Gemeenteblad van Nuenen, Gerwen en Nederwetten
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Nuenen, Gerwen en Nederwetten | Gemeenteblad 2023, 245751 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Nuenen, Gerwen en Nederwetten | Gemeenteblad 2023, 245751 | beleidsregel |
Beleidsregels Jeugdhulp 2023 gemeente Nuenen
Beleidsregels zijn een nadere uitwerking van de verordening. Zij zijn een nadere uitwerking van regels en processen en duiden begrippen. Daarnaast is een aantal bijlagen toegevoegd die ervoor zorgen dat in de uitvoering dezelfde procedure wordt doorlopen. Dit versterkt de kwaliteit van de beleidsuitvoering en sterkt de juridische zekerheid voor de client. Bij wet- en regelgeving is sprake van hierarchie. Binnen de jeugdhulp is dit als volgt opgebouwd.
1. Vormen van jeugdhulp (art. 2 verordening)
Het streven is om zoveel mogelijk gebruik te maken van andere en overige voorzieningen. Dit is ondersteuning die voor alle jeugdigen en hun ouders/verzorgers vrij toegankelijk is.
Het jeugdbeleid 2021-2024 is gericht op de versterking van dit preventieve aanbod.
Voorbeelden hiervan Leren met LEV, Match mentor, steunouders, sovatrainingen etc.
In Nuenen worden de volgende producten jeugdhulp aangeboden: Uitwerking van een groot deel van de producten en de inzet daarvan is vastgelegd in de Richtlijnen gebruik Producten en Diensten Catalogus PDC. De PDC wordt doorlopend geëvalueerd en waar nodig bijgesteld.
Er is sprake van een crisissituatie als het uitblijven van hulp binnen 24 tot 48 uur zal leiden tot onaanvaardbare gezondheids- of veiligheidsrisico’s.
Crisishulp voor 0 tot 18-jarigen valt onder de Jeugdwet. Voor 18 tot 23-jarigen geldt dit enkel als er sprake is van verlengde jeugdzorg. De inzet onder de Jeugdwet (of onder Wmo) voor 18 tot 23-jarigen kan alleen wanneer de zorgverzekeringswet en/of de Wet Langdurige Zorg niet voorliggend is.
2. Toegang tot jeugdhulp via huisarts, medisch specialist of huisarts (art. 3 verordening)
In de verordening en in de contracten met jeugdhulpaanbieders is vastgelegd dat zorgaanbieders een bepaalde procedure moeten volgen bij het bepalen van de zorg die wordt ingezet wanneer een arts heeft verwezen. Zie bijlage 1, het medisch verwijsprotocol.
Het uitgangspunt is vertrouwen maar steekproefsgewijs of bij twijfel kan de registratie van deze afweging worden opgevraagd.
4. Het onderzoek (art. 5 verordening)
In de verordening is in artikel 5 vastgelegd op welke wijze het onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren moet plaatsvinden. In bijlage 4 is een checklist opgenomen. Dit is een hulpmiddel om te controleren of alle stappen van het onderzoek zijn doorlopen.
De inwoner kan een formulier ondertekenen waarmee hij/zij afziet van het versturen van het onderzoeksrapport. Voor de grondslag voor het besluit moet een onderzoeksrapport worden gemaakt.
Onderzocht wordt of en in hoeverre de ouders zelf in staat zijn om ondersteuning, hulp en zorg te bieden, eventueel met behulp van personen uit hun sociale omgeving.
Er is sprake van bovengebruikelijke zorg, als de voor het kind noodzakelijke zorg op het gebied van verzorging, verpleging en begeleiding uitgaat boven de zorg die een kind van dezelfde leeftijd zonder beperkingen redelijkerwijs nodig heeft. Zie bijlage 3 voor het afwegingskader.
6. Persoonsgebonden budget (art. 8 verordening)
Met een pgb kan de cliënt zijn leven naar eigen wensen en behoeften invullen.
Deze verstrekkingsvorm is geschikt voor mensen die zelf de regie over hun leven kunnen voeren.
Het college hanteert het vertrouwensbeginsel. Dat wil zeggen dat het vertrekpunt is dat inwoners het pgb goed gebruiken conform de beschikking. Het doel is om zo goed mogelijk aan te sluiten bij de ondersteuningsbehoefte van de inwoner. Daarnaast ziet het college toe op doelmatige en doeltreffende inzet van gemeentelijke middelen.
De gemeente zet in op duidelijke voorlichting aan de inwoners over de mogelijkheden en voorwaarden van het pgb. Het pgb moet een bewuste, vrijwillige en weloverwogen keuze van de inwoner zijn (en niet van de zorgverlener). De keuze voor een pgb kan een ‘geforceerde keuze’ zijn als een zorgverlener geen contract voor hulp in natura heeft. Sommige (veelal kwetsbare) inwoners komen namelijk eerst in contact met een zorgverlener en pas daarna in contact met de gemeente. Wanneer uit het onderzoek daarna een individuele voorziening volgt, heeft de inwoner al een relatie met een zorgverlener. Als deze geen contract heeft, volgt de keuze voor een pgb. In dat geval is geen sprake van een bewuste keuze voor een pgb. Het college kan op basis van die motivatie alsnog zorgen voor een passende maatwerkvoorziening in natura. De inwoner moet duidelijk kunnen onderbouwen waarom gecontracteerde zorg niet passend is zijn/haar situatie.
