruimte om in bijzondere omstandigheden een langere schuldregeling toe te staan dan 36 maanden. Wat onder bijzondere omstandigheden wordt verstaan zal van geval tot geval worden beoordeeld. In zijn algemeenheid zal daar sprake van zijn als het strikt vasthouden aan de periode van 36 maanden, vanwege hoofdzakelijk factoren waar de belastingschuldige geen invloed op heeft, voor de belastingschuldige leidt tot onevenredige gevolgen die niet in verhouding staan tot het belang van de ontvanger bij het vasthouden aan de termijn van 36 maanden.

 

Artikel I, onderdeel AD, wijzigt artikel 73.5.6. Met het opnemen van artikel 22a van de regeling wordt artikel 73.5.6 weer in overeenstemming gebracht met artikel 73.5.1. Er is geen beleidswijziging beoogd.

 

Artikel I, onderdeel AE, betreft een wijziging van het beleid als verwoord in artikel 73.6.8. Deze wijziging is inhoudelijk gelijk aan de wijzigingen van de artikelen 73.2.2 en 73.3a.4, met dien verstande dat deze wijziging ziet op situaties waarin een dwangakkoord wordt opgelegd aan de gezamenlijke schuldeisers in het kader van een wettelijke schuldsanering, waar de ontvanger niet mee heeft ingestemd. Met deze wijziging wordt artikel 73.6.8 in overeenstemming gebracht met dezelfde jurisprudentie van de Hoge Raad25. Als een dwangakkoord is opgelegd aan de gezamenlijke schuldeisers waarmee de ontvanger niet heeft ingestemd, zal hij belastingteruggaven met een dagtekening gelegen na het akkoord die betrekking hebben op een periode vóór de uitspraak van de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling, in beginsel niet verrekenen. De ontvanger zal wel kunnen verrekenen als het vanwege bijzondere omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is als de ontvanger een belastingteruggaaf niet kan verrekenen.26

 

Artikel I, onderdeel AF, wijzigt artikel 75.6, mede als gevolg van het lopende ‘project vervolgingskosten’ waarover de staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst de Kamer in zijn brief van 19 februari 2021 informeerde.27 Tijdens dat project is gebleken dat in de praktijk onduidelijkheid was over wanneer reeds in rekening gebrachte vervolgingskosten opnieuw berekend moeten worden. Dat had onder meer als gevolg dat de ontvanger in bepaalde gevallen vervolgingskosten niet opnieuw berekende, terwijl dit wel redelijk is. Door deze wijziging zal de ontvanger in meer situaties vervolgingskosten herrekenen dan voorheen. Deze wijziging is bedoeld om onduidelijkheden weg te nemen en misverstanden in de toekomst te voorkomen.

 

Artikel I, onderdeel AG, wijzigt artikel 75.11. Dit betreft een redactionele wijziging. Door deze wijziging is de tekst van de Leidraad invordering gemeentelijke belastingen gelijk aan de tekst van de Rijksleidraad, waar een dynamische verwijzing is opgenomen naar het maximumbedrag van betekeningskosten van een dwangbevel als bedoeld in artikel 3, eerste lid, Kostenwet invordering rijksbelastingen. Hierdoor geldt altijd het meest recente maximumbedrag voor deze betekeningkosten in situaties waarin op dezelfde dag aan een belastingschuldige meerdere ten name van die belastingschuldige gestelde dwangbevelen worden betekend. De Leidraad invordering gemeentelijke belastingen kende al een dynamische verwijzing naar het maximumbedrag van betekeningskosten van een dwangbevel als bedoeld in artikel 3, eerste lid, Kostenwet invordering rijksbelastingen.

 

 

 

Naar boven