De inwoner moet bekwaam zijn, dat wil zeggen dat hij op eigen kracht, met hulp van iemand uit zijn sociaal netwerk of een vertegenwoordiger, op verantwoorde wijze kan omgaan met een pgb. Deze bekwaamheid wordt vooraf beoordeeld door de gemeente.
6.3 Budgethouder en vertegenwoordiger
Als een budgethouder deze taken niet helemaal zelfstandig kan vervullen (denk hierbij bijvoorbeeld aan handelingsonbekwaamheid of schuldenproblematiek), kan een vertegenwoordiger (een deel van) deze taken overnemen. Er zijn drie vormen van wettelijke vertegenwoordiging:
Daarnaast kan een budgethouder een persoonlijk gemachtigde hebben als vertegenwoordiger. De eisen waar een budgethouder aan moet voldoen gelden ook voor de vertegenwoordigers.
Als voorbereiding op het gesprek kunnen inwoners en hun vertegenwoordiger de zelftest van Per Saldo doen. De zorgverlener mag de vertegenwoordiging niet op zich nemen. De vertegenwoordiger mag ook geen relatie hebben met de zorgverlener (bijvoorbeeld een medewerker). Dit om belangenverstrengeling tegen te gaan (aansturen, ondersteuning bieden, evalueren en controleren). Iemand die hulp biedt bij het beheer van het pgb is geen vorm van vertegenwoordiging. De verantwoordelijkheid voor het pgb blijft bij de budgethouder. Degene die hulp biedt, kan namelijk geen besluiten nemen namens de budgethouder (in tegenstelling tot een wettelijk vertegenwoordiger of een gemachtigde). Hulp bij aspecten van het pgb kan dus altijd, maar kent geen ‘formele status’.
6.4 Nadere regels voor verstrekken pgb
Wanneer een inwoner zelf niet in staat is om het pgb-beheer uit te voeren, wordt gekeken of dit met hulp uit eigen netwerk of een andere derden kan. Hierbij valt te denken aan de volgende situaties:
Deze opsomming is niet limitatief. Er kunnen andere situaties denkbaar zijn waarin het verstrekken van een pgb niet gewenst is. De gemeente kan het pgb weigeren en de aanvraag toekennen in natura. De inwoner kan (eventueel met ondersteuning) zich vervolgens scholen op de onderdelen waar de inwoner onvoldoende pgb-vaardig is. Zodra de inwoner (eventueel met hulp van een vertegenwoordiger) wel voldoende pgb-vaardig is, kan alsnog de pgb-aanvraag volgen.
De volgende kosten mogen niet uit het pgb betaald worden.
Bij de verantwoording van het pgb wordt rekening gehouden met een vrij besteedbaar bedrag. Dit ‘vrij besteedbare deel’ bedraagt 1,5% van het toegekende budget met een maximum van € 250 per jaar.
6.5 Trekkingsrecht persoonsgebonden budget
De pgb’s worden uitbetaald in de vorm van trekkingsrecht. De gemeente betaalt het pgb niet aan de cliënt (budgethouder) maar aan het servicecentrum pgb van de SVB. De cliënt (budgethouder) laat via declaraties of facturen aan de SVB weten hoeveel uren hulp zijn geleverd en de SVB zorgt voor de uitbetaling. De niet bestede pgb bedragen betaalt de SVB na afloop van de verantwoordingsperiode terug aan de gemeente. Vanwege het trekkingsrecht mag geen vast maandloon worden afgesproken met een zorgverlener. Budgethouders laten de zorgverleners via een declaratie of factuur uitbetalen. De SVB controleert jaarlijks op de juiste besteding van het pgb. Wanneer een pgb wordt toegekend voor begeleiding door familie of netwerk dan hanteren we de lichtste vorm van begeleiding.
6.6 Kwaliteit van de dienstverlening
In de beschikking wordt op grond van artikel 7 van de verordening jeugdhulp onder andere vastgelegd welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb.
In alle gevallen zijn de volgende kwaliteitseisen van toepassing.
Degene die ondersteuning verleent, neemt bij zijn werkzaamheden de zorg voor een goede hulpverlening in acht en handelt daarbij in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor die hulpverlener geldende professionele standaard, uiteraard voor zover de hulpverlener een professional is.
Het college toetst periodiek de voortgang en de mate waarin de resultaten worden bereikt.
7. Klachtregeling, second opinion (art.12 verordening)
Hiervoor geldt de gemeentelijke klachtregeling. Voorafgaand aan de behandeling door de bezwaarcommissie wordt contact opgenomen met de bezwaarmaker. In het gesprek kan de optie van een second opinion worden besproken.
In artikel 1 van de verordening Jeugdhulp is het begrip ‘second opinion’ opgenomen.
‘Wanneer iemand twijfelt aan het besluit van het college kan er een tweede beoordeling plaatsvinden. Deze wordt kosteloos verricht door een onafhankelijke deskundige die door het college is aangesteld’. Ook wanneer geen sprake is van een klacht kan een second opinion worden gedaan.
Bijlage 1 Medisch verwijsprotocol
Collegebesluit 19 maart 2019 (2019.04399 en 2019.04400)
Protocol “Jeugdhulp na verwijzing door huisarts, medisch specialist en jeugdarts” 14-02-19
Ter waarborging van een deskundige toeleiding naar, advisering over, bepaling van en het inzetten van een individuele voorziening door een jeugdhulpaanbieder na de medische verwijsroute.
Jeugdhulp is onder andere toegankelijk na verwijzing door een huisarts, jeugdarts en medisch specialist. Na verwijzing door een arts staat echter vaak nog niet vast welke vorm van jeugdhulp in welke mate nodig is. In de praktijk is het dan vaak de jeugdhulpaanbieder zelf die, samen met de jeugdige en / of ouders, beoordeelt welke specifieke voorziening nodig is, in welke omvang en hoe lang. Kortom, de rol van de jeugdhulpaanbieder ter bepaling van de zorginzet is veelal cruciaal. Dit maakt dat de gemeente behoefte heeft aan meer inzicht in en sturing op het proces van het verzoek om een toewijzing (JW315). Een duidelijk beoordelingskader, en waar nodig tijdige afstemming tussen jeugdhulpaanbieder en gemeente vooraf, draagt bij aan de juiste zorginzet voor jeugdige en hun ouders.1 Eventuele discussies achteraf kunnen voorkomen worden omdat er vooraf door middel van dit protocol een kader is geschept waarbij de professionaliteit van de jeugdhulpaanbieder voorop staat. Dit protocol betekent niet dat de gemeenten te pas en te onpas mogen “ingrijpen” in het proces van zorginzet na verwijzing. Voorkomen moet worden dat jeugdhulpaanbieders onnodig / zonder aanleiding belast worden door de gemeenten. Het vertrekpunt voor de afstemming tussen gemeente en jeugdhulpaanbieder blijft vertrouwen.
Het doel van dit protocol is de waarborging van een deskundige en juiste bepaling van de in te zetten individuele voorziening door een jeugdhulpaanbieder na medische verwijzing. Het protocol heeft daarnaast ook tot doel om een beter zicht te krijgen op het proces voorafgaande aan het verzoek tot toewijzing (JW315). Dit inzicht ondersteunt de gemeente bij de doorontwikkeling van het systeem van jeugdhulp.
Om de gedeelde verantwoordelijkheid van gemeente en jeugdhulpaanbieder te benadrukken, maakt dit protocol niet alleen deel uit van lokale regelgeving maar ook van de overeenkomst zoals gesloten met jeugdhulpaanbieders zorg in natura.
Individuele voorzieningen die ingezet worden na verwijzing via de medische verwijsroute in het kader van de Jeugdwet. Dit geldt zowel voor de verstrekkingsvorm zorg in natura als voor de verstrekkingsvorm persoonsgebonden budget (pgb). Dit betekent dat alle jeugdhulpaanbieders (zorg in natura en pgb), gehouden zijn tot toepassing van het protocol en dat het college de mogelijkheid c.q. bevoegdheid heeft tot een beoordeling van het correct toepassen van het protocol door jeugdhulpaanbieders en, in het verlengde daarvan, de juistheid van de voorgestelde individuele voorziening ingevolge het verzoek om toewijzing (JW315).
Het protocol is niet van toepassing op landelijk gecontracteerde zorg en individuele voorzieningen kindergeneeskunde (53A01 Behandeling/onderzoek polikliniek bij gedragsproblemen en 53A02 Consult polikliniek bij gedragsproblemen).
Aan een verzoek om toewijzing (JW315) ingevolge dit protocol ligt altijd een verwijzing van een huisarts, medisch specialist of jeugdarts ten grondslag. Zonder een geldige verwijzing, mag geen verzoek tot toewijzing (JW315) worden gedaan. In het verzoek om toewijzing (JW315) vult de aanbieder de velden ‘productcategorie’, ‘productcode’, ‘eenheid’, ‘volume’, ‘frequentie’.
De gemeente kan, indien gerede twijfel bestaat over het correct toepassen van dit protocol door een jeugdhulpaanbieder, de controle(s) toepassen zoals bepaald onder E.
Van een dergelijke gerede twijfel over het correct toepassen van het protocol, kan ook sprake zijn indien onrecht- c.q. onregelmatigheden zijn geconstateerd in verstrekking van geleverde zorg door de jeugdhulpaanbieder na toewijzing. Hierbij is niet relevant welk toegangskanaal is doorlopen (gemeentelijk toegangskanaal dan wel medische verwijsroute).
Van genoemde gerede twijfel kan voorts sprake zijn indien de gemeente ingevolge artikel 1.6 lid 7 van de overeenkomst, het vermoeden heeft dat de jeugdhulpaanbieder het maatschappelijk belang, gemeentelijk belang dan wel het belang van de cliënt schaadt.
Naast de controle zoals geduid onder 4 kan de gemeente een blinde (ongerichte) steekproef uitvoeren. Een dergelijke steekproef wordt echter niet uitgevoerd zonder daaraan voorafgaande duidelijke procesafspraken te hebben gemaakt met jeugdhulpaanbieders over de omvang en inrichting van de steekproef.
Het protocol ziet zowel toe op zorg in natura als op pgb waarbij voor zorg in natura het uitgangspunt is dat de gemeente geen toewijzing (JW301) verstrekt aan een jeugdhulpaanbieder die niet gecontracteerd is. Indien een arts verwijst naar een jeugdhulpaanbieder die niet gecontracteerd is, is het aan de jeugdhulpaanbieder om onverwijld contact op te nemen met de gemeente. Indien geen contract zorg in natura tot stand komt, kan geen opdracht tot verlenen zorg tot stand komen.
Bij de uitvoering van het protocol zijn gemeente en jeugdhulpaanbieders gehouden aan privacyregels. Het uitgangspunt is dat de jeugdhulpaanbieder geen gegevens over de jeugdige of de ouders verstrekt zonder toestemming van betrokken jeugdige of ouders (artikel 7.3.11, lid 1 Jw, artikel 7:457 BW). Toestemming van de jeugdige of ouders is niet nodig indien de gegevens worden uitgevraagd vanwege een onderzoek naar de juistheid van declaraties en zorginzet door de jeugdhulpaanbieder ingevolge de artikelen 6b.1-6b.7 Regeling Jeugdwet. Overigens is het vragen en geven van toestemming vormvrij, maar wel met spoor van verificatie omtrent gegeven of niet gegeven toestemming.
Het vragen c.q. hebben van toestemming kan overigens achterwege blijven daar waar een te houden controle, contact of afstemming geanonimiseerd kan plaatsvinden.
B. Intake: de te doorlopen stappen
Voor het indienen van een verzoek om toewijzing (JW315) voert de jeugdhulpaanbieder een intake uit. Jeugdhulpaanbieders doorlopen, gebaseerd op de contractuele2 definitie van het begrip intake3, tijdens de intake de volgende stappen4:
Tijdens de intake wordt bepaald voor welke ondersteuning de jeugdige of zijn ouders in aanmerking komen gezien de aard en ernst van de problematiek en de mogelijkheden vanuit de jeugdhulpaanbieder om passende ondersteuning te bieden. Het betreft hier een eerste inschatting van de aard en ernst van de problematiek. Er hoeft dus geen volledige diagnose te worden gesteld. Een diagnostisch traject of een observatie thuis kan onderdeel worden van het verzoek om toewijzing (JW315). Belangrijk is wel om te bepalen of de jeugdige en / of de ouders gezien hun problematiek wel voor ondersteuning in aanmerking komen en of er geen contra-indicaties zijn. De inschatting van de aard en ernst van de problematiek kan indien mogelijk geheel of gedeeltelijk op basis van dossieronderzoek plaatsvinden.
De jeugdhulpaanbieder kan voorzieningen inzetten zoals beschreven in de PDC (bijlage 3 overeenkomst zorg in natura).
De goedkoopst passende voorziening
Voor wat betreft het bepalen van aard en omvang van de individuele voorziening opteert de jeugdhulpaanbieder, bij gebleken geschiktheid van meerdere individuele voorzieningen zoals beschreven in de PDC altijd voor de individuele voorziening waar de laagste kosten aan zijn verbonden. Dit betekent ook dat de jeugdhulpaanbieder qua frequentie, volume en/of maximum indicatieduur van zorginzet niet meer inzet dan nodig om het resultaat te bereiken.
Dit betreft ook een eerste inschatting of de jeugdhulpaanbieder wel de juiste expertise en kwaliteit in huis heeft om passende ondersteuning te bieden. Is er bijvoorbeeld wel sprake van psychische en/of psychiatrische problematiek of ligt de hoofdoorzaak van de ondersteuningsvraag meer op het vlak van een verstandelijke beperking waarbij een expertise vereist is die de jeugdhulpaanbieder niet heeft? Het kan echter ook zijn dat de aard en ernst van de problematiek ‘te zwaar’ of ‘te licht’ is voor een jeugdhulpaanbieder. Dit is uiteraard per jeugdhulpaanbieder verschillend.
Inherent aan deze stap is ook dat jeugdhulpaanbieder toetst op betrokkenheid van andere jeugdhulpaanbieders bij de jeugdige of ouders. Uitgangspunt is dat zorginzet zoveel als mogelijk plaatsvindt door één jeugdhulpaanbieder. Als de jeugdhulpaanbieder in de intakefase constateert dat er al een andere jeugdhulpaanbieder betrokken is bij de jeugdige en/of de ouders, dan stemt jeugdhulpaanbieder (met toestemming van de jeugdige en / of ouders) eerst af met de al betrokken jeugdhulpaanbieder voordat een verzoek om toewijzing (JW315) wordt gedaan bij de gemeente. De jeugdhulpaanbieder toetst op dat moment welke zorg de andere jeugdhulpaanbieder inzet en hoe zich dit verhoudt tot een mogelijk aanvullend aanbod. De jeugdhulpaanbieder toetst op de goedkoopst passende mogelijkheid.
De betrokken partijen maken onderling, in samenspraak met de jeugdige en/of de ouders, eventueel afspraken over de ondersteuning die wordt geboden. Waar nodig en mogelijk worden plannen op elkaar afgestemd. Als de jeugdhulpaanbieder dan een verzoek om toewijzing (JW315) indient bij de gemeente, constateert de gemeente dus dat een JW315 wordt ingediend terwijl er al een jeugdhulpaanbieder actief is. De gemeente kan op dat moment contact opnemen met de jeugdhulpaanbieder. Het is dan aan de jeugdhulpaanbieder om te motiveren waarom de aanvullende zorginzet noodzakelijk is. Indien de jeugdhulpaanbieder daartoe onvoldoende in staat is, wordt het verzoek om toewijzing (JW315) niet in behandeling genomen. De verwerking van het verzoek om toewijzing (JW315) wordt opgeschort tot het moment dat de gevraagde motivering afdoende heeft plaatsgevonden. Bij het contact tussen de gemeente en jeugdhulpaanbieder kan blijken dat de jeugdhulpaanbieder niet wist dat er reeds een andere jeugdhulpaanbieder actief is. Op dat moment gaat de jeugdhulpaanbieder alsnog de toets verrichten zoals beschreven in deze alinea. De verwerking van het verzoek om toewijzing (JW315) wordt opgeschort tot het moment dat de toets alsnog heeft plaatsgevonden.
Ook kan het zijn dat de jeugdhulpaanbieder tot de conclusie komt dat hij de gewenste zorg niet kan leveren, maar dat de gewenste jeugdhulp wel door een andere jeugdhulpaanbieder kan worden geleverd. De jeugdhulpaanbieder wendt zich in dit geval tot de verwijzer. De verwijzing dient zo nodig te worden aangepast en de jeugdige en/of ouders nemen contact op met de andere jeugdhulpaanbieder.
onderzoek of en in hoeverre er mogelijkheden zijn om, geheel dan wel gedeeltelijk:
met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociaal netwerk te komen tot een oplossing voor de hulpvraag5;
Nadat bij stap c. de jeugdhulpaanbieder heeft bepaald welke hulp nodig is, onderzoekt de jeugdhulpaanbieder bij stap d. of er alternatieven zijn voor een mogelijk zorgaanbod dat voorgaat op een mogelijke zorginzet door de jeugdhulpaanbieder.
Daartoe toetst de jeugdhulpaanbieder ook op zorginhoudelijke betrokkenheid van de gemeente. Indien de gemeente reeds betrokken is bij de jeugdige en/of ouders, dan stemt de jeugdhulpaanbieder eerst af met de gemeente voordat een verzoek om toewijzing (JW315) wordt ingediend (mits jeugdige en/of ouders hiervoor toestemming geeft).
De jeugdhulpaanbieder en de gemeente maken onderling, in samenspraak met de jeugdige en/of de ouders, afspraken over de ondersteuning die wordt geboden. Waar nodig en mogelijk worden plannen op elkaar afgestemd.
Indien voorafgaande aan een JW315 geen afstemming heeft plaatsgevonden tussen jeugdhulpaanbieder en de gemeente, terwijl de gemeente wel inhoudelijk betrokken is bij de jeugdige en / of de ouders, wordt de verwerking van het verzoek om toewijzing (JW315) opgeschort tot het moment dat de jeugdhulpaanbieder alsnog de afstemming heeft gezocht met de gemeente.
Ingevolge artikel 2.3 lid 3 van de overeenkomst neemt de jeugdhulpaanbieder altijd contact op met de gemeente indien het voornemen bestaat tot inzet van het product verblijf. In gezamenlijkheid wordt bepaald of inzet van de gemeente nodig is aanvullend op de zorginzet door de jeugdhulpaanbieder waarbij de uitkomst van het contact kan zijn dat er geen verblijf nodig is maar een andersoortige inzet.
Indien de jeugdhulpaanbieder na het doorlopen van stap d. constateert dat er (gedeeltelijk) geen jeugdhulp ingezet hoeft te worden vanwege mogelijkheden genoemd onder d., dan doet de jeugdhulpaanbieder – uiteraard – geen verzoek om toewijzing (JW315).
Indien er verschil van inzicht is met de cliënt, verwijst de jeugdhulpaanbieder de jeugdige en/of ouders door naar de gemeente. Dit geeft de gemeente ruimte tot nadere informatieverschaffing / verduidelijking, maar geeft de cliënt ook ruimte om een aanvraag in te dienen bij de gemeente waarna, bij een afwijzende beschikking, de cliënt in staat wordt gesteld om een bezwaarschrift in te dienen. Aanbieder brengt de huisarts in beide gevallen op de hoogte.
C. Verificatie van verwijzing en doorlopen stappen in intake
De verwijzing (of een afschrift daarvan) bewaart de jeugdhulpaanbieder in het persoonsdossier van de jeugdige en / of de ouders en legt de jeugdhulpaanbieder, indien gevraagd, over aan de gemeente.
De jeugdhulpaanbieder moet per verzoek om toewijzing (JW315), kunnen laten zien dat bovenstaande stappen (a t/m d) zijn doorlopen, hoe deze zijn doorlopen en wat de uitkomsten hiervan zijn. De schriftelijke weergave verwerkt de jeugdhulpaanbieder in het ondersteunings- of behandelplan en is vormvrij.
Deze verificatieplicht betekent niet dat de jeugdhulpaanbieder standaard gehouden is tot toezending van ondersteunings- of behandelplan bij het indienen van elke JW315. Indien daartoe aanleiding is dan wel in geval van afspraken rondom een steekproef, kan het overleggen van een plan aan de orde zijn. Zie nader onder E.
D. Termijnen verwijzing en toewijzing
Geldigheidsduur verwijzing: 6 maanden
De wetgever heeft geen termijnen gekoppeld aan de geldigheidsduur van een verwijzing. De gemeente hanteert een geldigheidsduur van zes maanden, zijnde de periode die start per datum afgifte verwijzing door arts tot aan het moment dat de jeugdhulpaanbieder het verzoek om toewijzing (JW315) indient. Wanneer de verwijzing ouder is dan 6 maanden, verwijst de jeugdhulpaanbieder de jeugdige of de ouders terug naar de verwijzer voor een nieuwe verwijzing dan wel verwijst de jeugdhulpaanbieder de jeugdige of de ouders naar de gemeente.
Duur toewijzing (JW301): maximaal één jaar
De duur van de toewijzing (JW301) wordt bepaald met inachtneming van hetgeen bepaald in de PDC. Daar waar in de PDC geen termijnen worden gesteld is het maximaal 1 jaar.
Na afloop van de toegewezen zorgperiode, kan de jeugdhulpaanbieder, op basis van de afgegeven toewijzing (JW301), éénmaal verzoeken om verlenging via een nieuw verzoek tot toewijzing (JW315). Een nieuwe verwijzing van een arts is dan niet nodig. Een verzoek tot verlenging kan worden gedaan voor hetzelfde product dan wel een product van dezelfde vorm maar minder zwaar.
Een verzoek tot verlenging mag niet worden ingediend indien het een nieuwe zorgvraag betreft. Daarvoor is dan wel een nieuwe verwijzing nodig van een arts dan wel een besluit tot toekenning van een nieuwe individuele voorziening via de gemeente.
Alvorens een nieuw verzoek tot toewijzing (JW315) in te dienen, neemt de jeugdhulpaanbieder contact op met de gemeente indien de jeugdhulpaanbieder weet dat de gemeente bij jeugdige of ouders betrokken is (mits jeugdige en/of ouders hiervoor toestemming geeft).
Bij een verzoek tot verlenging verstrekt de jeugdhulpaanbieder de arts die de verwijzing heeft afgegeven een (kort) voortgangsverslag met een beschrijving van het inhoudelijke verloop en resultaten van de zorginzet. Het verslag is vormvrij. Het verslag wordt toegevoegd aan het dossier van de jeugdige of de ouders en kan, indien daartoe ingevolge dit protocol aanleiding toe is, getoond worden aan de gemeente.
Ingevolge uitgangspunt 4, 5 en 6 onder A. kan de gemeente een controle uitvoeren. Deze controle houdt in dat de gemeente controleert of de jeugdhulpaanbieder het onderhavige protocol correct uitvoert. De wijze van controleren kan van geval tot geval verschillen, mede afhankelijk van eventueel reeds geconstateerde onrecht- c.q. onregelmatigheden,
Zo kan een controle, bij geconstateerde onrecht- c.q. onregelmatigheden, inhouden dat alle door een jeugdhulpaanbieder ingediende verzoeken tot toewijzing gedurende een bepaalde periode worden gecontroleerd op het juist toepassen van dit protocol.
Een controle kan bijvoorbeeld ook inhouden dat gedurende een periode stelselmatig dan wel steekproefsgewijs afschriften van de verwijzingen overgelegd moeten worden.
Controles vinden in ieder geval plaats met inachtneming van de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Algemeen gebruikelijke voorziening:
voorziening die niet speciaal is bedoeld voor de jeugdige of ouders met een ondersteuningsvraag of behoefte ingevolge de wet en die algemeen verkrijgbaar is, niet of niet veel duurder is dan vergelijkbare diensten die algemeen gebruikelijk worden geacht en voor de jeugdige of de ouders ook daadwerkelijk beschikbaar is, financieel gedragen kan worden en passende compensatie biedt.
hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten. Dat betekent dat voor de vraag of van een huisgenoot in redelijkheid kan worden verwacht of hij / zij gebruikelijke hulp biedt de specifieke situatie van de jeugdige, de ouders en eventuele andere huisgenoten bepalend is: maatwerk.
hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep.
Bijlage 2 Aanvraagformulier jeugdhulp
Aanmeldformulier CMD Nuenen (Jeugd)
Feitelijke verblijfplaats (adres, postcode, woonplaats) als deze anders is dan GBA: |
|||
Feitelijke verblijfplaats (adres, postcode, woonplaats) als deze anders is dan GBA: |
|||
A.3 Gegevens van ouders/verzorgers
B.1 Gezinssituatie en andere belangrijke betrokkenen
Gezinssituatie en sociaal netwerk
Waar woont uw kind/wonen uw kinderen en met wie?
Welke andere belangrijke personen zijn er in het leven van uw kind/kinderen en hoe ziet het contact eruit? (Denk ook aan o.a. de omgangsregeling met niet verzorgende ouder)
Welke professionals spelen op dit moment een rol in uw gezin (naam, instantie, functie)?
B.2 Voorgeschiedenis kind en gezin
Wat zijn de belangrijkste levensgebeurtenissen van uw kind/kinderen en gezin?
Bij deze geef ik toestemming om informatie op te vragen bij bovenstaande partijen : ja / nee
Wat zijn de zorgen over uw kind/kinderen?
Wat zijn positieve eigenschappen van uw kind/ kinderen?
Wat gaat er op dit moment goed in uw gezin? (krachten)
Welke mogelijkheden zijn er in het netwerk ter ondersteuning?
Staan beide gezaghebbende ouders achter de aanmelding bij het CMD?
Is uw kind/zijn uw kinderen op de hoogte van deze aanmelding en gemotiveerd voor hulpverlening?
U kunt het ingevulde formulier mailen aan jeugd.nuenen@levgroep.nl of afgeven aan de balie van CMD Nuenen. Er wordt contact met u opgenomen zodra het traject kan starten.
Bijlage 3 Afwegingskader bovengebruikelijke zorg
Gebruikelijke zorg is de normale, dagelijkse zorg die ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten geacht worden elkaar te bieden. Van ouders wordt verwacht dat zij aan de tot hun gezin behorende minderjarige kinderen verzorging, opvoeding en toezicht bieden, ongeacht of het kind een ziekte, aandoening of beperking heeft.
Algemene richtlijnen gebruikelijke zorg
Ouders hebben een zorgplicht voor hun kinderen.
Dit houdt in: het zorgen voor de opvoeding, hun geestelijk en lichamelijk welzijn en het bevorderen van de ontwikkeling van hun persoonlijkheid. Gebruikelijke zorg kan activiteiten omvatten die niet bij alle kinderen voorkomen en geldt ook wanneer hun kind een ziekte, aandoening of beperking heeft.
Voorbeelden van gebruikelijke zorg:
Als één van de ouders uitvalt, moet de andere ouder de zorg voor de kinderen overnemen. Hierbij wordt van ouders verwacht dat zij maximaal zoeken naar eigen oplossingen (zorgverlof, mantelzorg en andere algemene voorzieningen). Wanneer ouders werken of studeren zijn en blijven zij verantwoordelijk voor de opvang en verzorging van hun kinderen. Iedereen die werkt of studeert moet zorgtaken doen of hier eigen oplossingen voor zoeken. De zorgplicht vervalt niet bij echtscheiding of beëindigen van de relatie en er wordt geen onderscheid gemaakt op basis van sekse, religie, cultuur, gezinssamenstelling en de wijze van inkomensverwerving.
Rekening houdende met hun leeftijd, mogelijkheden en ontwikkeling wordt van thuiswonende kinderen verwacht dat zij een passend aandeel leveren bij lichte huishoudelijke taken en eenvoudige zorgtaken (bijvoorbeeld oppassen op een jonger broertje of zusje). Dit is geen verplichting tot het bieden van gebruikelijke zorg. Vanaf 23 jaar worden zij verondersteld alle gebruikelijke zorg te kunnen verrichten en mag hun ondersteuning worden gevraagd.
Wanneer een ouder geobjectiveerde beperkingen heeft en/of kennis/vaardigheden mist om gebruikelijke zorg uit te voeren en deze vaardigheden niet kan aanleren, wordt van hen geen bijdrage verwacht.
Kortdurende of langdurige zorg
Onder kortdurend wordt verstaan dat er uitzicht is op herstel van het (gezondheids) probleem van het kind. De zorg is naar verwachting maximaal drie maanden nodig.
Hierbij is de algemeen aanvaarde maatstaaf dat alle persoonlijke verzorging en hulpverlening door de ouders of gebruikelijke verzorgers wordt geboden.
Van langdurige zorg is sprake als deze naar verwachting langer dan drie maanden nodig is. De zorg die op basis van algemeen aanvaarde maatstaven door de sociale omgeving (ouders, volwassen inwonende kinderen en andere volwassen huisgenoten) aan het kind moet worden geboden is dan gebruikelijke zorg.
Beoordelen van bovengebruikelijke zorg
Om te bepalen of sprake is van bovengebruikelijke zorg wordt eerst gebruikelijke zorg in beeld gebracht. Bij het bepalen van gebruikelijke zorg wordt naast de algemene richtlijnen rekening gehouden met:
Bij de beoordeling van wat tot gebruikelijke zorg van ouders voor hun kinderen hoort, past een marge omdat er verschillen tussen kinderen in dezelfde leeftijdscategorie bestaan. Onderstaand referentiekader voor gebruikelijke zorg van ouders voor kinderen met een gemiddeld ontwikkelingsprofiel in verschillende levensfasen wordt gebruikt bij het bepalen van wat als gebruikelijke zorg wordt gezien. Deze richtlijnen zijn geen bindende criteria.
Referentiekader gebruikelijke zorg
Bron: CIZ Indicatiewijzer - Toelichting op de Beleidsregels indicatiestelling AWBZ 2014, zoals vastgesteld door het ministerie van VWS, Versie: 7.1, juli 2014
Zorghandelingen die het kind zelfstandig kan uitvoeren vallen altijd onder gebruikelijke zorg. Gebruikelijke zorg kunnen handelingen zijn die niet bij alle kinderen voorkomen. Het gaat dan om handelingen die een gebruikelijke zorghandeling vervangen. Voorbeelden hiervan zijn: het legen van een katheterzakje in plaats van verschonen, bij een kind met een verstandelijke beperking oefenen met pictogrammen in plaats van oefenen met topografie en het geven van sondevoeding in plaats van eten.
Frequentie en patroon van de zorghandelingen
Zorghandelingen die passen in het normale patroon van dagelijkse zorg aan een kind, zoals drie keer per dag eten, worden gezien als gebruikelijke zorg. Als een kind bij het ontbijt en voor het slapen medicatie moet krijgen, loopt dit mee in het normale patroon van dagelijkse zorg aan een kind en is dit gebruikelijke zorg. Hetzelfde geldt voor het aanreiken van spullen of speelgoed na afloop van de maaltijd of na een drinkmoment bij kinderen met een lichamelijke beperking.
Een voorbeeld van zorghandelingen die niet meelopen in het normale patroon is het meerdere malen per nacht bieden van zorg van ouders aan een kind vanaf 5 jaar.
Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met zorgsituaties waarbij ouders voortdurend in de nabijheid moeten zijn om niet-planbare zorg en toezicht te leveren vanwege de (chronische) aandoening, stoornissen en beperkingen van het kind.
Omvang van de met de zorghandelingen gemoeide tijd
De tijd die zorghandelingen kosten kan ervoor zorgen dat geen sprake meer is van gebruikelijke zorg. Alle kinderen hebben tot een bepaalde leeftijd hulp nodig bij wassen en kleden. Wanneer deze handelingen veel meer tijd kosten vanwege bijvoorbeeld spasticiteit, wordt deze extra tijd niet als gebruikelijke zorg gezien.
(Dreigende) overbelasting van ouders
De zorg voor een kind kan zo zwaar worden dat sprake is van overbelasting. Ouders blijven zelf verantwoordelijk voor het bieden van een beschermende woonomgeving, ook bij overbelasting.
Wanneer een ouder overbelast is of dreigt te raken, geldt het volgende:
Aan het indiceren van zorg die wordt geboden door ouders zelf gaat het beoordelen van de overbelasting vooraf. Overbelasting wijst op een verstoring van het evenwicht tussen draagkracht en draaglast waardoor fysieke en/of psychische klachten ontstaan. Naast de aard en ernst van de overbelasting wordt ook onderzocht of deze is ontstaan doordat er iets met de gebruikelijke hulpverlener zelf aan de hand is (draagkracht vermindering) en/of dat deze het gevolg is van de ernst van de ziekte van het kind (draaglast verhoging).
Niet alleen de omvang van de planbare zorgtaken, maar ook de mate van de noodzaak tot het continu aanwezig zijn om onplanbare zorg te leveren is van invloed op de belastbaarheid van de gebruikelijke hulpverlener.
Er moet een verband zijn tussen de overbelasting en de zorg die iemand biedt.
Bij overbelasting door een dienstverband van te veel uren of door spanningen op het werk, moet de oplossing in de eerste plaats gezocht worden in minder uren gaan werken of aanpak van de spanningen op het werk.
In het besluit wordt steeds aangegeven dat wanneer de overbelasting door het herinrichten van het huiselijk leven en/of werk kan worden teruggedrongen, dit ook van een ouder wordt verwacht. Wanneer de geldigheidsduur van het besluit verlopen is en een nieuwe aanvraag wordt gedaan, wordt gekeken of en welke inspanningen zijn gedaan om de overbelasting terug te dringen.
Individuele voorziening (pgb) voor gebruikelijke zorg persoonlijke verzorging tijdens kinderopvang en onderwijs
Als gebruikelijke persoonlijke verzorging bij kinderen van niet uitstelbare aard is en degene die de gebruikelijke zorg moet verlenen niet beschikbaar is, wegens reguliere school- of werkweek van hem/haar zelf of van het kind, kan hiervoor een individuele voorziening worden toegekend. Bij zorghandelingen tijdens de kinderopvang of tijdens het onderwijs, is sprake van persoonlijke verzorging als het gaat om handelingen die organisaties voor kinderopvang of onderwijs normaal gesproken niet bieden, zoals het geven van sondevoeding in plaats van eten.
Normtijden begeleiding en persoonlijke verzorging: gemiddelde tijd en frequentie
Als sprake is van bovengebruikelijke zorg die niet op eigen kracht kan worden ingevuld, wordt met behulp van onderstaande schema’s in beeld gebracht wat de gemiddelde tijd en maximale frequentie is om verantwoorde zorg te bieden.
Dit is inclusief eventueel benodigde voorbereiding/afronding (bv. handen wassen, iets opschrijven, gedag zeggen etc.) Deze normtijden vormen het uitgangspunt voor het bepalen van de omvang van de jeugdhulpvoorziening. Het eerste overzicht is voor persoonlijke verzorging en het tweede voor begeleiding.
Bron: CIZ Indicatiewijzer - Toelichting op de Beleidsregels indicatiestelling AWBZ 2014, zoals vastgesteld door het ministerie van VWS, Versie: 7.1, juli 2014
Bron: CIZ Indicatiewijzer - Toelichting o
p de Beleidsregels indicatiestelling AWBZ 2014, zoals vastgesteld door het ministerie van VWS, Versie: 7.1, juli 2014
Bijlage 4 Checklist onderzoek (artikel 5 verordening)
Bijlage 5 Stroomschema woonplaatsbeginsel
Het woonplaatsbeginsel is een hulpmiddel om te bepalen welke gemeente verantwoordelijk is voor de jeugdhulp aan een jeugdige.
Met ingang van 1 januari 2022 ligt de verantwoordelijkheid bij de gemeente waar de jeugdige zijn woonadres heeft volgens de Basisregistratie Personen (de BRP). Deze definitie is van toepassing voor jeugdhulp zonder verblijf. Bij jeugdhulp met verblijf is de woonplaats: de gemeente waar de jeugdige onmiddellijk voorafgaande aan zijn verblijf zijn woonadres had in de zin van de Wet basisregistratie personen.
De gemeente waar de jeugdige vandaan komt, blijft dus verantwoordelijk voor de jeugdige en voor de kosten van de jeugdhulp voor deze jeugdige.
Dit stroomschema is een hulpmiddel om te bepalen welke gemeente verantwoordelijk is voor de kosten van jeugdhulp.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2023-245751.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.